DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. 08 Vergissing van Vivien Early. No, 261 Honderd on zeventiende jaargang. 1915 mm ftbonnementspnis per 3 ranfenf 1. -Jr. p. pst (125, Advertentieprijs 10 et. p. regel, groote letters naar plaatsruimte. Brieven (r. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERHls. COSTER 4 ZOON, Voordam C 9. Telefoonnr. 3. ZATERDAG 6 N O Y E H B E R. Goedkoops Gokeu. In het Pestgebied. FEUILLETON. Planten uit onze omgeving. flHiai BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALK MAAR brengen h'erbij ter kennis van gezinshoofden en daarmede gelijk te stellen personen, ingezetenen dier gemeente, voorzoover zij, volgens het kohier van den Hoofdelijken Omslag voor het jaar 1915, een in komen genieten van minder dan 1000 's jaars, dat van MAANDAG 8 NOVEMBER a.s. af ter secreta rie. der gemeente gelegenheid bestaat tot het bekomen van een COKESKAART, recht gevende tot het koo- pen aan de gasfabriek van 1 "H. L. cokes per week, te gen 0.50 ongeklopt en 0.55 geklopt. Voor bezorging aan huis verhoogen deze prijzen met 5 cent per H. L. ALKMAAR, 5 November 1915. Burgemeester en Wethouders voornoemd G. RIPPING, Voorzitter. DONATH. Secretaris. Hoe langer men in een vreemd1 land woont, hoe minder gemakkelijk 't valt, er over te schrijven de merkwaardigheden, de verschillen met 't vaderland te schilderen! Al 't nooit-geziene, 't nieuwe, 't vreem de trof je eerst, en maakte een indruk, dien je kondt veproduceeren, en anderen trachten mee te deelen: maar na eeuigen tijd ben je gewend aan dat alles die bruine menschjes om je heen en al 't kleurig-bon- te van 't Oostersche leven in kampong en kotta daarmee ben jë vertrouwd geraakt: je bent zélf een deel van de Indische maatschappij geworden. Zoo gaat 't ook mij nuWaarmee dezen brief te be ginnen Van de zoo véle onderwerpen, en gebeurte nissen die me voor den geest komen als ik de laatste maanden, sedert m'n vorig epistel verloopen, de re vue iaat passeeren je leeft zóó snel hier, althans in ónze „branche", dat je soms verbaasd staat, al zoo lang den dier'bren vaderlandsclien grond te heb ben verlaten 't is me werkelijk onbegrijpelijk, dat al een jaar ruim achter ons ligt, sedert we uit Am sterdam vertrokken. Naar ik meen beloofde ik, nog iets omtrent de Am bulance in Toeren te zuilen schrijvenlaten we daar mee beginnen; wel verschillen de diverse Ambulan ces natuurlijk in enkele opzichten van elkaar maar in 't algemeen zijn ze toch ongeveer gelijk, zoowel wat de behandeling en verpleging der patiënten betreft, als de resultaten daarmee verkregen. In zooverre bof ten we in Toeren, dat we daar een overvloed1 van pest- Eiders hadden, zoodat 't bij de intensieve verpleging, die zware eischen aan dé zusters stelde, dezen soms wel eens wat te zwaar werd; want het is géén kleinig heid, een Ambulance met een 25 a 30 zwaar-zieke pestlijders, die allen worden verpleegd als in 't meest- volmaakte Europeesche ziekenhuis! Eiken morgen worden de patiënten gewasschen, voortdurend moet er verbed1 worden ik herinner me, dat we eens 14 doodzieke mensehen hadden, die voortdurend nat en vuil wafen geregeld moeten kamfer- en andere injectiën worden gegeven etc., etc., daarbij komt dan nog de zorg voor 't eten en is een goed deel der stumpers in dé war, en verzet zich, 'en eischt voortdu rende zorg en hulp om niet te spreken van 't gere geld controleeren van den pols, en de temperatuur; en nog zooveel meer, dat tot verpleging en behandeling behoort in dien allerdruksten tijd, in December, kregen we nog eene 4e Europeesche zuster van eene andere Am bulance erbijen waar we nog al gelukkig waren met onze patiënten, bleef dé moed er best in, en deed ieder z'n werk met lust en animo. Natuurlijk soms was je wel eens beroerd er on- dere als er weer een week kwam dat allen maar sche nen te willen sterwen: wat je ook deed en probeerde; maar daarop volgde dan altijd weer een gunstige pe riode: en over 't geheel konden we zéér tevreden zijn, daar de helft onzer pestpatiënten genas! We namen tot half Februari plus minus 150 pest lijders op en kouden een 75 hiervan genezen ont slaan, en naar hun dessa laten terugkeeren. uit het Engelsch van CHARLES MARRIOTT. 38) HOOFDSTUK XXII. Hoewel Vivien er dloor een gelukkig toeval in ge slaagd was de goedé manier te vinden om met Hugo om te gaan, was haar taak niet gemakkelijk. Hij sprak tegen haar niet meer van „Mijnheer Stott", maar het was duidelijk, dat hij besloten had alleen on- dter dlien naam aan zijn pleegvadfer te denken. Hij was heel slim in het verbergen van zijn gedachten. Dagen achtereen gedroeg hij zich soms voorbeeldig, nam zijn geneesmiddelen en liet zich verschoonen zon der zich meer te verzetten, dan men verwachten kon. In al 'dien tijd noemde hij Stott niet, maar wanneer deze in dé kamer was, sprak hij opgewekt en beleefd tot hem en Vivien begon zich af te vleien, dat het erg ste voorbij was en dat Hugo verzoend was met den stand! van zaken. En dan op eens, zonder eenige aan leiding, overviel hij 'haar met vragen als: „Veronderstel eens. dat mijn vader nog leefde, hoe zou ik hem dan moeten noemen?" En voor dat zij dé gevolgen van haar woorden eigenlijk inzag: „Nu, vader, natuurlijk." Toen wendde Hugo zijn hoofd af en glimlachte bit ter; als hij maar „pater" gezegd had, zooals hij Stott altijd noemde, zou zij niet in de val geloopen zijn. De slimme fijnheid van een jongensziel was een openbaring voor haar, en zij huiverde, als zij er aan dacht, hoe ternauwernood zij ontsnapt was, niet aan den tijdelijken omgang met één jongen, maar aan de voortdurende verantwoordelijkheid voor een twintig tal jongens, die ieder hun eigenaardigheden hadden. Soms deed zij een beroep op Hugo's genegenheid voor haar. „Je moet zelf weten, hoe je je vadler behandelt, maar Vraagt ge nuhoe is de behandeling van een pest lijder? Dan is dit niet in 'Z orden te zeggen: daar dé opinnies over de beste methode van therapie nog verdeeld zijn Maar. enkele principes volgen we toch wel allenin de eerste plaats tracht men de harts- werking aan te zetten, te stimuleerenwant vooral het hart wordt door 't pest-doxin vergiftigd, zoodat al in 't begin der ziekte vaak geen polsslag meer te voelen is. En dus gaven we kamfer-injectiën en dergelijke, en wijn, in groote hoeveelheden; en naast de goede voeding en de rust in de Ambulance-bedden deed dit alles soms wonderen. Maar daarnaast, en vooral, zag ik goede resultaten van de incisie, zoo vroeg mo gelijk, van alle bubonen (klierzwellingen in lies, ok sel, halsstreek)die werden direct alle ruim ingesne den (en natuurlijk goed verbonden), zoodat een flin ke bloeding en weefsel vochtstroom een goed deel van de daar opgehoopte baccillen en him vergiften verwij derde. En dan zagen we vaak reeds den volgenden dag de temperatuur snel dalen, en was zoo'n patiënt, die bijna stervend scheen binnen te komen, in een week tijds genezen! Als dan de veretterde klieren waren verwijderd, sloot de wond zich heel snel en kon je de gelukkigste Sarbijah's of Kassinah's of Asmi- nah's (zooals de dames-Javaantjes haast alle onge veer heeten) of hun heeren gebieders Art jok of Kro- mo of Asmoh haast niet in bed te houden! Want 't is wonderbaarlijk, hoe gauw een Inlander zich alweer (of nog) „seneng" gevoelt met een 40° koorts loopt hij nog lustig rond, en gaat baden in de kali Den laatsten tijd, toen er weer versche serum van 't Instituut Pasteur uit Parijs was aangekomen, werd een deel der patiënten ook met pest-serum ingespoten, in een ader of in de spieren: helaas, ook dit bleek geen afdoend middel te zijn al wil ik allerminst ontken nen, dat we er soms heele mooie resultaten van zagen. Maar vaak ook ging de patiënt dood, zooals zoo- velen in de kampong al waren dood gegaan, zonder dat wij ze onder behandeling kregen. Want 't gaat vaak zóó snel, dat 't heele ziektepro ces binnen 24 uur is afgeloopen en in die gevallen konden we in de Ambulance ook geen hulp geven. Half Februari moest ik de Ambulance in Toe ren, niet zonder spijt, vaarwel zeggen, ik werd naar Malang overgeplaatst, en kreeg hier de Pest-afdee- ling van 't Iuiandsche Hospitaal, waaraan behalve eene der Roode-Kruis-zusters een groot getal Inl. ver pleegsters en verplegers en leerling-dito's is verbon den, die aan onze goede zorg zijn toevertrouwd, en die tot bruikbare verplegingskrachten moeten worden opgeleid. En al voelde je 't in het begin als iets zeer onaangenaams, je te moeten los-maken van eene Am bulance, die je had zien ontstaan, en waar zoowel 't werken als de mede-leden je dierbaaar waren gewor den toch was je al gauw weer door 't nieuwe werk en de nieuwe omgeving in beslag genomen; en maakte de omstandigheid, dat je nu weer in de „be woonde wereld" huisde, en de voordeden daaraan verbonden, deze overplaatsing voor mij ten slotte in vele opzichten een verbetering en veraangenaming van het leven al zal ik nooit de maanden, bij de Ambu lance doorgebracht, met al z'n lief, en leed ook, ver geten. En, nu, als slot van dezen brief, nog een typisch- Indische gebeurtenis eigenlijk de heele oorzaak van mijn plaatsing hier in Malang: en die een blik doet slaan in 't ook hier vaak zoo droevig-bekrompen we reldje van bureaucratische discipline. Zooals gij misschien weet, is hier dezer dagen op initiatief van eenige Malangsche officieren een Ofh- ciers-Bond opgericht welke nu niet zoo érg be langrijk feit echter in de Indische, copie-arme pers vrij wat stof deed opwaaienalsof de heele krijgs tucht en 't bestaan van 't leger er mee gemoeid waren. Toen vermat zich mijn voorganger, de bij de Pest bestr. geplaatste off. v. gezondheid v. d. H., in eenige kranten een geestig-spottend artikeltje naar aanleiding hiervan te schrijven, waarin een vergelijking tusschen siekelbaarsjes en goudvisschen, tusschen heele kleine luitenantjes en goud-gekraagde ópper-officieren werd als je zulke dingen zegt, doe je mij pijn, zei ze, en Hugo trok de lakens hoog op, en mompelde met wer kelijk berouw in zijn oogen: „Het spijt me, juffrouw Eady. Ik zal niet meer zeggen, waarover ik denk." Toen draaide hij zijn hoofd om en sloot zijn oogen, terwijl Vivien zich afvroeg, welke nieuwe vraag zijn hersens nu weer plaagde. Soms was zij boos op hem. Eens, toen hij zei„Ja, maar juffrouw Eady, ik ben niet eens Hugo Stott", antwoordde zij: „Nu, wie ben je dan? Je bent niet Hugo Lorraine, want dat was maar een aangenomen naam van je vader." Hugo keek haar diep verwijtend aan en zei: „Nu, daar hoeft u mij niet mee te plagen." Zij wist zeker, dat hij een geheelen dag de treuri ge rol speelde "van een jongen zonder naam. Hij scheen werkelijk iets van zijn vaderis 'talent geërfd te hebben, om zich zelf te beklagen, en in 't algemeen voor aanstellerij. Vivien wist nooit, of zijn vragen werden ingegeven door een .waar verlangen, om uit een moeilijkheid geholpen te worden, of alleen maar om zedelijken steun in de omgeving te krijgen voor de rol van het oogenblik. Soms werd hij aangegrepen door een hevigen aan val van berouw over ziju onkinderlijke uitlatingen over Lorraine. Hij scheen zich iedere bijzonderheid te her inneren van diens voorkomen en manier van doen, en kon er over praten met iets van een sombere vol doening, eindigend met: ,;Hij zag er verloopen uit, dat is waar, maar hij was toch mijn vader. Mijnheer de pater was vreeselij'k boos op mevrouw Fleming, niet waar, omdat zij het mij gezegd heeft. Ik houd niets van mevrouw Fleming, ik geloof dat zij een beest is, maar zij meen de zeker den pater een dienst te bewijzen, waarom zou zij het anders gedaan- hebben? Ziet u, 't is niet prettig, om aan een ander te vertellen, dat men hem lang genoeg onderhouden heeft. En zij trachtte het mij zoo zadht mogelijk te zeggen. Zij zei, dat mijn vader een genie was. Dat is zeker iets om trotsüh op te zijn zelf al dronk hij te veel whisky en al getrokken.... Dit was ondeugendwas ook wel wat te scherp was zelfs in-disciplinair; zoodat straf moest volgen... En weet ge, welke straf de wijd-blikkende Macht hebbers, de chefs van den Milit. Geneesk. Dienst, voor dezen dokter, die wél een uitstekende kracht bij de Pestbestrijding was gebleken te zijn, maar die nog niet voldoende de discipline kende, hebben uitge dacht?? Hij werd „met spoed" overgeplaatst naar Long Nawan, de eenzaamste post in heel Indië, mid den in Boméo, vanuit Soerabaja na slechts 3 maan den reizen te bereiken.... Daar, vlak bij de grens van Britsch-Noord Borneo, 40 dagen van de dichtsbijzijnde blanken verwijderd, zal die arme kerel, die ten éénenmale ongeschikt is voor de rimboe, nu de militaire deugden: tucht 'en discipline, moeten aankweeken..... Als je zooiets met een kennis ziet gebeuren, krijg je toch bepaald trek in den militair-Geneesk.-Dienst in Ned.-Indië.... al was 't alleen maar om dit vaderlijk opvoedingssysteem, dat zoo wél zorgt voor 't ziele- heil van zoo'n indisciplinair doktertje Om niet met iets zoo„misselijks" te eindigen met de Pest gaat 't prachtig de laatste maanden: er is niet het 1/10 van 't aantal gevallen van 't vorig jaar! Alleen de Longpest eischt nog vrij veel slacht offers maar hierover, en over de ernstige epidemie daarvan, die ik de afgeloopen weken meemaakte, in m'n volgend schrijven! V. L. November. Ons pad voert thans langs eene boerenwoning en we zien nu in een bakje met wit zand eenige bloemen, die onmiddellijk uit bollen te voorschijn komen, ter wijl geene bladeren te zien zijn. We zouden eerst bij na denken aan voorwerpen van„Crocus, doch daar voor is het nu geen tijd. We wagen het, wat naderbij te treden en nu zien we, dat het zijn exemplaren van Colchicum autumnale. Deze bolgewassen zouden we thans ook in het wild kunnen aantreffen en wel langs rivieren, vooral in Limburg. We hebben hier te dóen met zonderlinge planten, die de orde schijnen om te keeren. Regel is toch, dat de planten in het voorjaar en in den zomer bloeien en in den herfst vruchten dragen, doch déze plant vertoont in den herfst hare bloemen, om eerst in het volgend voorjaar met blade ren en vruchten voor den dag te komen. De bol was reeds den geheelen zomer verborgen in de aarde en heeft daar zooveel voedsel verzameld, dat hij vol doenden voorraad heeft, om de schoone bloemen tot volle ontwikkeling, te brengen. Vandaar, dat men in het najaar veel genoegen aan de-zeeplant kan beleven, door eenvoudig de bollen te plaatsen op een bedje van mos of in het droge zand, zooals hier het geval is. Ook treft men ze wel bloeiende aan in tuinen en hoven. De bloem heeft een verbazend lange, driekan te buis, soms wel van 2 d.M., die onmiddellijk uit den bol voortkomt. Eigenlijk zijn het twee buisjes, die om elkander zijn gegroeid en waarvan de bui tenste uitloopt in drie van de zes bloemslippen, die fraai lichtpaars gekleurd zijn. Bij den ingang der buis zijn vastgehecht de zes meeldraden, die van gele, naar buiten openspringende helmknoppen zijn voorzien. Het vruchtbeginsel zit binnen de buis heel beneden bij den bol en is voorzien van drie stijlen, die weder om drie stempels dragen, donzig en paars gekleurd en geheel de buis doorgroeiende. Konden we de plant in, het voorjaar bekijken, dan zouden we kunnen op merken, dat ze was voorzien van stijve Iancetvormige bladeren, die aan beidé zijden spits toeloopen en in drie rijen geplaatst. Uit den -oksel is dan te voor schijn gekomen de langronde vrucht, die van een steel is voorzien. Bij ontleding zouden we zien, dat deze driehokkig is en bijna kogelronde zaden bevat. Waar deze plant veelvuldig voorkomt, daar heeft men met het vee voorzichtig te zijn, want de Herfst-tijloos, die tot de familie der Lelieachtigen of Liliaceëen gere kend moet worden, bevat vergiftige bestanddeelen. waschte hij zich niet. Ik moet zijn boeken lezen, als ik beter ben," voegde hij er ernstig bij. Toen nam hij de rol van den ernatigen zoeker naar de waarheid. „Moet ik treurig of blij zijn, dat mijn vader ver dronken is?" vroeg hij, en schrikte Vivien op, die meende, dat hij sliep. „Ik denk, dat hij er hier over wilde spreken, om mij bij zich te nemen en ik vrees, dat ik dat niet prettig zou gevonden hebben." Vivien wilde zijn edelmoedige gedachte omtrent den dooide niet wegnemen, door te zeggen, dat het zeer'onwaarschijnlijk was, dat Lorraine zoo iets van plan was, daarom trachtte zij de zaak te schikken, door te zeggen „Och, ik denk dat zij" Hugo knipoogde listig, en zij kon bijna zien, dat zijn lippen de woorden „mijn twee vaders" vormden „zij een soort schikking ge troffen zouden hebben. Je kondt eerst bij den een en dan bij den ander geweest zijn." „Maar waar zou hij, mijn echte vader, meen ik, het geld van daan gehaald hebben John Prowse zei, dat zij enkel wat kopergeld en eenige eenige lombard briefjes in zijn zakken hebben gevonden. Weet u, juffrouw Eady, ik ben bang, dat mijn vader een klap- lóoper was- zooals ik er een ben, al wil ik het niet zijn. Het is erg ongelukkig, dat ik ziek meest worden, juist toen ik het gehoord neb en beginnen moest pater terug te betalen, voor alles wat hij voor mij gedaan heeft." .Deze gesprekken hadden één goede zijde: zij weer hielden Hugo te tobben over zijn lichamelijke zwak heid. Terwijl zijn hersens zoo bezig waren nam hij zijn voedsel zonder er bij te denken. Vivien zag dit gauw en trok er partij van. Zoodra Hugo neiging toonde tot redeneeren, zorgde zij er voor iets klaar te hebben en hij at den eenen hap na den anderen, ter wijl hij zijn argumenten met dien lepel onderstreepte. Naarmate Hugo sterker werd, begon Stott zijn be zoeken aan de ziekenkamer langer te maken, en het werd iets van de oude betrekking, hoewel er een hart brekend verschil bestond. Vivien vond het pijnlijkste, dat Stott blijkbaar niet graag alleen met den jongen Daarom ook dient men er in huisgezinnen, waar no< kleine kinderen zijn, voorzichtig mede om te gaan door ze niet te plaatsen op lage tafels of vensterbar ken. We hadden liever eene plant van Colchicu" autumnale in het vrije veld aangetroffen, dan hier ii het zandbakje, doch lang niet overal is zij te vinden. Waar ze eenmaal voorkomt, daar groeit ze gewoonlijk in menigvuldige exemplaren. We loopen thans door een bouwland en we zien nog mooie bloeiende voorwerpen van het Perzikkruid (Polygonum persicaria) uit de familie der Veelknoo- pigen. 't Is familie van onze gekweekte boekweit en wordt dan ook wel als „wilde boekweit" aangeduid. Meer bekend evenwel is de eigenaardige naam Jezus- gras.Deze naam heeft het volk er aan gegeven, en wel naar aanleiding van de volgende meening: Toen Jezus gekruisigd werd op Golgotha, groeiden er onmiddellijk onder en bij het kruis voorwerpen van het Perzikkruid1 en de bladen werden bespat met het onschuldig vergoten bloed van den Heiland. Hier door ontstonden zwartroode vlekken, die nimmer uit- gewischt zouden worden en dar ook nog voorkomen op de bladeren van dézë plant, die sedert dé kruisiging over den gansdien aardbodem voorkomt, om te getui gen tegen het Golgotha-schandaal. Werkelijk zien we op de verspreid-geplaatste, gaaf- randige, langwerpige bladeren de bedoelde vlekken, doch deze zuilen ook wel voor den dood van Jezus op het Perzikkruid voorgekomen zijn. Althans komen deze vlekken voor op meerdere plantensoorten uit de familie der Veelknoopigen, zooals b.v. op verschillenr de zuringsoorten. Overigens is het Perzikkruid, dat ook bekend is onder de namen Roswilg, Roode ris- ter, Rooskinkel en Platzaad, eene keurige vertooning langs onze bouwlanden en in moestuinen, waar soms geheele randen rood gekleurd zijn door de dichte schijnaren van rose en witte bloempjes. Elk bloem pje heeft era vijfslippig kroontje, waarvan meermalen twee ot drie slipjes rose en de andere wit gekleurd zijn. De zes kleine meeldraden zijn duidelijk te zien en het vruchtbeginsel draagt twee wijduitstaande stempeltjes. Iedere plant, die wijd1 vertakt is, draagt later tal van zaden, die nu eens aan beide zijden bol, dan weder zuiver driekant zijn. Het Perzikkruid is als onkruid gevreesd om zijne sterke vermenigvuldi ging en wordt dan ook zooveel mogelijk vervolgd. Zoo schoon kan de tuinbouwer evenwel niet wieden, of hier en daar weet een' plantje tot ontwikkeling te komen. We zien op het bouwland ook nog tal van teedere plantjes bloeien, die meer naalden, dan wel bladeren schijnen te hebben. Aan de kleine, witte bloempjes is het wel dadelijk te zien, dat we met eene soort van Caryophylleeën of Muurachtigen te doen hebben. Het zijn dan ook vertegenwoordigers van Spergula arvem- sis of Spurrie.* 't Is een zeer algemeen plantje, dat ook wel als veevoeder gekweekt wordt en overal op zandgrond in het wild wordt aangetroffen. De bla deren er van zijn zeer smal, eenigszins vleezig en van onderen in de lengte gegroefdze staan in twee bun deltjes aan de verdikte, holle stengel'knoopen en doen zich daardoor voor ais kransen. De bloempjes zijn klein, als hij de familiegenooten, voorzien van vijf mooi afgeronde en niet ingesneden fijne bloemblaad jes, vijf meeldraden en vijf stijltjes, terwijl ook het doosvruchtje vijfkleppig is. Later staan de vruchtjes wijd open en daarin vindt men kleine, zwarte zaden, die voorzien zijn van eene smalle vleugellijst, welke het geheele vruchtje omgeeft. Deze is evenwel zoo klein, dat ze met het ongewapend oog bijna niet te zien is. We trekken langs de helling van een slaperdijk, die er zoo mooi groen uitziet, alsof we Mei in plaats van November schreven. Tusschen het gras zien we over al de fraaie blad rozetjes van het Madeliefje en op verschillende plaatsen prijken ze met een keurig bloempje, wel niet zoo groot, als in de volheid der tij den, maar toch even keurig en meer aantrekkelijk, dan in het hartje van den zomer, wanneer men deze bloe men bij handenvol kan plukken. We willen hier in de kromming van den dijk even op adem zien te komen en stilstaan bij zoo'n bloeiend exemplaar van Bellis perennis. Trouwer bloempje dan dit is, bestaat er ze ker niet, en bijna het geheele jaar door vertoont h< bleef. Vor het einde van September was Hugo op gekleed, en zat op een rieten stoel op het grasvelu voor het huis. Hij stond nog wat onvast op zijn bec- nen en zijn manier van doen was zeer veranderd. Hij was nadenkend en oplettend, en akelig beleefd te gen iedereen. Tot nu toe hadden Vivien en Stott elkander betrek kelijk weinig gezien, en hun angst om Hugo maakte, dat zij niet om zich zelf dachten. Mevrouw Eady en Stott daarentegen waren zeer veel op elkander aange wezen, en heel natuurlijk spraken zij over Vivien. Het had beiden verbaasd, zoo gauw zij den toestand was meester geworden. „Maar, zooals ik u zei," zei mevrouw Eady triom fantelijk, „ik wist, d:at het in haar stak, als er maar iets gebeurde, -om het voor den dag te brengen. Als u wist, wat een plezier het me doet, haar met iets ge woons bezig te zien, waar zij met haar geheele hart bij is, en te weten, dat ik haar gevoelens en gedachten deelen kan, zou het u niet verwonderen, dat ik dikwijls slecht genoeg ben, blij te zijn, dat mevrouw Fleming zoo'n kwaadaardige kat is". „O, in zeker opzicht spijt het me niet, dat het ge beurd1 is," zei hij, met een verlegen lachje, „als het met Hugo maar goed afloopt." „Met Hugo zal 't best gaan, als gij hem maar met rust laat," verzekerde zij hem. Vivien had het niet nood'ig geoordeeld1, Stoft te zeg gen, dat mevrouw Fleming haar ontdekking aan Sel- wyn Harpur had toevertrouwd, eenigen tijd1 vóór zij hef Hugo had verteld, maar mevrouw Eady vond er geen bezwaar in, en zei ronduit, wat zij van Selwyn Harpur dacht. „En ofschoon hij dit alles wist, gaf hij ons te ver staan, dat u met dé vrouw van een ander was wegge- loopen. Persoonlijk kon 't mij niet veel schelen't was onze zaak niet en 'het was iets zeer menschelijks. Maar voor Vivien maakte 'het heel veel uit." „Ik wist dat er iets was," zei hij. „Het was alles, mijnheer Stott," zei zij ernstig. Stott's gedrag bracht haar in de war. Zij meende, - V-jjJ

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9