DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. No. 279 Honderd en zeventiende jaargang. 1915 ZATERDAG 27 NOVEMBER Djoumane. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar ft,— franco door het geheele Rijk f 1,25. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone Advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Uit het Fransch, door PROSPER MéRiMeE. Den 24sten Mei 18 keerden wij naar Tlemzen te rug. De expeditie had succes gehad; wij hadden een menigte kameelen, ossen en lammeren buitgemaakt; tevens een twaalftal gevangenen. De kolonel omving ons vaderlijk en verzekerde ons voortdurend, dat hij tevreden was. Daarop nam hij echter den kapitein terzijde en sprak ongeveer een vijl minuten lang met hem over een onderwerp, dat zeker van mindei aangenamen aard was, want diens ge- zicln betrok duchtig. Onze gezichten betrokken niet minder, toen wij kort daarop het bevel ontvingen: „Na zonsondergang opbreken; officieren dineeren bij den kolonel na de koffie wordt „aantreden" ge blazen!" Om vijf unr begaf ik mij naar het huis van den ko lonel, die een soort van Moorsch paleis bewoonde, waar ik reeds vele gasten, Franschen en inboorlingen, rntdekte, allen verzameld om een troepje pelgrims of loovenaars, die zooeven uit het Zuiden waren aange komen. Een oude man, monsterlijk als een aap, halfnaakt, in kapotte burnous, met grauwe gelSatskleur, en dik. verward haar als een muts om het hoofd, en met sneeuwwitten, stuggen baard, leidde de voorstelling. Het heette dat hij een wijze was, een toovenaar, die in hoog aanzien stond bij de Kabylen-statnmen. In eén der hoeken bevond zich het orkest: twee fluitspelers en drie pauken-slagers, die een helsch lawaai maakten, het stuk dat vertoond zou worden, waardig. Toen deze oorverdoovende muziek een tijdlang ge duurd had, haalde de toovenaar uit een mand ver schillende slangen, hagedissen en schorpioenen te voorschijn en nadat hij den toeschouwers getoond had. dat deze beesten leefden, wierp hij ze naar zijn makkers, die als honden zich er op wierpen en den walgelijken buit met de tanden vei scheurden. Wij za gen dit schouwspel van een galerij aan, dat de kolo nel ons zeker aanbood, om onzen eetlust op te wek ken. Plotseling ontdekte ik een beeldschoon meisje van veertien jaar ongeveer, dat door de menigte drong om de voorstelling beter te kunnen zien. Zij had de mooiste oogen ter wereld en haar gitzwart haar, met kleine, zilveren muntstukjes doorvlochten, hing haar in fraaie golving over de schouders. Al haar bewe gingen waren van een zoo groote gratie, dat ik mijn oogen niet van haar kon afwenden. Zij was intus- ichen tot de voorste rij der omstanders doorgedron gen, en duwde door een verkeeerde beweging onver hoeds een langwerpigeti mand omver, die nog niet geopend was geworden. Op datzelfde oogenblik stiet de toovenaar een krijschenden kreet uit en de me nigte week in groote verwarring in alle richtingen te- Een reusachtige, groote slang was uit de mand naar builen gewenteld en had zich bliksemsnel om den voet van het meisje gekronkeld. Ik zag een drup pel bloed uit het fijne enkeltje vloeien; het kind viel achterover, luidkeels schreiend en met de tanden kner send. terwijl wit schuim haar lippen bedekte. „Haast u zich toch, dokter, om 's hemelswil, maak voort!" riep ik tot onzen chirurg, die naast mij stond, „red de arme kleine!" „Heilige onschuld!" lachte hij. „Ziet u dan niet. dat dit intermezzo tot het program behoort? Trou Vervolg van het andere blad. Zij sprak op een toon alsof zij dit zoo diep gevoel de tengevolge van droevige ervaring. De aard van den schok' dien Wynnstanley had ontvangen gaf iets belachelijks aan haar troostwoordten. „Het het was geen ramp. Tenminste ik geloof dat niet, ik mr. Barclay is hij dat niet daar bin nen? hij heeft mij juist verteld, dat ik een groot for tuin had' gekregen. Ik houd het er voor dat ik mij zoo ezelachtig heb aangesteld, wijl ik niet bij machte was dat te gelooven, het in mij op te nemen." „Neen, dat is geen ramp. Ten minste dat moet het niet zijn! Het moet verrukkelijk wezen verrukkelijk. Denk eens aan, wat zou men niet voor andere men- schen kunnen doen als men geld had." Er sprak een zeker verlangen uit dien geestdrift, maar alleen de geestdrift verbijsterde Wynnstanley. Voor andere menschen! Het kwam hem voor dat het voldoende was als het iets deed voor iemand zelf, voor iemand buiten in de kou, een verongelukte, zonder een duit en er een aan toe van honger te sterven. „Ik vermoed, dat de inediedteeling dat het zulk een groote bezitting was en ik een rijk man, het heeft ge daan." Hij wreef met dien rug van zijn hand over zijn voor hoofd en bemerkte toen hij die wegtrok, dat het voch tig was. Zij stond nog naast hem en keek op hem neer. Plotseling kreeg hij een vaag besef dat die kleine ty piste een mooi meisje was. Zij leek een dame met haar rustig, bedaard voorko men haar geposeerde wijze van doen, haar goede ma nieren. Zij maakte dien indruk ook door haar net blauw serge costuum, dat, hoewel goedkoop, toch zoo goed stond met die witte flanellen blouse en het kleine groene dasje. Zacht bruin haar golfde bevallig om een klein, goed gevormd hoofd de grijze oogen hadden een rusti- gen, kalmen en toch lieven blik toen zij de zijne ont moetten. Haar teint was een weinig bleek, zooals dat wens in het helen van slangenbeten is mijn collega stellig beter bedreven dan ik." Inlusschen was de toovenaar toegeschoten en had zich van de slang meester gemaakt. „Djoumane! Djoumane!" herhaalde hij op een wij ze van zacht verwijt. De slang liet haar buit los en begon over den grond rond te wentelen. De oude pakte haar bij den staart en zwiepte er als een koord mee in de lucht, terwij 1 het reptiel woedend siste. Toen pakte de man haar opnieuw in de mand en trad op het meisje toe, dat in krampen over den grond kroop. Hij trók uit zijn gordel een wit poeder, hetwelk hij op de wond strooide; toen mompelde hij eenige tooverformules aan het oor van het kind, die direct daarop haar uit werking hadden, Het meisje hield met schreien op, droogde haar tranen, nam een zijden zakdoekje, dat gevallen was, op, sloeg het als een tulband om het hoofd en verliet daarop de zaal. Toen was de voorstelling afgeloopen en wij bega ven ons aan tafel. Gedurende het diner vernamen wij ook wat de grond was voor liet plotselinge opbrefen Sidi Lanar, dien de kolonel R. steeds op de hielen zat, trachtte de Marokkaansche bergen te bereiken. Het was volledig nacht, toen wij de paarden beste gen. Ik commandeerde de voorhoede. De atmosfeer was doordringend koud en ik voelde mij tamelijk ver moeid. Ik hulde mij dichter in mijn jas sloeg de kraag hoog op en liet mij behagelijk in het zadel heen en weer wiegen, met half oor luisterend naar mijn wachtmeester, die het een of andere oorlcgsavontuur ten beste gaf. Het was lichte maan; de hemel wol keloos. Maar van de aarde steeg een nevel omhoog, die alles in een spookachtig schijnsel hulde. Weldra meende ik een schaar van Arabiscne ruiters vóór ons te zienzij kwamen aangegaloppeerdhet bleken la ter bloeiende tamarindestruiken te zijn; ook dacht ik het reluid van een geweerschot op te vangen; ik hield mijn paard in; het bleek een naklinkende hoefslag >,an één der paarden geweest te zijn. Wij waren een doorwaadbare plek genaderd, waar de commandant zijn commando's uitdeelde. De plek leende zich voortreffelijk voor de verdediging en onze afdeeling zou voldoende geweest zijn om een geheel ieger tegen te houden. Aan den overkant van den oever heerschte diepe stilte. Na lang wachten verna men wij den galop van een paard en daarop dook een Arabier op, die een prachtpaard bestuurde. Aan het met goudbestikte zadel, het met edelgesteenten versierde dekkleed, den bonten tulband, herkende men den man van aanzien. Onze gids zei ons daarop dat het Sidi-Lanar ia eigen persoon'was. Het was een mooie, jonge man, slank ai krachtig, een sierlijk rui ter. Hij wierp zijn geweer omhoog, het in galop we der om opvangend, terwijl hij ons meteen onverstaan bare woorden toeriep. De tijd der touraooien is zeker voorbij en toch, toen ik den wachtmeester den wensch hoorde uiten dezen Arabier neer te mogen schieteif, drong ik bij den kapitein er op aan mij te willen toestaau den de gen met den Arabier te kruisen. Dit werd mij niet geweigerd en toen waadde ik het water door, ter wijl de Arabier zijn paard de sporen gaf om de ver meende vervolging te ontkomen. Doch toen hij mij alleen aan den oever zag, keerde hij zich om en storm de met het geweer op mij af. „Pas op!" gilde de wachtmeester. Ik had geen hoogen dunk van het schieten der Ara bische ruiters en na de „Fantasia", die Sidi-Lanar zoo juist ten beste had gegeven, was zijn geweer stellig niet in een schietkrachtigen toestand. Iic had mij niet vergist. Eenige passen van me verwijderd, scüoot nij af, maar het wapen weigerde. Maar op datzelfde oógenbiik wendde hij zoo ijlings zijn paard, dat ik, ui "plaats van hem mijn sabel in de zijde te steken, nauwelijks zijn burnous beroerde! Na eenige minuten van wild najagen, zag ik plotseling zijn paard hoog opsteigeren, terwijl Sidi-Lanar Uit alle kracht aan den teugel trok! /.onaer mij af te vragen, waarom hij deze vreemde manouvre uitvoerde, naderde ik hem en stiet hem mijn wapen in den rug. Ros en ruiter ver dwenen plotseling voor mijn oogen en in hetzelfde oogenblik voelde ik dat de grond onder de hoeven van mijn paard week. Zonder het te bemerken, waren wij aan den hellen den rand van een afgrond geraakt. In het naar be- neuen storten het schéén mij een eeuwigheid toe troostte ik mij met de gedachte, dat het lichaam van den Arabier mijn val zou verzwakken. Inderdaad, de hoogte was niet zoo geweldig ais ik gedacht had; hoewel nog half oedwelmd, bemerkte ik toch dat ik alleen was; de Arabier was nergens te bekennen. Langzamerhand uit de verdooving loskomend, tracht te ik met al de inspanning, waarover ik beschikken kon, naar boven te kruipen. Met een ruk schoot ik naai' boven en trachtte naar een grooten boomwortel te grijpen, welke boven mijn hoofd uithing. Met al de concentratie van mijn wil, hcesch ik mij er naar op; de wortel kromde zich en ontglipte mij met een griezelig gesisschrik! het was een enorme slang! Vol ontzetting viel ik terug, dicht bij een wa ter; het reptiel verdween ook in den plas, en het scheen mij alsof het een vaal-gliminend spoor achter liet. Een minuut later had ik mijn koelbloedigheid weer gevonden en ik ontdekte, dat dit glimmende spoor nog steeds op het watervlak ribbelde. Het was de weerschijn van hét fakkellicht. Op nauwelijks twin tig meter afstands vóór mij, zag ik een jonge vrouw, water scheppend. Zij zette de mooi-gevormde kruik rustig, zonder mij te bemerken, op haar schouder en verdween tusschen het riet. Stil volgde ik haar en be vond mij aan den ingang van een grot. De vrouw schreed langzaam voorwaarts én steeg een 'steile trap omhoog, die gehouwen was in den muur van een oogenschijnlijk zeer groote zaal. Zonder mij verder te bedenken, volgde ik het zwakke schijnsel van den fakkel, die af en toe door de vooruitspringende rotsen weliswaar verdween, doch even later ook weer op dook. Dikwijls ook scheen het mij.als aanschouwde ik aan beide zijden ingangen naar nog grootere hal len, waarin galerijen. Men had zich in een onder- aardsche stad kunnen droomen en een oogenblik be dacht ik mij of het ook gevaarlijk was mij in dit laby- inth te wagen. Plotseling werd het licht vóór mij en ik zag een menigte fakkels als uit de ingewanden der rotsen ont stoken en tot een processie geschaard. Te zelfder tijd wèerklonk een monotoon gezang, dat aan dat der Arabieren denken deed. Ik kon toen ook enkele ge zichten waarnemen. Het waren mannen en vrouwen, een dichte menigte, aan wier spits ik tot mijn groot ste verrassing den ouden toovenaar en slangenbe zweerder ontdekte. Naast hem liep het mooie meisje, dat de rol van Euridice vervuld had. De oude hield precies onder mij stand, de anderen volgden precies zijn bewegingen. Een groote stilte ontstond. Aan de voeten van den toovenaar ontdekte ik een groote stee nen plaat, waaraan in het midden een ijzeren ring be vestigd zat. De oude yitte eenige woorden in zijn ei- gfm taal, die echter niet Arabisch noch Kabylsch was, en die ik niet verstond. Een soort van katrol, die bo- van meisjes wel meer wordt, als zij te lang op stoffe- rige kantoren zitten en ingespannen werk doen met niiet voldoende lucht en beweging en misschien niet altijd! goed! voedsel «om het lichaam te onderhouden. Maar de uitdrukking van haar gelaat trof hem het meest, de treffende adel van haar blik, de zachtheid van oogen en mond-, zoo zacht dat het bijna zwakheid zou geworden zijn, zoo de sterk ontwikkelde kin en de ferme lippen dat niet hadden verhinderd. Liefheid en kracht hij had die combinatie nooit zoo sprekend op het gezicht van eenige vrouw gezien. Werktuigelijk voelde hij, dat |iet geldat was van ie mand tot wie men in droefheid zou gaan, zeker als men er van was medegevoel, hulp en troost te zullen vinden ja en geen hulp die zwakker maakte maar bijstand die d enmoed schraagde. Een oogenblik zat hij haar aan te kijken, toen sprong hij overeind. Hij kon niet blijven zitten, terwijl zij stond. Zij gaf hern een gevoel alsof hij moest neer knielen. Zij beantwoordde zijn laatste opmerking toen hij waggelend opstond. „Ja, mij dunkt, dat moet bepaald overstelpend zijn. Maar bedenk eens hoe dit iemand in staat steld van allerlei te doen. Bedienk eens hoevele menschen men blij kan maken." Zij stonden daar nog tegenover elkaar, toen de bui tendeur, die toegang tot de trap gaf, open ging en „onze" mr. Markham binnentrad. Hrj keek eenigszins verbaasd van den een naar den andter. De typiste keer de kalm naar tfel terug en ging voor de schrijfmachine zitten, waar het vel-papier nog uithing. „Ik ik kwam eens zien of mr. Wynnstanley was vertrokken." Mr. Markham's vormelijke ernst was nog een weinig uit het evenwicht. Wynnstanley haastte zich een verklaring te geven. „Ik voelde mij wat onwel, waarom ik hier ging zit ten en miss de jonge dame was zoo vriendelijk mij wat water te geven." „O," zei mr. Markham. „Ik begrijn 't. Juist! 'k Hoop, dat u zich nu weer volkomen w el gevoelt, sir, ik wou u alleen nog maar voor uw vertrek zeg gen hij liet zijn stem dalen en keek naar de bin nendeur. „Ik ga met u naar beneden als u 't goed-* vindt." En op weg naar beneden zei hij wat hij op 't gemoed had. „Ik dacht, dat ik u-moest mededeelen, dat, als mr. Barclay zich morgen niet in staat voelt u naar Revelly te brengen, mr. Wynnstanley, ik dat gaarne voor hem zal doen. Wij maken ons allen eenigszins bezorgd om trent de gezondheid van mr. Barclay. De vruditelooze om u op te sporen en dat alles hebben hem kwaad ge daan. De doctor enzijn er zeer voor, dat hij naar het buitenland gaat naar een badplaats en wel zoo spoedig mogelijk." „Dank u. Ik het verrast mij zeer te hooren, dat Revelly zulk een groot landgoed is." Zij bleven bij de deur staan om hun gesprek ten ein de te brengen. Mr. Markham hoestte achter zijn hand. „O ja, sir! 't Is bepaald een prachtig landgoed. Een bezitting die in dat gedeelte van het graafschap veel publiek trekt om het te bezichtigen. Wijlen mr. Whit ney heeft zich omhoog gewerkt en een groot fortuin weten bijeen te garen. Hij heeft dat landgoed met alles wat er bij behoort van sir George Revelly gekocht, den laatsten van een heel oud geslacht. Sir Arthur werd kort daarop in Zuid-Afrika gedood. U zal het een magnifieke bezitting vinden, sir. Als. ik dus mr. Barc lay's plaats mag innemen en u daar morgen mag rondleiden, zal ik hem zien over te halen dat hij dade lijk naar het vaste land vertrekt. Hij moet zoo spoe dig mogelijk verandering van lucht hebben." Terwijl het hem nog altijd was alsof hij in een droom verkeerde, in een vreemde droom, waaruit hi op een gegeven oogenblik kon ontwaken om weer tot armoede, gebrek en hongerlijden te vervallen, liep "Wynnstanley door Fleet-street en vond het strand en de straat waarin zich het hotel Kinnet bevond. 't Was alles ongelooflijk, ongegrijpelijk. En toch was het waar. Het was wonderbaarlijker dan wanneer zijn vaders familie hem uitgevonden en erkend had Bij slot van rekening bezat hij geen enkelen waarborg dan zijn eigen geloof, dat die van voornamer stand was geweest dan hij. Dit gaf hem een positie, bevrijd ven <uui ten uer reisen bevestigd zat, begon naar be ueden te komen. De bijstanders trokken het doek door den ring, twintig krachtige armen trokken aan en de sieenen plaat, weike zeer zwaar scheen, begon te verschuiven Het was een bron, waarvan het wa ter misschien een meter onder den steenen rand zicht baar werd. Eigenlijk kon men deze vreemdsoortige vloeibaarheid geen waternoemen. Zij was met een groenachtig-glibberige laag bedekt, waar een zwarte, tegenstandige slijkmassa doorheen borrelde. De toovenaar trok het jonge meisje tot dichtbij het geopende gat. Hij legde haar zijn dorre handen op het hoofd en begon een soort van bezwering uit te spreken. Van tijd tot tijd verhief zicli zijn stem, om in een kreet uit te gillen: „Djoumane, Djoumane!" Niets bewoog. De menigte stond zwijgend-stil als n een soort van geestvervoering. Dit duurde even. Plotseling, toen hij misschien voor de twintigste maal den naam van Djoumane in volle kracht had uit geroepen, zag ik de glimmende slijkmassa rillen en alle omstanders weken schuw terug; alleen de toove naar bleef staan-, het meisje vaster tegen zich aan klemmend. Opeens kwam een groote slijkmassa omhoog en de reusachtige kop van een slang, vaalgroen, met phos- phoriseerende oogen, werd zichtbaar. Onwillekeurig stiet ik een kreet van ontzetting uit en sloot mijn oogen, voor een oogenblik slechts. Ik ving eeü zwak ken kreet op en nam waar het vallen van een lichaam in het water.... Toen ik opnieuw den blik naar beneden wierp, zag ik den toovenaar alléén staan bij den rand van het af schuwelijke gat, waar uit de slijmerige massa nog groote luchtbellen opborrelden en ik zag ook het kleine, zijden zakdoekje van het meisje op het water drijven. Meteen was ook de steenen plaat opgeheven en dreunde neer over het gat. Toen was met één too- verslag alle licht gebluscht en ik bleef alleen in de duisternis achter, omhuld door een zoo geheimzinnige stilte, dat ik het kloppen van mijn hart duidelijk hoorde. Toen ik mij eenigszins hersteld had, probeerde ik den uitgang te vinden. Langs den muur tastte ik rond en nauwelijks was ik honderd schreden vooruit gekomen, toen ik, inplaats van den kalen rotswand, een weeke stof tusschen mijn vingers voelde. Het scheen een gordijn te zijn, waar een zwake lichtglans doorheen speelde. Ik schoof met de meeste voorzich tigheid het gordijn ter zijde en bevond mij in een klein vertrek, door welks open deur ik een tweede, groo- ter vertrek waarnam. Ik zag, dat de wanden met een zij-achtige stof bedekt waren; cp den vloer lag een kostbaar tapijt, een prachtige divan en kleine tabou- retten stonden rondom. Geruischloos sloop ik nader bij en zag in een hoek een jonge vrouw neergehurkt zitten. Een vreemd, bedwelmend parfum kwam tot mij en benam mij bijna den adem. De onbekende zag ik in den beginne niet en ik had moeite genoeg haaf goed op te nemen. Zij leek op vallend op het meisje van straks, alleen waren haar vormen voller, haar trekken rijper Bij den eersten blik moest ik mij zelve bekennen, nog nooit een zoo volmaakte schoonheid aanschouwd te hebben. Een zacht gerinkel van mijn sabel deed haar op staan,. Zij richtte haar groote stralende oogen op mij en zei lachend, in 't Arabisch. „Eindelijk ben je gekomen P „Deze drank valt niet te versmaden, luitenant I" Ik sperde verbaasd de oogen wijd open. Het jonge de hem Van zorgen, schonk -hem stabiliteit. Het ging in zijn overvloed verre alles te boven wat hij; ooit met zijn octrooi had' kunnen verdienen. Wynnstanley was evenals de meeste kolonisten niet op de hoogte van het leven in het oude moederland in zijft bijzonderheden. Hij wist wei, dat er dingen be stonden die m enlandgoedren noemde, maar hij had er nooit een gezien, wist er niets van af. Hij veronderstel de, dat het een groot huis was, dit Revelly, omdat ie dereen dit zeide, zeer waarschijnlijk groot genoeg voor twee familes om n te wonen. Zijn verbeeldng was niet bij machte zich grooter heerlijkheden voor te stellen. En ht geld! Zelfs volgens Amerikaansche stndaard moest het ongelooflijk veel zijn, het stelde alle rijke menschen, die hij te Freyersberg kende in de schaduw. Hij had niet begrepen dat mr. "Barclay had gesproken van ponden. Hij meende dat hij dollars had bedoeld. Op zijn wandeling naar het hotel was het in zijn binnenste eigenaardig rustig en stil. Hij was nog te verbluft ooi de verandering in Zijn omstandigheden te begrijpen. Alleen scheen als een ster door de duister nis van zijn verbijstering de vriendelijke daad van een meisje, die typiste op het kantoor van Barclay en Ten- ton. X, Slechts weinigen, behalve de armen, voe len voor de armen. L. E. Landou. Dien geheelen nacht en den geheelen volgenden morgen had Wynnstanley een vreemd gevoel van onwerkelijkheid. Hij had zich zelf met zijn eerste hel dere gedachten verzekerd, dat alles een droom, een bedriegelijke voorstelling was. Hij had van dit ver wonderlijk geluk gedroomd de overstelpende gunst van Fortuna zou hem verlaten met de zwaarte die hij in zijn oogleden voelde. Maar zij verliet hem niet en na een heel-en morgen, waarin hij er niet toe kon ko men de courant te lezen of het hotel te verlaten om een wandeling te maken, doch half gedachteloos voor rug. j

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 5