DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
08 Vergissing van Vivien Early.
No, 261
Honderd on zeventiende jaargang.
1915
mm
ftbonnementspnis per 3 ranfenf 1. -Jr. p. pst (125, Advertentieprijs 10 et. p. regel, groote letters naar plaatsruimte. Brieven (r. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERHls. COSTER 4 ZOON, Voordam C 9. Telefoonnr. 3.
ZATERDAG
6 N O Y E H B E R.
Goedkoops Gokeu.
In het Pestgebied.
FEUILLETON.
Planten uit onze omgeving.
flHiai
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK
MAAR brengen h'erbij ter kennis van gezinshoofden
en daarmede gelijk te stellen personen, ingezetenen
dier gemeente, voorzoover zij, volgens het kohier van
den Hoofdelijken Omslag voor het jaar 1915, een in
komen genieten van minder dan 1000 's jaars, dat
van MAANDAG 8 NOVEMBER a.s. af ter secreta
rie. der gemeente gelegenheid bestaat tot het bekomen
van een COKESKAART, recht gevende tot het koo-
pen aan de gasfabriek van 1 "H. L. cokes per week, te
gen 0.50 ongeklopt en 0.55 geklopt.
Voor bezorging aan huis verhoogen deze prijzen
met 5 cent per H. L.
ALKMAAR, 5 November 1915.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH. Secretaris.
Hoe langer men in een vreemd1 land woont, hoe
minder gemakkelijk 't valt, er over te schrijven de
merkwaardigheden, de verschillen met 't vaderland
te schilderen! Al 't nooit-geziene, 't nieuwe, 't vreem
de trof je eerst, en maakte een indruk, dien je kondt
veproduceeren, en anderen trachten mee te deelen:
maar na eeuigen tijd ben je gewend aan dat alles
die bruine menschjes om je heen en al 't kleurig-bon-
te van 't Oostersche leven in kampong en kotta
daarmee ben jë vertrouwd geraakt: je bent zélf een
deel van de Indische maatschappij geworden.
Zoo gaat 't ook mij nuWaarmee dezen brief te be
ginnen Van de zoo véle onderwerpen, en gebeurte
nissen die me voor den geest komen als ik de laatste
maanden, sedert m'n vorig epistel verloopen, de re
vue iaat passeeren je leeft zóó snel hier, althans
in ónze „branche", dat je soms verbaasd staat, al
zoo lang den dier'bren vaderlandsclien grond te heb
ben verlaten 't is me werkelijk onbegrijpelijk, dat
al een jaar ruim achter ons ligt, sedert we uit Am
sterdam vertrokken.
Naar ik meen beloofde ik, nog iets omtrent de Am
bulance in Toeren te zuilen schrijvenlaten we daar
mee beginnen; wel verschillen de diverse Ambulan
ces natuurlijk in enkele opzichten van elkaar maar
in 't algemeen zijn ze toch ongeveer gelijk, zoowel wat
de behandeling en verpleging der patiënten betreft,
als de resultaten daarmee verkregen. In zooverre bof
ten we in Toeren, dat we daar een overvloed1 van pest-
Eiders hadden, zoodat 't bij de intensieve verpleging,
die zware eischen aan dé zusters stelde, dezen soms
wel eens wat te zwaar werd; want het is géén kleinig
heid, een Ambulance met een 25 a 30 zwaar-zieke
pestlijders, die allen worden verpleegd als in 't meest-
volmaakte Europeesche ziekenhuis! Eiken morgen
worden de patiënten gewasschen, voortdurend moet
er verbed1 worden ik herinner me, dat we eens 14
doodzieke mensehen hadden, die voortdurend nat en
vuil wafen geregeld moeten kamfer- en andere
injectiën worden gegeven etc., etc., daarbij komt dan
nog de zorg voor 't eten en is een goed deel der
stumpers in dé war, en verzet zich, 'en eischt voortdu
rende zorg en hulp om niet te spreken van 't gere
geld controleeren van den pols, en de temperatuur; en
nog zooveel meer, dat tot verpleging en behandeling
behoort
in dien allerdruksten tijd, in December, kregen we
nog eene 4e Europeesche zuster van eene andere Am
bulance erbijen waar we nog al gelukkig waren met
onze patiënten, bleef dé moed er best in, en deed ieder
z'n werk met lust en animo.
Natuurlijk soms was je wel eens beroerd er on-
dere als er weer een week kwam dat allen maar sche
nen te willen sterwen: wat je ook deed en probeerde;
maar daarop volgde dan altijd weer een gunstige pe
riode: en over 't geheel konden we zéér tevreden zijn,
daar de helft onzer pestpatiënten genas!
We namen tot half Februari plus minus 150 pest
lijders op en kouden een 75 hiervan genezen ont
slaan, en naar hun dessa laten terugkeeren.
uit het Engelsch
van CHARLES MARRIOTT.
38)
HOOFDSTUK XXII.
Hoewel Vivien er dloor een gelukkig toeval in ge
slaagd was de goedé manier te vinden om met Hugo
om te gaan, was haar taak niet gemakkelijk. Hij
sprak tegen haar niet meer van „Mijnheer Stott",
maar het was duidelijk, dat hij besloten had alleen on-
dter dlien naam aan zijn pleegvadfer te denken. Hij
was heel slim in het verbergen van zijn gedachten.
Dagen achtereen gedroeg hij zich soms voorbeeldig,
nam zijn geneesmiddelen en liet zich verschoonen zon
der zich meer te verzetten, dan men verwachten kon.
In al 'dien tijd noemde hij Stott niet, maar wanneer
deze in dé kamer was, sprak hij opgewekt en beleefd
tot hem en Vivien begon zich af te vleien, dat het erg
ste voorbij was en dat Hugo verzoend was met den
stand! van zaken. En dan op eens, zonder eenige aan
leiding, overviel hij 'haar met vragen als:
„Veronderstel eens. dat mijn vader nog leefde, hoe
zou ik hem dan moeten noemen?" En voor dat zij dé
gevolgen van haar woorden eigenlijk inzag:
„Nu, vader, natuurlijk."
Toen wendde Hugo zijn hoofd af en glimlachte bit
ter; als hij maar „pater" gezegd had, zooals hij Stott
altijd noemde, zou zij niet in de val geloopen zijn.
De slimme fijnheid van een jongensziel was een
openbaring voor haar, en zij huiverde, als zij er aan
dacht, hoe ternauwernood zij ontsnapt was, niet aan
den tijdelijken omgang met één jongen, maar aan de
voortdurende verantwoordelijkheid voor een twintig
tal jongens, die ieder hun eigenaardigheden hadden.
Soms deed zij een beroep op Hugo's genegenheid voor
haar.
„Je moet zelf weten, hoe je je vadler behandelt, maar
Vraagt ge nuhoe is de behandeling van een pest
lijder? Dan is dit niet in 'Z orden te zeggen: daar
dé opinnies over de beste methode van therapie nog
verdeeld zijn Maar. enkele principes volgen we
toch wel allenin de eerste plaats tracht men de harts-
werking aan te zetten, te stimuleerenwant vooral het
hart wordt door 't pest-doxin vergiftigd, zoodat al in
't begin der ziekte vaak geen polsslag meer te voelen
is. En dus gaven we kamfer-injectiën en dergelijke,
en wijn, in groote hoeveelheden; en naast de goede
voeding en de rust in de Ambulance-bedden deed dit
alles soms wonderen. Maar daarnaast, en vooral,
zag ik goede resultaten van de incisie, zoo vroeg mo
gelijk, van alle bubonen (klierzwellingen in lies, ok
sel, halsstreek)die werden direct alle ruim ingesne
den (en natuurlijk goed verbonden), zoodat een flin
ke bloeding en weefsel vochtstroom een goed deel van
de daar opgehoopte baccillen en him vergiften verwij
derde.
En dan zagen we vaak reeds den volgenden dag
de temperatuur snel dalen, en was zoo'n patiënt, die
bijna stervend scheen binnen te komen, in een week
tijds genezen! Als dan de veretterde klieren waren
verwijderd, sloot de wond zich heel snel en kon
je de gelukkigste Sarbijah's of Kassinah's of Asmi-
nah's (zooals de dames-Javaantjes haast alle onge
veer heeten) of hun heeren gebieders Art jok of Kro-
mo of Asmoh haast niet in bed te houden!
Want 't is wonderbaarlijk, hoe gauw een Inlander
zich alweer (of nog) „seneng" gevoelt met een
40° koorts loopt hij nog lustig rond, en gaat baden in
de kali
Den laatsten tijd, toen er weer versche serum van
't Instituut Pasteur uit Parijs was aangekomen, werd
een deel der patiënten ook met pest-serum ingespoten,
in een ader of in de spieren: helaas, ook dit bleek geen
afdoend middel te zijn al wil ik allerminst ontken
nen, dat we er soms heele mooie resultaten van zagen.
Maar vaak ook ging de patiënt dood, zooals zoo-
velen in de kampong al waren dood gegaan, zonder
dat wij ze onder behandeling kregen.
Want 't gaat vaak zóó snel, dat 't heele ziektepro
ces binnen 24 uur is afgeloopen en in die gevallen
konden we in de Ambulance ook geen hulp geven.
Half Februari moest ik de Ambulance in Toe
ren, niet zonder spijt, vaarwel zeggen, ik werd naar
Malang overgeplaatst, en kreeg hier de Pest-afdee-
ling van 't Iuiandsche Hospitaal, waaraan behalve
eene der Roode-Kruis-zusters een groot getal Inl. ver
pleegsters en verplegers en leerling-dito's is verbon
den, die aan onze goede zorg zijn toevertrouwd, en
die tot bruikbare verplegingskrachten moeten worden
opgeleid. En al voelde je 't in het begin als iets zeer
onaangenaams, je te moeten los-maken van eene Am
bulance, die je had zien ontstaan, en waar zoowel 't
werken als de mede-leden je dierbaaar waren gewor
den toch was je al gauw weer door 't nieuwe werk
en de nieuwe omgeving in beslag genomen; en
maakte de omstandigheid, dat je nu weer in de „be
woonde wereld" huisde, en de voordeden daaraan
verbonden, deze overplaatsing voor mij ten slotte in
vele opzichten een verbetering en veraangenaming van
het leven al zal ik nooit de maanden, bij de Ambu
lance doorgebracht, met al z'n lief, en leed ook, ver
geten.
En, nu, als slot van dezen brief, nog een typisch-
Indische gebeurtenis eigenlijk de heele oorzaak van
mijn plaatsing hier in Malang: en die een blik doet
slaan in 't ook hier vaak zoo droevig-bekrompen we
reldje van bureaucratische discipline.
Zooals gij misschien weet, is hier dezer dagen op
initiatief van eenige Malangsche officieren een Ofh-
ciers-Bond opgericht welke nu niet zoo érg be
langrijk feit echter in de Indische, copie-arme pers
vrij wat stof deed opwaaienalsof de heele krijgs
tucht en 't bestaan van 't leger er mee gemoeid waren.
Toen vermat zich mijn voorganger, de bij de Pest
bestr. geplaatste off. v. gezondheid v. d. H., in eenige
kranten een geestig-spottend artikeltje naar aanleiding
hiervan te schrijven, waarin een vergelijking tusschen
siekelbaarsjes en goudvisschen, tusschen heele kleine
luitenantjes en goud-gekraagde ópper-officieren werd
als je zulke dingen zegt, doe je mij pijn, zei ze, en
Hugo trok de lakens hoog op, en mompelde met wer
kelijk berouw in zijn oogen:
„Het spijt me, juffrouw Eady. Ik zal niet meer
zeggen, waarover ik denk."
Toen draaide hij zijn hoofd om en sloot zijn oogen,
terwijl Vivien zich afvroeg, welke nieuwe vraag zijn
hersens nu weer plaagde.
Soms was zij boos op hem. Eens, toen hij zei„Ja,
maar juffrouw Eady, ik ben niet eens Hugo Stott",
antwoordde zij: „Nu, wie ben je dan? Je bent niet
Hugo Lorraine, want dat was maar een aangenomen
naam van je vader."
Hugo keek haar diep verwijtend aan en zei:
„Nu, daar hoeft u mij niet mee te plagen."
Zij wist zeker, dat hij een geheelen dag de treuri
ge rol speelde "van een jongen zonder naam. Hij
scheen werkelijk iets van zijn vaderis 'talent geërfd te
hebben, om zich zelf te beklagen, en in 't algemeen
voor aanstellerij. Vivien wist nooit, of zijn vragen
werden ingegeven door een .waar verlangen, om uit
een moeilijkheid geholpen te worden, of alleen maar
om zedelijken steun in de omgeving te krijgen voor
de rol van het oogenblik.
Soms werd hij aangegrepen door een hevigen aan
val van berouw over ziju onkinderlijke uitlatingen over
Lorraine. Hij scheen zich iedere bijzonderheid te her
inneren van diens voorkomen en manier van doen,
en kon er over praten met iets van een sombere vol
doening, eindigend met:
,;Hij zag er verloopen uit, dat is waar, maar hij
was toch mijn vader. Mijnheer de pater was
vreeselij'k boos op mevrouw Fleming, niet waar, omdat
zij het mij gezegd heeft. Ik houd niets van mevrouw
Fleming, ik geloof dat zij een beest is, maar zij meen
de zeker den pater een dienst te bewijzen, waarom
zou zij het anders gedaan- hebben? Ziet u, 't is niet
prettig, om aan een ander te vertellen, dat men hem
lang genoeg onderhouden heeft. En zij trachtte
het mij zoo zadht mogelijk te zeggen. Zij zei, dat
mijn vader een genie was. Dat is zeker iets om trotsüh
op te zijn zelf al dronk hij te veel whisky en al
getrokken....
Dit was ondeugendwas ook wel wat te scherp
was zelfs in-disciplinair; zoodat straf moest volgen...
En weet ge, welke straf de wijd-blikkende Macht
hebbers, de chefs van den Milit. Geneesk. Dienst,
voor dezen dokter, die wél een uitstekende kracht bij
de Pestbestrijding was gebleken te zijn, maar die nog
niet voldoende de discipline kende, hebben uitge
dacht?? Hij werd „met spoed" overgeplaatst naar
Long Nawan, de eenzaamste post in heel Indië, mid
den in Boméo, vanuit Soerabaja na slechts 3 maan
den reizen te bereiken....
Daar, vlak bij de grens van Britsch-Noord Borneo,
40 dagen van de dichtsbijzijnde blanken verwijderd,
zal die arme kerel, die ten éénenmale ongeschikt is
voor de rimboe, nu de militaire deugden: tucht 'en
discipline, moeten aankweeken.....
Als je zooiets met een kennis ziet gebeuren, krijg je
toch bepaald trek in den militair-Geneesk.-Dienst in
Ned.-Indië.... al was 't alleen maar om dit vaderlijk
opvoedingssysteem, dat zoo wél zorgt voor 't ziele-
heil van zoo'n indisciplinair doktertje
Om niet met iets zoo„misselijks" te eindigen
met de Pest gaat 't prachtig de laatste maanden:
er is niet het 1/10 van 't aantal gevallen van 't vorig
jaar! Alleen de Longpest eischt nog vrij veel slacht
offers maar hierover, en over de ernstige epidemie
daarvan, die ik de afgeloopen weken meemaakte, in
m'n volgend schrijven!
V. L.
November.
Ons pad voert thans langs eene boerenwoning en
we zien nu in een bakje met wit zand eenige bloemen,
die onmiddellijk uit bollen te voorschijn komen, ter
wijl geene bladeren te zien zijn. We zouden eerst bij
na denken aan voorwerpen van„Crocus, doch daar
voor is het nu geen tijd. We wagen het, wat naderbij
te treden en nu zien we, dat het zijn exemplaren van
Colchicum autumnale. Deze bolgewassen zouden we
thans ook in het wild kunnen aantreffen en wel langs
rivieren, vooral in Limburg. We hebben hier te dóen
met zonderlinge planten, die de orde schijnen om te
keeren. Regel is toch, dat de planten in het voorjaar
en in den zomer bloeien en in den herfst vruchten
dragen, doch déze plant vertoont in den herfst hare
bloemen, om eerst in het volgend voorjaar met blade
ren en vruchten voor den dag te komen. De bol was
reeds den geheelen zomer verborgen in de aarde en
heeft daar zooveel voedsel verzameld, dat hij vol
doenden voorraad heeft, om de schoone bloemen tot
volle ontwikkeling, te brengen. Vandaar, dat men in
het najaar veel genoegen aan de-zeeplant kan beleven,
door eenvoudig de bollen te plaatsen op een bedje
van mos of in het droge zand, zooals hier het geval
is. Ook treft men ze wel bloeiende aan in tuinen en
hoven. De bloem heeft een verbazend lange, driekan
te buis, soms wel van 2 d.M., die onmiddellijk uit
den bol voortkomt. Eigenlijk zijn het twee buisjes,
die om elkander zijn gegroeid en waarvan de bui
tenste uitloopt in drie van de zes bloemslippen, die
fraai lichtpaars gekleurd zijn. Bij den ingang der
buis zijn vastgehecht de zes meeldraden, die van
gele, naar buiten openspringende helmknoppen zijn
voorzien.
Het vruchtbeginsel zit binnen de buis heel beneden
bij den bol en is voorzien van drie stijlen, die weder
om drie stempels dragen, donzig en paars gekleurd en
geheel de buis doorgroeiende. Konden we de plant
in, het voorjaar bekijken, dan zouden we kunnen op
merken, dat ze was voorzien van stijve Iancetvormige
bladeren, die aan beidé zijden spits toeloopen en in
drie rijen geplaatst. Uit den -oksel is dan te voor
schijn gekomen de langronde vrucht, die van een steel
is voorzien. Bij ontleding zouden we zien, dat deze
driehokkig is en bijna kogelronde zaden bevat. Waar
deze plant veelvuldig voorkomt, daar heeft men met
het vee voorzichtig te zijn, want de Herfst-tijloos, die
tot de familie der Lelieachtigen of Liliaceëen gere
kend moet worden, bevat vergiftige bestanddeelen.
waschte hij zich niet. Ik moet zijn boeken lezen, als
ik beter ben," voegde hij er ernstig bij.
Toen nam hij de rol van den ernatigen zoeker naar
de waarheid.
„Moet ik treurig of blij zijn, dat mijn vader ver
dronken is?" vroeg hij, en schrikte Vivien op, die
meende, dat hij sliep. „Ik denk, dat hij er hier over
wilde spreken, om mij bij zich te nemen en ik vrees,
dat ik dat niet prettig zou gevonden hebben."
Vivien wilde zijn edelmoedige gedachte omtrent
den dooide niet wegnemen, door te zeggen, dat het
zeer'onwaarschijnlijk was, dat Lorraine zoo iets van
plan was, daarom trachtte zij de zaak te schikken,
door te zeggen
„Och, ik denk dat zij" Hugo knipoogde listig,
en zij kon bijna zien, dat zijn lippen de woorden „mijn
twee vaders" vormden „zij een soort schikking ge
troffen zouden hebben. Je kondt eerst bij den een en
dan bij den ander geweest zijn."
„Maar waar zou hij, mijn echte vader, meen ik, het
geld van daan gehaald hebben John Prowse zei, dat
zij enkel wat kopergeld en eenige eenige lombard
briefjes in zijn zakken hebben gevonden. Weet u,
juffrouw Eady, ik ben bang, dat mijn vader een klap-
lóoper was- zooals ik er een ben, al wil ik het niet
zijn. Het is erg ongelukkig, dat ik ziek meest worden,
juist toen ik het gehoord neb en beginnen moest pater
terug te betalen, voor alles wat hij voor mij gedaan
heeft."
.Deze gesprekken hadden één goede zijde: zij weer
hielden Hugo te tobben over zijn lichamelijke zwak
heid. Terwijl zijn hersens zoo bezig waren nam hij
zijn voedsel zonder er bij te denken. Vivien zag dit
gauw en trok er partij van. Zoodra Hugo neiging
toonde tot redeneeren, zorgde zij er voor iets klaar te
hebben en hij at den eenen hap na den anderen, ter
wijl hij zijn argumenten met dien lepel onderstreepte.
Naarmate Hugo sterker werd, begon Stott zijn be
zoeken aan de ziekenkamer langer te maken, en het
werd iets van de oude betrekking, hoewel er een hart
brekend verschil bestond. Vivien vond het pijnlijkste,
dat Stott blijkbaar niet graag alleen met den jongen
Daarom ook dient men er in huisgezinnen, waar no<
kleine kinderen zijn, voorzichtig mede om te gaan
door ze niet te plaatsen op lage tafels of vensterbar
ken. We hadden liever eene plant van Colchicu"
autumnale in het vrije veld aangetroffen, dan hier ii
het zandbakje, doch lang niet overal is zij te vinden.
Waar ze eenmaal voorkomt, daar groeit ze gewoonlijk
in menigvuldige exemplaren.
We loopen thans door een bouwland en we zien
nog mooie bloeiende voorwerpen van het Perzikkruid
(Polygonum persicaria) uit de familie der Veelknoo-
pigen. 't Is familie van onze gekweekte boekweit en
wordt dan ook wel als „wilde boekweit" aangeduid.
Meer bekend evenwel is de eigenaardige naam Jezus-
gras.Deze naam heeft het volk er aan gegeven, en
wel naar aanleiding van de volgende meening:
Toen Jezus gekruisigd werd op Golgotha, groeiden er
onmiddellijk onder en bij het kruis voorwerpen van
het Perzikkruid1 en de bladen werden bespat met het
onschuldig vergoten bloed van den Heiland. Hier
door ontstonden zwartroode vlekken, die nimmer uit-
gewischt zouden worden en dar ook nog voorkomen op
de bladeren van dézë plant, die sedert dé kruisiging
over den gansdien aardbodem voorkomt, om te getui
gen tegen het Golgotha-schandaal.
Werkelijk zien we op de verspreid-geplaatste, gaaf-
randige, langwerpige bladeren de bedoelde vlekken,
doch deze zuilen ook wel voor den dood van Jezus op
het Perzikkruid voorgekomen zijn. Althans komen
deze vlekken voor op meerdere plantensoorten uit de
familie der Veelknoopigen, zooals b.v. op verschillenr
de zuringsoorten. Overigens is het Perzikkruid, dat
ook bekend is onder de namen Roswilg, Roode ris-
ter, Rooskinkel en Platzaad, eene keurige vertooning
langs onze bouwlanden en in moestuinen, waar soms
geheele randen rood gekleurd zijn door de dichte
schijnaren van rose en witte bloempjes. Elk bloem
pje heeft era vijfslippig kroontje, waarvan meermalen
twee ot drie slipjes rose en de andere wit gekleurd
zijn. De zes kleine meeldraden zijn duidelijk te zien
en het vruchtbeginsel draagt twee wijduitstaande
stempeltjes. Iedere plant, die wijd1 vertakt is, draagt
later tal van zaden, die nu eens aan beide zijden bol,
dan weder zuiver driekant zijn. Het Perzikkruid is
als onkruid gevreesd om zijne sterke vermenigvuldi
ging en wordt dan ook zooveel mogelijk vervolgd. Zoo
schoon kan de tuinbouwer evenwel niet wieden, of hier
en daar weet een' plantje tot ontwikkeling te komen.
We zien op het bouwland ook nog tal van teedere
plantjes bloeien, die meer naalden, dan wel bladeren
schijnen te hebben. Aan de kleine, witte bloempjes is
het wel dadelijk te zien, dat we met eene soort van
Caryophylleeën of Muurachtigen te doen hebben. Het
zijn dan ook vertegenwoordigers van Spergula arvem-
sis of Spurrie.* 't Is een zeer algemeen plantje, dat
ook wel als veevoeder gekweekt wordt en overal op
zandgrond in het wild wordt aangetroffen. De bla
deren er van zijn zeer smal, eenigszins vleezig en van
onderen in de lengte gegroefdze staan in twee bun
deltjes aan de verdikte, holle stengel'knoopen en doen
zich daardoor voor ais kransen. De bloempjes zijn
klein, als hij de familiegenooten, voorzien van vijf
mooi afgeronde en niet ingesneden fijne bloemblaad
jes, vijf meeldraden en vijf stijltjes, terwijl ook het
doosvruchtje vijfkleppig is. Later staan de vruchtjes
wijd open en daarin vindt men kleine, zwarte zaden,
die voorzien zijn van eene smalle vleugellijst, welke
het geheele vruchtje omgeeft. Deze is evenwel zoo
klein, dat ze met het ongewapend oog bijna niet te
zien is.
We trekken langs de helling van een slaperdijk, die
er zoo mooi groen uitziet, alsof we Mei in plaats van
November schreven. Tusschen het gras zien we over
al de fraaie blad rozetjes van het Madeliefje en op
verschillende plaatsen prijken ze met een keurig
bloempje, wel niet zoo groot, als in de volheid der tij
den, maar toch even keurig en meer aantrekkelijk, dan
in het hartje van den zomer, wanneer men deze bloe
men bij handenvol kan plukken. We willen hier in de
kromming van den dijk even op adem zien te komen
en stilstaan bij zoo'n bloeiend exemplaar van Bellis
perennis. Trouwer bloempje dan dit is, bestaat er ze
ker niet, en bijna het geheele jaar door vertoont h<
bleef. Vor het einde van September was Hugo op
gekleed, en zat op een rieten stoel op het grasvelu
voor het huis. Hij stond nog wat onvast op zijn bec-
nen en zijn manier van doen was zeer veranderd.
Hij was nadenkend en oplettend, en akelig beleefd te
gen iedereen.
Tot nu toe hadden Vivien en Stott elkander betrek
kelijk weinig gezien, en hun angst om Hugo maakte,
dat zij niet om zich zelf dachten. Mevrouw Eady en
Stott daarentegen waren zeer veel op elkander aange
wezen, en heel natuurlijk spraken zij over Vivien. Het
had beiden verbaasd, zoo gauw zij den toestand was
meester geworden.
„Maar, zooals ik u zei," zei mevrouw Eady triom
fantelijk, „ik wist, d:at het in haar stak, als er maar
iets gebeurde, -om het voor den dag te brengen. Als
u wist, wat een plezier het me doet, haar met iets ge
woons bezig te zien, waar zij met haar geheele hart bij
is, en te weten, dat ik haar gevoelens en gedachten
deelen kan, zou het u niet verwonderen, dat ik dikwijls
slecht genoeg ben, blij te zijn, dat mevrouw Fleming
zoo'n kwaadaardige kat is".
„O, in zeker opzicht spijt het me niet, dat het ge
beurd1 is," zei hij, met een verlegen lachje, „als het met
Hugo maar goed afloopt."
„Met Hugo zal 't best gaan, als gij hem maar met
rust laat," verzekerde zij hem.
Vivien had het niet nood'ig geoordeeld1, Stoft te zeg
gen, dat mevrouw Fleming haar ontdekking aan Sel-
wyn Harpur had toevertrouwd, eenigen tijd1 vóór zij
hef Hugo had verteld, maar mevrouw Eady vond er
geen bezwaar in, en zei ronduit, wat zij van Selwyn
Harpur dacht.
„En ofschoon hij dit alles wist, gaf hij ons te ver
staan, dat u met dé vrouw van een ander was wegge-
loopen. Persoonlijk kon 't mij niet veel schelen't was
onze zaak niet en 'het was iets zeer menschelijks.
Maar voor Vivien maakte 'het heel veel uit."
„Ik wist dat er iets was," zei hij.
„Het was alles, mijnheer Stott," zei zij ernstig.
Stott's gedrag bracht haar in de war. Zij meende,
- V-jjJ