DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
iNo. 264
Honderd
en zeventiende Jaargauir.
1915
Abonnementsprijs per 3 maandenf1.— ,fr.p. pest f 1.25. Adaertentiepriis 10 et p. regel, grnote letters naar plaatsruimte. Brieren fr. It. V. Boek- en Handelsdrukkerij r.k. HERIBs. COSTERSZOON, Vonrdam C9. Teletonnnr. 3.
W OEN SI) AO 10 NOVEMBER
Toonliixnst.
FEUILLETON.
Purper en fijn Linnen
(ingezonden.)
Op de eerste uitvoering der zangvereeniging „Toon-
kuiioi" m au seizoen, 16 Nov. e.k., zullen twee werken
van beperkten omvang vertolkt worden; n.l.: Le De
luge (de zondvloed) van Saint-Saëns en O lav
Trygvason van E. Grieg.
Het eerste is een Fransen werk met Franschen tekst
van Louis Gariet; terw'ijl het tweede een Noordsch
werk is, waarvan de tekst in het Duitsch vertaald is;
dit laatste werk werd reeds eerder door „Toonkunst'
uitgevoerd, in het jaar 1911. In het Fransche werk
Le Deluge worden vier solisten vereischt, n.l.:
Sopraan, Au, Tenor en Bariton; terwijl in „Olav
i'i/gvason ürie solisten optreden: Sopraan, Alt en
Bariton.
Het is den Directeur, den heer J. H. Oushoom, we
der mogen gelukken, om voor deze solopartijen uitste
kende krachten te engageeren, o.a. de Heeren G. Zals-
man en Jac. van Kempen; zoodat deze uitvoering on
getwijfeld zeer veel schoons te genieten zal geven.
Voor belangstellenden in deze beide werken moge
hier een kleine verklaring volgen.
Het eerste werk Le Déluge is in-drie deelen in
gedeeld. In het eerste gedeelte, dat door een Prélude,
inleiding voor orkest, wordt voorafgegaan, wordt
ten eerste geschetst, hoe de boosheid en de goddeloos
heid van den mensch meer en meer zijn toegenomen,
(corruption de i'homme); daarna Gods toorn hier
over (colère de Dieu) en wordt verder behandeld het
Verbond van God met Noach (Alliance avec Noé)
„Noé, cependant, trouva grace
Devant le Seigneur irrité."
In het tweede gedeelte wordt de geschiedenis van
de ark van Noach (L'arche) en daarna de eigenlijke
Zondvloed (Le Déluge) geschetst; de stortregen, die
gedurende 40 dagen en nachten onafgebroken en als
met stroomen neerviel en een vloed veroorzaakte die
tot 15 M. boven de toppen der hoogste bergen wies
en waarin alles wat op de aarde leefde, alsook de vo
gelen des hemels verzwolgen werden, behalve natuur
lijk al wat de ark van Noach bevatte; een schip van
300 ellen lang, 50 ellen breed en 30 ellen hoog. De
aarde was toen een onmetelijke zee waarop de ark
eenzaam ronddobberde
L'arche close flottait sur eet océan mome;
Au hasard, elle allait vers l'horizon sans bome,
Au milieu de l'horreur d'une éternelle nuit."
En eindelijk wordt in het derde gedeelte geschetst
hoe de regen ophield en de aarde weder opdroogde:
„Un souffle s'éleva, doux comme une caresse,
Présageant que le deuil du monde allait finir."
en wordt de geschiedenis van het uitvliegen van den
raaf en de duif (La colombe) verhaald; verder het
stranden van de ark en het verlaten er van door Noach
en de zijnen (Sortie de l'arche), en ten slotte de ver
nieuwing van het Verbond van God met Noach en
Zijn beloften aan den laatste en diens nakomelingen
(Bénédiction de Dieu), met den schitterenden regen
boog (are) als teeken van waarborg, dat God de aarde
nooit weer door een watervloed zou verwoesten:
„Je ne mandirai plus la terre.
Vous et moi nous sommes liés,
Et votre alliance m'est chère.
Croissez doncet multipliez!
Quand vous verrez eet are briller sur le nuage.
Hommes, souvenez-vous qu'il doit être h jamais
Le signe rassurant, le symbole et le gage
De la paix que je vous promets."
Hiermede kan, wat dit Fransche werk betreft, gevoe
gelijk volstaan worden, aangezien de dichter het ver
haal van den Zondvloed, zooals dat opgeteekena staat
in het eerste boek van het Oude Testament (hoofdstuk
ken 6, 7, 8 en 9), op den voet gevolgd heeft en men
veronderstellen mag, dat dit verhaal aan iedereen be
kend is.
Het tweede werk „Olav Trygvason," een compositie
van Grieg, naar een gedicht van den Noordschen
schrijver, Bj. Björson, eischt wat meer toelichting.
naar het Engelsch
door
LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON.
Hij begon weer de lucht boven en de zee beneden
hem te beschouwen. Zijn gelaat stood nu ernstig.
Was er iets waars in hetgeen de andere eigenaar van
zijn naam tegen hem had gezegd? Was het werke
lijk dwaas en onbezonnen om een vast baantje hoe
wel het niet veel opleverde in Freyersberg op te ge
ven en alles op een enkele kaart te zetten? Alles wat
hij had bezeten had hij te gelde gemaakt.
Hij had met buitengewonen ijver zijn schepen achter
zich verbrand. Bij het scheiden had hij ruzie gekregen
met zijn patroons, want die waren uit 't humeur ge
weest over zijn vertrek. Zij hadden hem met meer klem
dan beleefdheid gezegd, dat hij er niet op behoefde te
rekenen bij hen terug te kunnen komen als zijn onder-
neming*mislukte en hen ook niet om een getuigschrift
behoefde te vragen nu hij op deze manier zijn betrek
king er aan had gegeven. En hij wist dat hij den toe
gang tot werk achter zich had afgesloten, toen hij hun
kantoor verliet.
Maar met zijn geld had hij een biljet tweede klasse
kunnen nemen en hij had nu nog wel zooveel, dat hij
zich een paar wéken boven water kon houden. Hij was
overtuigd, dat hij in dien tijd een markt voor zijn uit
vinding zou hebben gevonden en wat geld zou kunnen
leenen op den toekomstigen verkoop daarvan totdat
y zijn winsten hem zouden toestroomen.
En nu had deze vreemdeling, deze medereiziger, die
zijn naam met hem deelde, het koudste bad over zijn
verwachtingen moeten storten, dat er nog op gestort
was. Was er kon er iets waars zijn in zijn opper-
vlakkigen twijfel, voor de vuist weg? Als hij het ding
zag en begreep waarvoor het dienen moes, zou hij er
Olav Trygvason is een der vroegere Noor-
sche Koningen, die in een zeer revolutionairen tijd ge
regeerd hebben. Het koninkrijk Noorwegen werd
omstreeks 600 n. Chr. gesticht; doch de eigenlijke
grondslagen voor de Koninklijke macht werden eerst
gelegd door zekeren Koning Harald Harfager
(860930). Na den dood van dezen Harald ont
stond een langdurige strijd over de opvolging; ver
schillende Vorstenzonen, alsook J a r 1 e n, Noorsche
Edelen, betwistten elkaar den troon. Omstreeks het
jaar 990 landde Olav Trygvason, een achteri
kleinzoon van bovengenoemden Harald, uit Enge
land in Noorwegen, veroverde in korten tijd het ge-
heele land en werd als Olaf I tot Koning uitgeroe
pen. Hij voerde de Christelijke godsdienst in en
stichtte in 996 de stad Ni daros ofDrontheim.
Spoedig evenwel moest hij den troon weder verde
digen tegen Koning S v e n van Denemarken, ge
steund door Olaf, Koning van Zweden. In dezen strijd
werd hij tot wanhoop gebracht en beroofde zich zelf
van het leven, door zich in zee te storten (1000).
Het is de voorbereiding in de aanvang van dezen
strijd van de Noren tegen de Denen, die in deze com
positie van Grieg behandeld worden.
Als hoofdpersonen treden hierbij opeen Offer
priester (Bariton), een Noordsche vrouw (so
praan) en W 1 v a wichelares of toovenares
(Alt).
De handeling valt voor in een Oud-Noordschen
tempel, en het werk is in 3 scènes ingedeeld.
In het eerste gedeelte en ook in de 2e scène worden
de opgewondenheid, ontsteltenis en angst geschetst,
die zich bij den inval van Sven zoowel van den Pries
ter als van het volk hebben meester gemaakt. Door
den Offerpriester en door een der vrouwen worden
beurtelings eenige Goden en Godinnen aangeroepen
en om bijstand gebeden in den komenden strijd, waar
bij de koren telkens instemmen met de woorden:
„Hor uns!" en waarna dezen tot hun onsterfelijken
God het gebed zingen:
„Die ihr aus dem Urdarbrunnen
Lebenskraft über die Welt giesst",
u. s. w.
In het 2e gedeelte treedt Wölva geheel op den voor
grond. Deze wijst er het volk op, dat het niet vol
doende is, om alleen de Nornen enAsen aan
te roepenmen moet door middel van de geheime Ru
nen (schriftteekens) den wil der Goden leeren kennen:
„Nimmer genügt's ruft man nur an: Nomen und
[Asen;
Runen zu ritzen gilt es," u. s. w.
Op herhaalde smeekingen van het volk raadpleegt
Wölva nu de Godspraak, door middel der „Runen,"
en wanneer zij dan de „Runenstab" op het altaarvuur
verbrand en de „Heilige Goden" aangeroepen heeft,
maakt zij aan het volk het door Odin gesproken
woord bekend over het lot van Olav en de Noren.
Wölva zegt hun:
„Hier treffen die Hohen ihnl
Flier heilige Götter sich rachen!
Unsem Hof muss er betreten,
Und tritt er ein, so tritt er nimmer aus!
Dies muss man sagen ilirn:
Tritt er ganz heil lieraus, so glauben wirl"
Hierop volgt dan als slot van dit 2e gedeelte een
danklied aan Odin door het koor:
„Dank, dass ihr sprachet,
Gut war das Zeichen uns!
Dank, dass ihr starkt
Den Glauben an eucli!" u. s. w.
In de 3e scène treedt de Offerpriester weder op, met
één der vrouwen (Sopraan) en het koor.
De Offerpriester en de Oudsten onder de mannen
vullen de drinkhorens en scharen zich om het beeld
van Thor en de altaarvuren; terwijl de eerste zijn ho
ren met enkele geheimzinnige gebaren wijdt: „er
macht das Hammerzeichen darüber"; als inleiding tot
dit 3e gedeelte zing hij daarna:
„Nun steigt das Hom,
Des Heervaters Odin Hom;" u. s. w.
dan niet nadters over oordeelen En toch en toch
mocht hij een totaal vreemde zijn kostbaar geheim toe
vertrouwen, alleen om dé voldoening van diens bewon
dering te genieten
Schril klonk het gegil en het verwarde geratel van
stemmen over het dek. De drie jonge meisjes, die den
man met het zandkleurige naar zich toe hadden gelokt
amuseerden zich op de wijze van hun soort. Een ruw
spel, gegichel en luid schatergelach schenen het
hoofdbestanddeel van hun bijzonder genre van amu
sement te vormen.
Wynostanley die hen, staande met zijn mg tegen
de leuning van die kampagnetrap, nuchter gadesloeg,
verwonderde er zich vaag over door zijn ernstige over
peinzingen heen, wat ter wereld een man voor verma
kelijks kon vinden in zulk stoeien. En toch scheen zijn
naamgenoot er ten volle van te genieten. De meisjes,
die een van hun wapperende autosluiers om het mid
del van den jongen man hadden gebonden, trokken
hem onder kreten van pret over het dek heen en weer.
Meer bedaarde menschen ün de tweede klasse schoven
hun stoelen met veel nadruk en veelbeteekenend uit den
weg als het huppelende kwartet langs hen heenstreek,
zondter zich te bekommeren om de teenen, waarop zij
daarbij zouden kunnen trappen.
Oudere dames met bedaarder meisjes, voor wie ze
verantwoordelijk waren, riepen deze op scherpen toon
toe, dat ze naar beneden moesten gaan om hun han
den voor het diner te wasschen. Een paar andtere jon
gelui, even vroolijk en levendig als de andere Wynn
stanley, poogden een plaatsje in dten vroolijken kring
te veroveren, maar ze werden dadelijk weer verdreven.
Dit was dte dag van „Den lawaaimaker". Zij vierden
zijn geboortedag, zij schreeuwden krampacbig in koor,
zij stikten van het lachen.
Het eerstvolgende wat tot het bewustzijn van den
peinzenden Wynnstanley doordrong, was het feit dat
zijn naamgenoot op de verschansing van het schip
was geklommen en nu schrijlings op den platten rand
daarvan zat en zijn beenen liet boemelen, terwijl de
meisjes onder hem in het rond draaiden en den auto
sluier trachtten te grijpen, dien hij zoo hoog hield,
Onder het zingen van feest- en dansliederen worden
de Goden heboen gesprotten, de gebeden zijn ver
hoord; hierover wordt groote blijdschap en vreugde
aan den dag gelegd
„Trinkt nun auf alle Götter den Freudentrunk,
Bringt allen Göttern Gaben jetzt darl"
u. s. w.
De jeugd maakt zich op voor een dans om de „hei
lige vuren," terwijl de mannen en vrouwen een tem-
peidans uitvoeren welke bestaat in een ronde-dans en
een wapendans, waarbij de zwaarden voor den strijd
boven de vuren gereinigd worden.
Onder het zingen van feest- en danslieder enworden
de bekers herhaaldelijk geledigd, ter eere der Goden
(Odin, Thor enz.), op de overwinning in den strijd en
op de Vrijheid en den Vrede.
„Feiert durch Spiele
Heilige Spiele ihn,
Heilige Spiele, heilige Lust!"
De vrouwen heffen lofliederen aan ter verheerlijking
der Godinnen, en allen, mannen en vrouwen, zingen
het breed opgezette slotkoor, ter eere van het gansche
„Godendom:"
„Ewiges Asenthum
Ehre und Ruhm sei dir!"
f u. s. w.
Zonder eenige kennis van de Noordsche Mytholo
gie (Godenleer) is de beteekenis van het gedicht moeie-
lijk te begrijpen. Een korte verklaring van enkele, in
het werk voorkomende, Mythologische namen, zal
daarom waarschijnlijk niet overbodig zijn.
Omtrent de godsdienstige voorstellingen der No
ren, welke inzonderheid in de liederen der „Edda"
(een oud Noordsch werk) bewaard zijn gebleven,
wordt o.m. het volgende vermeld
In den aanvang der tijden bestond er geen hemel of
aarde, doch enkel een woeste en ledige ruimte. Aan
het Noordel. uiteinde ontstond „Niflheim," het rijk
der nevels en der grimmige koude; aan het zuidelijk
uiteinde: „Muspelheim," het gebied des vuurs en des
lichts. In „Niflheim" was een bron, waaruit 12 rivie
ren ontsprongen, wier wateren allengs afkoelden en
tot ijs en sneeuw verstijfden, hoe verder zij zich van
die bron verwijderden. (Gletschers?)
Gekoesterd door de zachte lucht van het zuiden be
gon het ijs te smelten en door deze werking van warm
te en koude ontstond het eerste leven: de reus Ymir
en een schoon en sterk man Boeri; de eerste (een ver
persoonlijking van den chaos) werd de vader van een
Reuzengeslacht; terwijl van den laatste de Goden af
stamden.
De Noordsche Mythologie kent 12 Oppergoden en
even zooveel Godinnen. De voornaamste en oudste
der Asen (Goden) zijn Odin met zijn beide zonen
Balder (God van licht en schoonheid) en Thor (Don
dergod). De gemalin van Odin was Frigga. Freija,
ook Vanadis genoemd, is de Godin der liefde, Iduna,
de Godin der onsterfelijkheid en Saga, een geliefde
van Odin, de Godin der sagen, terwijl Hel of Hela de
Godin des doods is.
Van de Goden moeten nog genoemd wordenHeim-
dal, de bewaker der hemelbrug (regenboog), Braga,
gemaal van Iduna, de God der dichtkunst, Uil of Ul-
ler, een stiefzoon van Thor, Njord, de God der Zee,
Tyr, de Oorlogsgod en Loke, de schoone doch boos
aardige Vuurgod. („Lokes Lohe," Loke's vuur of vlam
men).
Ten slotte nog enkele, ook in het gedicht voorko
mende namen:
Midgard (de middenburcht) werd door de eerste
Goden, aan de zee gebouwd uit de wenkbrauwen van
den door hen verslagen Reus Ymir, om zich tegen de
Reuzen te kunnen verdedigen.
Urdarbrunnen zijn de levenwekkende bronnen, de
oorsprong der aarde; Urda het gewordene.
Walkürjen zijn de schoone strijdgodinnen; Nornen.
de noodlotsgodinnen.
Disen beteekent Goden (Dis Zeus). Wölva of
Wole en Vala is de overoude zieneres en ook de Be
schermgeest der aarde.
Unholde beteekent eveneens: toovenares.
dat zij dien springende niet konden grijpen.
Een matroos, die passerde, bleef staan en zei
,,'t Is beter dat u daar afkomt, sir. 't Is niet al te
veilig. Zij begint over te hellen."
Ja, de boot helde over. De zee werd onstuimig.
Wynnstanley voelde het dek onder zijn voeten omhoog
gaan en schommelen het begin van een zijwaartsche
slingering, zoo gevreesd door zeezieke menschen,
die juist hun hol lichaam getroost aan de plotselinge
opheffing hebben overgegeven, onder het kraken en
wringen van het schip. Dat helde zoo over, dat Wynn
stanley weer de gloeiende, ronde bol van de ondei-
gaande zon kon zien, rood en vurig waar zij den zee
spiegel raakte en de fijne masten van een verwijderd
zeilschip, dat als met dunne, blauwe potloodstrepen
tegen den gloeiende achtergrond' scheen geteekend te
zijn. Een oogenblik boeide hem het verrassend effect.
Daarop rolde het schip weer langzaam terug, zoodat
hij het noodig oordeelde zich aan de verschansing
vast te houden om staande te blijven. Als het een kwa
de nacht mocht worden, zouden de voor zeeziekte vat
bare menschen het zwaar te verantwoorden hebben,
liii dacht dat er een storm in aantocht was.
Op het verwijderde dek, dat heilig afgesloten ge
deelte voor de eerste klasse passagiers, waarop de
Wynnstanley met het zandkleurig haar zich onvoor
zichtig had gewaagd, liep men haastig heen en weer.
De geharde passagiers namen hun dagelijksche bewe
ging voor het diner. Wynnstanley zag met een glimp
jonge meisjes in lange, soepele mantels, die tot aan
hun voeten reikten, met fraaie en zachte automutsen of
kleine hoeden, die" sierlijk troonden op hun onberis
pelijk haar, dat nooit aan de spelden scheen te ont
snappen.
Een geheel ander slag van meisjes dan de drie
schreeuwende en gierende wilde meiden, die om zijn
naamgenoot heensprongen. Hij zou wel eens willen
weten hoe het wezen zou als men ze van nabij zag
en met hen praatte. Zij waren zoo sierlijk, zoo mooi,
dat hij half geamuseerd dacht of ze ook zouden op
springen als men ze aanraakte.
Alfen zijn kleine rondzwevende natuurgeesten, be
woners van Alfheim (hemel).
Jötunheim is het verblijf der bovengenoemde Reu
zen.
Runen zijn de oudste, geheime schriftteekens, uitge
vonden door Odin, en die o.a. gebruikt werden bij het
waarzeggen en de Godspraak.
A. O.
BINNENLAND.
Gemengd Nieuws.
UIT BERGEN.
(Vervolg gemeenteraadszitting.)
De heer Maschmeyer vroeg, hoeveel schulden de ge
meente wel had. waar de jaarlijks te betalen rentepost
over de 10.000 bedroeg
De voorzitter zeide, dat verschillende leeningen ba
ten opleverden. Die voor het post- en telegraafkan
toor bracht huur op. De aandeden in de stoomtram
gaven hun rente. De boerderij gaf eveneens een huur
en het electrisch bedrijf bracht ook wat op. Destijds
gaf spr. in den Raad een staatje van alle leeningen,
waaruit bleek, dat de schulden wel erg meevallen.
De heer Bamaart oordeelde de subsidie aan het
fanfarecorps van 300 wel wat hoog.
Deze post bleef gehandhaafd, nadat de voorzitter ver
klaard had, dat ze noodig was, om het corps in stand
te houden.
Op voorstel van den voorzitter werd het verzoek
van dten Nedterl. Timmerliedenbond om een gemeente
lijk werkeloosheidsfonds op te richten, om advies in
handen van B. en W. gesteld.
De heer Maschmeyer verklaarde, voor het instellen
van zoo'n fonds niet veel te gevoelen. Men steun
de dan slechts op een dergelijken grondslag georga
niseerde arbeiders.
Een ieder moet hetzelfde recht hebben en als er
nood is, dan moet dte gemeente allen helpen.
De heer Baltus begreep niet, waarom het plaatsen
van een lantaarn aan de Studler van Surcklaan op
den hoek van den Meerweg uitbleef.
De heer Maschmeijer wenschte den Bergerweg ver
der te verlichten. Daar gaat alles langs. Spr. gaf
het aanbrengen van half-Watt lampen op sommige
punten in overweging.
De heer Bamaart informeerde naar het plaatsen
van een transformator bij dte Franschman.
De heer Baltus wensöhte dan allereerst een onder
zoek naar de rendabiliteit van een aansluiting van
Zanegeest. Dat was een kom.
Spr. vroeg, wat of de voorzitter dacht over de te
ruggave van dte 17000, door dte K. E. M. of de
provincie voor dte hoogspanningskabel. Ook de ac
countant toch had verklaard, dat dte gemeente dit ten
onrechte betaald had.
De voorzitter zeide, dat de bepaling van het bren-*
gen der hoogspanningskabel in de gemeenten, toen
Bergen aansloot, nog niet bestond. De K. E. M. nu,
wil de gemeente wel de hoogspanningskabel van Koe
dijk tot Bergen-Bionen terug betalen; vandaar tot
Bergen aan Zee evenwel niet, omdat Bergen aan Zee,
wat de stroomafname betreft, niet voldoet aan de pro
vinciale voorwaarde. De gemeente behoeft evenwel
niet zoo hard1 te loopen, daar de clausule van de 20
pCt. reductie in het contract, die dte K. E. M. graag
overeenkomstig de bedoeling veranderd zag, heeft de
gemeente, zoolang zij dit niet toestaat, een aardig te-
genvoordteel, wat stellig wel de rente van 20.000
bedraagt. Men kan deze zaak dus ook dit jaar wel
veilig afwachten. In plaats van de wed. Swakman,
die als zoodanig op haar verzoek ontslag had1 gekre
gen, werd tot kachelaanmaakster voor de school uit
de twee sollicitanten de Wed. HopmanSlikker be
noemd, aangezien deze functie dan in dezelfde hand
van die schoolschoonmaakster kwam. Het salaris
werd, met inbegrip van olie voor het aanmaken op
50 gesteld.
Hierna volgde opnieuw over het bouwen van de
vaste instelling voor het onderbrengen van patiënten,
lijdendie aan een besmettelijke ziekte een bespreking.
Nieuwe gezichtspunten werden niet geopend. Ten
slotte werd tot den bouw met algemeene stemmen be
sloten.
De mannen met wie zij wandelden en die gelijken
tred hielden met hun fraaie, hooggehakte lage schoe
nen met gespen, waarboven zich kantachtig openge
werkte kousen vertoonden, schenen niets onrustba-
barends aan hen te vinden. Zij bewaarden inderdaad
voor het meerendeel zulk een hartstochtelooze kalmte
in dat prikkelend^ gezelschap, dat Wynnstanley zich
slechts over hen kon verbazen. Verscheidene van hen
rookten onder dat loopen over het dek met fermen,
regelmatigen tred en versnelden hun pas, naarmate de
bel voor het diner dreigde zich te laten hooren, om
van den tijd, die hen nog restte, zooveel mogelijk par
tij te trekken.
Af en toe, wanneer het schip slingerde, kwam een
hand van die mooie, bevallige wezens op een wollig
bekleeden arm terecht en greep zich daaraan vast.
Een eigenaardige rilling voer Wynnstaley door de le
den. Hoe moest zoo'n aanraking wel zijn van een
hand als een sneeuwvlok zoo licht? Floe verheffend
en verbijsterend moest dat wezen'. En toch schenen de
jonge mannen ginds er voor het meerendeel ongevoe
lig voor te zijn.
Nu en dan rookte een meisje en het zien daarvan
vervulde hem met een dwaas gevoel van weerzin. Het
was alsof men een engel zag of een fee, leunende te
gen de toonbank van een dranktent. Vrouwen moes
ten niet'de gewoonten van manne aannemen. Het
verbrak den stralenden krans van gratie en verhe
venheid, die hen zoo bekoorlijk maakte. Zijn naam
genoot had er van gesproken, dat hij een meisje een
sigaret wilde offreeren. Hij zou liever zijn tabak over
boord gooien dan zoo iets doen. De mannen moesten
voor de vrouwen neerknielen en hen aanbidden, hen
aanbidden van hun zooveel lager standpunt, wanneer
zij waren zooals die vrouwen daarginds. Natuurlijk
zou dat een eenigszins ander geval wezen met jonge
dames als de meisjes van den autosluier met hun ge
gil.
(Wordt vervolgd.)
ALKMAARSCHE COURANT.