DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN, LANDSTORM, LANDWEER en MILITIE. Uitbetaling vergoeding Purper en fijn Linnen 285 Honderd en zeventiende jaargang. 1915 ZATERDAG 4 DECEMBER Planten uit onze omgeving. FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Fcêstuagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar 11,— franco door het geheels Rijk ¥1,25. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone Advertentiën Per regel ¥0,10. Bij groote contracten rabat. Oroote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. Broodvoorziening. De kustwacht. De Burgemeester van Alkmaar brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de uit betaling der vergoedingenloopende over liet tijdvak van 26 Nov. tot en met 5 Dec., zal plaats hebben ten Stadbuize, op Maandag, 6 Dec. a.s., voor zooveel de IANDWEEB en den LANDSTORM aangaat van 10—11 nnr en voor zoover de MJXITIE betrett van 11—12 uur. De Burgemeester voornoemd, O. RIPPING. Alkmaar, 24 November 1915. De Burgemeester van ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden: dat bet den houders van Brood- en Meelkaarten ten strengste verboden is om kaarten in bewaring- of ter bezorging af te geven aan de leveranciers van brood of meel d'at de houder van een kaart, die deze in bewaring ■geeft aan zijn leverancier, verstoken zal worden van het recht een BROOD- of MEELKAART te verkrij gen en dlat bakkers en meelhandelaren, die in strijd met bo venstaand voorschrift handelen of brood o] meet ver strekken op een kaart, welke voor het loopende tijdvak niet is afgegeven, geen goedkoop meel zullen kunnen betrekken. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. DECEMBER. December kan nog wel het een en ander op bota nisch terrein opleveren, vooral, wanneer de ijsgodin wat lang in het Noorden vertoeft en de nazomer niet te droog is geweest. We willen eens zien, wat we heden nog kunnen vinden. We moeten evenwel tegen den harden wind optomen, evenals een Jan van Gent, die het land uit het gezicht heeft verloren en bang is, naar vreemde streken te worden weggewaaid. Rusten zullen we evenwel bij de kromming van den dijk, waar we beschut zijn tegen den Noordenwind en waar het groener ziet, dan op andere plaatsen. Bin nen een kwartier kunnen we er zijn. We gaan zwij gend verder en slaan af en toe1 een zijdelingschen blik in de bermsloot, waarin het van droge bladeren voor ziene riet eerbiedig buigt voor den stormwind en waaruit we af en toe een paar wilde eenden of een kleine zeemeeuw zien opvliegen, die ook zonderlinge bewegingen maken, om het met den storm klaar te spelen. Langs de helling van den dijk zien we nog ge durig bloeiende madeliefjes en ook hier en daar een paardebloem en een rood bloemhoofdje van Engelsch gras, waarbij we gaarne even zouden vertoeven, als de wind wat minaer hevig was. Blazende en puffende bereiken we zoo ons rustkwartier, en nu bezien we nader de nog aardig bloeiende plantjes. Mooi toch dat deze Arméria, die gewoonlijk in September uitge bloeid schijnt te zijn, nu nog weer met zooveel bloei ende exemplaren bijeen te vinden is. Doch welke Ar méria is het? Want A. elingata en A. marotima ko- naar het Engelsch door LILLIA'S CAMPBELL DAVIDSON. 15) Hij nam een avondblad van een tafel aan het eind der kamer en trachtte zich met lezen te amuseeren. Wat voerde men uit in plaatsen als Revelly tusschen de thee en het diner? Waarom was het nog niet aan het diner toe? Hij kreeg weer honger en was in stil te bang, dat men misschien in kasteelen niet dineerde, slechts een uitgebreide thee had en een soort van ge zelschapssouper. Hij zou graag gerookt hebben, maar dit vertrek was zoo prachtig, het zag er niet naar uit alsof er ooit in werd gerookt. En bevreesd voor zoo'n tweede vervloekt vergrijp tegen den vorm bleef hij zitten lezen en las todat ergens op den ver borgen achtergrogd een harmonisch klinkende gong met zilveren klepel zijn melodie uitgalmde. Hij keek op de klok. Groote goedheid! Het was acht uur! Er kon slechts een souper volgen. Hoe moest hij uitvinden, waar dat klaar stond? En hij zou gaarne zijn han den wasschen als hij maar wist waar hij een wasch- kom kon vinden. Doch nu ging de deur open en een man in het zwart trad binnen en boog eerbiedig. „De gong voor het kleeden, sir. Ik wist niet of u dien zou herkennen, wijl hij geheel verschilt van de meeste gongs. De overleden mr. Whitney was er zeer mee ingenomen. Ik kwam om u uw kamer te wijzen, als 'u 't goedvindt. De^en kant uit, sir." In de gewelfde, kleine hall bleef hij een oogenblik staan. „De trap, sir? Of geeft u de voorkeur aan de lift? Wijlen mr. Whitney heeft die hier laten aanbrengen Hij vond die in het laatst van zijn leven een heel ge- men beide tamelijk veelvuldig voor. Ongetwijfeld heb ben we hier te doen met laatstgenoemde soort, omdat de buitenste schutbladen zonder punt zijn en de bla den geen spitse punt vertoonen, zooals die van A. elongata, die meer bekend is onder den naam van En gelsch Gras, terwijl de jeugd ze des zomers bij han den vol plukt, om ze u te toonen als „gouden spel den." Nu, ze hebben wel iets van de kapspelden, die men vindt bij het hoofdtooisel van de Noordholland- sche boerinnen. Bij beide Armèria's zien we, dat de rosekleurige bloempjes in hoofdjes zijn geplaatst, die door schut bladen zijn omhuld en waarvan de lange stengel van A. alongata geheel kaal en die van A. maritima kort behaard is Ook dit is dus een kenmerk, dat geen ver gissing toelaat bij het vaststellen van de identiteit. Elk bloempje vertoont zijn 5 regelmatige kroonblaadjes en 5 meeldraden, die voor de kroonslippen zijn ge plaatst. Eigenlijk is de bloemkroon vijfslippig, doch de insnijdingen zijn zoo diep, dat men haar voor vijf- deelig zou houden. Elk bloempje is ook voorzien van een kelkje, dat vijftandig is en vijf plooien en evenveel ribben vertoont. In het zomergetijde worden ook deze bloempjes bezocht door tal van kleine vliegjes, die uit en in kruipen en zoodoende zoowel kruis- als zelf- bestuivingk veroorzaken. Deze Armèria's zijn zeer nauw veipant aan de blauwe Strandbloemen (statice limonium), die in zoo groot aantal op zilte klei kun nen voorkomen en die het onbewoonde eiland Griend zelfs een blauwe tint kunnen geven. Deze soorten zijn in ons land de eenige vertegenwoordigsters uit de fa milie der Plumbaginaceae, waarvan ongeveer 300 soorten bekend zijn, verdeeld in 10 geslachten, en waarvan er niet minder dan 107 in Europa voorko men. Ons vaderland wordt dus door deze familie wel stiefmoederlijk bedeeld. De naam Plumbaginaceae komt van plumbum, dat lood beteekent, en die men wel gekozen zal hebben naar de loodkleur van de on derzijde der bladeren. We zullen nu den dijk verlaten en oversteken naar het gimdsche boschje, waarbij een waterplas is. Tal van meerkoeten, waterhoentjes en dodaars houden er zich in op, en nog vele andere vogels kan men er in vinden, doch daarom is het ons heden niet te doen. Wel willen we een oogenblikje kijken naar de keuri ge dullen van de Lischdodde, die zich hier en daar op de lange stengels tusschen het riet verheffen. Keurig bruin zien die dichte cylinders er uit, en wanneer we ze konden plukken, zouden we ze haast willen gebruiken als „lamppoetsers" of „kannewas- schers", met welke namen ze dan ook wel bestempeld worden. Zie, hier groeit er een vlak aan het kantje, en die willen we eens op ons gemak bezichtigen. Nu we aan den stengel trekken, halen we de geheele plant met den dikken wortelstok en al naar ons toe. Enkele dorre bladeren zijn nog aanwezig, doch we kunnen ge noegzaam zien, dat ze van onderen in kokervormige scheeden uitloopen en op deze wijze vrij wat steun aan de plant verschaffen. De bladeren zelf zijn licht en smal en bevatten vele luchtholten en in ieder vindt men een schroefvormige draaiing, waardoor ze vol doende weerstandsvermogen tegen den wind verkrij gen. Een sieraad vormt de mooie knots, die in den bloeitijd alleen vrouwelijke bloempjes bevat, welke ieder uit een gesteeld vruchtbeginseltje met langen stijl en een langwerpigen stempel bestaan, en die in groote massa op elkaar zijn gedrongen, maar zoo, dat dé bruine uiteinden der stempels te zamen den bruinen wand vormen. Nu zijn de vruchtjes rijp en onder ieder fijn steeltje hebben zich gevormd vele witte ha ren, die bet stevig gevulde uiterlijk veroorzaken. De mak." „Nee, nee, de lift niet," zei Wynnstanley haastig. „Me dunkt, ik kan wel naar boven loopen en ben hoop ik, nog niet aan het eind van mijn leven," zou hij er gaarne bijgevoegd hebben, maar de magere man met den grooten neus geleek te veel op een doodbid der om met hem te schertsen. Zij gingen de smalle wenteltrap op, liepen door een lange gang, waar kabinetten met bronzen voorwerpen en oud porselein langs de muren stonden. De man met den grootsten neus deed een deur voor hem open en bracht Wynnstanley in een ander groot vertrek Het groote, uitgesneden ledikant met vier stijlen, dat aan den tegenovergestelden kant stond, had veel van een catafalk met zijn rood zijden draperieën, met kant omzoomd. Er brandde een vuur in den haard en door een an dere deur kon hij den witten omtrek van een groot bad waarnemen en dat begroette hij met verrukking Tot dusver had men in Engeland naar het hem voor kwam den waren aard van badkamers niet begrepen. Op de groote, fraaie toilettafel lagen een paar vlekke rige, beschimmelde, armzalige toilet-artikelen een veel gebruikte haarborstel, waarvan aan een kant de haren waren afgesleten, een kam met een paar tanden er uit. Wynnstanley dankte den emstigen man en wachtte, er op dat hij zou heengaan, maar hij draaide ,,'t Is heel goed zoo. Ik ga nu een bad nemen. Hoe vind ik den weg naar de eetkamer?" De man met den langen neus schraapte zijn keel. „Ik ben de persoonlijke bediende van den overleden mr. Whitney, sir. Ik hoop, dat u genegen zult zijn mij in diezelfde betrekking te houden, nu u uw eigen be diende niet heeft meegebracht. Mijn naam is Stokes, sir Ik hm ik zal u bij uw avondtoilet behulp zaam zijn. Ik is er wat van uw bagage op reis weg geraakt, sir? Ik zie hier geen avondtoilet bij uw klee- ren, sir?" Wynnstanley kreeg plotseling een schok van schrik Hij had nooit in zijn leven een gekleed pak bezeten, nooit gedacht, dat hij er een noodig zou kunnen heb vruchtjes zitten daar warm en Wel bewaard en zullen er blijven tot aan het voorjaar, wanneer ze door be doelde haren naar alle richtingen zullen worden heen gedragen. Tenminste, wanneer de „toerebouten", zooals ze in Friesland genoemd worden, niet zullen worden afgeplukt, als straks het ijs gelegenheid geeft er bij te kunnen komen. Wanneer het pluis van de dullen goed droog is, laat het gemakkelijk los, en het vormt dan voor arme lie den eene zachte zelfstandigheid1 tot vulling van bed den en kussens. In den zomer vindt men boven de bruinen cylinder nog een anderen, die geelachtig van kleur is en ook losser is samengesteld. Deze bevat al leen mannelijke bloempjes, die ieder uit een drietal op een*steeltje gezeten meeldraden en enkele haren be staan. Wanneer zij haar stuifmeel aan den wind heb ben prijs gegeven, om er de vrouwelijke bloempjes on der zich of die van andere Lischdodden ermede te be vruchten, vallen ze af, omdat ze verder overbodig zijn geworden. Het boveneinde van den stengel steekt d!an, als het ware, door den bruinen cylinder heen. De Lischdodde (Typha angustifolia), die we hier voor ons zien, heeft in den bloeitijd eene ruimte tus schen de mannelijke en de vrouwelijke kolf. Dit is niet het geval bij nog een tweede soort, de Typha lati- fólia, die om hare breede bladeren genoemd wordt de breedbladige Lischdodde, zoodat de andere dan de smalbladige heet. Achter den wal ligt een bouwakkertje, waarop we spoedig vinden eenige van die mooie, groene plantjes, welke in bijna alle tuintjes voorkomen, en waarmede we toch voorzichtig moeten omgaan. We bedoelen de beide planten uit de familie der Wolfsmelkachtigen of Euphorbiaceeën, die bekend zijn als Duivelsmelk en Kroontjeskruid. Beide moeten onder de vergiftige gewassen gerangschikt worden en hebben dan ook in groei- en bloeiwijze zeer veel overeenkomst met elkan der. We willen zoo'n Duivelsmelkplantje, dat ook ge noemd wordt Heksemelk, Zilverblad en kleine Spurge, even ter hand nemen. De wetenschappelijke naam er voor is Euphorbia peplus. Mooi, blauwachtig groen ziet het geheele plantje er uit, dat in al zijne deelen een melksap heeft, geelachtig wit van kleur en kleverig op het gevoel. Wanneer men het aan de vingers krijgt, laat het zich niet gemakkelijk weder verwijde ren en wie het bij ongeluk op de kleeren krijgt, zal de vlekken daarvan moeten behouden. De takken van het plantje loopen naar boven in een drietallig scherm uit en daarna verdeelt ieder takje zich verder in tweeën. Men vindt er aan tal van klei ne, verspreid gezeten blaadjes, die omgekeerd eirond, gaafrandig en kortgesteeld zijn. Aan den voet van elke vertakking ziet men twee of drie steunblaadjes, die wel op de andere bladen gelijken, doch die aan den voet breeder zijn dan aan den top. Als we zoe ken naar de bloempjes, vinden we ze op het einde van de bijassen, doch men moet wel een goed gewapend oog hebben, om alles nauwkeurig te kunnen zien. Men ziet dan kleine sterretjes met acht witachtige punten en gele hoopjes er in, en in het midden daar van op een klein steeltje een driekluizig splitvruchtje. Niet gemakkelijk was het voor den onderzoeker, om uit te maken, dat die 10 a 12 meeldraadjes, ieder aan een klein steeltje bevestigd, elk een mannelijk bloem pje vertegenwoordigen en dat er bij de groepjes één- slachtige bloemen maar één is, die eene vrouwelijke kan heeten. Hiermede eindigen we de twaalf botanische wande lingen, die we in 1915 gemaakt hebben. We zagen veel, doch nog maar een klein gedeelte van het geheel. J. DAALDER Dz. ben. En waarom, waarom voor den drommel zou ie mand van kleeren verwisselen, wanneer hij alleen is en niet in gezelschap dineert? Een plotselinge versla genheid maakte zich van hem meester. „Er zijn toch geen gasten voor het diner?" vroeg hij terwijl het koude zweet hem uitbrak. Het gezicht van Stokes bleef onbewegelijk. Stokes verdiende zijn uitstekende reputatie. „O, neen, sir! Zeker niet. Maar Stokes bezat een tact, die het deed betreuren, dat hij niet tot de di plomatie behoorde „Natuurlijk, sir, als u in zoo'n haast van verre komt, zooals men ons van het kantoor van mr. Barvlay telefoneerde, dan was er geen tijd om te zorgen, dat uw kleermaker hier kwam. Dat kan echter zeer spoedig terecht komen, sir. Tenzij", hij hoestte achter zijn hand1, „u graag zou zien dat ik bij mr. Carter informeerde of er ook een nieuw pak in het magazijn van de bediendenkleeding.is, dat u.vrij goéd zou passen, sir." „Nee, nee," haastig. „Het komt er voor vanavond niet op aan. Ik kan er morgen wel een krijgen. Er zal hier zeker wel ergens in de buurt een kleermaker zijn, niet waar?" En dien avond speelde Stokes in de kamer van den hofmeester dte geheele scène over voor een half geër gerd, half giggelend gehoor. „Vraagt mij, dat deed hij," zei Stokes op dien on- herkenbaren toon van den geschoolden bediendê in zijn vrijn tijd, „of er hier ergens in de buurt een kleer maker was, die 'n pak voor 'm in mekaar kon zetten. Je hadt mij kunnen neerslaan met een van zijn bretels. Ik zeg, zonder een spier te vertrekken, ik zeg, dat de firma Poole de kleermakers waren van de overleden mr. Whitney. Als u 't goed vindt, sir, zal het morgen ons eerste werk wezen te telefoneeren, dat ze iemand met modellen moeten zenden.Zij kunnen alles voor u maken, wat u maar verlangt. HihiRhim.es in het dorp te vragen om voor Revelly te maken!" „Waar komt hij toch vandaan?" vroeg de verwaan de bottelier met een beleedigd air. „Ik heb nooit ie mand van zijn soort gezien, voor zoover ik weet. De overleden mr. Whitney behoorde niet tot de bong tong (Slot). De Prefect bemoeide zich niet met de kwestie van de deeding der nieuwaangenomene manschappen van de kustwacht. Burgemeester Foreest meende, dat deze het te druk had, maar telkens stelde hij zijn eisch. Men zou dus haast denken: allemaal ba -g voor de boos heid van den Keizer. Bij den Prefect de Celles praat de onder-prefect Verschuur evenwel anders, zoo kon het niet, zegt hij en geeft Alkmaar's Burgemeester gelijk. Een gelukje is het nog, dat Maarten Dirkse. Petrie van Alkmaar, gedeserteerd en weer teruggebracht bij de kustwacht, vrijgesproken wordt. Eindelijk geeft de Celles aan Verschuur op zijn ver toog antwoord, maar hij kan bij de hoogere autoriteit geen stappen doen om de kustwacht anders te organi- seeren. Verschuur weet er ook geen raad meer op en zegt aan Texel's Burgemeester maar voor de kust wacht aan te wijzen, wie hem het meest geschikt voor komt. Mijnheer Gey, chef van een bataljon artillerie en adjudant van de kust, komt 8 November nog eens vertellen, dat de kustwacht moet worden aangevuld. Iets nieuws is, dat Alpy een hoofdofficier klaagt over een brief, opgesteld door de bureaucraten op het stad huis te Alkmaar. Hij wil die in 't Fransch vertaald hebben om te kunnen oordeelen. De Celles, hoe ijverig ook om den wil van Zijne Keizerlijke Majesteit te vervullen, blijkt toch zoo kwaad niet als hij lijkt. Bij hem zijn klachten ingeko men uit Alkmaar over het remplagantengeld. Ver schuur moet een onderzoek instellen, al waren die contracten gemaakt bij de oprichting der kustwacht, strijdig met den geefet der wet en al vloeiden er vele moeilijkheden uit voort. Hoe zouden de belangen van allen met rechtvaar digheid kunnen behartigd worden en vooral m< handhaving der kustwacht? De arme lieden, zeide de Celles, kunnen niet gedwongen worden tot een beta ling geheel en al boven hun middelen; vervolgings- kosten moesten gemeden worden, want dat zou tot totalen ondergang leiden. Ook bij de militaire autori teiten kwamen klachten van Alkmaar's burgerij. Zoo van Pieter Digmeer uit Alkmaar, die in de militaire gevangenis zou gezeten hebben om hem te dwingen eenig geld aan zijn rempla^ant te betalen. De kapitein van 't 134ste ontkende dit geheel en al. Al het gesputter over het niet toelaten van kust wachters hielp niets en toen gaf de generaal der artil lerie uit Parijs 31 Juli bevel goed gekleede mannen met minstens 6 francs inkomen te eischen. Hierboven werd reeds gewezen op den dwazen raad dien Verschuur aan Burgemeester Reinhard van Texel gaf. Deze volgde den raad niet op en schreef 26 Aug. o. a.: „Wanneer ik volhard en middelen van contrainte (dwang) wil bezigen om iemand die niet rechtstreeks door het Lot aangewezen is, tot kustka nonnier te maken eenen openbaren Tegenstand zal ontmoeten, die de aller pernicieuste (ergste) gevolgen kan hebben, die ik niet voor mijn rekening kan nee- men, maar gemeend heb door dezen tot UwEds. Ge- str's. te moeten brengen". Hierop gaf Verschuur vol macht 11 Sept. een. nieuwe loting uit te schrijven. Burgemeester Foreest van Alkmaar beklaagde zich 31 October van den Luitenant van het 133e een „inso- lente Missive te hebben ontvangen waarbij hij door „dé Militaire Magt." werd bedreigd1. Hij begreep niet waarom men nu (28 October) drie man eischte, ter wijl vijf waren geëischt, „welks toezending alleenlijk door het bewuste disput over de kleeding is agter ge- om zoo te zeggen en in geen geval tot de bow mond Hij had zijn geld verdiend en het was een groote ach teruitgang voor het landgoed, volgens wat ik heb ge hoord, toen het aan hem kwam. Maar deze niéuwe snuiter heeft zelfs niet iets nets in zijn wezen, wat de oudé Whitney wel had. Hij ziet er uit als de loopjon gen van een loodgieter, die bestellingen komt vragen." „O, wat het uitzien betreft!" zei Stokes nadenkend. ,Hij is alles wel beschouwd geen slecht materiaal, volstrekt niet zoo vreeselijk slecht. Wij zullen een an der persoon van hem maken. Als ik hem eens netjes aangekleed en geschoren en geknipt heb en ham een beetje heb gedrild, zul je hem niet van de echte soort onderscheiden niet van al die noovy rijken, die je tegenwoordig tegenkomt. Hij is evengoed als de mees ten van hen en spreekt ook beter. Is beleefd jegens een bediende in een voornaam huis. Ik zou uit de adressen op de bagage van ham opmaken, dat hij zend die maar naar een rommelverkooping in de pastorie, mr. Bilson dat hij uit een woest gedeelte van Canada komt. Is koeherder geweest of buffeljongen of zooiets zou iik zeggen. Ten naastenbij even ruw als dat slag altijd wordt voorgesteld. Maar wij zullen hem wel fat soeneeren, hou wel in 't fatsoen krijgen en bij slot van rekening nu de oude naam van Revelly is uitgestor ven, kan de eene noovy rijke het even goed bezitten als een ander." Eindelijk gingen de vleugeldeuren aan het eind van het vertrek ópen. De kamerheer trad binnen, boog en meldde, dat het tijd Voor het diner was. Wynnstanley volgde gedwee en onderworpen door de vierkante gaanderij boven, de groote trap af naar een kamer, die ditmaal tot zijn verlichting en blijdschap een wer kelijke eetkamer was en niet een ontzagwekkende groo te, kale hall, berekend voor honderd personen. Deze kamer had paneelen, die afwisselend bedekt waren met donkerroode damastzijde en mooie schil derstukken. Daaronder waren Lelys en Hol'beins, Gainsboroughs en Reynolds mannen en vrouwen aan wie Revelly had toebehoord, door recht van ge boorte en bloed, geen ruwe indringers. Zij schenen verachtelijk afwijzend op hem neer te zien, toen hij ALKMAARSCHE COURANT

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9