DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
No. 279
Honderd en zeventiende jaargang.
1915
ZATERDAG
27 NOVEMBER
Djoumane.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar ft,— franco door het geheele Rijk f 1,25.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone Advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
Uit het Fransch,
door
PROSPER MéRiMeE.
Den 24sten Mei 18 keerden wij naar Tlemzen te
rug. De expeditie had succes gehad; wij hadden een
menigte kameelen, ossen en lammeren buitgemaakt;
tevens een twaalftal gevangenen.
De kolonel omving ons vaderlijk en verzekerde ons
voortdurend, dat hij tevreden was. Daarop nam hij
echter den kapitein terzijde en sprak ongeveer een vijl
minuten lang met hem over een onderwerp, dat zeker
van mindei aangenamen aard was, want diens ge-
zicln betrok duchtig. Onze gezichten betrokken niet
minder, toen wij kort daarop het bevel ontvingen:
„Na zonsondergang opbreken; officieren dineeren
bij den kolonel na de koffie wordt „aantreden" ge
blazen!"
Om vijf unr begaf ik mij naar het huis van den ko
lonel, die een soort van Moorsch paleis bewoonde,
waar ik reeds vele gasten, Franschen en inboorlingen,
rntdekte, allen verzameld om een troepje pelgrims of
loovenaars, die zooeven uit het Zuiden waren aange
komen.
Een oude man, monsterlijk als een aap, halfnaakt,
in kapotte burnous, met grauwe gelSatskleur, en dik.
verward haar als een muts om het hoofd, en met
sneeuwwitten, stuggen baard, leidde de voorstelling.
Het heette dat hij een wijze was, een toovenaar, die in
hoog aanzien stond bij de Kabylen-statnmen. In eén
der hoeken bevond zich het orkest: twee fluitspelers
en drie pauken-slagers, die een helsch lawaai maakten,
het stuk dat vertoond zou worden, waardig.
Toen deze oorverdoovende muziek een tijdlang ge
duurd had, haalde de toovenaar uit een mand ver
schillende slangen, hagedissen en schorpioenen te
voorschijn en nadat hij den toeschouwers getoond
had. dat deze beesten leefden, wierp hij ze naar zijn
makkers, die als honden zich er op wierpen en den
walgelijken buit met de tanden vei scheurden. Wij za
gen dit schouwspel van een galerij aan, dat de kolo
nel ons zeker aanbood, om onzen eetlust op te wek
ken. Plotseling ontdekte ik een beeldschoon meisje
van veertien jaar ongeveer, dat door de menigte drong
om de voorstelling beter te kunnen zien. Zij had de
mooiste oogen ter wereld en haar gitzwart haar, met
kleine, zilveren muntstukjes doorvlochten, hing haar
in fraaie golving over de schouders. Al haar bewe
gingen waren van een zoo groote gratie, dat ik mijn
oogen niet van haar kon afwenden. Zij was intus-
ichen tot de voorste rij der omstanders doorgedron
gen, en duwde door een verkeeerde beweging onver
hoeds een langwerpigeti mand omver, die nog niet
geopend was geworden. Op datzelfde oogenblik
stiet de toovenaar een krijschenden kreet uit en de me
nigte week in groote verwarring in alle richtingen te-
Een reusachtige, groote slang was uit de mand
naar builen gewenteld en had zich bliksemsnel om
den voet van het meisje gekronkeld. Ik zag een drup
pel bloed uit het fijne enkeltje vloeien; het kind viel
achterover, luidkeels schreiend en met de tanden kner
send. terwijl wit schuim haar lippen bedekte.
„Haast u zich toch, dokter, om 's hemelswil, maak
voort!" riep ik tot onzen chirurg, die naast mij stond,
„red de arme kleine!"
„Heilige onschuld!" lachte hij. „Ziet u dan niet.
dat dit intermezzo tot het program behoort? Trou
Vervolg van het andere blad.
Zij sprak op een toon alsof zij dit zoo diep gevoel
de tengevolge van droevige ervaring. De aard van
den schok' dien Wynnstanley had ontvangen gaf iets
belachelijks aan haar troostwoordten.
„Het het was geen ramp. Tenminste ik geloof
dat niet, ik mr. Barclay is hij dat niet daar bin
nen? hij heeft mij juist verteld, dat ik een groot for
tuin had' gekregen. Ik houd het er voor dat ik mij zoo
ezelachtig heb aangesteld, wijl ik niet bij machte was
dat te gelooven, het in mij op te nemen."
„Neen, dat is geen ramp. Ten minste dat moet het
niet zijn! Het moet verrukkelijk wezen verrukkelijk.
Denk eens aan, wat zou men niet voor andere men-
schen kunnen doen als men geld had."
Er sprak een zeker verlangen uit dien geestdrift,
maar alleen de geestdrift verbijsterde Wynnstanley.
Voor andere menschen! Het kwam hem voor dat het
voldoende was als het iets deed voor iemand zelf, voor
iemand buiten in de kou, een verongelukte, zonder een
duit en er een aan toe van honger te sterven.
„Ik vermoed, dat de inediedteeling dat het zulk een
groote bezitting was en ik een rijk man, het heeft ge
daan."
Hij wreef met dien rug van zijn hand over zijn voor
hoofd en bemerkte toen hij die wegtrok, dat het voch
tig was. Zij stond nog naast hem en keek op hem neer.
Plotseling kreeg hij een vaag besef dat die kleine ty
piste een mooi meisje was.
Zij leek een dame met haar rustig, bedaard voorko
men haar geposeerde wijze van doen, haar goede ma
nieren. Zij maakte dien indruk ook door haar net
blauw serge costuum, dat, hoewel goedkoop, toch zoo
goed stond met die witte flanellen blouse en het kleine
groene dasje.
Zacht bruin haar golfde bevallig om een klein, goed
gevormd hoofd de grijze oogen hadden een rusti-
gen, kalmen en toch lieven blik toen zij de zijne ont
moetten. Haar teint was een weinig bleek, zooals dat
wens in het helen van slangenbeten is mijn collega
stellig beter bedreven dan ik."
Inlusschen was de toovenaar toegeschoten en had
zich van de slang meester gemaakt.
„Djoumane! Djoumane!" herhaalde hij op een wij
ze van zacht verwijt.
De slang liet haar buit los en begon over den
grond rond te wentelen. De oude pakte haar bij den
staart en zwiepte er als een koord mee in de lucht,
terwij 1 het reptiel woedend siste. Toen pakte de man
haar opnieuw in de mand en trad op het meisje toe,
dat in krampen over den grond kroop. Hij trók uit
zijn gordel een wit poeder, hetwelk hij op de wond
strooide; toen mompelde hij eenige tooverformules
aan het oor van het kind, die direct daarop haar uit
werking hadden, Het meisje hield met schreien op,
droogde haar tranen, nam een zijden zakdoekje, dat
gevallen was, op, sloeg het als een tulband om het
hoofd en verliet daarop de zaal.
Toen was de voorstelling afgeloopen en wij bega
ven ons aan tafel. Gedurende het diner vernamen wij
ook wat de grond was voor liet plotselinge opbrefen
Sidi Lanar, dien de kolonel R. steeds op de hielen zat,
trachtte de Marokkaansche bergen te bereiken.
Het was volledig nacht, toen wij de paarden beste
gen. Ik commandeerde de voorhoede. De atmosfeer
was doordringend koud en ik voelde mij tamelijk ver
moeid. Ik hulde mij dichter in mijn jas sloeg de
kraag hoog op en liet mij behagelijk in het zadel heen
en weer wiegen, met half oor luisterend naar mijn
wachtmeester, die het een of andere oorlcgsavontuur
ten beste gaf. Het was lichte maan; de hemel wol
keloos. Maar van de aarde steeg een nevel omhoog,
die alles in een spookachtig schijnsel hulde. Weldra
meende ik een schaar van Arabiscne ruiters vóór ons
te zienzij kwamen aangegaloppeerdhet bleken la
ter bloeiende tamarindestruiken te zijn; ook dacht ik
het reluid van een geweerschot op te vangen; ik hield
mijn paard in; het bleek een naklinkende hoefslag
>,an één der paarden geweest te zijn.
Wij waren een doorwaadbare plek genaderd, waar
de commandant zijn commando's uitdeelde. De plek
leende zich voortreffelijk voor de verdediging en onze
afdeeling zou voldoende geweest zijn om een geheel
ieger tegen te houden. Aan den overkant van den
oever heerschte diepe stilte. Na lang wachten verna
men wij den galop van een paard en daarop dook
een Arabier op, die een prachtpaard bestuurde. Aan
het met goudbestikte zadel, het met edelgesteenten
versierde dekkleed, den bonten tulband, herkende men
den man van aanzien. Onze gids zei ons daarop dat
het Sidi-Lanar ia eigen persoon'was. Het was een
mooie, jonge man, slank ai krachtig, een sierlijk rui
ter. Hij wierp zijn geweer omhoog, het in galop we
der om opvangend, terwijl hij ons meteen onverstaan
bare woorden toeriep.
De tijd der touraooien is zeker voorbij en toch,
toen ik den wachtmeester den wensch hoorde uiten
dezen Arabier neer te mogen schieteif, drong ik bij
den kapitein er op aan mij te willen toestaau den de
gen met den Arabier te kruisen. Dit werd mij niet
geweigerd en toen waadde ik het water door, ter
wijl de Arabier zijn paard de sporen gaf om de ver
meende vervolging te ontkomen. Doch toen hij mij
alleen aan den oever zag, keerde hij zich om en storm
de met het geweer op mij af.
„Pas op!" gilde de wachtmeester.
Ik had geen hoogen dunk van het schieten der Ara
bische ruiters en na de „Fantasia", die Sidi-Lanar zoo
juist ten beste had gegeven, was zijn geweer stellig
niet in een schietkrachtigen toestand. Iic had mij niet
vergist. Eenige passen van me verwijderd, scüoot nij
af, maar het wapen weigerde. Maar op datzelfde
oógenbiik wendde hij zoo ijlings zijn paard, dat ik,
ui "plaats van hem mijn sabel in de zijde te steken,
nauwelijks zijn burnous beroerde! Na eenige minuten
van wild najagen, zag ik plotseling zijn paard hoog
opsteigeren, terwijl Sidi-Lanar Uit alle kracht aan den
teugel trok! /.onaer mij af te vragen, waarom hij
deze vreemde manouvre uitvoerde, naderde ik hem en
stiet hem mijn wapen in den rug. Ros en ruiter ver
dwenen plotseling voor mijn oogen en in hetzelfde
oogenblik voelde ik dat de grond onder de hoeven
van mijn paard week.
Zonder het te bemerken, waren wij aan den hellen
den rand van een afgrond geraakt. In het naar be-
neuen storten het schéén mij een eeuwigheid toe
troostte ik mij met de gedachte, dat het lichaam van
den Arabier mijn val zou verzwakken. Inderdaad, de
hoogte was niet zoo geweldig ais ik gedacht had;
hoewel nog half oedwelmd, bemerkte ik toch dat ik
alleen was; de Arabier was nergens te bekennen.
Langzamerhand uit de verdooving loskomend, tracht
te ik met al de inspanning, waarover ik beschikken
kon, naar boven te kruipen. Met een ruk schoot ik
naai' boven en trachtte naar een grooten boomwortel
te grijpen, welke boven mijn hoofd uithing. Met al
de concentratie van mijn wil, hcesch ik mij er naar
op; de wortel kromde zich en ontglipte mij met een
griezelig gesisschrik! het was een enorme
slang! Vol ontzetting viel ik terug, dicht bij een wa
ter; het reptiel verdween ook in den plas, en het
scheen mij alsof het een vaal-gliminend spoor achter
liet.
Een minuut later had ik mijn koelbloedigheid weer
gevonden en ik ontdekte, dat dit glimmende spoor
nog steeds op het watervlak ribbelde. Het was de
weerschijn van hét fakkellicht. Op nauwelijks twin
tig meter afstands vóór mij, zag ik een jonge vrouw,
water scheppend. Zij zette de mooi-gevormde kruik
rustig, zonder mij te bemerken, op haar schouder en
verdween tusschen het riet. Stil volgde ik haar en be
vond mij aan den ingang van een grot. De vrouw
schreed langzaam voorwaarts én steeg een 'steile trap
omhoog, die gehouwen was in den muur van een
oogenschijnlijk zeer groote zaal. Zonder mij verder
te bedenken, volgde ik het zwakke schijnsel van den
fakkel, die af en toe door de vooruitspringende rotsen
weliswaar verdween, doch even later ook weer op
dook. Dikwijls ook scheen het mij.als aanschouwde
ik aan beide zijden ingangen naar nog grootere hal
len, waarin galerijen. Men had zich in een onder-
aardsche stad kunnen droomen en een oogenblik be
dacht ik mij of het ook gevaarlijk was mij in dit laby-
inth te wagen.
Plotseling werd het licht vóór mij en ik zag een
menigte fakkels als uit de ingewanden der rotsen ont
stoken en tot een processie geschaard. Te zelfder tijd
wèerklonk een monotoon gezang, dat aan dat der
Arabieren denken deed. Ik kon toen ook enkele ge
zichten waarnemen. Het waren mannen en vrouwen,
een dichte menigte, aan wier spits ik tot mijn groot
ste verrassing den ouden toovenaar en slangenbe
zweerder ontdekte. Naast hem liep het mooie meisje,
dat de rol van Euridice vervuld had. De oude hield
precies onder mij stand, de anderen volgden precies
zijn bewegingen. Een groote stilte ontstond. Aan de
voeten van den toovenaar ontdekte ik een groote stee
nen plaat, waaraan in het midden een ijzeren ring be
vestigd zat. De oude yitte eenige woorden in zijn ei-
gfm taal, die echter niet Arabisch noch Kabylsch was,
en die ik niet verstond. Een soort van katrol, die bo-
van meisjes wel meer wordt, als zij te lang op stoffe-
rige kantoren zitten en ingespannen werk doen met
niiet voldoende lucht en beweging en misschien niet
altijd! goed! voedsel «om het lichaam te onderhouden.
Maar de uitdrukking van haar gelaat trof hem het
meest, de treffende adel van haar blik, de zachtheid
van oogen en mond-, zoo zacht dat het bijna zwakheid
zou geworden zijn, zoo de sterk ontwikkelde kin en de
ferme lippen dat niet hadden verhinderd.
Liefheid en kracht hij had die combinatie nooit
zoo sprekend op het gezicht van eenige vrouw gezien.
Werktuigelijk voelde hij, dat |iet geldat was van ie
mand tot wie men in droefheid zou gaan, zeker als
men er van was medegevoel, hulp en troost te zullen
vinden ja en geen hulp die zwakker maakte maar
bijstand die d enmoed schraagde.
Een oogenblik zat hij haar aan te kijken, toen
sprong hij overeind. Hij kon niet blijven zitten, terwijl
zij stond. Zij gaf hern een gevoel alsof hij moest neer
knielen.
Zij beantwoordde zijn laatste opmerking toen hij
waggelend opstond.
„Ja, mij dunkt, dat moet bepaald overstelpend zijn.
Maar bedenk eens hoe dit iemand in staat steld van
allerlei te doen. Bedienk eens hoevele menschen men
blij kan maken."
Zij stonden daar nog tegenover elkaar, toen de bui
tendeur, die toegang tot de trap gaf, open ging en
„onze" mr. Markham binnentrad. Hrj keek eenigszins
verbaasd van den een naar den andter. De typiste keer
de kalm naar tfel terug en ging voor de schrijfmachine
zitten, waar het vel-papier nog uithing.
„Ik ik kwam eens zien of mr. Wynnstanley was
vertrokken." Mr. Markham's vormelijke ernst was nog
een weinig uit het evenwicht.
Wynnstanley haastte zich een verklaring te geven.
„Ik voelde mij wat onwel, waarom ik hier ging zit
ten en miss de jonge dame was zoo vriendelijk mij
wat water te geven."
„O," zei mr. Markham. „Ik begrijn 't. Juist!
'k Hoop, dat u zich nu weer volkomen w el gevoelt,
sir, ik wou u alleen nog maar voor uw vertrek zeg
gen hij liet zijn stem dalen en keek naar de bin
nendeur. „Ik ga met u naar beneden als u 't goed-*
vindt." En op weg naar beneden zei hij wat hij op 't
gemoed had.
„Ik dacht, dat ik u-moest mededeelen, dat, als mr.
Barclay zich morgen niet in staat voelt u naar Revelly
te brengen, mr. Wynnstanley, ik dat gaarne voor hem
zal doen. Wij maken ons allen eenigszins bezorgd om
trent de gezondheid van mr. Barclay. De vruditelooze
om u op te sporen en dat alles hebben hem kwaad ge
daan. De doctor enzijn er zeer voor, dat hij naar het
buitenland gaat naar een badplaats en wel zoo
spoedig mogelijk."
„Dank u. Ik het verrast mij zeer te hooren, dat
Revelly zulk een groot landgoed is."
Zij bleven bij de deur staan om hun gesprek ten ein
de te brengen. Mr. Markham hoestte achter zijn hand.
„O ja, sir! 't Is bepaald een prachtig landgoed. Een
bezitting die in dat gedeelte van het graafschap veel
publiek trekt om het te bezichtigen. Wijlen mr. Whit
ney heeft zich omhoog gewerkt en een groot fortuin
weten bijeen te garen. Hij heeft dat landgoed met alles
wat er bij behoort van sir George Revelly gekocht, den
laatsten van een heel oud geslacht. Sir Arthur werd
kort daarop in Zuid-Afrika gedood. U zal het een
magnifieke bezitting vinden, sir. Als. ik dus mr. Barc
lay's plaats mag innemen en u daar morgen mag
rondleiden, zal ik hem zien over te halen dat hij dade
lijk naar het vaste land vertrekt. Hij moet zoo spoe
dig mogelijk verandering van lucht hebben."
Terwijl het hem nog altijd was alsof hij in een
droom verkeerde, in een vreemde droom, waaruit hi
op een gegeven oogenblik kon ontwaken om weer tot
armoede, gebrek en hongerlijden te vervallen, liep
"Wynnstanley door Fleet-street en vond het strand en
de straat waarin zich het hotel Kinnet bevond.
't Was alles ongelooflijk, ongegrijpelijk. En toch
was het waar. Het was wonderbaarlijker dan wanneer
zijn vaders familie hem uitgevonden en erkend had
Bij slot van rekening bezat hij geen enkelen waarborg
dan zijn eigen geloof, dat die van voornamer stand
was geweest dan hij. Dit gaf hem een positie, bevrijd
ven <uui ten uer reisen bevestigd zat, begon naar be
ueden te komen. De bijstanders trokken het doek
door den ring, twintig krachtige armen trokken aan
en de sieenen plaat, weike zeer zwaar scheen, begon
te verschuiven Het was een bron, waarvan het wa
ter misschien een meter onder den steenen rand zicht
baar werd. Eigenlijk kon men deze vreemdsoortige
vloeibaarheid geen waternoemen. Zij was met een
groenachtig-glibberige laag bedekt, waar een zwarte,
tegenstandige slijkmassa doorheen borrelde.
De toovenaar trok het jonge meisje tot dichtbij het
geopende gat. Hij legde haar zijn dorre handen op
het hoofd en begon een soort van bezwering uit te
spreken. Van tijd tot tijd verhief zicli zijn stem, om in
een kreet uit te gillen: „Djoumane, Djoumane!"
Niets bewoog. De menigte stond zwijgend-stil als
n een soort van geestvervoering. Dit duurde even.
Plotseling, toen hij misschien voor de twintigste
maal den naam van Djoumane in volle kracht had uit
geroepen, zag ik de glimmende slijkmassa rillen en
alle omstanders weken schuw terug; alleen de toove
naar bleef staan-, het meisje vaster tegen zich aan
klemmend.
Opeens kwam een groote slijkmassa omhoog en de
reusachtige kop van een slang, vaalgroen, met phos-
phoriseerende oogen, werd zichtbaar. Onwillekeurig
stiet ik een kreet van ontzetting uit en sloot mijn
oogen, voor een oogenblik slechts. Ik ving eeü zwak
ken kreet op en nam waar het vallen van een lichaam
in het water....
Toen ik opnieuw den blik naar beneden wierp, zag
ik den toovenaar alléén staan bij den rand van het af
schuwelijke gat, waar uit de slijmerige massa nog
groote luchtbellen opborrelden en ik zag ook het
kleine, zijden zakdoekje van het meisje op het water
drijven.
Meteen was ook de steenen plaat opgeheven en
dreunde neer over het gat. Toen was met één too-
verslag alle licht gebluscht en ik bleef alleen in de
duisternis achter, omhuld door een zoo geheimzinnige
stilte, dat ik het kloppen van mijn hart duidelijk
hoorde.
Toen ik mij eenigszins hersteld had, probeerde ik
den uitgang te vinden. Langs den muur tastte ik
rond en nauwelijks was ik honderd schreden vooruit
gekomen, toen ik, inplaats van den kalen rotswand,
een weeke stof tusschen mijn vingers voelde. Het
scheen een gordijn te zijn, waar een zwake lichtglans
doorheen speelde. Ik schoof met de meeste voorzich
tigheid het gordijn ter zijde en bevond mij in een
klein vertrek, door welks open deur ik een tweede, groo-
ter vertrek waarnam. Ik zag, dat de wanden met een
zij-achtige stof bedekt waren; cp den vloer lag een
kostbaar tapijt, een prachtige divan en kleine tabou-
retten stonden rondom. Geruischloos sloop ik nader
bij en zag in een hoek een jonge vrouw neergehurkt
zitten. Een vreemd, bedwelmend parfum kwam tot
mij en benam mij bijna den adem.
De onbekende zag ik in den beginne niet en ik had
moeite genoeg haaf goed op te nemen. Zij leek op
vallend op het meisje van straks, alleen waren haar
vormen voller, haar trekken rijper
Bij den eersten blik moest ik mij zelve bekennen, nog
nooit een zoo volmaakte schoonheid aanschouwd te
hebben.
Een zacht gerinkel van mijn sabel deed haar op
staan,. Zij richtte haar groote stralende oogen op mij
en zei lachend, in 't Arabisch.
„Eindelijk ben je gekomen P
„Deze drank valt niet te versmaden, luitenant I"
Ik sperde verbaasd de oogen wijd open. Het jonge
de hem Van zorgen, schonk -hem stabiliteit. Het ging
in zijn overvloed verre alles te boven wat hij; ooit met
zijn octrooi had' kunnen verdienen.
Wynnstanley was evenals de meeste kolonisten niet
op de hoogte van het leven in het oude moederland in
zijft bijzonderheden. Hij wist wei, dat er dingen be
stonden die m enlandgoedren noemde, maar hij had er
nooit een gezien, wist er niets van af. Hij veronderstel
de, dat het een groot huis was, dit Revelly, omdat ie
dereen dit zeide, zeer waarschijnlijk groot genoeg voor
twee familes om n te wonen. Zijn verbeeldng was niet
bij machte zich grooter heerlijkheden voor te stellen.
En ht geld! Zelfs volgens Amerikaansche stndaard
moest het ongelooflijk veel zijn, het stelde alle rijke
menschen, die hij te Freyersberg kende in de schaduw.
Hij had niet begrepen dat mr. "Barclay had gesproken
van ponden. Hij meende dat hij dollars had bedoeld.
Op zijn wandeling naar het hotel was het in zijn
binnenste eigenaardig rustig en stil. Hij was nog te
verbluft ooi de verandering in Zijn omstandigheden te
begrijpen. Alleen scheen als een ster door de duister
nis van zijn verbijstering de vriendelijke daad van een
meisje, die typiste op het kantoor van Barclay en Ten-
ton.
X,
Slechts weinigen, behalve de armen, voe
len voor de armen.
L. E. Landou.
Dien geheelen nacht en den geheelen volgenden
morgen had Wynnstanley een vreemd gevoel van
onwerkelijkheid. Hij had zich zelf met zijn eerste hel
dere gedachten verzekerd, dat alles een droom, een
bedriegelijke voorstelling was. Hij had van dit ver
wonderlijk geluk gedroomd de overstelpende gunst
van Fortuna zou hem verlaten met de zwaarte die hij
in zijn oogleden voelde. Maar zij verliet hem niet en
na een heel-en morgen, waarin hij er niet toe kon ko
men de courant te lezen of het hotel te verlaten om
een wandeling te maken, doch half gedachteloos voor
rug. j