DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Luxe Automobielen Adres: JAC. MET. Purper en fijn Linnen No, ^79 Honderd en zeventiende Jaargang- 1915 ZATERDAG 27 NOVEMBER FEUILLETON. SbonoeMiferljs pgr 2 magnfisn f 1..ft, p, pis! fl.'S, Ssvoitaliepriis 10 ct p. regel, greole leta naar plaatsruimte. Mem tr. S. V, Boek- en SuMtMdnril v.b. HEiURs, COSIER ZOON, ïoordam Cl Wefom De Kustwacht. de dienst het toelaat taan hen een provisioneel verlof (kan) worden) toegestaan, ten einde hunne eigene za ken te verrigten en dat zij zelf terug kunnen gezonden worden in hunne haardsteden onder de verpligting al leenlijk van aan eenige revuën of momentanele dien sten onderwoifren te zijn." Zoo vinden we hier weer het zakenverlof en het grootverlof van die laatste landr weerlichting terug. Intusschen duren de klachten over onvoltalligheid voort. Ook komt er malaise, zoo zegt Burgemeester Reinhart van Texel: „Wil men echter op dezen voet voortgaan om de nuttigste en werkzaamste Lieden uit den Kring der Maatschappij van Texel weg te nemen wier Getal reeds verre boven 'de 300 bedraagt, zal de Ruine van het Eyland binnen weinig jaren daaruit on vermijdelijk voorvloeien, daar men thans geen Werk lieden voor den Landbouwer meer kan bekomen." Alkmaar's Burgemeester krijgt 19 Juni last een an der te zenden voor Petrus Marten Thierre, die gede serteerd is. 20 Juni bericht hij Verschuur, den onder prefect, dat Dirk Koster als kustwachter is aangeno men, hoewel men tot hiertoe voor eiken kanonnier drie gulden 's weeks uit eigen inkomsten als eisch stelde. Evenwel een nieuwe eisch is gesteld, want die drie gul den mag niet meer uit de gemeentekas worden gege ven. De aanneming van den kustwachter Koster zal alleen plaats hebben als hij voorzien is 1van een goede blauwe kapotjas, bij voorkeur met een blauwe lakensche broek, 2: van 3 goede hemden, 3: 2 paar goede schoenen, 42 paar zakdoeken en kousen. Acht maanden reeds correspondeeerde Verschuur met de verschillende burgemeesters over hun onvolledig con tingent en dat moest uiterlijk 15 Juli uit zijn. Weer moeilijkheden. Nu moeten de jongelui die ingeloot zijn voor de Nationale Militie en in de Kustwacht zijn, deze verlaten en in het leger gaan. 10 Juli daarop beveelt Geij aan Verschuur dat binnen 2X24 uur alle dooden en doorgestreepten bij; de kustwacht moeten vervangen zijn. Weer tegenstrijdig dus, waar 15 Jluli genoemd is. Hoe het kan, daarvan gaf hij het mid del niet. Nu de drie guldens eisch niet meer gold1, zond Burgemeester Foreest weer Jansen, Boebers en Hartshoom, aangewezen door het lot, op naar den Helder, te meer daar Dirk Koster, die ze ook niet had, wèl aangenomen was. Intusschen kreeg hij Joh. Was senaar teiug, omdat hij de stukken voor klein tenue niet h^d1 en verder moest de burgemeester borg staan voor de betaling van 28 Holl. guldens voor den 1 Ja nuari 1813 en wel voor de uniform van dat vijftal. De burgemeester zou zich nu bij de Regeering vervoegen en hij berichtte den onderprefect geen middelen te hebben om het contingent aan te vullen, omdat de Majoor te den Helder weigert mensdien aan te ne men die niet gekleed zijn, zooals hij. dat wensdht. De burgemeester kende geen wet, deze mensdien „geruckt uit den boezem van him gezin en dus reeds zeer on gelukkig," te dwingen bovendien de kosten te dragen van zoo'n uniform, temil de gemeente dat niet mag betalen faire aucune d'é pense pour les canonniers Garde Motes de la caisse communale.) De heer Fo reest kon dus aan de bedoeling der hoogere autoritei ten niet voldoen en zou zich beroepen op den Minister van Binnenlandsche Zaken. Wel ontvingen de kust wachters „de groote monteering", maar deze moest vijf jaar duren en werd niet gedragen dan bij inspec tie of parade. De onderprefect moest bekennen, dat niet hem zoo veel last bezorgde als de kustwacht, maar hij moest de officieren toch nog gelijk geven in hun eisch van welgekleed zijn en het bezitten van voldoende bestaans middelen. Reeds 10 December viel er een slachtoffer. Christi- aan Thijman is 25 November in het hospitaal te Lei den overleden en Zuid-Scharwoude moet een nieuwen kustwachter leveren. Al heel gauw ontbrandt er strijd. De onderprefect van Alkmaar vraagt aan den prefect te Amsterdam of de mannen die de kustwacht samenstellen, gekozen móeten worden onder de bewo ners, die genoeg bezitten om van hun eigen middelen te bestaan, zooals de heeren opperofficieren beweren. De burgemeesters houden zich aan het reglement dat daarvan niets vermeldt» Vooral Alkmaars burgemees ter Foreest van Petten komt telkens weer tegen de uit legging der heeren kommandanten op. Dagelijks wor den uit die onzekerheid moeilijkheden geboren, die de onderprefect niet weet te beëindigen, daar hij zich niet gemachtigd acht, dien maatregel (alleen welgestelden te eischen) te nemen, welke hatelijker is dan de wet hem schijnt voor te schrijven. De bataljonscommandant Gey kan telkens wel zeg gen, dat het decreet van den Keizer moet uitgevoerd worden^ hij en zijn collega's maken het onmogelijk. Zoo heeft Alkmaars burgemeester het eerste incom pleet al dadelijk hersteld en Frederik Jansen en Gerrit Boebers opgezonden, beiden aangewezen door het lot. Twee dagen later reeds (1 November 1811) worden ze teruggezonden van den Helder. Waarom? Zij hebben geen kleeren, ten minste niet volgens de wet, zooals de officieren deze uitleggen. De burge meester pluist alle mogelijke reglementen en aanschrij vingen in het archief na, maar vindt niets dat de waar heid dier meening staaft. Wel moeten de manschap pen der Nationale Garde, dus ook die van de kust wacht, hun bestaansmiddelen in hun woonplaats heb ben. Daaraan voldoen Jansen en Boebers, de een is timmerman, dë andere hoefsmid. De burgemeester wil daarom de bedoeling van de regeering weten en juiste orders ontvangen. Moeten de kustwachters een bestaan hebben buiten hun ambacht, dan zou hij, geen menschen weten te vinden en dan zou tevens het de creet van 20 Januari 1811 nutteloos zijn. Dit verbiedt n.l. uitdrukkelijk eenige betaling te doen aan de kust bewaarders uit de gemeentekas. Intusschen zendt de burgemeester als derde Jan Hartshoom. Ook deze wordt teruggezonden. Daarom vraagt burgemeester Nie. Foreest van Petten alweer verklaring van het ge drag van Kolonel Sebille, die z. i. weer tegen de wet ten in heeft gehandeld. Toch is het terugzenden ge gaan onder voorwendsel van niet goed genoeg ge kleed en niet van eigen middelen te kunnen leven. En al moppert nu de Alkmaarsche onderprefect bij zijn chef, 't helpt niet en de burgemeesters worden maar aangezet voor aanvulling te zorgen. Intusschen niet ieder, die er inlootte ging zelf, maar velen zonden een remplagant. Op vele plaat sen richtte men daartoe een vereeniging op o. a. te Graft. De deelnemers hadden een wekelijksche bijdrar ge te leveren en uit de gevormde kas werd een week geld, van te voren vastgesteld, aan de remplaganten betaald. Ook daarover ontbrandde strijd. Burgemeester C. Blaauw van Graft schreef dat hij „dadelijk aan de Commissarissen van het Kanonniers Kustbewaarders Fonds alhier heeft kennis gegeven en deeze op zig genomen hebben om zonder verzuim te zullen zorgen, dat het contingent deezer gemeente worde gecompliceerd." De onvoltallige contingenten bleven, zooals we begrijpen, bestaan en zoo gingen de klachten hoogerop en schreef 11 September de Direc teur-Generaal der Artillerie den onderprefect, dat er al 40 ontbraken en dat dë Maires schuldig moesten verklaard worden aan veronachtzaming en het bewijs moesten leveren, dat zij hun schuld hebberf betaald (payé leur dette). Als de zaak binnen veertien dagen niet in orde was, zou hij bij de hoogste autoriteit kla gen. Hij beschuldigde den onder-prefect gehoor te geven aan voorwendsels van allen grond ontbloot en schreef dat wanneer de keizer eenmaal een maatregel heeft vastgesteld, deze snel en ferm móet worden uit gevoerd. Deden de Maires hun plicht niet, dan zou den ze worden gesignaleerd. Intusschen is een nieuw strijdpunt opgekomen: de betaling aan de remplaganten. Deze klaagden bij den generaal, commandant der 17e divisie. Er waren twee soorten klagers. De eene richtte zich tot de geheele gemeente, de andere direct tot particulieren. Bij de eerste soort hadden de burgers, opgeroepen tot de vorming van de kustwacht, zich solidair verbonden de vastgestelde som te betalen aan mannen, die vrijwillig voor hen hadden dienst genomen. De prefect meende, dat er een of ander contract moest bestaan en dat de Maires zich de middelen moesten verzekeren dit te doen uitvoeren en dat zij in elk geval persoonlijk er TE HUUR tegen billijk tarief. TeIefoon?572. uwe—i,ii m m i i i* i ■awiiifc nnmhp in i. Zestien maanden bijna staan onze mannen aan de grenzen en de kusten en bij ieder komt een weemoedi ge gedachte op: „en hoe lang nog?" Weinigen zullen vermoeden, dat ruim een eeuw geleden tal van mannen de kust eveneens bewaakten. Zij vormden de artille rie-kustwacht en deze was een onderdeel van de Na tionale Garde. Wanneer ge het dossier van de Sous- préfecture Alkmaar doorstudeert, rijst een wereld ,van wee voor u op. Zeker, ons geslacht weet door studie van de schoolboeken en bij overlevering een en ander van de nare Fransche tijden, maar als ge daar in 't Haarlemsche Rijksarchief de oorspronkelijke brieven van burgemeesters, autoriteiten en officieren doorleest, dan denkt ge onwillekeurig aan de toestanden van nu en de vergelijking kan niet anders dan gunstig zijn. In dit opstel zal een en ander nader blijken. Vaak zal ik de eigen woorden weergeven, niet alleen om te laten zien, dat hetgeen ik schreef „echt" is, maar ook omdat niemand zijn gedachten beter kan weergeven dan de man zelf, al zou een ander het in bloemrijker en in meer gekuischten vorm kunnen doen. De organisatie der compagniën kanonniers kustbe waarders werd vastgesteld bij decreet van Keizer Na poleon van 19 September 1811. Van elke gemeente werd het contingent vastgesteld. Zoo moest Amster dam voor comp. 136 96 man leveren, voor comp. 138 Enkhuizen 20, Hoorn 31, Medemblik 12, voor comp. 133 Alkmaar 42, Bergen 5, Beemster 12, Callantsoog 1, Egmond Binnen 5, Egmond op Zee 6, Edam 21. Artikel 2 van 't Reglement luidde: Het eiland Texel zal deszelfs compagnie voltallig moeten maken met den eersten Maart (1812) a.s. en zal deszelfs contin gent moeten vinden uit de bevolking van het Eiland zelve. De comp. 133 van den Helder, waarvan Alk maar ongeveer 43 leverde, moest 5 Maart voltallig zijn. Art. 3. De ligting dier onderscheidene comp. zal door de Maires Burgemeesters) der respective Ge meenten moeten geschieden, volgens de voorschriften van den Fleere Requestmeester (dit was de bekende de Celles, die hier te lande onder 't Fransch bewind het burgerlijk gezag uitoefende). De kustbewaarders wa ren mannen van" 2545 jaar, „ze zouden niet minder „den vijf voet en een duim (5 voet 2 duimen Rijn- „landsch) groot mogen zijn en bevrijd moeten zijn „van alle kwalen of Ligchaamsgebreken, en behoorlijk „geschikt zijn tot den dienst." Art. 4 vertelt„De „dienst der kanonniers kustbewaarders een Plaatselij- „ken last zijnde, moet men in 't oog houden, dat de „vrijlating om Plaatsvervangers te mogen gebruiken „aan de ingezetenen is toegekend, onderworpen is aan „de verpligting om Manschappen'te leveren, die ge- „zond, van een goed ligchaamsgestel en van een er- „kend onberispelijk gedrag zijn. De Persoon, welke „tot dien dienst door het lot is aangewezen, is verant woordelijk voor zijne plaatsvervangers, alsmede ge houden om zich opnieuw te laten -vervangen, zullen de anderzins dadelijk in persoon in activiteit gesteld „te worden indien degene, die !hij in zijn plaats mogt „gezonden hebben terug gezondlen mogt worden en „zulks uit hoofde dat hij niet eerder ophoudt verant woord te zijn, dan na verloop van vijf jaar, welke voor „zijnen personelen dienst bepaald zijn." De manschappen zelf, zoowel als hun plaatsver vangers moesten woonplaats hebben binnen het kust- arróndissëment waartoe ze hoorden. De Maires wa ren op hunne persoonlijke verantwoording gehouden om het contingent hunner gemeente voltallig te ma ken, bovendien moesten er nog evenveel manschappen ter vervanging gereed staan, als het contingent groot was. Dit bleek rH noodig, want droevig is het te le zen, hoe dikwijls een kustwachter stierf. Telkens glijdt er weer een bericht door uw handen, dat die of die kustwachter is overleden en binnen acht dagen moet worden vervangen. Voor plaatsvervanger werd ook geloot. Daar ae kustwacht onderdeel der Na tionale gardë was, kon aan de manschappen, indien naar het Engelsch door LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON. 12) „In het testament staat uitdrukkelijk, dat u te Frey- ersberg in Canada woonde en dus hebben we daar ons onderzoek ingesteld. Wij lieten advertenties in de couranten plaatsen en hebben alles gedaan wat aan gewezen leek, doch zonder resultaat, zooals u weet. Wij ontdekten, dat Freyersberg blijkbaar een plaats was geworden van veel grooter omvang en belang rijkheid dan mr. Whitney had gemeend, anders zou hij wel nauwkeuriger instructies omtrent uw juiste adres hebben nagelaten. Slechts doordien onze mr. Markham, die gisteren met u over dit onderwerp sprak, het geluk had uw naam te zien op een persoon lijk eigendom van u en bijzonderheden vernam uit het vreemdelingenboek ontdekten wij dat het toeval voor ons had gedaan, wat onze pogingen niet hadden kun nen bereiken, n.l., dat het ons met u in aanraking bracht. Het geeft mij een gevoel van groote verlich ting zooals ik reeds heb gezegd." „Maar maar had hij' niemand naar wien dat geld kon gaan. Als hij familie had gaat die dan niet voor?" Wynnstanley wist niets van dë wet af, evenmin in dit land als in Canada. Hij had al heel weinig te maken gehad met erfenissen, eigendommen en testa menten. Nog steedis keek hij Barclay met oogen aan, die beneveld waren en pijn deden. Een langzame vlieg bij het raam vloog brommend tegen het glas op en viel daarna weer gonzend neer. In de plotselinge korte pauze, in het oogenblik van stilte, dat ontstond, was dat gpluiid duidelijk hoorbaar. De man met het grijze haar keek naar zijn dunne, op tafel gevouwen handen. Hij scheen Wynnstanley's blik te ontwijken. „Ik geloof, dat mr. Whitney nooit getrouwd1 is ge weest." Hij zei dat met een zekere zonderlinge ver strooidheid. „Wat uw vraag betreft, ik wil u over dat onderwerp op een anderen tijd iets meedeelen. Liet is hier daarvoor geen geschikte plaats. Al wat ik u op 'it oogenblik moet verzekeren, is, dat het testament u tot volstrekten en eenigen erfgenaam maakt van al het geen mr. Whitney had na te laten van zijn geheele bezitting en al zijn geld. Als u mocht sterven zonder erfgenamen, tenzij u een testament had gemaakt, zal het aan de kroon vervallne. Maar ik hoop, dat er voor zoo iets geen gevaar bestaat." Nog altijd was Wynnstanley's brein te verward om het nieuws in zijn geheel te vatten. De tij dwas nog te kort om te beseffen wat het alltes beteekende. De schok was te hevig geweest, het was te ongeloofelijk. Mr. Barclay maakte een gebaar van verinoeidheid Wynnstanley zag dat vaag en stond op. Zijn bene veld verstand zei hem, dat het nutteloos was om 'daar te zitten en de verbazingwekkende openbaringen die hem gedaan waren, dwaselijk en zacht te herhalen, zondter die te kunnen begrijpen. „Gaat u nu been? Wil u mij dtis toestaan u morgen of overmorgen naar Revelly te brengen. Ik kan u dan met dte plaats en de bedienden daar als de nieu we eigenaar doen kennis maken. Het spijt me, dat ik u haasten moet", zei hij beleefd, „maar o praad van mijn dokter ga ik voor 'korten tijd naar het buiten land en wel naar Aken. IX. De man redeneert met het hoofd, de vrouw met het hart. Tennyson. „Als er een zaak is, die niet kan wachten tot mijn terugkomst, dan is onze Markham volkomen tot han delen gemachtigd. Goeden morgen, 'k Maak wel mijn excuses, dat ik dit onderhoud wat kort afbreek, maar ik voel mij ongelukkig niet heel wel." Wynnstanley nam de hand1, die hem werd toegesto ken. „Revelly? Wat is dat?" vroeg hij twijfelachtig. Mr. Barclay trok zijn diunne wenkbrauwen een wei nig omhoog. „Dat iemand noodig heeft te vragen: „Wat is Re velly!" Het is het landgoed van dten overleden mr. Whitney. Een zeer mooie bezitting heel mooi." „Maar hij moet dan wel heel rijk zijn geweest?" Hij zei dit met een steeds meer verbijsterend gevoel van onwerkelijkheid. „Men heeft hier geld noodig, niet waar, om landgoederen in goeden staat te hou den?" Mr. Barclay glimlachte flauw. „Mr. Whitney had een groot inkomen," zei hij la- koniek. „Het zal u geen moeite kosten Revelly in goe den staat te houden, hoe groot het ook is. De bezit ting brengt zoo iets van zestig a zeventig duizend 's jaars op. Als u mij' het genoegen wil doen hier morgenmiddag te komen, dan ben ik volkomen bereid u naar Hampshire te vergezellen, om u kennis te doen maken met uw nieuw eigendom." _Mr. Barclay schudde hem weer de hand. Zelfs niettegenstaande zijn gedachten geheel in beslag wa ren genomen, zelfs ondanks het misselijke, duizelige gevoel, dat hem steeds draaieriger maakte, merkte Wynnstanley werktuigelijk op dat die hand koud en vreemd aanvoelde. Toen viel de deur achter hem dicht en hij stond in het kleine buitenkantoor. Hij liep nu naar de andere deur en had daarbij een gevoel alsof zijn beenen op eens in waskaarsen, die te dicht bij het vuur waren gehouden, veranderd' waren. Hij waggelde eenigszins en in wrevelige verwonde ring probeerend zich recht te houden, bemerkte hij, dat hij zoo misselijk en zoo duizelig werd, dat het ver trek voor zijn oogm naar hem begon over te hellen en te draaien. De nette met linoleum belegde vloer scheen zich op te heffen en naar hem toe te komen. Hij zag een stoel, liep daarop in wanhoop aan en viel er op neer. Nooit in zijn geheele leven was hij zoo woe dend op zich zelf geweest als nu wegens zijn zwakheid. En toch, en toch hij kon er niets aan doen. Voor het eerst had hij een gewaarwording alsof hij op het punt was zijn bewustzijn te verliezen. Hevige windvlager: loeiden met een somber rui- schend geluid in zijn ooren hij greep naar iets in verantwoordelijk voor waren en moesten zorgen, dat de klachten verstomden en aan de eischers de sommen werden betaald, waarop zij volgens contract recht hadden. Zij, die volgens persoonlijk contract in dienst waren voor een ander, moesten ook nu geld hebben. Die contracten hadden op schrift moeten gesteld worden, de minuut moest er van bestaan. Werd de vastgestelde som niet betaald, dan kon de rempragant zich zonder eenig ander voorwendsel vrijgesteld achten. Een en kel geval zou den ingeloten man die een remplagant zond, kunnen vrijstellen n.l. als hij zichzelf in actie ven dienst bevond aan boord van een schip van het Rijk als ingeschrevene bij de Marine. Waren ze wel ingeschreven maar niet in dienst, dan hadden ze hun verplichtingen tegenover hun reinplagan t-kustbewaar- der na te komen. Zoo reclameerde Thomas van Zon, sergeant uit 'Eg mond 6 per week en had van 9 Juni 1811—26 April 1812 al een te goed van 276. Frangois Gardien uit Alkmaar moest 4 per week hebben en Gerard Metse laar van Schoorl 104. De Burgemeester van jBarsin- ger had twee man weer thuis gekregen, de een omdat hij een paspoort van reforme had wegens lichaamsge breken, de ander omdat bij „niet voldoende" was, bo vendien hadden ze geen doopattestatie. Nieuwe eischen dus. De nieuwe mannen, die de Burgemeester zond, had den die attestatie ook niet, maar zouden waarschijn lijk worden aangenomen, als zij die meebrachten. Wat de kustwachtfondsen betreft, rapporteerde 5 Mei 1812 de onderprefect Verschuur te Alkmaar, dat de contracten zijn opgesteld zonder de Maires. Er wa ren verscheiden gemeenten, waar ze betaald werden, maar ook andere, waar dat niet gebeurde, hetzij uit onmacht of wel door weigering der deelnemers. De Maires hadden de contracten niet gemaakt en niet doen maken, wat ook buiten de grenzen hunner auto riteit zou geweest zijn. Verschuur achtte hen er dan ook niet aansprakelijk voor en niemand dacht er ook aan hen verantwoordelijk te stellen voor de uitvoe ring der contracten, evenmin als voor de soliditeit der overeenkomsten. Het onderzoek daarnaar was een zaak van gewoon recht. De Burgemeesters gingen door met bij aanvulling van hun contingent te zenden wat aan de beurt was en verwachtten dan van den of ficier der compagnie een ontvangbewijs. De onderprefect achtte maar één middel goed, n.l. den remplagant terug te zenden, die van zijn contrac tant het geld niet kreeg en den man zelf op te zen- den. i V' i:i|' Wat het weigeren van nieuwe manschappen betrof beriep de prefect zich op het reeds besproken regle ment en wel art. 7, n.l. dat bij verschil van meening tuSschen den Maire en de officieren der kustwacht, de Prefect met Balthus, Generaal der artillerie in Hol land en Vavisseur, commandant der artillerie te Am sterdam, zou beslissen. Dat eeuwig weer opwerpen van kwesties, meende de geiles, moest nu maar uit zijn en het tekort aan manschappen diende te worden aan gevuld. Ook in Alkmaar is een kustwachtfonds ge vormd. Enkele inwoners hadden zich vrijwillig bel tri een collectie te doen om de remplaganten te be tal' voor hen, die niet in staat waren zich zelf er een verschaffen. Daarna liet de commissie deze voor z, komen en kwam met hen overeen, dat zij per week e kleine som zouden betalen, die de commissie dan t het verschuldigde bedrag zou aanvullen. Burgemeester Foreest kreeg intusschen 20 Mei 181: weer een aansporing tot completeering en hem werd zijn nabijheid om steun, om een houvast, greep in het wild. Een stem klonk in zijn ooren als uit de verte. „U is ziek I Wacht een oogenblik laat mij iemand roepen!" „Neen, neen!- Roept niet!" Hij speeldte het klaar dat uit te stoeten, want hij was zien vaag bewust dat dat zijn vernedering zou voltooien. Hij bleef nog een oogenblik zitten en hield stevig den steun vast, die zich zoo juist van pas had aange boden. Die scheen hem flink te schragen en behoed de hem er voor geheel en al in de donkere ruischende wateren om hem heen weg te glij'den. En zich nu met kracht vermannend, werd zijn brein helderder, de duis ternis voor zijn oogen ging over in een lichter worden den, grijzen nevel, hij schraapte zijn keel om iets te verwijdéren wat zijn ademhaling scheen te belemme ren. En toen hij daarop gedachteloos naar beneden keek, zag hij in zijn bevende hand iets wits, iets kleins, dat geen weerstand bood'. De schok bij de ontdek king, 'dat het een meisjeshand was, bracht hem spoedi ger dan iets anders dp streek. Hij hief zijn hoofd op en zijn zware oogleden op- ëllaande zag hij een meisje naast zich staan, dat zich medelijdend en bezorgd over hem heen boog. Toen de nevel opklaarde en de muren van het vertrek weer vast stonden, herinnerde hij zich vaag, dat hij haar had gezien bij het binnentreden van het kantoor, haar toen vluchtig en zonder belangstelling had opgemerkt. Het was haar hand, die hij stevig' vastklemde, al maar vastklemde. Toen hij diaarvan overtuigd was. liet hij die uiterst verlegen en berouwvol los. Zij bleef ech ter naast hem staan. „Voelt u zich beter? Wacht een oogenblik." En hem haastig verlatend, begaf zij zich naar het raam en wierp dat nog verder open. De reuk van roet en petroleum drong van de wereld buiten onaan genaam tot hem door. Toen snelde zij naar een andte ren kant der kamer, opende een deur en verdween in een soort van kast Het volgende oogenblik hoorde men een geluid als van stroomend Water. Een mi nuut later was zij terug met in haar hand een glas wa- ter, waar langs schitterende druppels, koud en glan- ALKMAARSGHE COURANT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9