DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Mg liiiswiitt
Oe Vergissing van Vivien Eady.
Luxe Automobielen
te ALKMAAR
AdresJAC. MET.
No. 255
Honderd en zeventiende
jaargang.
1915
ZATERDAG 30 OCTOBER.
op Maandag 1 November 1915.
Maandag 1 November a.s.,
FEUILLETON.
S§ I
AbonnementspiQs per 3 maanden 1.ff. p. post f 1.25. Sdratentlepriis 10 cL p. regel, gronte letters naar plaatsruimte. Brieven Ir. N. V. Boek- en Handelsdrukherii v.h, HERIK COSTER SZOOH, Voordam C9. Teleloonnr. 3.
De sombere viool.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen ter algemeene kennis, dat ter ge
legenheid van de groote najaarsveemarkt, te houden op
het vee, 't welk niet per vaartuig naar de markt
wordt gebracht, alleen aangevoerd mag worden
langs den Helderschen weg,
over de Heilooërbrug en
over de Frïesche brug.
Aanroer ran vee over de Qeesterbrug, de
Nieuwlandersingelbrugde Emmabrug, de Scher-
aiervlotbrug en de beide rustieke voetbruggen IS
TCrtBOliIXM.
Het vee over de Boompoortsbrug bij het Zeglis
aaar de markt gebracht moet den weg volgen langs
de Voormeer en de Bierkade, over de Schermer
vlotbrug en langs den Kanaaldijk naar de Friesche
Brug.
Bij de Texelsche-, de Heilooër- en de Friesche
brug zal het aan te voeren vee door deskundigen
worden onderzocht.
Vaartuigen met voor de markt bestemd vee mogen
uitsluitend gelost worden aan de Kanaalkade. De
ligplaatsen zullen door den havenmeester worden
aangewezen.
In het algemeen mag geen vee ter markt geplaatst
worden zonder voorafgaand desknndig on
derzoek en OF DEW MARKTDAG 1ST GIM
GEVAL VddR DES MORGENS YMF EEK.
Alkmaar, 26 October 1915.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
(Nadruk verboden).
Wij schikten wat aan en Wim begon te vertellen:
„Jullie weet dat ik schoolmeester geweest ben. Een
heelen tijd van mijn jonge leven heb ik verdaan op
kleine kleuterige dorpjes, waar de aartsvaderlijkheid
van gebruiken en zeden op gepaste wijze de gemoede
ren in toom houdt.
In mijn laatste standplaats leerde ik „kloeten", d.i.
een scherp-gestevend bootje met een ronde boomstok
voortbewegen en tegelijkertijd sturen. Ik zocht de we
lige lanen van riet der poldersloten of liet mij door
een flapperend stukje zeil naar een veld waterlelies
slepen. Op mijn tochten ontmoette ik zelden iemand
en mijn luk tot avonturen kon ik maar weinig bot
vieren.
Eén persoon ontmoette ik geregeld, eerst met een
huiver van angstige verwondering, later met een goed
moedige vertrouwelijkheid, als van pleegzusters tegen
over een gevaarlijken patiënt. Het was een groote
welgebouwde man, van even dertig jaar, met een ver-
uit het Engelsch
van CHARLES MARRIOTT.
35)
„Het is uitstekende thee", zei zij tot mevrouw Eady.
„Ik moet te weten zien te komen, waar zij die vandaan
hebben. St, st, hier, juffrouw, thee. Ofschoon", voeg
de zij er bij tot Vivien gewend, „u er uitziet, alsof
whiskey soda beter voor u zou zijn. Wat? Te veel
schilderijen? O ja", Bikte zij, „mijnheer Harpur had
beter moeten weten."
De thee en de menschen brachten Vivien's zenuwen
weer in orde. Zij had het gevoel, alsof mevrouw Hyde
haar helpen kon, en zij zat weldra opgewekt te praten
over hetgeen zij gezien had.
„O, dat is waar", zei mevrouw Hyde plotseling,
„heeft u 't gehoord van den armen, kleinen Hugo
Stott?"
Selwyn wierp een snellen, onrustigen blik op Vi
vien.
„Wat is er?" vroeg zij, wat verbleekend.
„Hij is heel ziek", zei mevrouw Hyde.
„Hé, dat is jammer!" zeiden alle drie tegelijk.
„Er is me een brief van Humphrey Stott opgezon
den", ging mevrouw Hyde voort. „Ik kan er haast
niet uit wijs worden. De arme kerel schijnt zijn hoofd
heelemaal kwijt te zijn. Iemand heeft den jongen ver
teld Maar natuurlijk weet u dat niet."
Vivien zette haar kopje neer.
„Vertel ons alles, als 't u belieft, mevrouw Hyde",
zei zij kalm.
„Och, het is nu geen geheim meer", zei mevrouw
Hyde, „omdat de jongen het weet. Om te beginnen
hij is niet de zoon van Stott."
„Ja, dat weet ik," zei Selwyn onvoorzichtig, in zijn
wilderd uitzicht en sombere oogen; bij werd1 de „Gek
van 't Waardje" genoemd, jandat hij in den waard
woonde, alleen op een ouden, vervallen watermolen.
Toen ik er den eersten keer langs voer, stond bij
grommend! aan den waterkant, en ook later nog be
toonde bij, mij iedere denkbare onvriendelijkheid in
houding en gebaar. Maar toen ik even geregeld te
rugkwam als de watervogels en mij niets nieuwsgie
riger toonde dan deze, werd hij vertrouwelijker. Hij
groette mij als onze booten elkaar rakelings voorbij
schoten en waarschuwde mij voor weer en wind.
Eer een half jaar voorbij was kon ik mij geen beter
en trouwer vriend noemen, uren in den omtrek, dan
Peter de Bruin, de Gek van 't Waardje. Ik was dik
wijls zijn gast op den haveloozen molen, waar de
trisste, met donker hout afgetimmerde kamers hem een
fond gaven van belangwekkendheid. Ik wet trouwens
nog niet, of hij een gewone, geëxalteerde gek was of
een goddelijke fantast.
Peter was schatrijk. Diep in den polder lag zijn
weidsche hoeve; maar onder het hooge puntdak en
over de vlakte der effen velden voerden een meid-huis
houdster en een oude knecht het boersch bewind. Vroe
ger was het zóó geweest: de vader van Peter woonde
op de hoeve en de vervallen molen was afgestaan aan
een zijner arbeiders. Maar Peter voelde zich vreemd
in het groote boerenhuis met de naar witkalk en zand
ruikende stallen en met zijn bedrijvig in- en uitloopen-
de bevolking. Hij had den molen verkozen en had in
zijn sombere eenzaamheid daar tot durende troost en
gezellin een..... viool.
Het was toen al een oude geschonden viool; het
donkere, glanzende hout werd langzamerhand ge
drenkt met de stemmen van Peter's leven. Het waren
bedëesde, schichtige stemmen, als van een troep in
donker verdwaalde kinders, maar zij werden levend
geluid als 'hij zacht de snaren streek. Uren héb ik
met mijn boot tegen dé donkerte van den somberen mo
len aangelegen om te luisteren naar zijn wonderlijk
spel Als hij over het land uit zag, waren zijn
oogen hulpeloos en in zijn boot deed' hij onhandig en
verstrooid, maar als hij viool-speelde, en door zijn
eerste schuchterheid was geklommen tot volle overga
ve aan zich zelf, was hij groot en geweldig. Er was
een titanische stuwing in de sombere stapeling van
nooitgehoorde actoorden, die plotseling als smelten
de Sneeuw konden .verglijden in gebedszuivere dee
moed
Hij was een eenzaam kind en bleef het ook in zijn
huwelijk. Dat huwelijk heeft mij, die de dorpsche ze
den wat kende, niet erg verbaasd, hoewel het mij zeer
hinderde, meer om Peter dan om het meisje. Zij was
arm en de jongste van drie zusters. De twee oud
sten waren aantrekkelijke vrouwen, die in een materi
eel onbekommerd huwelijk met Welgestelde oude hee-
reboeren een begeerlijk weduwschap nauwelijks be
hoorlijk konden afwachten. Voor hun jongste, een
niet diepvoelend, maar mooi en welgebouwd kind,
hadden de ouders den „Gek van 't Waardje" bestemd,
voor zich niets begeerend dan de simpele voldoening
hun dochters niet onbezorgd achter te laten.
Er werden op ons dorp bijna uitsluitend mariages
de raison gesloten. Wanneer twee stukken land aan
elkaar grensden en de samensmelting van practisch
nut kon zijn voor de bewerking of de opbrengst, was
de zekerheid voorhanden, dat door een huwelijk,, hoe
dan ook, die vereeniging zou worden verkregen. Toen
ik het hoorde van Peter en Truda, wist ik hoe alles
gaan zou, dat hij naar de hoeve zou verhuizen en de
eerste knrait worden van de jonge bazin.
Dat het alles anders is geloopen, kwam door de
viool
Een dér eerste avonden, toen het nieuwe leven nog
zoet proefde op Truda's tong, vond zij terzij van de
schouw de viool hangen. Zij vroeg Peter, die gedu
rende zijn omgang met Truda de viool niet had be
roerd dan om haar zorgvuldig te schutten onder een
zachte doek, wat voor haar te spelen.
Nee, zei Peter kortaf, ik speel niet meer.
Hè, waarom niet?
Jïj bent er
Zij begreep hem niet en zag hem met haar ongerep
te oogen verwezen aan.
verlangen haar te doen zwijgen. Om hem recht te
doen moeten wij zeggen, dat hij plan had het Vivien
te zeggen, als zij in hun hotel terug waren, maar hij
geloofde niet, dat zij nu in een geschikte toestand was,
om eenig opwindend nieuws te hooren. De drie
vrouwen keken hein aan, en hij voelde, dat hij een
kleur kreeg.
„Ik wist 't niet," zei Vivien eenvoudig, en keerde
haar gezicht van hem af. Zij was nu kalm genoeg.
„Ik ook niet," zei mevrouw Eady."
„Ik wist het sedert jaren," zei mevrouw Hyde. En
zij vertelde hun dé geschiedenis.
„Ik had1 bijna alles verklapt den eersten dag, dat
ik u ontmoette," zei ze tot Vivien, „maar Stott hield
mij tegen. Ik heb natuurlijk al lang gevoeld, dat het
dwaas was van Humphrey Stott het den jongen niet
te zegggen, maar u weet hoe hij is. Ik wilde het zelf
doen, maar ik mocht niet. In den laatsten tijd was
hij bang, en zooals de zaken geloopen zijn, schijnt het
dat zijn vrees gerechtvaardigd is. De zuster van den
predikant, mevrouw Fleming, heeft het Hugo gezegd.
Heeft mevrouw Fleming het u ook gezegd?" vroeg
Harpur.
Vivien vermoedde de waarheid, en wachtte in angst,
of hij liegen zou. Maar dat deed hij niet.
„Ja," zei hij.
„Dat dacht ik wel," zei mevrouw Hyde. „Ik geloof,
dat Humphrey Stott alles zou gegeven hebben als hij
Veertien dagen geleden geweten had, dat mevrouw Fle
ming het wist. Maar dat is bijzaak. Herinnert u
zich nog, dat zij, toen ik haar voor het eerst bij u ont
moette, er met Hugo over sprak dat hij nooit gevraagd
had. of zij hem op school eens kwam bezoeken. Toen
dacht ik al dat zij iets van plan was, ofschoon ik niet
wil beweren, dat zij toen wat kwaads in 't zin had.
Ik denk veel meer, dat er na dien tijd iets gebeurd
is," voegde zij er ter loops bij.
„Hoe 't zij, zij haalde Hugo over haar op school uit
te noodigen op den stichtingsdag aan het eind van
het kwartaal, als de jongens een feestje hebben. Zij
haalde hem aan en beklaagde hem tot hij niet meer
wist, of hij op zijn hoofd of op zijn beenen stond. Toen
De viool had me alleen: nu ben jij er, verduide
lijkte hij, zacht omdat haar oogen schreiensgereed wa
ren.
Ik ben je vrouw toch, mokte zij. En wat is nou
een viool. Je wou op onze bruiloft ook al niet spelen,
maar nu wil ik het. De avond is nog zoo lang.
Hij bleef weigeren.
Toe, ik zal je 'm geven! dwong zij en liep naar
den berookten schouwwand.
Afblijven! gromde hij, maar zij glipte voort op
overmoedige voeten en haakte speelsch de viool van
den wand. In haar drift stootte zij met het onderblad
tegen den schouw.
Je doet 'm zeer! riep Peter driftig, halfhuilend
van bekommerdheid; hij rukte haar het instrument uit
de handen, terwijl zij als een verongelijkt kind bleef
staan pruilen. Hij nam het donkere instrument op
zijn knieën, streelde het en praatte onverstaanbare
dingen; Truda haalde geërgerd haar fijne schouder
tjes op, maar de driftige klokjes van haar stem bleven
stil.
Peter legde zijn bleeke wang tegen het donker-
vlammig hout en hij luisterde naar het ruischen, dat
in den klankbodem gonsde als de resonnans van dui
zenden stemmen.
Luister! zei hij en reikte haar kort de viool.
Zij vouwde haar blanke oortje als een gefronst
bloemeblaadje tegen den klankbodem, maar zij hoorde
niets dan den wind, die buiten de harpen der boomen
stemde als een driftig en nooit-voldaan muzikant.
Ik hoor niets, zei ze effen.
Hoor je niets? riep Peter met zware stem, ter
wijl zijn oogen wild werden. Hoor je niets? En
jij zou van mij houden?
Wat heeft dat er nou mee te maken? klaagde zij.
Van angst en bevreemding schreide zij haast.
Peter gromde onverstaanbare woorden, greep haar
de viool weer af, nam den strijkstok tusschen de top
pen van zijn vingers en begon zacht te spelen. Eerst
was het zacht druppelen van grillige regen, en stree-
len van wind door deinende korenaren, maar langza
merhand begon Peter boven zijn eerste schuchterheid
uit te stijgen
De verlatenheid van zijn eenzelvige ziel kwam als
een zwarte vogel opvliegen en klapwiekte boven zijn
hoofd; toen kwamen donkere stroomen van muziek,
die Truda verschrikten. Het zachte ruischen der eer
ste maten had haar bekoord, ze had aan dansen ge
dacht en haar voeten probeerden de maat te tikken,
maar nu voelde ze zich klein en onbeschermd, alsof
een storm op haar losrende over een onbeschut land.
Terwijl zij bevend en verslagen stond, vond Peter
zijn innerlijk wezen weerom. De viool gaf mild als
een onbaatzuchtige minnares en hij voelde de adem
van zijn leven dicht aan zijn borst. Zijn angst en ver
twijfeling waren hem weer vertrouwd, of ze al£ don
kere kinderen stonden aan zijn voet, hij zag terug in
de diepten der eenzaam-doormijmerde uren als in
blauwende afgronden. Het was of hij met zijn snel-
flitsende stok een beklaagde geeselde, die alles be
kennen moest, tot ze niets meer wist; hij kende geen
moeheid en geen erbarmen. Zijn vingers stonden op
de snaren te trillen als geknakte bloemenstengels, en
Voort dreef de rechterhand de zweep van zijn heftig
heid....
Truda probeerde zijn arm tegen te houden....
Toe, smeekte ze, hou op, ik word zoo bhng...
„Bang" werd het in zijn stormende gedachten be
wust: „bang" en hij speelde door, tot zijn vrouw bui
ten kennis aan zijn voeten lag....
Qe viool werd een sterke, ontembare macht in Pe
ters handen, die hij dikwijls hanteerde om zijn wil
door te drijven. Zoo had hij met zijn viool haar ge
drongen, met hem te verhuizen naar den molen, waar
hij zijn leven van zwerven en dolen weer aanving. Ik
ontmoette hem in dien tijd dikwijls, maar hij groette
nauwelijks, stuurde maar zonder opzien zijn boot
slingerend langs de dichte rietwanden, waarachter hij
soms dagen en nachten verdween.
vertelde zij hem dat die vuile pruldichter, die hem in
het vorige kwartaal opgezocht had, zijn vader was
en het schijnt wel of 't zijn dood zal zijn. Wat.de be
weegreden van de vrouw geweest mag zijn, weet al
leen de Hemel en mogelijk Stott."
Vivien dacht dat zij het wist, maar zij zei het niet.
„Maar heeft Hugo het niet dadelijk aan mijnheer
Stott verteld?" vroeg zij mevr. Hyde.
„Neen; dat is het ergste," zei ze. „Hij zei niets;
hij tobde erover. Het klopte alles zoo akelig juist
met Lorraine's bezoek aan hem, en de vragen die hij
deed1 en al die geheimzinnigheid omtrent het ondër-
zoek. Een paar dagen voordat hij naar huis ging,
vertelde mevrouw Fleming het hem, en toen hij pas
thuis was, zei hij, er niets van.
Stott merkte op, dat hij stil en uit zijn gewone doen
was, en vroeg hem, wat er aan scheelde, maar de
jongen scheen dichtgevroren te zijn. Toen werd hij
ernstig ziek, en Stott moest dr. Pascoe laten komen,
die zei, dat Hugo geelzucht had. Dr. Pascoe ver
moedde een geestelijke storing en hij schijnt Hugo be
ter gepakt te hebben dan Stott, want hij kreeg alles
uit den jongen. Denk eens wat een zielangst de jon
gen moet doorstaan hebben! Zijn vertrouwen is ge
schokt. Om veel dingen ben ik blij dat het voorbij
is als de jongen er maar bovenop komt."
„Maar is hij erger?" vroeg mevrouw Eady angstig.
„Dat weet ik juist niet", zei mevrouw Hyde. „Hum
phrey Stott's brief is zoo onsamenhangend; hij is
vol van zelfverwijtingen. Hij schijnt bijgeloovig te
wordenhij zegt dat het als een oordeel is, omdat hij
den jongen niet trouw is geweest maar, wat hij
daarmede bedoelt, begrijp ik niet. Voor zoover ik kan
nagaan, is het ergste van den aanval voorbij; maar
de jongen kan of wil zich niet opwekken. Het schijnt
hem niet te kunnen schelen, hij ligt daar maar en
zegt: „Dank U" en „het spijt me, dat ik zoo lastig
ben" voor alles dat voor hem gedaan wordt. O, 't is
ellendig!"
Haar oogen vulden zich met tranen, en zij draaide
haar hoofd af.
Doordat zij in het publiek waren, hielden zij zich
TE HUUR
tegen billijk tarief,
Telefoon 572.
Truda begon pas weer op te leven, toen zij een
kindje wachtte. Er groeide een hachelijke moed in
haar om Peter te trotseeren, maar soms kon zij sa-
menbreken van angst als zij bedacht hoe hij met de
gruwzame viool, die haar een obsessie was, ook het
kind neer zou slaan.
Het was nooit in haar opgekomen zich zelve te
wreken op de viool, maar op een avond, dat Peter
buiten doolde, vond zij in zich een wondere, geheilig
de durf, waarmee zij haar kind zou beveiligen tegen
het sombere geweld van Peters instrument. Zij tilde
den doek op en knipte met een vinnige schaar-rits de
snaren door; toen holde zij gezweept door angst en
ontzetting naar haar slaapkamer, die zij zwaar ver
zekerde met bouten. In haar bed diep weg-gewoeld
voelde zij zich langzaam overvloeien van een stil-
geruste voldoening, die haar zekerheid en moed gaf.
Reeds had de slaap met weligen schemer haar
oogen geloken, toen ze opvoer bij het geluid van Pe
ters onbezonnen stappen, die zwaar neersloegen op
de vloer der huiskamer als driftig-gezwaaide dorsch-
vlegels. Doch met een gerusten glimlach wachtte zij
af, wat hij doen zou; zij voelde zich veilig en zelfvol
daan.
Plotseling stond hij voor haar deur, die op den
greep van zijn zware hand niet week.
Truda, doe open! gromde hij, nog goedmoedig
in zijn opkomende gramschap.
Truda lachte; ze genoot van Peters machteloos
heid.
Peter zette zijn schouders schrap tegen de deur, die
niet verwrikte.
Truda, doe open, ik trap de deur in!
Zij lachte tartend luid-op, met een stem die aan
sloeg als een gesarde hond.
Hij woedde buiten de deur als een stormwind, bul
derde, sloeg en trapte rond zich heen tot zijn haren
dropen en zijn moegebeukte handen klam aanvoelden.
Als hij een oogenblik afliet, relde de lach van Truda,
die zich op haar bed rondwentelde van wreede vol
doening.
Toen viel de stilte als een bijl-zwaai.
Een oogenblik later hoorde zij hem beneden: r
zou hij zijn viool zoeken; een duivelsche vreugd'
woelde zich in haar wakker, zij kon zich nauwelijks
weerhouden om met haar oor aan den vloer naar
hem te luisteren....
Toen brulde en krijschte Peter zoo hevig als zij
hem nimmer had gehoordZij genoot even vol-uit
van haar overwinning en legde zich toen tot slapen...
Het moest al een heelen tijd later zijn, toen zij
haar man weer de trap hoorde opstuiven als een
storm zwart van onheil. Truda, ineens weer strijd
lustig, lachte hem hoonend tegemoet, doch haar
scherpe lach bleef in haar keel steken als een plots-
gestuite pijlBuiten de deur tinkten als zilveren
droppels de korte tikjes op een behoedzaam aange
draaide kwint. De heldere, korte klok der a-snaar
luidde even driftig en daarna kwam ook het doffe
tampen der andere snaren.
Een oogenblik week Truda terug naar den versten
hoek van haar bed; het suisde door haar heen: hij
heeft nieuwe snaren opgespannen! Maar toen bedacht
ze met groote gerustheid, dat Peter haar oogen niet
kon zien en haar handen niet, en ze geloofde dat ze
zou kunnen lachen om alles wat hij spelen zou.
In den eersten, sidderend aangezetten vioolstreek
allen min of meer in. Harpur durfde Vivien niet aan
te kijken, maar hij was verwondterd over de koelheid
en zelfbeheersching in haar stem en wijze van doen.
Zij scheen op eens in een half uur tijd gerijpt te zijn.
Hij was te verstandig om niet in te zien, dat zij in
geen stemming was om verzachtende omstandighedten
aan te nemen. Het zou hem niets baten te pleiten,
zooals bij met eenig recht had kunnen doen, dat me
vrouw Fleming hem de geschiedenis in vertrouwen
verteld had en hem had gevraagd ze niet verder te
vertellen. Het zou niets baten, er op te wijzen, dat
Stott zelf in de eerste plaats schuld had en dat van
geen vreemde verwacht kon worden, dat hij de nood
lottige gevolgen van mevrouw Fleming's onbeschei
denheid of kwaadaardigheid zou voorzien. Zonder
precies te begrijpen welke beweegreden mevrouw Fle
ming had, om hem zoo nadrukkelijk te waarschuwen,
'aan Vivien de geschiedenis niet te vertellen, erkende
hij bitter de juistheid van haar oordeel. Als Vivien
tot over de ooren verliefd op hem geweest was, zou
zij hem zelfs den laster over Stott vergeven hebben.
Er was toch wel eenig nadeel verbonden aan een
genegenheid, die op wederzij dsche achting berustte.
„Ik heb er over gedacht, er heen te gaan, om te zien
wat ik doen kan", zei mevrouw Hyde, „maar u weet
hoe Humphrey Stott is. Hij mocht het eens kwalijk
nemen."
Zij wachtte even, alsof zij een denkbeeld had opge
worpen. Niemand sprak en zij ging voort:
„En dan, ik geloof, dat juffrouw Ford heel ge
schikt is."
Toen zij heenging en Harpur de nota waarop bij
vergissing ook mevrouw Hyde's vertering stond
meenam naar de kas, stond mevrouw Hyde naast hem.
„Ik betaal voor mij zelve, mijnheer Harpur", zei zij
en dit waren de eenige woorden die zij tot hem ge
sproken had sedert haar „dat dacht ik wel".
„Het spijt me zoo, lieve", fluisterde zij tegen Vi
vien, toen zij haar de hand gaf, „maar ik moest het
doen. Wees dapper, en wees heel zeker van wat ge
werkelijk wilt. Als ik u helpen kan ik ben in mijn
oude hotel in de buurt van de Boulevard Montpar-
nasse."
(Wordt vervolgd.)
V'
i,
Na Vrijdagmiddag a.s. zal geen vee in stallen
binnen deze gemeente mogen worden geplaatst,
zonder vooraf door den directeur van het slacht
huis te zijn onderzocht, terwijl Zondag a.s. vóór des
morgens zeven uur geen vee binnen de stad mag
worden gebracht.