DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. iNo. 264 Honderd en zeventiende Jaargauir. 1915 Abonnementsprijs per 3 maandenf1.— ,fr.p. pest f 1.25. Adaertentiepriis 10 et p. regel, grnote letters naar plaatsruimte. Brieren fr. It. V. Boek- en Handelsdrukkerij r.k. HERIBs. COSTERSZOON, Vonrdam C9. Teletonnnr. 3. W OEN SI) AO 10 NOVEMBER Toonliixnst. FEUILLETON. Purper en fijn Linnen (ingezonden.) Op de eerste uitvoering der zangvereeniging „Toon- kuiioi" m au seizoen, 16 Nov. e.k., zullen twee werken van beperkten omvang vertolkt worden; n.l.: Le De luge (de zondvloed) van Saint-Saëns en O lav Trygvason van E. Grieg. Het eerste is een Fransen werk met Franschen tekst van Louis Gariet; terw'ijl het tweede een Noordsch werk is, waarvan de tekst in het Duitsch vertaald is; dit laatste werk werd reeds eerder door „Toonkunst' uitgevoerd, in het jaar 1911. In het Fransche werk Le Deluge worden vier solisten vereischt, n.l.: Sopraan, Au, Tenor en Bariton; terwijl in „Olav i'i/gvason ürie solisten optreden: Sopraan, Alt en Bariton. Het is den Directeur, den heer J. H. Oushoom, we der mogen gelukken, om voor deze solopartijen uitste kende krachten te engageeren, o.a. de Heeren G. Zals- man en Jac. van Kempen; zoodat deze uitvoering on getwijfeld zeer veel schoons te genieten zal geven. Voor belangstellenden in deze beide werken moge hier een kleine verklaring volgen. Het eerste werk Le Déluge is in-drie deelen in gedeeld. In het eerste gedeelte, dat door een Prélude, inleiding voor orkest, wordt voorafgegaan, wordt ten eerste geschetst, hoe de boosheid en de goddeloos heid van den mensch meer en meer zijn toegenomen, (corruption de i'homme); daarna Gods toorn hier over (colère de Dieu) en wordt verder behandeld het Verbond van God met Noach (Alliance avec Noé) „Noé, cependant, trouva grace Devant le Seigneur irrité." In het tweede gedeelte wordt de geschiedenis van de ark van Noach (L'arche) en daarna de eigenlijke Zondvloed (Le Déluge) geschetst; de stortregen, die gedurende 40 dagen en nachten onafgebroken en als met stroomen neerviel en een vloed veroorzaakte die tot 15 M. boven de toppen der hoogste bergen wies en waarin alles wat op de aarde leefde, alsook de vo gelen des hemels verzwolgen werden, behalve natuur lijk al wat de ark van Noach bevatte; een schip van 300 ellen lang, 50 ellen breed en 30 ellen hoog. De aarde was toen een onmetelijke zee waarop de ark eenzaam ronddobberde L'arche close flottait sur eet océan mome; Au hasard, elle allait vers l'horizon sans bome, Au milieu de l'horreur d'une éternelle nuit." En eindelijk wordt in het derde gedeelte geschetst hoe de regen ophield en de aarde weder opdroogde: „Un souffle s'éleva, doux comme une caresse, Présageant que le deuil du monde allait finir." en wordt de geschiedenis van het uitvliegen van den raaf en de duif (La colombe) verhaald; verder het stranden van de ark en het verlaten er van door Noach en de zijnen (Sortie de l'arche), en ten slotte de ver nieuwing van het Verbond van God met Noach en Zijn beloften aan den laatste en diens nakomelingen (Bénédiction de Dieu), met den schitterenden regen boog (are) als teeken van waarborg, dat God de aarde nooit weer door een watervloed zou verwoesten: „Je ne mandirai plus la terre. Vous et moi nous sommes liés, Et votre alliance m'est chère. Croissez doncet multipliez! Quand vous verrez eet are briller sur le nuage. Hommes, souvenez-vous qu'il doit être h jamais Le signe rassurant, le symbole et le gage De la paix que je vous promets." Hiermede kan, wat dit Fransche werk betreft, gevoe gelijk volstaan worden, aangezien de dichter het ver haal van den Zondvloed, zooals dat opgeteekena staat in het eerste boek van het Oude Testament (hoofdstuk ken 6, 7, 8 en 9), op den voet gevolgd heeft en men veronderstellen mag, dat dit verhaal aan iedereen be kend is. Het tweede werk „Olav Trygvason," een compositie van Grieg, naar een gedicht van den Noordschen schrijver, Bj. Björson, eischt wat meer toelichting. naar het Engelsch door LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON. Hij begon weer de lucht boven en de zee beneden hem te beschouwen. Zijn gelaat stood nu ernstig. Was er iets waars in hetgeen de andere eigenaar van zijn naam tegen hem had gezegd? Was het werke lijk dwaas en onbezonnen om een vast baantje hoe wel het niet veel opleverde in Freyersberg op te ge ven en alles op een enkele kaart te zetten? Alles wat hij had bezeten had hij te gelde gemaakt. Hij had met buitengewonen ijver zijn schepen achter zich verbrand. Bij het scheiden had hij ruzie gekregen met zijn patroons, want die waren uit 't humeur ge weest over zijn vertrek. Zij hadden hem met meer klem dan beleefdheid gezegd, dat hij er niet op behoefde te rekenen bij hen terug te kunnen komen als zijn onder- neming*mislukte en hen ook niet om een getuigschrift behoefde te vragen nu hij op deze manier zijn betrek king er aan had gegeven. En hij wist dat hij den toe gang tot werk achter zich had afgesloten, toen hij hun kantoor verliet. Maar met zijn geld had hij een biljet tweede klasse kunnen nemen en hij had nu nog wel zooveel, dat hij zich een paar wéken boven water kon houden. Hij was overtuigd, dat hij in dien tijd een markt voor zijn uit vinding zou hebben gevonden en wat geld zou kunnen leenen op den toekomstigen verkoop daarvan totdat y zijn winsten hem zouden toestroomen. En nu had deze vreemdeling, deze medereiziger, die zijn naam met hem deelde, het koudste bad over zijn verwachtingen moeten storten, dat er nog op gestort was. Was er kon er iets waars zijn in zijn opper- vlakkigen twijfel, voor de vuist weg? Als hij het ding zag en begreep waarvoor het dienen moes, zou hij er Olav Trygvason is een der vroegere Noor- sche Koningen, die in een zeer revolutionairen tijd ge regeerd hebben. Het koninkrijk Noorwegen werd omstreeks 600 n. Chr. gesticht; doch de eigenlijke grondslagen voor de Koninklijke macht werden eerst gelegd door zekeren Koning Harald Harfager (860930). Na den dood van dezen Harald ont stond een langdurige strijd over de opvolging; ver schillende Vorstenzonen, alsook J a r 1 e n, Noorsche Edelen, betwistten elkaar den troon. Omstreeks het jaar 990 landde Olav Trygvason, een achteri kleinzoon van bovengenoemden Harald, uit Enge land in Noorwegen, veroverde in korten tijd het ge- heele land en werd als Olaf I tot Koning uitgeroe pen. Hij voerde de Christelijke godsdienst in en stichtte in 996 de stad Ni daros ofDrontheim. Spoedig evenwel moest hij den troon weder verde digen tegen Koning S v e n van Denemarken, ge steund door Olaf, Koning van Zweden. In dezen strijd werd hij tot wanhoop gebracht en beroofde zich zelf van het leven, door zich in zee te storten (1000). Het is de voorbereiding in de aanvang van dezen strijd van de Noren tegen de Denen, die in deze com positie van Grieg behandeld worden. Als hoofdpersonen treden hierbij opeen Offer priester (Bariton), een Noordsche vrouw (so praan) en W 1 v a wichelares of toovenares (Alt). De handeling valt voor in een Oud-Noordschen tempel, en het werk is in 3 scènes ingedeeld. In het eerste gedeelte en ook in de 2e scène worden de opgewondenheid, ontsteltenis en angst geschetst, die zich bij den inval van Sven zoowel van den Pries ter als van het volk hebben meester gemaakt. Door den Offerpriester en door een der vrouwen worden beurtelings eenige Goden en Godinnen aangeroepen en om bijstand gebeden in den komenden strijd, waar bij de koren telkens instemmen met de woorden: „Hor uns!" en waarna dezen tot hun onsterfelijken God het gebed zingen: „Die ihr aus dem Urdarbrunnen Lebenskraft über die Welt giesst", u. s. w. In het 2e gedeelte treedt Wölva geheel op den voor grond. Deze wijst er het volk op, dat het niet vol doende is, om alleen de Nornen enAsen aan te roepenmen moet door middel van de geheime Ru nen (schriftteekens) den wil der Goden leeren kennen: „Nimmer genügt's ruft man nur an: Nomen und [Asen; Runen zu ritzen gilt es," u. s. w. Op herhaalde smeekingen van het volk raadpleegt Wölva nu de Godspraak, door middel der „Runen," en wanneer zij dan de „Runenstab" op het altaarvuur verbrand en de „Heilige Goden" aangeroepen heeft, maakt zij aan het volk het door Odin gesproken woord bekend over het lot van Olav en de Noren. Wölva zegt hun: „Hier treffen die Hohen ihnl Flier heilige Götter sich rachen! Unsem Hof muss er betreten, Und tritt er ein, so tritt er nimmer aus! Dies muss man sagen ilirn: Tritt er ganz heil lieraus, so glauben wirl" Hierop volgt dan als slot van dit 2e gedeelte een danklied aan Odin door het koor: „Dank, dass ihr sprachet, Gut war das Zeichen uns! Dank, dass ihr starkt Den Glauben an eucli!" u. s. w. In de 3e scène treedt de Offerpriester weder op, met één der vrouwen (Sopraan) en het koor. De Offerpriester en de Oudsten onder de mannen vullen de drinkhorens en scharen zich om het beeld van Thor en de altaarvuren; terwijl de eerste zijn ho ren met enkele geheimzinnige gebaren wijdt: „er macht das Hammerzeichen darüber"; als inleiding tot dit 3e gedeelte zing hij daarna: „Nun steigt das Hom, Des Heervaters Odin Hom;" u. s. w. dan niet nadters over oordeelen En toch en toch mocht hij een totaal vreemde zijn kostbaar geheim toe vertrouwen, alleen om dé voldoening van diens bewon dering te genieten Schril klonk het gegil en het verwarde geratel van stemmen over het dek. De drie jonge meisjes, die den man met het zandkleurige naar zich toe hadden gelokt amuseerden zich op de wijze van hun soort. Een ruw spel, gegichel en luid schatergelach schenen het hoofdbestanddeel van hun bijzonder genre van amu sement te vormen. Wynostanley die hen, staande met zijn mg tegen de leuning van die kampagnetrap, nuchter gadesloeg, verwonderde er zich vaag over door zijn ernstige over peinzingen heen, wat ter wereld een man voor verma kelijks kon vinden in zulk stoeien. En toch scheen zijn naamgenoot er ten volle van te genieten. De meisjes, die een van hun wapperende autosluiers om het mid del van den jongen man hadden gebonden, trokken hem onder kreten van pret over het dek heen en weer. Meer bedaarde menschen ün de tweede klasse schoven hun stoelen met veel nadruk en veelbeteekenend uit den weg als het huppelende kwartet langs hen heenstreek, zondter zich te bekommeren om de teenen, waarop zij daarbij zouden kunnen trappen. Oudere dames met bedaarder meisjes, voor wie ze verantwoordelijk waren, riepen deze op scherpen toon toe, dat ze naar beneden moesten gaan om hun han den voor het diner te wasschen. Een paar andtere jon gelui, even vroolijk en levendig als de andere Wynn stanley, poogden een plaatsje in dten vroolijken kring te veroveren, maar ze werden dadelijk weer verdreven. Dit was dte dag van „Den lawaaimaker". Zij vierden zijn geboortedag, zij schreeuwden krampacbig in koor, zij stikten van het lachen. Het eerstvolgende wat tot het bewustzijn van den peinzenden Wynnstanley doordrong, was het feit dat zijn naamgenoot op de verschansing van het schip was geklommen en nu schrijlings op den platten rand daarvan zat en zijn beenen liet boemelen, terwijl de meisjes onder hem in het rond draaiden en den auto sluier trachtten te grijpen, dien hij zoo hoog hield, Onder het zingen van feest- en dansliederen worden de Goden heboen gesprotten, de gebeden zijn ver hoord; hierover wordt groote blijdschap en vreugde aan den dag gelegd „Trinkt nun auf alle Götter den Freudentrunk, Bringt allen Göttern Gaben jetzt darl" u. s. w. De jeugd maakt zich op voor een dans om de „hei lige vuren," terwijl de mannen en vrouwen een tem- peidans uitvoeren welke bestaat in een ronde-dans en een wapendans, waarbij de zwaarden voor den strijd boven de vuren gereinigd worden. Onder het zingen van feest- en danslieder enworden de bekers herhaaldelijk geledigd, ter eere der Goden (Odin, Thor enz.), op de overwinning in den strijd en op de Vrijheid en den Vrede. „Feiert durch Spiele Heilige Spiele ihn, Heilige Spiele, heilige Lust!" De vrouwen heffen lofliederen aan ter verheerlijking der Godinnen, en allen, mannen en vrouwen, zingen het breed opgezette slotkoor, ter eere van het gansche „Godendom:" „Ewiges Asenthum Ehre und Ruhm sei dir!" f u. s. w. Zonder eenige kennis van de Noordsche Mytholo gie (Godenleer) is de beteekenis van het gedicht moeie- lijk te begrijpen. Een korte verklaring van enkele, in het werk voorkomende, Mythologische namen, zal daarom waarschijnlijk niet overbodig zijn. Omtrent de godsdienstige voorstellingen der No ren, welke inzonderheid in de liederen der „Edda" (een oud Noordsch werk) bewaard zijn gebleven, wordt o.m. het volgende vermeld In den aanvang der tijden bestond er geen hemel of aarde, doch enkel een woeste en ledige ruimte. Aan het Noordel. uiteinde ontstond „Niflheim," het rijk der nevels en der grimmige koude; aan het zuidelijk uiteinde: „Muspelheim," het gebied des vuurs en des lichts. In „Niflheim" was een bron, waaruit 12 rivie ren ontsprongen, wier wateren allengs afkoelden en tot ijs en sneeuw verstijfden, hoe verder zij zich van die bron verwijderden. (Gletschers?) Gekoesterd door de zachte lucht van het zuiden be gon het ijs te smelten en door deze werking van warm te en koude ontstond het eerste leven: de reus Ymir en een schoon en sterk man Boeri; de eerste (een ver persoonlijking van den chaos) werd de vader van een Reuzengeslacht; terwijl van den laatste de Goden af stamden. De Noordsche Mythologie kent 12 Oppergoden en even zooveel Godinnen. De voornaamste en oudste der Asen (Goden) zijn Odin met zijn beide zonen Balder (God van licht en schoonheid) en Thor (Don dergod). De gemalin van Odin was Frigga. Freija, ook Vanadis genoemd, is de Godin der liefde, Iduna, de Godin der onsterfelijkheid en Saga, een geliefde van Odin, de Godin der sagen, terwijl Hel of Hela de Godin des doods is. Van de Goden moeten nog genoemd wordenHeim- dal, de bewaker der hemelbrug (regenboog), Braga, gemaal van Iduna, de God der dichtkunst, Uil of Ul- ler, een stiefzoon van Thor, Njord, de God der Zee, Tyr, de Oorlogsgod en Loke, de schoone doch boos aardige Vuurgod. („Lokes Lohe," Loke's vuur of vlam men). Ten slotte nog enkele, ook in het gedicht voorko mende namen: Midgard (de middenburcht) werd door de eerste Goden, aan de zee gebouwd uit de wenkbrauwen van den door hen verslagen Reus Ymir, om zich tegen de Reuzen te kunnen verdedigen. Urdarbrunnen zijn de levenwekkende bronnen, de oorsprong der aarde; Urda het gewordene. Walkürjen zijn de schoone strijdgodinnen; Nornen. de noodlotsgodinnen. Disen beteekent Goden (Dis Zeus). Wölva of Wole en Vala is de overoude zieneres en ook de Be schermgeest der aarde. Unholde beteekent eveneens: toovenares. dat zij dien springende niet konden grijpen. Een matroos, die passerde, bleef staan en zei ,,'t Is beter dat u daar afkomt, sir. 't Is niet al te veilig. Zij begint over te hellen." Ja, de boot helde over. De zee werd onstuimig. Wynnstanley voelde het dek onder zijn voeten omhoog gaan en schommelen het begin van een zijwaartsche slingering, zoo gevreesd door zeezieke menschen, die juist hun hol lichaam getroost aan de plotselinge opheffing hebben overgegeven, onder het kraken en wringen van het schip. Dat helde zoo over, dat Wynn stanley weer de gloeiende, ronde bol van de ondei- gaande zon kon zien, rood en vurig waar zij den zee spiegel raakte en de fijne masten van een verwijderd zeilschip, dat als met dunne, blauwe potloodstrepen tegen den gloeiende achtergrond' scheen geteekend te zijn. Een oogenblik boeide hem het verrassend effect. Daarop rolde het schip weer langzaam terug, zoodat hij het noodig oordeelde zich aan de verschansing vast te houden om staande te blijven. Als het een kwa de nacht mocht worden, zouden de voor zeeziekte vat bare menschen het zwaar te verantwoorden hebben, liii dacht dat er een storm in aantocht was. Op het verwijderde dek, dat heilig afgesloten ge deelte voor de eerste klasse passagiers, waarop de Wynnstanley met het zandkleurig haar zich onvoor zichtig had gewaagd, liep men haastig heen en weer. De geharde passagiers namen hun dagelijksche bewe ging voor het diner. Wynnstanley zag met een glimp jonge meisjes in lange, soepele mantels, die tot aan hun voeten reikten, met fraaie en zachte automutsen of kleine hoeden, die" sierlijk troonden op hun onberis pelijk haar, dat nooit aan de spelden scheen te ont snappen. Een geheel ander slag van meisjes dan de drie schreeuwende en gierende wilde meiden, die om zijn naamgenoot heensprongen. Hij zou wel eens willen weten hoe het wezen zou als men ze van nabij zag en met hen praatte. Zij waren zoo sierlijk, zoo mooi, dat hij half geamuseerd dacht of ze ook zouden op springen als men ze aanraakte. Alfen zijn kleine rondzwevende natuurgeesten, be woners van Alfheim (hemel). Jötunheim is het verblijf der bovengenoemde Reu zen. Runen zijn de oudste, geheime schriftteekens, uitge vonden door Odin, en die o.a. gebruikt werden bij het waarzeggen en de Godspraak. A. O. BINNENLAND. Gemengd Nieuws. UIT BERGEN. (Vervolg gemeenteraadszitting.) De heer Maschmeyer vroeg, hoeveel schulden de ge meente wel had. waar de jaarlijks te betalen rentepost over de 10.000 bedroeg De voorzitter zeide, dat verschillende leeningen ba ten opleverden. Die voor het post- en telegraafkan toor bracht huur op. De aandeden in de stoomtram gaven hun rente. De boerderij gaf eveneens een huur en het electrisch bedrijf bracht ook wat op. Destijds gaf spr. in den Raad een staatje van alle leeningen, waaruit bleek, dat de schulden wel erg meevallen. De heer Bamaart oordeelde de subsidie aan het fanfarecorps van 300 wel wat hoog. Deze post bleef gehandhaafd, nadat de voorzitter ver klaard had, dat ze noodig was, om het corps in stand te houden. Op voorstel van den voorzitter werd het verzoek van dten Nedterl. Timmerliedenbond om een gemeente lijk werkeloosheidsfonds op te richten, om advies in handen van B. en W. gesteld. De heer Maschmeyer verklaarde, voor het instellen van zoo'n fonds niet veel te gevoelen. Men steun de dan slechts op een dergelijken grondslag georga niseerde arbeiders. Een ieder moet hetzelfde recht hebben en als er nood is, dan moet dte gemeente allen helpen. De heer Baltus begreep niet, waarom het plaatsen van een lantaarn aan de Studler van Surcklaan op den hoek van den Meerweg uitbleef. De heer Maschmeijer wenschte den Bergerweg ver der te verlichten. Daar gaat alles langs. Spr. gaf het aanbrengen van half-Watt lampen op sommige punten in overweging. De heer Bamaart informeerde naar het plaatsen van een transformator bij dte Franschman. De heer Baltus wensöhte dan allereerst een onder zoek naar de rendabiliteit van een aansluiting van Zanegeest. Dat was een kom. Spr. vroeg, wat of de voorzitter dacht over de te ruggave van dte 17000, door dte K. E. M. of de provincie voor dte hoogspanningskabel. Ook de ac countant toch had verklaard, dat dte gemeente dit ten onrechte betaald had. De voorzitter zeide, dat de bepaling van het bren-* gen der hoogspanningskabel in de gemeenten, toen Bergen aansloot, nog niet bestond. De K. E. M. nu, wil de gemeente wel de hoogspanningskabel van Koe dijk tot Bergen-Bionen terug betalen; vandaar tot Bergen aan Zee evenwel niet, omdat Bergen aan Zee, wat de stroomafname betreft, niet voldoet aan de pro vinciale voorwaarde. De gemeente behoeft evenwel niet zoo hard1 te loopen, daar de clausule van de 20 pCt. reductie in het contract, die dte K. E. M. graag overeenkomstig de bedoeling veranderd zag, heeft de gemeente, zoolang zij dit niet toestaat, een aardig te- genvoordteel, wat stellig wel de rente van 20.000 bedraagt. Men kan deze zaak dus ook dit jaar wel veilig afwachten. In plaats van de wed. Swakman, die als zoodanig op haar verzoek ontslag had1 gekre gen, werd tot kachelaanmaakster voor de school uit de twee sollicitanten de Wed. HopmanSlikker be noemd, aangezien deze functie dan in dezelfde hand van die schoolschoonmaakster kwam. Het salaris werd, met inbegrip van olie voor het aanmaken op 50 gesteld. Hierna volgde opnieuw over het bouwen van de vaste instelling voor het onderbrengen van patiënten, lijdendie aan een besmettelijke ziekte een bespreking. Nieuwe gezichtspunten werden niet geopend. Ten slotte werd tot den bouw met algemeene stemmen be sloten. De mannen met wie zij wandelden en die gelijken tred hielden met hun fraaie, hooggehakte lage schoe nen met gespen, waarboven zich kantachtig openge werkte kousen vertoonden, schenen niets onrustba- barends aan hen te vinden. Zij bewaarden inderdaad voor het meerendeel zulk een hartstochtelooze kalmte in dat prikkelend^ gezelschap, dat Wynnstanley zich slechts over hen kon verbazen. Verscheidene van hen rookten onder dat loopen over het dek met fermen, regelmatigen tred en versnelden hun pas, naarmate de bel voor het diner dreigde zich te laten hooren, om van den tijd, die hen nog restte, zooveel mogelijk par tij te trekken. Af en toe, wanneer het schip slingerde, kwam een hand van die mooie, bevallige wezens op een wollig bekleeden arm terecht en greep zich daaraan vast. Een eigenaardige rilling voer Wynnstaley door de le den. Hoe moest zoo'n aanraking wel zijn van een hand als een sneeuwvlok zoo licht? Floe verheffend en verbijsterend moest dat wezen'. En toch schenen de jonge mannen ginds er voor het meerendeel ongevoe lig voor te zijn. Nu en dan rookte een meisje en het zien daarvan vervulde hem met een dwaas gevoel van weerzin. Het was alsof men een engel zag of een fee, leunende te gen de toonbank van een dranktent. Vrouwen moes ten niet'de gewoonten van manne aannemen. Het verbrak den stralenden krans van gratie en verhe venheid, die hen zoo bekoorlijk maakte. Zijn naam genoot had er van gesproken, dat hij een meisje een sigaret wilde offreeren. Hij zou liever zijn tabak over boord gooien dan zoo iets doen. De mannen moesten voor de vrouwen neerknielen en hen aanbidden, hen aanbidden van hun zooveel lager standpunt, wanneer zij waren zooals die vrouwen daarginds. Natuurlijk zou dat een eenigszins ander geval wezen met jonge dames als de meisjes van den autosluier met hun ge gil. (Wordt vervolgd.) ALKMAARSCHE COURANT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 5