Alkmuarsche Huishoud en Industrieschool. Zaterdag 16 October. ^Vjarigen CURSUS. Dames kookcursus. Dames costuumcursus. Twee getallen, Ho. 243. Word en Zeventiende Jawpsg. 1915. Aanvang NOVEMBER 1915 van den Onderwjsvakkenvoortgez. onderwijs in Ned. taal en rekenen, verstellen en naaien van onderklee- ding, cost.-naaien, teekenen, fr. handwerken, strijken en vouwen der wasch en eenv. boekhouden. Leeftijd van toelating boven 12 jaar. Schoolgeld f 25 per jaar, voor minvermogenden ÏO, 1 10, 1 12, f IO en I 4. 20 lessen voor 1 25, 2 schooltijden per week, f|jne keuken inbegrepen, 40 lessen f 40. 40 lessen voor 1 25, 2 schooltijden per week. Verder worden gegeven cursussen in leekenen, nattige en fraaie handwerken en strykeu. Aangifte voor alle cursussen op dinsdag 1» en vrijdag 22 Oct. van 10-12 eu 24 uur in het Burgerweeshuis. Inlichtingen worden verstrekt door de directrice J. F. BEUMER. door F. DE SINCLAIR. (Nadruk verboden). Eén. De blaren gaan vallen. beu rukwind jaagt door de volle kruinen en met een duizeling vliegen ze er uit in gele zwermen, 't is licrisi. Iiel gure getijde is zoo plots gekomen als een kille tocht van builen in een broeiwarme zaai. Die op straat loopen huiveren; de mannen, die op de brug staan te Lanterfanten, blazen in hun ver kleumde handen, de kleine gasten gaan witjes van dé kou naar school en de vrouwen die schuren en dweilen op de straat en de stoepen, praten over liet weer, over het gure weer en de dure brand en de straffe winter, die nu zeker komen gaat. Over de kade schrijdt eensklaps een geestelijke aan, het hoofd gebogen, de rechterhand gestoken in de bo- venopening zijner soutane; zijn lippen mummelen ge beden. „Ah ziet.... ziet... de paster mee 't heugweerdig sist er' een verschrikt. Ze zien liet, maken een kruiske, als hij snel voorbij gaat zonder opzien of wedergroet. „Veur wien is da?" Ze kijken hem na; er komen er toegeloopen van ver derop, stil, nieuwsgierig, met vragende oogen. „Veur wien is da?" „Ah ziet.... ziet... bij Oskaar geet'm in de deure ik doch het al... ah Cyriel wordt berecht... den armen duts!" En 't gaat van mond tot mond. „Cyriel wordt berecht" en het sombere nieuws loopt stil en snel rond; de vrouwen schudden het hoofd en zeggen het voort uit behoefte om te spreken over dien armen jongen, die daar ligt te sterven en dien ze alte- gader gekend hebben en zagen groeien en spelen met hun eigen kinders, totdat ineens.... „Ah d'at 's schikkelik schrikkelik. En in de winkeltjes praten ze er ook over; de winke lierster zegt het, nog voor de klanten spreken. „Hegge 'tal geheurd.... Cyriel wordt berecht.... Ah, dienen duts toch!" En de klant, die 't al wist met meewarige hoofd schudding en tranen in de oogen: „Zen jonk nog... zeu jonk... da ben dinge... da ben toch dinge, zulle..." Een paar uur later weet ieder het in 't kleine stadje. „Cyriel van Oskaar is berecht." Een stille bedruktheid verdoft alle geluid van le vensvreugde, nu er een in hun midden te sterven ligt en het tierige lawijt van alledag herwint zijn blijde klan ken niet meer. Als het zonlicht den volgenden morgen wat bleekig flakkert over de rimpelende plassen en de donkervochte straatsteenen. waar gele bladen op saamkleven, sluipt een vrouw uit het huizeke van Oskaar de straat op. „Bure.... hoe is 't?" vraagt een andere vrouw die juist terugkeert met een emmer, die ze leeg kwakte in 't kanaal. De aangesprokene schudt het hoofd, klemt pijnlijk de lippen opeen, er beeft iets in het moe-gewaakte ge zicht, ze kan niet spreken; de roodgekreten oogen zeg gen het. „Is 't em deud?" vraagt de ander bevend. Ze knikt, loopt schielijk door, zoo klein en gebogen eensklaps door het leed. Het droeve nieuws sijpelt snel door de huizen. .,'t Is afgeleupe mee Cyriel." De blinden van Öskaar's huizeke blijven gesloten; verderop blijft de woning dicht van Öskaar's broer, en van nog een huis staren de gesloten vensters blind in den bleeken dag: de menschen zien het met ontroering: die rouwende huizen verstillen het morgenleven van het gansche tierige stadje. Dan plotseling berst de dreunende klank der doods klokken in klagend gelui over de huizen uit. Nu weten ze 't allen. Cyriel is deud." 7.c schuilen bijeen in meewarige groepen en die de moeder gesproken hebben van dien armen duts, of zijn vader die vertellen de trieste bizonderheden: hoe Elo- die, nog gisteravond in 't donker door dat weer twee uur te voet was geloopen naar 't kapelleke van Onze 1 mve Vrouwe voor Lourdes om van het kostelijke wa ter te halen en hoe ze nog bloeddraadjes van 't heiliL bloed uit Brugge op zijn kranke hart hadden geleid, en hoe den dokteur nog drie keeren was geweest om hem in te spuiten. „Maar 'n hartziekte, jong.... dat 's erreg.... daar komt zoo gezeed gienen mens deur... moar alla, ge mot toch prebeeren alles prebeeren... tot 't leste toe... 't leven is zeu kostelik... zeu kostelik... En 't relaas van den doodsstrijd' gaat van mond tot mond en over 't heele stadje waart de weemoed over het jonge afgesneden leven. De doodsklok klaagt telkens opnieuw zijn droeve klanken in den killen najaarsdag. Onteer de lijkbidder, gaat rond van huis tot huis zijn krippen sluier in de hand, zijn heesche stem her haalt de boodschap in somber-eentonige kadans. Een stille bedrijvigheid gaat door het stadje op den morgen voor het begraven; het ia als een trieste feest- uag; de mannen in üun beste kieeren schudden haadig beurukt over de kade, telkens komen vrouwen uit de deuren, zonciaga gekieed het kerkboek in de hand. De kerkdeur staat open: in een schemering van wierookdamp branaen de kaarsen op het altaar. Vrouwen en kmueien gaan sul naar binnen: andtien gaan naai i aierthms. /.e blijven er voor staan wacü- len met anderen, praten stil en zorgelijk: ze kunnen met auen in net meine nuizese en ieder wil toen zoo geern uocii bnja.cn van zijn medelijden. i ut einuenjk ue Kist er uit gedragen wordt. En als ten snp van net zwane kleed juist opwappert in den gumi winu, van&i weer de kluk te luiden aan. De uitvaartklok. De zwarte stille stoet schrijdt langzaam voort, langs de kade, duur ue straat, naar de open deur der kerk, uit wauit. De uitvaart-klok beiert en in ziju gebroken klanken weeiu liet gdUoüie stadje uin tien droeven dood van dan ttiicii aunen jongen. Hónderd. Oorlog De zou is opgegaan over 't verwoeste land. De hooge boomen zijn geknakt in de orkanen van t geschut; uit de painhoopen der dorpen stijgen don kere rookpluimen recht omhoog m de windstille lucht. De ukkeis liggen a,s omwoeld door reuzenploegen, die ongelijke voren trokken. Iets flikkert er ui t zonlicht, ver weg; 't is een auto, die mee verglijdt in den Lichten morgen. Van ten witte barak wappert de roodekruisvlag. Rondom dreunt het. Ver achter de vuurlinies staan eenige tenten verscho len tusscnen 't groen: wat soldaten en paarden zijn daar bijeen, de paarden zoeken 't gras met gebogen halzende soldaten liggen op den grond en rusten, de leidsels om hun polsen vastgemaakt. In een tent staan twee officieren, gebogen over den stafkaart. „Die heuvel die vervloekte heuvel!" mompelt de kolonel, terwijl hij de punt van 't potlood, waarmee hij de verdedigingslinie had gevolgd, nijdig drukt in de bult, welke die lijn daar maakt. „Waarom ontrui men die kerels hem niet uit eigen beweging?" De majoor glimlacht. „Ze weten maar al te goed, hoe veilig ze daar zijn; prachtige dekking in den rug en zelf schotvrij!" „Als de generaal hier komt, gaat hij er over opspelen dat weet ik zeker," mompelt de ander en dan, wat wre velig opziende: „Dus u acht het onmogelijk om die stelling te nemen?" „Onmogelijk herhaalt de majoor, terwijl hij wat twijfelend zijn schouders optrekt. De kolonel haalt met een baloorig gezicht zijn siga rettenkoker te voorschijn, maar deze is leeg. De majoor ziet het. „Pardón, kolonel.... kan ik u dienen? en hij biedt zijn superieur zijn eigen goedgevulde koker aan. Het gelaat van dezen verheldert. „Mustapha'sl... Rookt u die ook?" „Mijn lijfsigaret," zegt de majoor lachend. „Ik kan er niet buiten," zegt de kolonel genietend van de geurig-prikkelende rook „mijn denkvermogen.. mijn doorzicht.enfin mijn flair... alles verstompt, als ik ze niet rooken kan... en ik heb in drie weken mijn bagage niet gezien de hemel weet, waar die zwerft... Heerlijke sigaret!... Maar nu de heuvel, majoor," ver volgt hij levendig „ik ben niet verantwoord, zoolang we dat punt niet bezitten..." en als de majoor zijn wenkbrauwen fronst en zwijgt, vervolgt hij, meer op een diensttoon: „ik stel er prijs op uw meening te we ten." De majoor staat met gekruiste armen, de half opge rookte sigaret in den mondhoek weggebeten en tuurt op den stafkaart. „Hoeveel tijd geeft u me?" vraagt hij eindelijk. „Ik verwacht den generaal morgen of uiterlijk over morgen," is het antwoord. „Dus vannacht...." mompelt de ander tusscheo zijn tanden, terwijl hij denkend een hand aan zijn voor hoofd brengt. Dan zwijgen beiden. „U beveelt dus de verovering van dien heuvel," zegt de majoor na eenige oogenblikken, terwijl hij den ko lonel vlak in de oogen ziet „Wilt u er zich mee belasten?" vraagt deze nog wat ontwijkend. „Als u het beveelt, ja!" De kolonel ziet hem aan. ,,'t Is goed... ik beveel het," zegt hij dan kortaf. „Ik moet vier compagnieën hebben." „U kunt ze krijgen.... en nog dezen nacht?" „Dezen nacht. Als ik faal, kunt u mijn lijk laten zoeken voor de helling.... anders meld ik mij morgen ochtend op ditzelfde uur hier." De kolonel reikt hem de hand. „Tot morgenochtend dan, majoor!" zegt hij met een fijnen glimlach. De majoor drukt de aangeboden hand, salueert, maar eensklaps bedenkt hij zich, baalt zijn sigaretten koker uit, biedt die zijn superieur. „Wilt u met me deelen?" „Allemachtig graag, kerel!" zegt de kolonel, ver heugd de kostbare witte rolletjes in zijn koker ber gend. „Tot morgen!" herhaalt hij dan nog eens op vroolij- ken toon. „Kolonel Én de officieren scheiden. Als de zon weer opgaat, klinkt de hoefslag van een paard vlak bij de tent. De majoor is zijn troep vooruit gereden; onaange diend treedt hij binnen; zijn oogen fonkelen, zijn lin kerhand is verbonden, zijn uniformjas verschroeid op de borst. Hij. salueert stram. „Present, kolonel!" De ander leest de overwinning op zijn gelaat. „En de heuvel....?" „Is genomen!" De kolonel grijpt zijn hand en drukt die met vuur. „Ik wist het... ik wist het.... maar je bent gekwetstl" De majoor lacht. „Een schampschot, beteekeut niets, ik blijf dienst doen, kolonel... 't Ging er heet toe... we verrasten ze volkomen... mooie buit... geen man is er ontsnapt... de dekking in hun rug had ik afgesneden.... ze zaten als op een eiland. De kolonel vraagt nog méér bizonderheden: bij is tevreden, zal het feit met nadruk vermelden in zijn dagrapport als een schitterend staaltje van de krijgs kunde van den majoor. Én weer haalt de kolonel al pratend zijn sigaretten koker uit: maar nu met een hartigen vloek, schiet hij in den lach. „Alweer leeg!" De majoor toont de zijne. Hij is gedeukt, half verbrijzeld door een granaat scherf de sigaretten zijn verzengd. „Ha, die smeerlappen!" roept de kolonel „dat ver geef ik ze nooit... die goddelijke Mustapha'spro pos majoor, is er al appèl gehouden?" „Jawel kolonel." De kolonel aarzelt even, ziet den ander vragend aan. „Enne....e..." „Ik heb honderd man verloren." „Honderd man?.... Niet meer? Dat is bijna ongeloo- felijk!" roept de kolonel verheugd ,,'t Cijfer is nauwkeurig vastgesteld." De kolonel grijpt opnieuw de hand van den majoor en schudt die. „Kerel.... ik was zoo bang om je die vraag te doen... ik vreesde wat anders te zullen hooren maar hon derd man.... 't is prachtig.... 't is subliem! Daar moe ten we op drinkenOrdonnansgauw te paard naar 't lazaret en haal een flesch champagne." STADNIEUWS. VERGADERING VAN BAKKERSPATRÜONS Donderdagavond om half acht vergaderden in het lokaal van den heer W. Mooij de Bakkerspatroons hier ter stede, ter bespreking van de concept-verordening tot afschaffing van nachtarbeid. De voorzitter, de heer de Jager, zeide in zijn ope ningswoord voor de iweede maal ten gecombineerde vergadering voor dit belangrijke punt: „afschaffing van nachtarbeid Ie openen. Spr. hoopte ditmaal op dezelfde wijze als de vorige maal, toen men zoo gezel lig vergaderd had, te kunnen sluiten. Dat niet alle bakkerspatroous aanwezig waren (van de 50 uitgenoo- digden waren er 28 present) betreurde spreker. Spr. weet niet, wat de afwezigen in den zin hebben, doch vreesde, dat er daaronder wel eens konden zijn, die la ter tegenover de besluiten van deze vergadering 'n slag om den arm hielden. Nog constateerde spr., dat in de vorige gehouden vergadering allen zich vóór de af schaffing van nachtarbeid hadden verklaard. De heer Bel wees er na de lezing van de onveran derd goedgekeurde notulen op, dat z.i. van de afwe zige bakkers verondersteld mocht worden, dat zij zich homogeen met de te nemen besluiten zouden verklaren. Vele zijn er, die zeggen, „ik ben er wel voor, doch ze zullen het zonder mij wel voor elkander brengen." Ook zullen enkelen wel niet in de gelegenheid zijn geweest, om te komen. De voorzitter oordeelde, dat in deze. zeer belangrijke vergadering alle bakkers verplicht waren, aanwezig te zijn. De heer Valk deed hierna voorlezing van een inge komen schrijven van de broodfabriek. De directie deel de dn dit schrijven mede, om verschillende redenen niet aanwezig te kunnen zijn. De heer Valk oordeelde dit wel wat eigenaardig. In het schrijven zeide de directie, zeer sterk voor af schaffing van nachtarbeid te zdjn. Uit het oog mocht echter met verloren worden; dat voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden Er mag geen ontduiking mogelijk zijn en er mag' geen onbillijkheid ontstaan tegenover wie ook. Ontduiking is alleen onmogelijk, wanneer de rege ling geschiedt van hoogerhand door vaststelling van een gemeen te-verordening, waarin dan ook de verkoop wordt gelegd. Gaarne geloofde de directie, dat alle bakkers wel genegen waren, om een plechtige verzeke ring ai te leggen, maar wanneer men overdenkt, wat er in Weesp gebeurd is, dan ziet men, dat men het daar door theoretisch wel voor elkander krijgt, maar dat men practisch moest opdoeken, waardoor de voorzit ter der afdeeling aldaar zich genoodzaakt zag, een woord ter waarschuwing aan andere steden te richten. Indien men ook verbetering wil in het lot der arbei ders en geen minder eerlijke bijbedoelingen op het oog heeft, dan zal men er ook voor zijn, om den winkelver- koop niet vrij te laten. Hier ia geen enkele reden dan 'n oneerlijke voor. „Wij zullen er ons, aldus de directie, dan ook ten sterkste tegen verzetten, dat men het brood eerder in den win kel kan halen, voor het bezorgd wordt en wij zouden alleen daarom al met geen regeling kunnen meegaan, indien de vergadering onze medewerking wenscht, dan dient ze vrijlating van den winkelverkoop van de agenda af te voeren. Met de bepaling, om niet vóór 's morgens 5 uur met de bakkerswerkzaamheden te be ginnen, ging de directie accoord. Het venten moest dan evenwel niet om 10 uur des morgens kunnen begin uen. Dit is voor kleine zaken wel mogelijk, maar voor groote is dit onbillijk. Wij willen dit dan ook doen aanvangen om 12 uur of half één. Niemand krijgt daar door schade, maar ook niemand een voordeel. Aan het slot van haar schrijven deed de directie een ernstig beroep op de vergadering, om haar voorstel len: de winkelverkoop niet vrij laten en de verkoop niet vóór 12 uur 's middags te beginnen, te aanvaarden. De voorzitter verzocht hierna aan den heer Valk. om het resultaat van het onderzoek, dat de heer Valk en hij in verschillende plaatsen instelden, mede te deelen De heer Valk verklaarde met den voorzitter in Weesp en in Bodegraven te zijn geweest. De afschaffing in Weesp geschiedde op initiatief van de patroons. In één maand tijds kwam het voor elkander, doch na negen maanden kwam men er al op terug. Het was een plaat selijke overeenkomst van de bakkers en twee bakke rijen waren er, die 's nachts werkten. In het begin was het publiek mei de afschaffing zeer ingenomen, doch het nam spoedig versch brood, waar het dit maar krij gen kon. Op het publiek, aldus de heer Valk, valt dan ook in dezen niet veel te rekenen. En de secretaris in Weesp zei dan ook: „Bezint eer gij begint. Komt men er door een plaatselijke verordening toe, dan is het wel goed." De ervaringen in Bodegraven waren eensluidend. De voorzitter deed hierna eenige mededeelingen over Sassenheim. Daar heeft men den nachtarbeid ter dege afgeschaft. Door de afschaffing mag evenwel geen concurrentiemiddel ontstaan. Een eerste vereisch- te daartoe is, dat het uur van verkoop van versch brood wordt vastgesteld en dan mag dit uur naar spre kers meening niet eerder dan op 10 uur gesteld wor den. Anders zou veel brood uit die zaken vóór den schooltijd gehaald worden, die door hun machines en ovens het eerder klaar kunnen hebben, wat ten koste van de kleine zaken zou gaan. Bovendien voorkomt men daardoor de verrijzing van alle mogelijke filialen. De leus moet zijn: „afschaffing van den nachtarbeid en wég met het vcrsche broodje des morgens". De tweede klip, waarop men kon stranden, was on- eenigheid over het uur, waarop met het rondbrengen een aanvang genomen kon worden. Voor de meesten was 10 uur te vroeg, doch men moest ook rekening houden met die zaken, die als grootste deel tot clien tèle hadden zij, die om 12 uur brood eten. Spr. hoopte, dat men ook deze klip zou omzeilen. Op voorstel van den heer Valk werd tot artikelsge- wijze behandeling van de concept-verordening overge gaan. Deze verordening luidde als volgt: Art. 1. Het is verboden broodbakkerswerkzaam heden uit te oefenen of te doen verrichten tusschen 10 uur 's avonds en 5 uur 's morgens. Art. 2. Niemand zal voor -des morgens 5 uur met de werkzaamheden een aanvang mogen nemen, tenzij hem door den Commissaris van Politie vergunning is verleend. Art. 3. Onder broodbakkerswerkzaamheden wordt verstaan: le hetrn aken of zetten van het deeg; 2e het bakken van brood in welken vorm dan ook. Art. 4. Ontheffing van dit verbod kan gegeven wor den voor ten hoogste 20 dagen per jaar. Art. 5. Het is verboden, brood of beschuit uit te venten of te doen uitventen, vroeger dan des voormid- dags 10 uur. Art. 6. Het is verboden, brood of beschuit in de ge meente Alkmaar in ie voeren of te doen invoeren, vroe ger dan des voormiddag» 10 uur. Art. 7. Het is geloorloofd de werkzaamheden des Zaterdags aan te vangen das middemachts 12 uur. Art. 8. Overtreding van een der genoemde artike len zal gestraft worden met een geldboete van 25.— De vooriztter deelde mede, hierover op aanraden van den voorzitter van de Middenstandsvereeniging, bij Mr Leesberg om advies te zijn geweest, doch deze had ver klaard, niet te weten, of een dergelijke verordening in Nederland in het leven geroepen kon worden. Deze zaak betrof juist het grootste vraagstuk in onze wetgeving. Wel was Mr. Leesberg van meening, dat er in het concept bepalingen stonden, waarop de rech ter niet kon straffen. Indien men onderling een veror dering opstelde, -dan kon deze wel een bond vormen, als men een vereeniging met rechtspersoonlijkheid stichtte. Men had- dan wel verhaal op de leden. Het invoeren van het brood vóór een bep-ald uur oordeelde Mr. Leesberg mede niet wel mogelijk. Ook rekende hij niet, dat men klaar zou komen met een bepaling, waar bij de verkoop van het brood vóór een bepaald uur ver boden werd. Dit was geen algemeen belang. Z. i. deed men dan ook het beste, met een vereeniging te stichten, waarbij de bakkers zich onderling tot het be talen van een boete, bij een overtreding, verbonden. De heer Valk oordeelde dit onmogelijk, omdat ten eerste dan alle bakkers lid' moeten zijnmen ten tweede moet voorkomen, dat een aangesloten bakker zijn zaak niet op naam van zijn zoon zet en ten derde iedere bakker, die er bij komt, in de gemeente op deze wijze al roet in t eten gooit; als hij geen lid wordt, kan hij 's nachts gaan bakken en heeft hij 's morgens versch brood. Naar sprekers meening behoeft men dan ook aan een onderlinge regeling niet te denken. Dit is in Weesp wel voldoende gebleken. Spr. is er wel voor, om, indien men het over de idee van de verordening eens is, nog eens naar een advocaat te gaan, om dé verordening, alvorens men deze naar den Raad zendt, juridisch goed in elkander te zetten. De heer Elte was van meening, dat alles, wat men ging doen, geen waande had aangezien niet vaststond, of de gemeente het recht had, in dezen een verordening in het leven te roepen. De heer Valk wees er op, dat men in Amsterdam ook bij politie-verordening een 9-uur-sluiting in het leven heeft geroepen. De voorzitter zette uiteen, dat men in Enkhuizen niet tot afschaffing kon komen, omdat een van de grootste bakkers, n.l. de opvolger van den heer Baia, hiervan niets wilde weten. De burgemeester wilde al daar toen geen politie-verordening hierop in het leven roepen. De heer Bel meende, dat men van de zijde der bak kers verplicht was, om althans alles te doen, wat tot afschaffing kon leiden. Op een vraag van den heer ïminink, in verband met artikel 1, zeide de voorzitter, dat het koekbakken buiten de bepaling viel. Hierna werd art. 1 ongewijzigd aan genomen. De heer Brugman oordeelde het wenschelijk, om ook voor de koekbakkerij den nachtarbeid te verbieden. De heer Bel meende, dat dit een zaak was voor de koekbakkers. Artikel 2 werd zonder bespreking aangenomen. Over art. 3 volgde een uitvoerige bespreking. Beslo ten werd, om hier onder broodbakkerswerkzaamheden ook nog op te nemen: het bakken van beschuit en het bakken van roggebrood. De voorzitter gaf een korte toelichting op art. 4. In verband hiermede vroeg de heer Elte, of men in art. 4 de feestdagen niet moest vastleggen. De heer Bel achtte dit overbodig, aangezien het niet zoo'n bezwaar was, om, evenals een vergunninghou der, aan den commissaris om ontheffing te verzoeken. Het getal 20 in een jaar was z. i. ruim genomen. Toch zou ieder wel oppassen, om daarmee zuinig te zijn en ze niet achter elkander te nemen. Art. 4 werd hierop aangenomen. De heer Elte zeide, in gewone omstandigheden niets tegen art. 5 te hebben, doch daags vóór Paschen eischt de godsdienst van spr., dat vóór 8 uur het brood be zorgd moet wordeij, aangezien alsdan na dien tijd niet meer gegeten mag worden. De voorzitter en de vergadering vonden, dat er niets tegen was, om voor dezen dag voor Israëlitische bak kers een uitzondering te maken. De heer Elfrink was van meening, dat 10 uur als aanvangsutir voor het uitventen van het brood veel te vroeg was. Spr. wilde dit op een uur later stellen. Voor den kleine bakker is het ook wenschelijk, diat hij, alvorens te gaan venten, zijn werkzaamheden kan afma ken. De heer Valk was er wel voor, om om 10 uur uit te rijden. Indien spr. om 10 uur niet kan uitrijden, dan halen zijn klanten -die om 12 uur brood eten ook dit brood bij de bakkers in de buurt en zeggen zij tot spr., als hij om een uur of 3 komt, „Wij hebben nog wel wat brood, we eten straks middagetenje kunt vandaag wel doorgaan." En dan gaat spr.'s geheele bakkerij naar den grond. De heer Elfring: Dat zou slechts voor een korten tijd zijn." De heer Valk. „Maar dat mag ik er niet op wagen; daar heb ik een huishouding voor." De heer Elfring: „Dan krijgen wij weer hetzelfde gejaag en gevlieg, dat we nu hebben." De heer Valk: „Weerleg dan mijn motieven." De heer Elfring: „Die menschen zullen spoedig later gaan ontbijten." Algemeen gelach 1 De voorzitter oordeelde, dat het niet aanging, om bakkers met zaken als Valk en Reitsma te verbieden tus schen 10 en 12 uur te bezorgen. De heer Bel wees er op, dat men zich ter wille van de goede zaak niet moest verdiepen in bijzaken. Bo venal diende men vast te houden de afschaffing van nachtarbeid. Spr. had aanvankelijk dezelfdte mee ning als de heer Elfring, maar gehoord de bezwaren, moet hij deze wel beamen. De vergadering dient daar mee rekening te houden. De heer Goes vroeg, hoe men moest .handelen met brood, diat bestemd was voor begrafenissen en anders zins. De heer Bel meende, diat men niet voldoende door drongen was van den ernst der zaak. An ders kwam men niet met dergelijke vragen. In zulke gevallen zal men zich aan de verordening aanpassen, als die er maar is. Spoedig zal men weten, dat men zich als dan op tijd moet voorzien. De neer Goes Jr., stelde voor, om art. 5 geheel te la ten vervallen. A.t. 1 hield z. i. voldoende alles in; verder moest ieder maar zien, hoe hij het klaar speelde. De heer Valk was overtuigd, dat er clan zouden zijn, die, wanneer zij om 5 uur begonnen, om 7 uur al brood hadden. Een tijd van uitrijden moest wel wor den vastgesteld. De voorzitter was van meening, dat de clientèle voor de tweede maal van dengene, die om 5 uur begon en om 7 uur zijn brood aanbood, wel geen brood zou ne men. De heer Overtoom wenschte den dag na een tweedien Zondag vrij te laten, opdat men dan zoo vroeg moge lijk kon beginnen. K ---

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9