DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Luxe Automobielen
Adres: JAC. MET.
Purper en fijn Linnen
No, ^79 Honderd en zeventiende Jaargang- 1915
ZATERDAG 27 NOVEMBER
FEUILLETON.
SbonoeMiferljs pgr 2 magnfisn f 1..ft, p, pis! fl.'S, Ssvoitaliepriis 10 ct p. regel, greole leta naar plaatsruimte. Mem tr. S. V, Boek- en SuMtMdnril v.b. HEiURs, COSIER ZOON, ïoordam Cl Wefom
De Kustwacht.
de dienst het toelaat taan hen een provisioneel verlof
(kan) worden) toegestaan, ten einde hunne eigene za
ken te verrigten en dat zij zelf terug kunnen gezonden
worden in hunne haardsteden onder de verpligting al
leenlijk van aan eenige revuën of momentanele dien
sten onderwoifren te zijn." Zoo vinden we hier weer
het zakenverlof en het grootverlof van die laatste landr
weerlichting terug.
Intusschen duren de klachten over onvoltalligheid
voort. Ook komt er malaise, zoo zegt Burgemeester
Reinhart van Texel: „Wil men echter op dezen voet
voortgaan om de nuttigste en werkzaamste Lieden uit
den Kring der Maatschappij van Texel weg te nemen
wier Getal reeds verre boven 'de 300 bedraagt, zal de
Ruine van het Eyland binnen weinig jaren daaruit on
vermijdelijk voorvloeien, daar men thans geen Werk
lieden voor den Landbouwer meer kan bekomen."
Alkmaar's Burgemeester krijgt 19 Juni last een an
der te zenden voor Petrus Marten Thierre, die gede
serteerd is. 20 Juni bericht hij Verschuur, den onder
prefect, dat Dirk Koster als kustwachter is aangeno
men, hoewel men tot hiertoe voor eiken kanonnier drie
gulden 's weeks uit eigen inkomsten als eisch stelde.
Evenwel een nieuwe eisch is gesteld, want die drie gul
den mag niet meer uit de gemeentekas worden gege
ven. De aanneming van den kustwachter Koster zal
alleen plaats hebben als hij voorzien is 1van een
goede blauwe kapotjas, bij voorkeur met een blauwe
lakensche broek, 2: van 3 goede hemden, 3: 2 paar
goede schoenen, 42 paar zakdoeken en kousen. Acht
maanden reeds correspondeeerde Verschuur met de
verschillende burgemeesters over hun onvolledig con
tingent en dat moest uiterlijk 15 Juli uit zijn. Weer
moeilijkheden. Nu moeten de jongelui die ingeloot
zijn voor de Nationale Militie en in de Kustwacht
zijn, deze verlaten en in het leger gaan. 10 Juli daarop
beveelt Geij aan Verschuur dat binnen 2X24 uur alle
dooden en doorgestreepten bij; de kustwacht moeten
vervangen zijn. Weer tegenstrijdig dus, waar 15 Jluli
genoemd is. Hoe het kan, daarvan gaf hij het mid
del niet. Nu de drie guldens eisch niet meer gold1,
zond Burgemeester Foreest weer Jansen, Boebers en
Hartshoom, aangewezen door het lot, op naar den
Helder, te meer daar Dirk Koster, die ze ook niet had,
wèl aangenomen was. Intusschen kreeg hij Joh. Was
senaar teiug, omdat hij de stukken voor klein tenue
niet h^d1 en verder moest de burgemeester borg staan
voor de betaling van 28 Holl. guldens voor den 1 Ja
nuari 1813 en wel voor de uniform van dat vijftal. De
burgemeester zou zich nu bij de Regeering vervoegen
en hij berichtte den onderprefect geen middelen
te hebben om het contingent aan te vullen, omdat de
Majoor te den Helder weigert mensdien aan te ne
men die niet gekleed zijn, zooals hij. dat wensdht. De
burgemeester kende geen wet, deze mensdien „geruckt
uit den boezem van him gezin en dus reeds zeer on
gelukkig," te dwingen bovendien de kosten te dragen
van zoo'n uniform, temil de gemeente dat niet mag
betalen faire aucune d'é pense pour les canonniers
Garde Motes de la caisse communale.) De heer Fo
reest kon dus aan de bedoeling der hoogere autoritei
ten niet voldoen en zou zich beroepen op den Minister
van Binnenlandsche Zaken. Wel ontvingen de kust
wachters „de groote monteering", maar deze moest
vijf jaar duren en werd niet gedragen dan bij inspec
tie of parade.
De onderprefect moest bekennen, dat niet hem zoo
veel last bezorgde als de kustwacht, maar hij moest
de officieren toch nog gelijk geven in hun eisch van
welgekleed zijn en het bezitten van voldoende bestaans
middelen.
Reeds 10 December viel er een slachtoffer. Christi-
aan Thijman is 25 November in het hospitaal te Lei
den overleden en Zuid-Scharwoude moet een nieuwen
kustwachter leveren. Al heel gauw ontbrandt er
strijd. De onderprefect van Alkmaar vraagt aan den
prefect te Amsterdam of de mannen die de kustwacht
samenstellen, gekozen móeten worden onder de bewo
ners, die genoeg bezitten om van hun eigen middelen
te bestaan, zooals de heeren opperofficieren beweren.
De burgemeesters houden zich aan het reglement dat
daarvan niets vermeldt» Vooral Alkmaars burgemees
ter Foreest van Petten komt telkens weer tegen de uit
legging der heeren kommandanten op. Dagelijks wor
den uit die onzekerheid moeilijkheden geboren, die de
onderprefect niet weet te beëindigen, daar hij zich niet
gemachtigd acht, dien maatregel (alleen welgestelden
te eischen) te nemen, welke hatelijker is dan de wet
hem schijnt voor te schrijven.
De bataljonscommandant Gey kan telkens wel zeg
gen, dat het decreet van den Keizer moet uitgevoerd
worden^ hij en zijn collega's maken het onmogelijk.
Zoo heeft Alkmaars burgemeester het eerste incom
pleet al dadelijk hersteld en Frederik Jansen en Gerrit
Boebers opgezonden, beiden aangewezen door het lot.
Twee dagen later reeds (1 November 1811) worden ze
teruggezonden van den Helder. Waarom?
Zij hebben geen kleeren, ten minste niet volgens de
wet, zooals de officieren deze uitleggen. De burge
meester pluist alle mogelijke reglementen en aanschrij
vingen in het archief na, maar vindt niets dat de waar
heid dier meening staaft. Wel moeten de manschap
pen der Nationale Garde, dus ook die van de kust
wacht, hun bestaansmiddelen in hun woonplaats heb
ben. Daaraan voldoen Jansen en Boebers, de een is
timmerman, dë andere hoefsmid. De burgemeester
wil daarom de bedoeling van de regeering weten en
juiste orders ontvangen. Moeten de kustwachters een
bestaan hebben buiten hun ambacht, dan zou hij, geen
menschen weten te vinden en dan zou tevens het de
creet van 20 Januari 1811 nutteloos zijn. Dit verbiedt
n.l. uitdrukkelijk eenige betaling te doen aan de kust
bewaarders uit de gemeentekas. Intusschen zendt de
burgemeester als derde Jan Hartshoom. Ook deze
wordt teruggezonden. Daarom vraagt burgemeester
Nie. Foreest van Petten alweer verklaring van het ge
drag van Kolonel Sebille, die z. i. weer tegen de wet
ten in heeft gehandeld. Toch is het terugzenden ge
gaan onder voorwendsel van niet goed genoeg ge
kleed en niet van eigen middelen te kunnen leven. En
al moppert nu de Alkmaarsche onderprefect bij zijn
chef, 't helpt niet en de burgemeesters worden maar
aangezet voor aanvulling te zorgen.
Intusschen niet ieder, die er inlootte ging zelf,
maar velen zonden een remplagant. Op vele plaat
sen richtte men daartoe een vereeniging op o. a. te
Graft. De deelnemers hadden een wekelijksche bijdrar
ge te leveren en uit de gevormde kas werd een week
geld, van te voren vastgesteld, aan de remplaganten
betaald. Ook daarover ontbrandde strijd.
Burgemeester C. Blaauw van Graft schreef dat hij
„dadelijk aan de Commissarissen van het Kanonniers
Kustbewaarders Fonds alhier heeft kennis gegeven en
deeze op zig genomen hebben om zonder verzuim te
zullen zorgen, dat het contingent deezer gemeente
worde gecompliceerd." De onvoltallige contingenten
bleven, zooals we begrijpen, bestaan en zoo gingen de
klachten hoogerop en schreef 11 September de Direc
teur-Generaal der Artillerie den onderprefect, dat er
al 40 ontbraken en dat dë Maires schuldig moesten
verklaard worden aan veronachtzaming en het bewijs
moesten leveren, dat zij hun schuld hebberf betaald
(payé leur dette). Als de zaak binnen veertien dagen
niet in orde was, zou hij bij de hoogste autoriteit kla
gen. Hij beschuldigde den onder-prefect gehoor te
geven aan voorwendsels van allen grond ontbloot en
schreef dat wanneer de keizer eenmaal een maatregel
heeft vastgesteld, deze snel en ferm móet worden uit
gevoerd. Deden de Maires hun plicht niet, dan zou
den ze worden gesignaleerd.
Intusschen is een nieuw strijdpunt opgekomen: de
betaling aan de remplaganten. Deze klaagden bij den
generaal, commandant der 17e divisie. Er waren twee
soorten klagers. De eene richtte zich tot de geheele
gemeente, de andere direct tot particulieren. Bij de
eerste soort hadden de burgers, opgeroepen tot de
vorming van de kustwacht, zich solidair verbonden de
vastgestelde som te betalen aan mannen, die vrijwillig
voor hen hadden dienst genomen. De prefect meende,
dat er een of ander contract moest bestaan en dat de
Maires zich de middelen moesten verzekeren dit te
doen uitvoeren en dat zij in elk geval persoonlijk er
TE HUUR
tegen billijk tarief.
TeIefoon?572.
uwe—i,ii m m i i i* i ■awiiifc nnmhp in
i.
Zestien maanden bijna staan onze mannen aan de
grenzen en de kusten en bij ieder komt een weemoedi
ge gedachte op: „en hoe lang nog?" Weinigen zullen
vermoeden, dat ruim een eeuw geleden tal van mannen
de kust eveneens bewaakten. Zij vormden de artille
rie-kustwacht en deze was een onderdeel van de Na
tionale Garde. Wanneer ge het dossier van de Sous-
préfecture Alkmaar doorstudeert, rijst een wereld ,van
wee voor u op. Zeker, ons geslacht weet door studie
van de schoolboeken en bij overlevering een en ander
van de nare Fransche tijden, maar als ge daar in 't
Haarlemsche Rijksarchief de oorspronkelijke brieven
van burgemeesters, autoriteiten en officieren doorleest,
dan denkt ge onwillekeurig aan de toestanden van nu
en de vergelijking kan niet anders dan gunstig zijn.
In dit opstel zal een en ander nader blijken. Vaak
zal ik de eigen woorden weergeven, niet alleen om te
laten zien, dat hetgeen ik schreef „echt" is, maar ook
omdat niemand zijn gedachten beter kan weergeven
dan de man zelf, al zou een ander het in bloemrijker
en in meer gekuischten vorm kunnen doen.
De organisatie der compagniën kanonniers kustbe
waarders werd vastgesteld bij decreet van Keizer Na
poleon van 19 September 1811. Van elke gemeente
werd het contingent vastgesteld. Zoo moest Amster
dam voor comp. 136 96 man leveren, voor comp. 138
Enkhuizen 20, Hoorn 31, Medemblik 12, voor comp.
133 Alkmaar 42, Bergen 5, Beemster 12, Callantsoog
1, Egmond Binnen 5, Egmond op Zee 6, Edam 21.
Artikel 2 van 't Reglement luidde: Het eiland Texel
zal deszelfs compagnie voltallig moeten maken met
den eersten Maart (1812) a.s. en zal deszelfs contin
gent moeten vinden uit de bevolking van het Eiland
zelve. De comp. 133 van den Helder, waarvan Alk
maar ongeveer 43 leverde, moest 5 Maart voltallig
zijn.
Art. 3. De ligting dier onderscheidene comp. zal
door de Maires Burgemeesters) der respective Ge
meenten moeten geschieden, volgens de voorschriften
van den Fleere Requestmeester (dit was de bekende de
Celles, die hier te lande onder 't Fransch bewind het
burgerlijk gezag uitoefende). De kustbewaarders wa
ren mannen van" 2545 jaar, „ze zouden niet minder
„den vijf voet en een duim (5 voet 2 duimen Rijn-
„landsch) groot mogen zijn en bevrijd moeten zijn
„van alle kwalen of Ligchaamsgebreken, en behoorlijk
„geschikt zijn tot den dienst." Art. 4 vertelt„De
„dienst der kanonniers kustbewaarders een Plaatselij-
„ken last zijnde, moet men in 't oog houden, dat de
„vrijlating om Plaatsvervangers te mogen gebruiken
„aan de ingezetenen is toegekend, onderworpen is aan
„de verpligting om Manschappen'te leveren, die ge-
„zond, van een goed ligchaamsgestel en van een er-
„kend onberispelijk gedrag zijn. De Persoon, welke
„tot dien dienst door het lot is aangewezen, is verant
woordelijk voor zijne plaatsvervangers, alsmede ge
houden om zich opnieuw te laten -vervangen, zullen
de anderzins dadelijk in persoon in activiteit gesteld
„te worden indien degene, die !hij in zijn plaats mogt
„gezonden hebben terug gezondlen mogt worden en
„zulks uit hoofde dat hij niet eerder ophoudt verant
woord te zijn, dan na verloop van vijf jaar, welke voor
„zijnen personelen dienst bepaald zijn."
De manschappen zelf, zoowel als hun plaatsver
vangers moesten woonplaats hebben binnen het kust-
arróndissëment waartoe ze hoorden. De Maires wa
ren op hunne persoonlijke verantwoording gehouden
om het contingent hunner gemeente voltallig te ma
ken, bovendien moesten er nog evenveel manschappen
ter vervanging gereed staan, als het contingent groot
was. Dit bleek rH noodig, want droevig is het te le
zen, hoe dikwijls een kustwachter stierf. Telkens
glijdt er weer een bericht door uw handen, dat die of
die kustwachter is overleden en binnen acht dagen
moet worden vervangen. Voor plaatsvervanger werd
ook geloot. Daar ae kustwacht onderdeel der Na
tionale gardë was, kon aan de manschappen, indien
naar het Engelsch
door
LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON.
12)
„In het testament staat uitdrukkelijk, dat u te Frey-
ersberg in Canada woonde en dus hebben we daar ons
onderzoek ingesteld. Wij lieten advertenties in de
couranten plaatsen en hebben alles gedaan wat aan
gewezen leek, doch zonder resultaat, zooals u weet.
Wij ontdekten, dat Freyersberg blijkbaar een plaats
was geworden van veel grooter omvang en belang
rijkheid dan mr. Whitney had gemeend, anders zou
hij wel nauwkeuriger instructies omtrent uw juiste
adres hebben nagelaten. Slechts doordien onze mr.
Markham, die gisteren met u over dit onderwerp
sprak, het geluk had uw naam te zien op een persoon
lijk eigendom van u en bijzonderheden vernam uit het
vreemdelingenboek ontdekten wij dat het toeval voor
ons had gedaan, wat onze pogingen niet hadden kun
nen bereiken, n.l., dat het ons met u in aanraking
bracht. Het geeft mij een gevoel van groote verlich
ting zooals ik reeds heb gezegd."
„Maar maar had hij' niemand naar wien dat
geld kon gaan. Als hij familie had gaat die dan
niet voor?"
Wynnstanley wist niets van dë wet af, evenmin in
dit land als in Canada. Hij had al heel weinig te
maken gehad met erfenissen, eigendommen en testa
menten. Nog steedis keek hij Barclay met oogen aan,
die beneveld waren en pijn deden. Een langzame
vlieg bij het raam vloog brommend tegen het glas op
en viel daarna weer gonzend neer. In de plotselinge
korte pauze, in het oogenblik van stilte, dat ontstond,
was dat gpluiid duidelijk hoorbaar.
De man met het grijze haar keek naar zijn dunne,
op tafel gevouwen handen. Hij scheen Wynnstanley's
blik te ontwijken.
„Ik geloof, dat mr. Whitney nooit getrouwd1 is ge
weest." Hij zei dat met een zekere zonderlinge ver
strooidheid. „Wat uw vraag betreft, ik wil u over dat
onderwerp op een anderen tijd iets meedeelen. Liet is
hier daarvoor geen geschikte plaats. Al wat ik u op
'it oogenblik moet verzekeren, is, dat het testament u tot
volstrekten en eenigen erfgenaam maakt van al het
geen mr. Whitney had na te laten van zijn geheele
bezitting en al zijn geld. Als u mocht sterven zonder
erfgenamen, tenzij u een testament had gemaakt, zal
het aan de kroon vervallne. Maar ik hoop, dat er
voor zoo iets geen gevaar bestaat."
Nog altijd was Wynnstanley's brein te verward om
het nieuws in zijn geheel te vatten. De tij dwas nog
te kort om te beseffen wat het alltes beteekende. De
schok was te hevig geweest, het was te ongeloofelijk.
Mr. Barclay maakte een gebaar van verinoeidheid
Wynnstanley zag dat vaag en stond op. Zijn bene
veld verstand zei hem, dat het nutteloos was om 'daar
te zitten en de verbazingwekkende openbaringen die
hem gedaan waren, dwaselijk en zacht te herhalen,
zondter die te kunnen begrijpen.
„Gaat u nu been? Wil u mij dtis toestaan u morgen
of overmorgen naar Revelly te brengen. Ik kan u
dan met dte plaats en de bedienden daar als de nieu
we eigenaar doen kennis maken. Het spijt me, dat
ik u haasten moet", zei hij beleefd, „maar o praad
van mijn dokter ga ik voor 'korten tijd naar het buiten
land en wel naar Aken.
IX.
De man redeneert met het hoofd, de vrouw met het
hart. Tennyson.
„Als er een zaak is, die niet kan wachten tot mijn
terugkomst, dan is onze Markham volkomen tot han
delen gemachtigd. Goeden morgen, 'k Maak wel
mijn excuses, dat ik dit onderhoud wat kort afbreek,
maar ik voel mij ongelukkig niet heel wel."
Wynnstanley nam de hand1, die hem werd toegesto
ken.
„Revelly? Wat is dat?" vroeg hij twijfelachtig.
Mr. Barclay trok zijn diunne wenkbrauwen een wei
nig omhoog.
„Dat iemand noodig heeft te vragen: „Wat is Re
velly!" Het is het landgoed van dten overleden mr.
Whitney. Een zeer mooie bezitting heel mooi."
„Maar hij moet dan wel heel rijk zijn geweest?"
Hij zei dit met een steeds meer verbijsterend gevoel
van onwerkelijkheid. „Men heeft hier geld noodig,
niet waar, om landgoederen in goeden staat te hou
den?"
Mr. Barclay glimlachte flauw.
„Mr. Whitney had een groot inkomen," zei hij la-
koniek. „Het zal u geen moeite kosten Revelly in goe
den staat te houden, hoe groot het ook is. De bezit
ting brengt zoo iets van zestig a zeventig duizend
's jaars op. Als u mij' het genoegen wil doen hier
morgenmiddag te komen, dan ben ik volkomen bereid
u naar Hampshire te vergezellen, om u kennis te doen
maken met uw nieuw eigendom."
_Mr. Barclay schudde hem weer de hand. Zelfs
niettegenstaande zijn gedachten geheel in beslag wa
ren genomen, zelfs ondanks het misselijke, duizelige
gevoel, dat hem steeds draaieriger maakte, merkte
Wynnstanley werktuigelijk op dat die hand koud en
vreemd aanvoelde. Toen viel de deur achter hem
dicht en hij stond in het kleine buitenkantoor.
Hij liep nu naar de andere deur en had daarbij een
gevoel alsof zijn beenen op eens in waskaarsen, die te
dicht bij het vuur waren gehouden, veranderd' waren.
Hij waggelde eenigszins en in wrevelige verwonde
ring probeerend zich recht te houden, bemerkte hij,
dat hij zoo misselijk en zoo duizelig werd, dat het ver
trek voor zijn oogm naar hem begon over te hellen en
te draaien. De nette met linoleum belegde vloer
scheen zich op te heffen en naar hem toe te komen. Hij
zag een stoel, liep daarop in wanhoop aan en viel er
op neer. Nooit in zijn geheele leven was hij zoo woe
dend op zich zelf geweest als nu wegens zijn zwakheid.
En toch, en toch hij kon er niets aan doen. Voor
het eerst had hij een gewaarwording alsof hij op het
punt was zijn bewustzijn te verliezen.
Hevige windvlager: loeiden met een somber rui-
schend geluid in zijn ooren hij greep naar iets in
verantwoordelijk voor waren en moesten zorgen, dat
de klachten verstomden en aan de eischers de sommen
werden betaald, waarop zij volgens contract recht
hadden.
Zij, die volgens persoonlijk contract in dienst waren
voor een ander, moesten ook nu geld hebben. Die
contracten hadden op schrift moeten gesteld worden,
de minuut moest er van bestaan. Werd de vastgestelde
som niet betaald, dan kon de rempragant zich zonder
eenig ander voorwendsel vrijgesteld achten. Een en
kel geval zou den ingeloten man die een remplagant
zond, kunnen vrijstellen n.l. als hij zichzelf in actie
ven dienst bevond aan boord van een schip van het
Rijk als ingeschrevene bij de Marine. Waren ze wel
ingeschreven maar niet in dienst, dan hadden ze hun
verplichtingen tegenover hun reinplagan t-kustbewaar-
der na te komen.
Zoo reclameerde Thomas van Zon, sergeant uit 'Eg
mond 6 per week en had van 9 Juni 1811—26 April
1812 al een te goed van 276. Frangois Gardien uit
Alkmaar moest 4 per week hebben en Gerard Metse
laar van Schoorl 104. De Burgemeester van jBarsin-
ger had twee man weer thuis gekregen, de een omdat
hij een paspoort van reforme had wegens lichaamsge
breken, de ander omdat bij „niet voldoende" was, bo
vendien hadden ze geen doopattestatie. Nieuwe
eischen dus.
De nieuwe mannen, die de Burgemeester zond, had
den die attestatie ook niet, maar zouden waarschijn
lijk worden aangenomen, als zij die meebrachten.
Wat de kustwachtfondsen betreft, rapporteerde 5
Mei 1812 de onderprefect Verschuur te Alkmaar, dat
de contracten zijn opgesteld zonder de Maires. Er wa
ren verscheiden gemeenten, waar ze betaald werden,
maar ook andere, waar dat niet gebeurde, hetzij uit
onmacht of wel door weigering der deelnemers. De
Maires hadden de contracten niet gemaakt en niet
doen maken, wat ook buiten de grenzen hunner auto
riteit zou geweest zijn. Verschuur achtte hen er dan
ook niet aansprakelijk voor en niemand dacht er ook
aan hen verantwoordelijk te stellen voor de uitvoe
ring der contracten, evenmin als voor de soliditeit der
overeenkomsten. Het onderzoek daarnaar was een
zaak van gewoon recht. De Burgemeesters gingen
door met bij aanvulling van hun contingent te zenden
wat aan de beurt was en verwachtten dan van den of
ficier der compagnie een ontvangbewijs.
De onderprefect achtte maar één middel goed, n.l.
den remplagant terug te zenden, die van zijn contrac
tant het geld niet kreeg en den man zelf op te zen-
den. i V' i:i|'
Wat het weigeren van nieuwe manschappen betrof
beriep de prefect zich op het reeds besproken regle
ment en wel art. 7, n.l. dat bij verschil van meening
tuSschen den Maire en de officieren der kustwacht, de
Prefect met Balthus, Generaal der artillerie in Hol
land en Vavisseur, commandant der artillerie te Am
sterdam, zou beslissen. Dat eeuwig weer opwerpen
van kwesties, meende de geiles, moest nu maar uit zijn
en het tekort aan manschappen diende te worden aan
gevuld. Ook in Alkmaar is een kustwachtfonds ge
vormd. Enkele inwoners hadden zich vrijwillig bel tri
een collectie te doen om de remplaganten te be tal'
voor hen, die niet in staat waren zich zelf er een
verschaffen. Daarna liet de commissie deze voor z,
komen en kwam met hen overeen, dat zij per week e
kleine som zouden betalen, die de commissie dan t
het verschuldigde bedrag zou aanvullen.
Burgemeester Foreest kreeg intusschen 20 Mei 181:
weer een aansporing tot completeering en hem werd
zijn nabijheid om steun, om een houvast, greep in het
wild.
Een stem klonk in zijn ooren als uit de verte.
„U is ziek I Wacht een oogenblik laat mij iemand
roepen!"
„Neen, neen!- Roept niet!" Hij speeldte het klaar dat
uit te stoeten, want hij was zien vaag bewust dat dat
zijn vernedering zou voltooien.
Hij bleef nog een oogenblik zitten en hield stevig
den steun vast, die zich zoo juist van pas had aange
boden. Die scheen hem flink te schragen en behoed
de hem er voor geheel en al in de donkere ruischende
wateren om hem heen weg te glij'den. En zich nu met
kracht vermannend, werd zijn brein helderder, de duis
ternis voor zijn oogen ging over in een lichter worden
den, grijzen nevel, hij schraapte zijn keel om iets te
verwijdéren wat zijn ademhaling scheen te belemme
ren. En toen hij daarop gedachteloos naar beneden
keek, zag hij in zijn bevende hand iets wits, iets kleins,
dat geen weerstand bood'. De schok bij de ontdek
king, 'dat het een meisjeshand was, bracht hem spoedi
ger dan iets anders dp streek.
Hij hief zijn hoofd op en zijn zware oogleden op-
ëllaande zag hij een meisje naast zich staan, dat zich
medelijdend en bezorgd over hem heen boog. Toen
de nevel opklaarde en de muren van het vertrek weer
vast stonden, herinnerde hij zich vaag, dat hij haar had
gezien bij het binnentreden van het kantoor, haar toen
vluchtig en zonder belangstelling had opgemerkt. Het
was haar hand, die hij stevig' vastklemde, al maar
vastklemde. Toen hij diaarvan overtuigd was. liet hij
die uiterst verlegen en berouwvol los. Zij bleef ech
ter naast hem staan.
„Voelt u zich beter? Wacht een oogenblik."
En hem haastig verlatend, begaf zij zich naar het
raam en wierp dat nog verder open. De reuk van
roet en petroleum drong van de wereld buiten onaan
genaam tot hem door. Toen snelde zij naar een andte
ren kant der kamer, opende een deur en verdween in
een soort van kast Het volgende oogenblik hoorde
men een geluid als van stroomend Water. Een mi
nuut later was zij terug met in haar hand een glas wa-
ter, waar langs schitterende druppels, koud en glan-
ALKMAARSGHE COURANT.