DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. 31 No. 297 Honderd en zeventiende jaargang. 1915 fthnnnpmonieprij. pe, 3 nfr. j. post 11.25. AdiertnU^rUs 10 ct. p. regi groote letters.naar plaatsruimte. Brieven Ir. N. Beek- en Handelsdrnkkeiii v.lr. iiEaMs. COSTERSZüöN, Voordam C9. Terefoonnr. 3. ZATEJtl» Ad 18 DECEMBER AAN ONZE LEZERS. de Alkmaarsche Courant, MILITIE. IxisotLT-ij vimgv Het melkdebat in de Tweede Kamer en nog wat., Ieder die met zijn tijd medeleeft is liet bekend, dat in den tegenwoordigen tijd naast de dagbladpers, de illustratie-pers een voorname plaats inneemt en het is dan ook langzamerhand gewoonte geworden, dat men uaast zijn nieuwsblad ook een geïllustreerd blad leest. Een goed geïllustreerd blad is niet alleen bestemd om onze nieuwsgierigheid naar het wereldgebeuren te bevredigen, doch het is ook bovenal zeer nuttig. Het geeft Zaterdagsavonds of Zondags gelegenheid om eens rustig kennis te nemen van alles wat er in tie afgeloopen week is voorgevallen, het biedt een .groote verscheidenheid van boeiende ontspanningslectuur en de kinderen vermaken zich met de mooie plaatjes of houden zich bezig met het oplossen van prijsraadsels. Bovendien heeft een geïllustreerd weekblad nog een andere bestemmingwant later als men de verschillen de afleveringentjes in den daarvoor •bestemden prachtband doet inbinden, is het niet alleen een sie raad voor de boekenkast maar tevens een herinneiin,les boek, dat men nog herhaaldelijk ter hand zal nemen. Wat verdrijft beter de verveling op regenachtige Zon dagen dan plaatjes kijken? Wat geeft een zieke meer afleiding dan een mooi geïllustreerd boek? Wij heb ben gemeend velen onzer lezers een groot genoegen te doen'door van 1 Januari 1916 af wekelijks aan. ons blad toe te voegen een geheel nieuw geïllustreerd „Wereldnieuws". liet Wereldnieuwszal geregeld bevatten: Een collectie actueele en andere afbeeldingen van gebeurtenissen uit Binnen- en Buitenland, uitgevoerd in koperdiepdruk, de zoo gunstig bekende snelle en artistieke reproductie-methode. Voorts zal men in liet „WERELDNIEUWS" regelmatig een groote ver scheidenheid aantreffen van aangename en boeiende lectuur, A'necdoten, Prijsraadsels, Mode- en bportru- briekeh énz. Ieder zal er iets van zijn gading in vin den. Om onze lezers zoo ongeveer een denkbeeld te geven van wat het geïllustreerd „WERELDNIEUWS zal zijn, ontvangt ieder in dit nummer van ons blad een GRATIS PROEFNUMMER. Dit proefnummer be vat bijna 40 prachtige koperdruk uitgevoerde af beeldingen, een hoofdartikel, voorts: „Als liet w*u"_ tert", een interessant verhaal getiteld: „Het Lugubei spel van Monsieur Ramazalla". Benevens een geheels bladzijde aardige anecdotes, prijsraadsel, uitgebreide verklaringen bij de platen en een BON voor een gra as kunstplaat als premie. Voor den zeer.geringen prijs van slechts 45 cents, voor abonné's, die ons blad per post ontvangen 52Co cents per kwartaal, kan men zich de K®reg^lde toezending van dit mooi geïllustreerd „WEKLl ,U- NIEUWS" verzekeren. Men heeft slechts den in dit nummer van ons blad afgedrukten BON even in te vullen en aan ons bureau te doen bezorgen, om voortaan hel „WERELDNIEUWS" regelmatig elke week bij ons blad te ontvangen. Met het oog op liet vaststellen van onze oplaag verzoeken wij dringend om de BON ten spoedjgste aan ons bureau in te le- veren DE ADMINISTRATIE. 3o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die noemd tijdstip ingezetene van. het Rijk is. 2. Voor ingezetene in den zin dezer wet wordt ge houden: A. de minderjarige niet-Nederlander, die binnen het Rijk woonplaats heeft: lo. indien zijn vader, moeder of voogd binnen hef Rijk woonplaats heeft en gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of be zittingen des Rijks in andere werelddeelep woonplaats gehad heeft; 2o. indien hij zelf gedurende de voorafgaand* achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of be zittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft, tenzij hij in den zin dezer wet een vader of moeder heeft en deze elders dan binnen het Rijk woonplaats heeft. B de meerderjarige niet-Nedei lander, die binnen het Rijk woonplaats heeft en gedurende de vooraf gaande achttien maanden in het Rijk of in dé kolo niën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats gehad heeft. 3. Voor de toepassing van het bepaalde in het vo rlg lid wordt gehouden: voor minderjarig hij, die minderjarig is tn den zin der Nëderlandsche wet; voor meerderjarig hij, die meerderjarig is In den zin der Nederlandsche wet. Artikel 13. Voor de Militie wordt niet ingeschreven-: lo. de Ingezetene niet-Nederlander, die blijkt te be- hooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen of waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel van wederkeerigheid is aangenomen; 2o. hij, die b'ijkt in de koloniën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats te hebben, mits dit niet zij ter zake van krijgsdienst. Artikel 14. 1. De inschrijving geschiedt: lo. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder a' zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd; b. zoo hij binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente zijner woonplaats, tenzij hij in den zin dezer wet een vader, moeder of voogd heelt en deze in eene andere gemeente binnen het Rijk woonplaats heeft; c. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitsche Rijk en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Amsterdam persoon het 18de levensjaar volbracht. 6. Voor hem of haar, die tot het doen van de aan gifte verp licht is, kan de aangifte geschieden door een 'ander, daartoe schriftelijk gemachtigd. Artikel 16. 1. De bestuurders van krankzinnigen-, idioten-, doofstommen- en blindengestichten, van_ gevangenis sen, van rijkswerkinrichtingen, van rijksopvoedings gestichten en van dichtscholen zenden jaarlijks vóór 10 Januari eene opgave, ingericht in den door Ons te bepalen vorm, van de daarin opgenomen mannelijke personen, die alsdan voor de militie moeten worden ingeschreven, aan Onzen commissaris in de provincie, binnen welke de inschrijving moet plaats hebben. 2. Ten aanzien van de mannelijke personen, die ingevolge art. 39 van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking van de Regeering zijn gesteld en niet in een Rijksopvoedingsgesticht zijn opgenomen, ge schiedt gelijke opgave vanwege Onzen Ministèr van Justitie. 3. De inschrijving van de.in het eerste en het twee de lid bedoelde personen, zoomede van die, welke in dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, geschiedt overeenkomstig door Ons te geven voorschriften. 1. Voor de militie wordt ook ingeschreven of wordt opnieuw ingeschreven lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het Duitsché Rijk of in het Koninkrijk België gevestigd heeft en wiens vader, moeder of voogd niet reeds in een dier Rijken woonplaats had; 2o. ieder minderjarige mannelijk Nederlander, die niet in een der genoemde Rijken woonplaats heeft, doch wiens vader, moeder of voogd na l Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de minderjarige het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats bin nen een dier Rijken gevestigd heeft 3o. ieder minderjarige mannelijk Nederlander, die van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de le vensjaar volmacht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij of zijn vader, mpeder of voogd bin nen liet Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Konink rijk België woonplaats heeft; 4o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden voor Ondergeteekende wenscht als lezer van van af 1 Januari 1916 geregeld wekelijks bij zijn Courant te ontvangen het tegen den prijs van 45 Cts. per kwartaal, indien de toezending per post moet geschieden is zij f 0.521/2. Naam: Woonplaats: De BURGEMEESTER van ALKMAAR, Gelet op art 7 van het Militiebesluit (K. B. van 3 April 1912, Staatsblad No. 145). Herinnert alle mannelijke ingezetenen, die op 1 JANUARI 1916 hun 18e levensjaar hebben volbracht (alzoo dc mannelijke geborenen van 1897) om zich in de maand JANUARI 1916 voor de Militie te doen inschrijven. De inschrijving geschiedt in een der vertrekken van het Stadhuis alhier, op DINSDAG en VRIJDAG tot 20 JANUARI a.s., van des namiddags l tot 3 uur, eu verder ter Gemeente-Secretarie. Bij deze aangifte ter inschrijving bestaat tevens de gelegenheid om op te geven de reden van vrijstelling, die de in te schrijven persoon vermoedelijk zal kunnen doen gelden. Voorts worden belanghebbenden opmerkzaam ge maakt op de volgende bepalingen der Militiewet. Artikel 12. 1. Behoudens het bepaalde in art. 13 wordt voor de Militie ingeschreven: to, ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18e levensjaar heeft volbracht, binnen het Rijk, in feut Duitsche Rijk of in hat Koninkrijk België woon- P taats heeft, of wiens vader, moeder of voogd op gfr noemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats heeft; 2o ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die op genoemd tijdstip in een der genoemde Rijken woonplaats, heeft; u. zoo zijn vader, moeder of voègd in het Ko ninkrijk België en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Rotterdam; e zoo hij in het Duitsche Rijk en zijn vader, moe der of voogd niet binnen het Rijk of in liet Koninkrijk België woonplaats heeft, in de gemeente Amsterdam; f. zoo hij in het Koninkrijk België en zijn vader, moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het Duit sche Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Rotter dam; 2o. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 2o. a. zoo hij. woonplaats heeft binnen het Rijk, in tk gemeente zijner woonplaats; b. zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk, in de gemeente Amsterdam; c. zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk Bel gië, in de gemeente Rotterdam 3o A. va 1 hem, bedoeld in «art. 12, eerste lid, on der 3o., indien hij minderjarig is: a zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van vader, moeder of voogd b. zoo hij in den zin dezer wet geen vader, moeder of voogd heeft of zoo zijn voogd niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in de gemeente, waar hij zelf woon plaats heeft; B. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder 3o., indien hij meerderjarig is: in de gemeente, waar hij woonplaats heeft 2. De in het vorig lid als plaats van inschrijving aangewezen gemeente is die, waar de woonplaats ge vestigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de le vensjaar volbracht. Ten aanzien van hem, wiens in schrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet ge schieden wegens woonplaats onderscheidenlijk in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, wordt de gemeente, waar de inschrijving moet plaats hebben, bepaald naar het Rijk, waar de woonplaats gevestigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar volbracht. Artikel 15. 1. Hij, die volgens art. 12 moet worden ingeschre ven, is verplicht zich daartoe aan te geven bij den Burgemeester der gemeente, waar de inschrijving moet geschieden. 2. Indien hij ongesteld of afwezig is, fust de ver plichting tot het doen van de aangifte: a indien het een minderjarige betreft, op zijn va der moeder ofvoogd, mits (ie vader, moeder of voogd binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Ko ninkrijk België woonplaats heeft, of indien de voogdij is opgedragen aan eene rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging, aan eene stichting of aan eene instelling van weldadigheid op de bestuurders; b. indien het een meerderjarige betreft, die onder curateele staat, op zijn curator. 3. De minderjarige, die In den zin dezer wet geen vader, moeder of voogd heeft, of wiens vader, moeder of voogd niet binnen "het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, is, be houdens het bepaalde in liet volgend lid, steeds zelf tot het doen van de aangifte verplicht. 4. Hij, die is opgenomen in oen der in art. 16 ver melde gestichten en inrichtingen of behoort tot de in het tweuTe lid van genoemd artikel bedoelde personen dan wel in dienst is bij de zeemacht, bii het leger hier te lande of bij de koloniale troepen, behoeft niet ter inschrijving te worden aangegeven. De aangifte geschiedt in de maand Januari van van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het Rijk, in het. Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgie gevestigd heeft; 5o. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de le vensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is geworden, zoo hij binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Konikrijk België woonplaats heeft; iéder mannelijk niet-Nederlander, die na 1 m-—- Ja nuari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene is geworden in den zin van art. 12, tweede lid; 7o. hij, die vóór het intreden van het 21ste^ jaar ophoudt te verkeeren in een der levens gevallen, be- doeld in art. 13, indien hij overigens, hetzij volgens ut, 12, hetzij volgens het hiervoren onder lo.—60. be paalde ingeschreven zou moeten worden. 2. Met betrekking tot het bepaalde onder lo—60. gelden art. 12, laatste lid, en art. 13. J. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrij ving of de inschrijving opnieuw moet geschieden, geldt art. 14, eerste lid, met dien verstande, dat de plaats van inschrijving wordt bepaald naar de ge meente of het "Rijk, waar de woonplaats gevestigd is of was op den dag, waarop de in te schrijven persoon of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen. 4. Ten aanzien van de aangifte of opgave ter in schrijving of ter inschrijving opnieuw gelden de artt. 15 en 16, met dien verstande, dat de aangifte ge schiedt binnen dertig en de opgave binnen tien dagen na den dag, waarop ae in te schrijven persoon Oi zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen. Artikel 102. 1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ben hoogste honderd vijftig gulden wordt gestraft: lo. de in art. 15, eerste of tweede lid, bedoelde per soon of diegene der in laatstgenoemd lid bedoelde be stuurders, die niet voldoet aan eene hem bij dat ar tikel of bij art. 17, vierde lid,' opgelegde verplichting; 2. Met gevangenisstraf'van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in het eerste lid bedoelde feiten pleegt. De Burgemeester voornoemd: G. RIPPING. viaag ot ae zoetboeren 1 cent meer of minder hun melk zouden krijgen. De beteekenis van het geschil ligt veel dieper; ze bgt hierin: of de stadsbevolking zich het recht mag aanmatigen om zelf te bepalen den prijs waarvoor de land- en tuinbouwers gedwongen zullen worden de producten van hun arbeid af te staan, een aanmati ging, die op bedenkelijke wijze is in de hand gewerkt cioor de boeren, die zelf de fout begingen door te trachten met cijfers de rechtmatigheid van hun aan spraak op verhooging te bewijzen. Gevoelde men dan niet, hoe hierin lag een begin van erkenning van het recht der stadsbevolking, om die prijzen te bepalen en natuurlijk een verlaging te eischen, telkens wanneer die prijzen naar hun subjec tieve meening te hoog zijn? Bovendienom door een dergelijke berekening te komen tot een prijsbepaling, moet met Fwee factoren gerekend worden. Eerstens natuurlijk met de productiekosten; maar daar komt nog een tweede factor bij, en die is deze: wat komt den boer toe om te leven, wat mag zijn le venspeil zijn? Deze twee gegevens zijn voor een prijs bepaling absoluut onmisbaar. Het is niet genoeg om te weten wat iets kost, wij moeten ook vaststellen wat den producent, in ruil voor zijn arbeid, toekomt. Deze tweede vraag is in de kwestie geheel niet naar voren gekomen en beheerscht toch de geheele zaak. Nu moeten de boeren van hun standpunt buitenge woon veel bezwaar maken om de beslissing over dit laatste aan de grootestads-bewoners over te laten. Daarvoor maken dezen het zich al te gemakkelijk met het platteland af te schilderen als een boerenparadijs, waarin ze „bulken van lol", „ze hun vrouwen be-, hangen met goud", enz. Waartegen wij ons de opmerking veroorloven dat een zeker gedeelte van onze landbouwers welvarende menschen zijn, maar dat daartegenover een veel groo- ter deel, en dat zijn juist zij die ingericht zijn op een rechtstreeksche leverantie aan de steden, een zeer een voudig en sober bestaan heeft en hard moet werken, zoó hard, dat een Amsterdammer, die daarvoor werd gezet, er hartelijk voor zou bedanken en al lang naar zijn „Steuncomité" was geloopen. Niet de boeren hadden te bewijzen dat hun eenige verliooging toekwam, maar omgekeerd de tegenpartij li ad zijn recht moeten aantoonen om de boeren te dwingen hun melk af te staan tegen een prijs, die was 3 h 4 cent beneden den prijs, dien zij op de vrije markt konden krijgen. Zoo voorgesteld, komt wat duidelijker naar voren, dat wij hier eigenlijk niet moeten spreken van een door de boeren behaald voordeel, maar van een iets kleiner offer aan het algemeen belang d!an van hen wordt gevergd. Zoo staat de rekening zuiverder, en het is noodig dat de boeren de rekening zuiver blijven opzettende uitkomst van die rekening van hetgeen de boeren heb ben betaald, zal later nog wel eens te pas komen. Met het stellen van den e:sch aan de tegenpartij om den rechtsgrond aan te toonen van hun. eischen aan den landbouw, zullen wij ze volstrekt niet in moeilijkhe den brengen. Ze hebben er honderd voor één. In 't bijzonder komt hen hierbij te pas de hetze tegen de boeren, waarvan men de ondervinding, kan opdoen in spoor en tram, in boot en in koffiehuis, waar men de 5. het jaar, volgende "op dat, waarin de in te schrijven De interpellatie van den heer Sannes en de daarbij geleverde beschouwingen verdienen van de zijde van land- en tuinbouw meer belangstelling, dan daarvoor is-getoond, door die leden der Tweede Kamer, die zich de vertegenwoordigers van de plattelandsdis tricten kunnen rekenen. Zelfs de heer Teenstra kon het met zijn „redevoe ring niet verder brengen dan tot de verzekering „dat dc plannen van den Minister hem niet geheel bevre digden". Overigens, niemand die zicli geroepen gevoelde om den Minister bij te springen in zijn moeilijken strijd, niemand die de zaak, waarom het hier ging, eens van breeder standpunt beschouwde, en opkwam voor de land- en tuinbouwers, wier rechten hierbij op zoo be denkelijke wijze in de" knel kwamen. Vooral dit laat ste was niet overbodig. De kwestie was wat al te eenvoudig, en zelfs mis leidend voorgesteld, met deze voor te stellen als een pasgenoemde staaltjes van hun verkwisting kan hoo ien; en dat is nog het ergste niet, maar die bovendien nog zijn woekeraars, die de onbeschaamdheid zoover drijven om de hooge prijzen aan te nemen die op de markt voor hun producten zijn te verkrijgen. Wat dit laatste betreft, moet worden toegegeven dat onze boeren, in 't geheel genomen, volstrekt niet mis deeld zijn van die algemeen menschelijke eigenschap en, en hun altruïsme niet zóó sterk spreekt, dat liet nun zou verleiden tot de buitengewone, onpractische dwaasheid om hun waren voor minder te geven dan ze er voor kunnen krijgen, ook al misschien om de zeer opportunistische overweging, dat het de consu menten bitter weinig zou hebben geholpen. Neen, onze boeren lijden niet aan overmaat van altruïsme en zelf verloochening; maar van wie hadden zij die ook moe ten leeren? Van onze handelaren of indïistrieelen misr schien? Of door Maandagsbezoeken aan Amsterdamsche koffiehuizen tusschen alle beunhazen-handelaars in cacaodoppen of ander on tuig? Wanneer zoo, doOr al dat gehetz, nog aangedikt door onzinnige verhalen over fabuleuze oorlogswin sten, de bodem is bewerkt ,dan is er verder weinig con sideratie noodig tegenover zoo'n bende, en lacht men wat om rechtsaanspraken op den eigendom van de producten van hun arbeid. Laten die boeren blij zijn met wat wij hun goedgunstig willen laten! Wij mogen den boeren den lof niet onthouden, dat zij tot heden met stoicynsche gelatenheid deze behan deling over hun kant hebben laten gaan, maar er zijn toch teekenen die er op wijzen dat de sporadische uitin gen van protest, langzamerhand in meer geordenden vorm zich zullen doen hooren, en dat een der gevol gen daarvan" zou kunnen zijn eenige meerdere verwar ring in de toch al verwarde, politieke partijverhou dingen. Ik bedoel dit: Onze politieke partijverhoudingen zijn tot heden niet beinvloed door agrarische tendenzen, en m.i. geluk kig! Maar wanneer men zoo tegenover onze landbou wende bevolking blijft optreden met totale negeering van hun belangen, een Minister, die den moed heeft om ook met die belangen te rekenen, uitscheldt voor „Boerenminister" en erger, wanneer hij niet onmid dellijk klaar staat om te voldoen aan alle onzinnige eisclien die hem worden gesteld, eischen waarvan een tiende gedeelte voldoende zou zijn om den geheelen land- en tuinbouw economisch te gronde te helpen; ja, dan zal die landbouw wijs doen, zich ook op poli tiek terrein zelfstandig te organiseeren. Een van de gevolgen zou kunnen zijn dat het plat teland minder toegankelijk zou worden dan het tegen woordig is voor sollicitanten naar Kamer-baantjes, die het platteland kennen door hun verklezings-reizen. Reeds vroeger wees ik op het gevaar dat door deze levensmiddelen-politiek men leert zich vertrouwd te maken met de gedachte dat de producten van land- en tuinbouw een gemeenschappelijk bezit zijn, die men AL&MAARSC COURANT. Artikel 17. J i 1 1., 1 ii ,1 ,i nn lult- 60. JCIC4.J. UIJHUUUl 1 j 1,11 11 CUllj 11* l'WL WJ 111 v.»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 5