DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Vergadering van den Gemeenteraad. No. 290 Kondord en zeventiende jaargang» 1915 VRIJDAG 10 DECEMBER FEUILLETON. Purper en fijn Linnen Deze Cowant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Mügm, uitgegeven. Abonnementepjrp per 3 maanden voor Alkmaar f 1,—tranco door het geheele Rijk f 1,25, Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone Advertentiën: Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON; Voordam C 9. Dit nummer bestaat alt 2 bladen. ALKMAAR, 10 December. Aan vrede behoeft tenzij er een onvoorziene ver rassing komt in afzienbaren tijd niet meer te wor den gedacht. Evenals Engeland eergisteren door zijn minister-president, heeft gisteren Duitschland bij monde van zijn rijkskanselier verklaard, dat het den vrede geen oogenblik wil vertragen mits de tegen partij met aannemelijke voorstellen komt. In de lan den der oorlogvoerende partijen is diet dus net eender gesteld: mén is overal overtuigd, dat men de sterkste ic of worden zal en dat dus de tegenstander om vrede vrage* moet. Beide partijen gevoelen zich sterk ge noeg om den oorlog voort te zetten en wille» daarom niet van een aederleggen der wapen» weten. Wanneer zal ex dan vrede komen? Onze grijze minister-presi dent, die een wijs staatsman is, heeft gisteren in de Tweede Kamer gezegd: totdat het begrip bij alle oorlogvoerenden doordringt, dat recht en beschaving meer gediend zijn door vrede dan door oorlog. Na de hoofdmogendheden der entente-groep heb ben thans de voornaamste middenrijken getuigd, dat dit oogenblik nog lang niet gekomen is, dat onder de thans heerschende omstandigheden de oorlog, hoe noodlottig ook op zichzelve, nog verkieselijker is dan de oorlog. En krachtiger nog dan de Hongaarsche minister-president Tisza heeft de Duitsche rijkskanse lier von Bethmann Hollweg het uitgesproken, dat hoe langer de strijd duurt, des te zwaarder de eischen zullen zijn, die Duitschland zal stellen, ook in ver band met het veroverde gebied in België en Rusland. En hij is hierbij de vertolker geweest van de gevoe lens van de geheele Duitsche volksvertegenwoordi ging, den heer Liebknecht uitgezonderd. De socialis tische partij heeft dan ook verklaard., dat ElzasrLotha- ringen Duitsch grondgebied is en blijven moet en dat zij de overtuiging heeft gekregen, dat de regeering geen imperialistische annexatie-politiek wil doordrij ven en dat de rijkskanselier het standpunt van de an nexatie-woede van de groot-industrie en van dergelij ke organisaties niet deelt. Door een misverstand, dat spoedig opgehelderd werd, dreigde er oneenigheid, maar de socialistische fractie heeft besloten, dat er geen reden is, om haar houding tegenover de regee ring te veranderen, vooral niet, zoolang de tegenstan ders van Duitschland onafgebroken vèr-strekkende annexatie-plannen verkondigen. En namens de fractie werd gezegd, dat de rijkskanselier geen harde woor den heeft gesproken zooals de Fransche en Engelsche premiers, de heeren Briand en Asquith. De heer von B^hmann Hóllweg schetste den toe stand voor Duitschland en zijn bondgenooten als bui tengewoon gunstig, zeide, dat de open weg naar het Oosten van economische beteekenis is en in militair opzicht yoor Turkije van onschatbare waarde. Hij schetste de positie van Griekenland en velde in ver- naar het Engelsch door LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON. 18) Hij zat daar te worstelen, terwijl de schaduwen grooter werden en het licht wegstierf, uur na uur. Zijn verzoeking had het voorkomen en\de trekken van alle menschelijke verzoeking zij koos denzelfden weg, haalde dezelfde argumenten aan. Wat benadeelde het een ander? Het was niet dat hij aanspraak maakte op iets waarop hij geen recht had. Hij was hierin ge raakt zonder zijn eigen toedoen. Het moest aan ande ren geweten worden, als hij nu niet handelde. Hij moest maar niets laten merken, zich stil houden. Telkens verhief zich zijn ware ik en sloeg het ver strikkende netwerk weg van schoonschijnende logica, van vleiende, streelende valschheid en altijd door wist hij in het diepst van zijn hart, dat het leugens waren, leugens waarmede hij zichzelf paaide en met behulp waarvan hij verschansingen opwierp tegen het af stand doen. Telkens gloeide zijn gelaat van oprechte mannelijken afschuw over hetgeen hij wenschte te doen. En telkens rees hij half overeind, bereid om te doen wat recht was, wat het ook mocht kosten. En dan kwam telkens en telkens weer de sluipende, kruipende verzoeking en verzamelde weer kracht wan neer hij aarzelde en haar opnieuw het oor leende. Wat kwam het er op aan? Wie leed er onder? Hoe kon hij Revelly opgeven en den ondergang tegemoet gaan? Het geheele verleden verrees en staarde hem in de oogen met zijn grimmigen, hongerigen blik. Het ge heele verleden in lompenkleed, door zorg gebogen, van alle hoop, genoegen of voldoening ontbloot. Hij stond buiten zichzelf en beschouwde twee menschen. De een was de mislukte, de teleurgestelde, de door he mel en menschen verlatene die langs den weg band daarmede een afbrekend oordeel over 'Engeland dat het Pruisische militarisme wil bestrijden, doch de Britsche vloot gebruikt als brutale bedreiging, om de Grieksche regeering tot het verzaken van haar plicht als neutrale mogendheid te dwingen. Roemenië, waarover graaf Tisza zoo uitvoerig had gesproken, werd niet genoemd. In het Westen heeft een doorbraakpoging der Franschen, onderno men met evenveel soldaten, als Duitschland op de been bracht in den oorlog van 1870'71, alleen ge leid tot indrukking van het front op enkele plaatsen, in het Oosten nemen de troepen een versterkte, deug delijke verdedigingsstelliag in en zijn steeds bereid tot hernieuwd optreden. Van al de praatjes, dat Duitschland vrede zoekt en tracht voor te bereiden door personen in neutrale lan den, is geen woord waar, zei de spreker. Het nieuw ste middel om tot oorlogswoede te prikkelen is de hoop op een uitputting. Een gebied van Atrecht tot Mesopotamië kan aan levensmiddelen niet worden uitgeput en men is, wat de grondstoffen betreft, voor een zeer langen oorlogsduur van al het noodige voor zien. En wat het menschenmateriaal aangaat, Duitsch land denkt er nog niet aan de grenzen van den dienst plicht te verruimen, zfoo groot zijn de reserves, het is, ten aanzien van de oproeping, nog steeds niet zoover gegaan als Frankrijk en Rusland. Als Duitschlands tegenstanders nu geen vrede wil den sluiten, zou de tijd komen dat zij moesten, meen de de spreker. De Duitsche regeering zou echter den oorlog geen dag onnoodig voortzetten ai geen man offeren om er nog meer bij te veroveren, de vijand mocht echter voortaan niet meer over invalspoorten in Oost en West beschikken. De heer Scheidemann, de sociaal-democraat, die de interpellatie over vredesonderhandelingen toelichtte, betoogde o. a., dat een oorlog als deze niet eindigt, omdat een der partijen bedwongen wordt; men moet verzoening zoeken. Ook hij wees op den gunstigen militairen toestand en op het mislukken van het En gelsche uithongeringsplan. „Wij hebben, zeide hij, weliswaar gebrek aan 't een en ander, maar wij heb ben meer dan 20 millioen varkens, wij hebben zooveei aardappelen geoogst, dat wij drie kwart ervan voor veevoeder en voor industrieele doeleinden kunnen ge bruiken." Hij vond het misdadig, dat de vijandelijke staatslieden en politici hun volken voorpraten, dat de militaire toes'tand aanmerkelijk in het nadeel der nrdden-mogendheden kan veranderen. Maar vermoe delijk zal men in de landen der entente precies het zelfde zeggen, wanneer men daar de lange redevoe ringen leest, welke wij hier beknopt hebben samenge vat. En er zal nog heel wat bloed moeten vloeien en nog heel wat ellende moeten worden geleden, voordat de eene partij aanneemt, dat de andere de sterkste is kroop van degelijkschen arbeid en dagelijksch ontbe ren. De ander dat was hij zelf zooals hij daar zat, strij dende met al de machten van goed en kwaad om het bezit van Revelly. En evenals er ten laatste bij eiken strijd, overwin ning of nederlaag, komt, zoo kwam er ook hier neder laag of overwinning een eind aan deze worsteling ma ken. De ondergaande zon stroomde rood en hel door het vooruitspringend raam en viel op de paneelen, den uitgesneden schoorsteenmantel, de fijne waterverf- schilderijen. Zij tooverde om zijn gebogen hoofd een aureool van licht. Was het de kroon van den overwin naar of het brandmerk van het slachtoffer? De strijd was uitgestreden, er was tot uitputting toe gestreden, tot de laatste, snikkende ademhaling. Zou hij meester worden van zijn ziel of heer van Revelly? XV. „Ik heb een geheim". Bab Ballads. „Mr. Norton, sir, zou gaarne weten of u hem zou kunnen ontvangen?" Wynnstanley keerde zich met een beweging van schrik van het raam af, waarvoor hij de kraaien had staan te beschouwen, die krassend, snappend en sa menscholend om.de toppen der boomen van de oude, groene gracht fladderden. Hij kwam met een ietwat onbehagelijk gevoel op de reld om hem heen terug. Telkens, als men, zooals nu, onverwacht binnenkwam en plotseling op deze manier tot hem sprak, deed hem dat ontstellen. Hij meende dan altijd heel dwaas, dat men onaangenaam nieuws kwam brengen of netelige vragen zou doen. Stokes bijvoorbeeld. Hij had nooit een zeker onrustig gevoel van zich kunnen zetten of Stokes ook vóórdat hij hem' teruggaf, binnen in dien sigarettenkoker had gekeken; toen hij dien vond. En als hij dat had gedaan, wist Stokes dan dat zijn vader Rufus heette en niet Geor ge? gebleken. Tenzij de wedérzijdsche uitputting zulk een omvang heeft genomen, dat beide partijen noodge drongen gaarne eerder vrede willen sluiten. Naar de Times uit Parijs verneemt is er reden om aan te nemen, dat de oorlogsraad der geallieerden heeft beslist, dat er geen sprake kan zijn van het op geven der Saloniki-expeditie. De heeren Kitchener en Grey, Engelsche ministers van oorlog en buitenland- sche zaken, zijn naar Parijs vertrokken, om er bespre kingen te houden met de Fransche regeering. Of men de Saloniki-expeditie al dan niet wil opgeven, de Grieksche kwestie wordt steeds meer acuut. Immers de Franschen en Engelschen, die nergens meer dan ongeveer van Alkmaar naar Beverwijk van de Griek sche grens verwijderd staan, hebben moeten terug trekken, of zooals dit officieus heet, betere stellingen in te nemen. Van dezen Franschen tegenslag heet het, dat de Franschen, „als natuurlijk gevolg van het échec der Serviërs, gedwongen waren hun frontlinie terug te nemen en te verkorten, teneinde de winter kwartieren te betrekken, welke gemakkelijker van voorraden zijn te voorzien en beter beschut zijn tegen het weer", en ook dat de Franschen een weinig terug trokken, „ten einde nauwere voeling te krijgen met de Engelsche strijdkrachten, wier zorgvuldig uitgekozen stellingen, van groote natuurlijke kracht, nog ver sterkt zijn door kunstmatige werken". En van den En gelschen, „dat onder begunstiging van de duisternis de troepen in een nieuwe verdedigingslinie zijn te ruggetrokken." Waarschijnlijk vinden de Engelsch-Fransche troe pen hier behalve de Bulgaren het Duitsche leger van generaal von Gallwitz, dat vandaag plotseling weer in het Duitsche legerbericht opduikt, tegenover zich. Volgens dit bericht hebben de Bulgaren den Engel schen bij Stroemnitza 10 kanonnen afgenomen. Waar de entente-troepen hier niet zoo talrijk zijn als hun te genstanders, waar deze laatsten langs spoorlijnen snel versterkingen kunnen aanvoeren, terwijl de eer sten alles over zee moeten laten komen, ziet de stand van zaken hier voor de entente op het oogenblik er zeker weinig rooskleurig uit. Met belangstelling dient afgewacht, hoe het daar verder zal gaan ai wel ke houding Griekenland wordt opgelegd. Gezonken zijn er twee Engelsche stoomschepen, de „Veria" (3200 ton) en de „GoulandÜs". (Vervolg.) De heer L u b b e wil thans nog even zakelijk ant woorden, waarom hij nu niet voor afschaffing der re tributie is, al het andere laat hij verder onbesproken. Indien er geai nieuwe gasfabriek moest worden ge bouwd, dan zou hij zich heusch niet gegeneerd heb ben om weer een gedeelte uit de winst te nemen. Doch en nu redeneert hij als koopman nu de fabriek, die geraamd was op 700.000, twee ton meer zal kosten en we niet weten, hoe we tegenover dat bedrijf De gedachte kwelde hem dagen lang, vóór hij tot zijn verlichting op het denkbeeld kwam, dat als Sto kes of iemand anders „George" op een sigarettenko ker van hem zag staan, dat slechts het algemeene ge loof zou bevestigen, dat hij de zoon van George Wynnstanley was. Hij verweet zich zijn vrees, haatte z'chzelf daarom. Hij herinnerde zich niet, dat hij ooit te voren in zijn geheele leven voor iemand of iets be vreesd was geweest. „Mr. Norton?" Voor een oogenblik was hij dien vergeten. Zijn blik was onbestemd. De knecht kwam hem welwillend te hulp. „Ja, sir, mr. Norton, de rentmeester. Als u er niets op tegen heeft, zou hij gaarne geen enkel woord met u spreken." „O, ja Heel goed! Vraag hem binnen te komen." Wynnstanley onderdrukte zijn eerste opwelling om zelf naar den man toe te gaan, die hem wenschte te spreken. Hij had reeds vele dingen geleerd. Een daar van was dat de menschen nu afwachtten of het hem gelegen kwam en vergunning vroegen hem te spreken, in vroeger dagen was juist het omgekeerde het geval geweest. Men moest zich weten aan fe passen. •Hij had zijn rentmeester reeds gezien. Op den twee den dag na zijn aankomst, toen hij de oude bemoste steenen treden opkwam van een der tuinterrassen, die als elkander opvolgende vlakten de steile helling be sloegen, welke bekroond werd door den Normandi- schen slottoren, had hij een man van middelbaren leeftijd in rijlaarzen en rijbroek ontmoet met een kar wats in zijn in een zeemleeren handschoen gestoken hand, wiens frisch, gladgeschoren gezicht hoog rood was gekleurd van het snelle rijden. Hij had Wynnstan ley onderzoekend aangekeken, hem nog eens aangeke ken, had toen even zijn hoed afgenomen, en was op hem toegetreden. „Ik vraag u wel excuus! Maar is u mr. Wynnstan ley?" Dank zij het bezoek van Wynnstanley's kleermaker uit de stad en -de daarop volgende zending gepaste kleedij, was hij gemakkelijker te herkennen dan dit eer der het geval zou zijn geweest. ic de eerste toekomst zullen staan, nu de productivi teit van het bedrijf nog niet vastst- \t, gelooft hij dat het verstandig is de retributie niet af te schaffen. Die retributie is een vaste uitkeering, e in de gemeente kas komt, en door die af te scli zou men thans de begrooting op losse schroeven en. Eerst als men er zeker van is, dat het bedrijf goede winst maakt, kan men over de afschaffing der retributie spreken. De heer deLangeis tegen de beschouwing van den heer Lubbe en acht het voor het gasbedrijf ook beter, dat op een vast bedrag als uitkeering kan wor den gerekend. De heer Lubbe zegt, dat hij ook nu die vaste uit keering wil houden, maar in de toekomst zou hij het anders willen. De heer C 1 o e c k is tegen de motie-Verkerk, om dat naar zijne meening de uitkeering aan de gemeente is een noodzakelijke belasting van het gasbedrijf, 't Behoort tot de onkosten van het bedrijf. Als ik voor eenigen tijd gemeentegrond in gebruik heb, moet ik daarvoor betalen; voor een uithangbord boven ge meentegrond moet ik betalen. Zoo moet ook de gasfa briek betalen voor het gebruik van gemeentegrond voor hare buizen, zoo zou z. i. he telectrisch bedrijf moeten betalen voor het leggen van den kabel, en de waterleiding als dat een gemeentebedrijg was. Spr. hoopt, dat dat mettertijd zoo zal worden voor haar buizennet. De heer Verkerk is dit met den heer Cloeck eens. De kosten moeten, door het bedrijf worden be taald, maar die bedragen toch geen 43800 per jaar. De heer den Boesterd vraagt, wat er zou moe ten gebeuren als de gasfabriek geen winst maakt. De Voorzitter: Dan zou de gasprijs moeten worden verhoogd. De heer den Boesterd Dan is het lood om oud ijzer. De Voorzitter stelt nu echter voor de debat ten verder over deze zaak te sluiten. De motie van den heer Verkerk wordt niet voldoen de gesteund en kan dus niet in stemming kome*. De post wordt met één stem tegen, die van den heer Ver kerk, goedgekeurd. Van den heer Verkerk komt thans ook nog in stemming het voorstel in het gas- en electrisch bedrijf te scheiden. Het wordt met 10 tegen 3 stemmen ver worpen. Voor stemden de heeren: Stoel, Verkerk en Cloeck. Bij volgnummer 21 belasting op tooneelvertoonin- gen, wijst de heer C1 o e c k er op, dat deze belasting kan genoemd worden een belasting op dè volksontwik keling. Die belasting werkt volgens hen geheel ver keerd. Spreker herinnert er aan, hoe hij als voorzit ter van de afdeeling van dén Bond voor Staatspensi- onneering belasting moest betalen voor een propagan- da-avondTen dus werd aangemerkt als een onderne ming van publieke vermakelijkheden. Dat zoo iets gebeuren kan, noant spreker een schande. Daarom wil hij voorstellen, -dat deze belasting her zien wordt en wel zoodanig \iat niet belast worden uitvoeringen, waarbij geen winst gemaakt wordt en winst maken ook niet voorziet. De heer Lubbe kan zoo a bout portant tiiet tót die wijziging medewerken. Ook de heer Leesberg kan dat nu niet zoo eens beoordeelen; terwijl het voorstel ook van den héeT R i n g e r s te onverwacht komt. De heer Cloeck staat er ook niet op dat het nu di rect gebeurt, hij geeft er B. en W. al den tijd voor, maar de tegenwoordige heffing is een grof schandaal. De heer L e es b e r g geeft ten slotte den heer „Mijn naam is Norton, ik ben de rentmeester van wijlen mr. Whitney. Barclay èn Fenton vonden het be ter, dat ik het landgoed bleef besturen, totdat de nieu we eigenaar was gevonden. Het verheugt mij zeer u te zien. Ik kon nauwelijks mijn oogen gelooven, toen ik gisteravond van het station kwam tuffen en de vlag zag wapperen." En hij keek naar het vlaggedoek, waarmee boven hun hoofden de morgenlucht speelde. Wynnstanley be sefte vaag, dat die vlag in zeker opzicht zijn eigen te genwoordigheid aantoonde. „Ik had er niets van gehoord, et u, want ik ben naar Schotland geweest om val e te koopen. En toen vond ik een brief van de waarnemers op mij wachten. Ik ben meer dan verruim, 't Is een moeielijke tijd voor het landgoed geweest, feitelijk voor iedereen. Niemand wist wat hij moest doen of waar hij aan toe was, totdat wij u vonden." „Ik alles is een verrassing voor mij geweest!" zei Wynnstanley glimlachend. Dit alles had plaats voordat hij de verborgen inscriptie op den sigaretten koker had ontdekt. „Ik kan het nauwelijks gelooven. Het heeft veel van een fabel." E)e ander beschouwde hem weer met critischea blik en hij was ingenomen met hetgeen hij zag. De nieuwe heer van Revelly had om zoo te zeggen van allee kun nen wezen, De zaak was zeer gelukkig beslagen. E>eze man scheen van het goedé soort. Mogelijk was hij niet op de hoogte van de manieren der groote wereld, was hij ietwat koloniaal, wat onervaren, omdat hij niet liet geluk had gehad op een deftige kostschool te zijn geweest. Maar hij had toch iets in zijn voorkomen, alsof hij van goede afkomst was, al kwam dit ook door het gemis aan een goede opvoeding niet zoo uit. Hij wat beter dan iemand had kunnen hopen. En hij kon niet aan den drank zijn, hij leidde een fatsoen lijk leven of anders moesten dje heldere oogen, die ge zonde huid hem bedriegen. Hij zag er uit alsof hij vau een ander merk was dan de oude Whitney ondanks i diens geld en praalvertooning. (Wondt v&rvolgd.) ALKMAARSGHE COURANT

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 1