DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
31
No. 297
Honderd en zeventiende jaargang.
1915
fthnnnpmonieprij. pe, 3 nfr. j. post 11.25. AdiertnU^rUs 10 ct. p. regi groote letters.naar plaatsruimte. Brieven Ir. N. Beek- en Handelsdrnkkeiii v.lr. iiEaMs. COSTERSZüöN, Voordam C9. Terefoonnr. 3.
ZATEJtl» Ad
18 DECEMBER
AAN ONZE LEZERS.
de Alkmaarsche Courant,
MILITIE.
IxisotLT-ij vimgv
Het melkdebat in de Tweede
Kamer en nog wat.,
Ieder die met zijn tijd medeleeft is liet bekend, dat
in den tegenwoordigen tijd naast de dagbladpers, de
illustratie-pers een voorname plaats inneemt en het is
dan ook langzamerhand gewoonte geworden, dat men
uaast zijn nieuwsblad ook een geïllustreerd blad
leest.
Een goed geïllustreerd blad is niet alleen bestemd
om onze nieuwsgierigheid naar het wereldgebeuren te
bevredigen, doch het is ook bovenal zeer nuttig.
Het geeft Zaterdagsavonds of Zondags gelegenheid
om eens rustig kennis te nemen van alles wat er in tie
afgeloopen week is voorgevallen, het biedt een .groote
verscheidenheid van boeiende ontspanningslectuur en
de kinderen vermaken zich met de mooie plaatjes of
houden zich bezig met het oplossen van prijsraadsels.
Bovendien heeft een geïllustreerd weekblad nog een
andere bestemmingwant later als men de verschillen
de afleveringentjes in den daarvoor •bestemden
prachtband doet inbinden, is het niet alleen een sie
raad voor de boekenkast maar tevens een herinneiin,les
boek, dat men nog herhaaldelijk ter hand zal nemen.
Wat verdrijft beter de verveling op regenachtige Zon
dagen dan plaatjes kijken? Wat geeft een zieke meer
afleiding dan een mooi geïllustreerd boek? Wij heb
ben gemeend velen onzer lezers een groot genoegen te
doen'door van 1 Januari 1916 af wekelijks aan. ons
blad toe te voegen een geheel nieuw geïllustreerd
„Wereldnieuws".
liet Wereldnieuwszal geregeld bevatten:
Een collectie actueele en andere afbeeldingen van
gebeurtenissen uit Binnen- en Buitenland, uitgevoerd
in koperdiepdruk, de zoo gunstig bekende snelle en
artistieke reproductie-methode. Voorts zal men in
liet „WERELDNIEUWS" regelmatig een groote ver
scheidenheid aantreffen van aangename en boeiende
lectuur, A'necdoten, Prijsraadsels, Mode- en bportru-
briekeh énz. Ieder zal er iets van zijn gading in vin
den. Om onze lezers zoo ongeveer een denkbeeld te
geven van wat het geïllustreerd „WERELDNIEUWS
zal zijn, ontvangt ieder in dit nummer van ons blad
een GRATIS PROEFNUMMER. Dit proefnummer be
vat bijna 40 prachtige koperdruk uitgevoerde af
beeldingen, een hoofdartikel, voorts: „Als liet w*u"_
tert", een interessant verhaal getiteld: „Het Lugubei
spel van Monsieur Ramazalla". Benevens een geheels
bladzijde aardige anecdotes, prijsraadsel, uitgebreide
verklaringen bij de platen en een BON voor een gra
as kunstplaat als premie.
Voor den zeer.geringen prijs van slechts 45 cents,
voor abonné's, die ons blad per post ontvangen
52Co cents per kwartaal, kan men zich de K®reg^lde
toezending van dit mooi geïllustreerd „WEKLl ,U-
NIEUWS" verzekeren. Men heeft slechts den in dit
nummer van ons blad afgedrukten BON even in te
vullen en aan ons bureau te doen bezorgen, om
voortaan hel „WERELDNIEUWS" regelmatig elke
week bij ons blad te ontvangen. Met het oog op liet
vaststellen van onze oplaag verzoeken wij dringend
om de BON ten spoedjgste aan ons bureau in te le-
veren
DE ADMINISTRATIE.
3o. ieder mannelijk niet-Nederlander, die
noemd tijdstip ingezetene van. het Rijk is.
2. Voor ingezetene in den zin dezer wet wordt ge
houden:
A. de minderjarige niet-Nederlander, die binnen het
Rijk woonplaats heeft:
lo. indien zijn vader, moeder of voogd binnen hef
Rijk woonplaats heeft en gedurende de voorafgaande
achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of be
zittingen des Rijks in andere werelddeelep woonplaats
gehad heeft;
2o. indien hij zelf gedurende de voorafgaand*
achttien maanden in het Rijk of in de koloniën of be
zittingen des Rijks in andere werelddeelen woonplaats
gehad heeft, tenzij hij in den zin dezer wet een vader
of moeder heeft en deze elders dan binnen het Rijk
woonplaats heeft.
B de meerderjarige niet-Nedei lander, die binnen
het Rijk woonplaats heeft en gedurende de vooraf
gaande achttien maanden in het Rijk of in dé kolo
niën of bezittingen des Rijks in andere werelddeelen
woonplaats gehad heeft.
3. Voor de toepassing van het bepaalde in het vo
rlg lid wordt gehouden:
voor minderjarig hij, die minderjarig is tn den zin
der Nëderlandsche wet;
voor meerderjarig hij, die meerderjarig is In den
zin der Nederlandsche wet.
Artikel 13.
Voor de Militie wordt niet ingeschreven-:
lo. de Ingezetene niet-Nederlander, die blijkt te be-
hooren tot een Staat, waar de Nederlanders niet aan
den verplichten krijgsdienst zijn onderworpen of
waar ten aanzien van den dienstplicht het beginsel
van wederkeerigheid is aangenomen;
2o. hij, die b'ijkt in de koloniën of bezittingen des
Rijks in andere werelddeelen woonplaats te hebben,
mits dit niet zij ter zake van krijgsdienst.
Artikel 14.
1. De inschrijving geschiedt:
lo. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder
a' zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk
woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van
vader, moeder of voogd;
b. zoo hij binnen het Rijk woonplaats heeft, in de
gemeente zijner woonplaats, tenzij hij in den zin dezer
wet een vader, moeder of voogd heelt en deze in eene
andere gemeente binnen het Rijk woonplaats heeft;
c. zoo zijn vader, moeder of voogd in het Duitsche
Rijk en hij niet binnen het Rijk woonplaats heeft, in
de gemeente Amsterdam
persoon het 18de levensjaar volbracht.
6. Voor hem of haar, die tot het doen van de aan
gifte verp licht is, kan de aangifte geschieden door een
'ander, daartoe schriftelijk gemachtigd.
Artikel 16.
1. De bestuurders van krankzinnigen-, idioten-,
doofstommen- en blindengestichten, van_ gevangenis
sen, van rijkswerkinrichtingen, van rijksopvoedings
gestichten en van dichtscholen zenden jaarlijks vóór
10 Januari eene opgave, ingericht in den door Ons
te bepalen vorm, van de daarin opgenomen mannelijke
personen, die alsdan voor de militie moeten worden
ingeschreven, aan Onzen commissaris in de provincie,
binnen welke de inschrijving moet plaats hebben.
2. Ten aanzien van de mannelijke personen, die
ingevolge art. 39 van het Wetboek van Strafrecht ter
beschikking van de Regeering zijn gesteld en niet in
een Rijksopvoedingsgesticht zijn opgenomen, ge
schiedt gelijke opgave vanwege Onzen Ministèr van
Justitie.
3. De inschrijving van de.in het eerste en het twee
de lid bedoelde personen, zoomede van die, welke in
dienst zijn bij de zeemacht, bij het leger hier te lande
of bij de koloniale troepen, geschiedt overeenkomstig
door Ons te geven voorschriften.
1. Voor de militie wordt ook ingeschreven of wordt
opnieuw ingeschreven
lo. ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die
na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin
hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden
van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het
Rijk, in het Duitsché Rijk of in het Koninkrijk België
gevestigd heeft en wiens vader, moeder of voogd niet
reeds in een dier Rijken woonplaats had;
2o. ieder minderjarige mannelijk Nederlander, die
niet in een der genoemde Rijken woonplaats heeft,
doch wiens vader, moeder of voogd na l Januari van
het jaar, volgende op dat, waarin de minderjarige het
18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van
diens 21ste levensjaar zijne of hare woonplaats bin
nen een dier Rijken gevestigd heeft
3o. ieder minderjarige mannelijk Nederlander, die
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de le
vensjaar volmacht, en vóór het intreden van het 21ste
levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is
geworden, zoo hij of zijn vader, mpeder of voogd bin
nen liet Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Konink
rijk België woonplaats heeft;
4o. ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die
na 1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin
hij het 18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden
voor
Ondergeteekende wenscht als lezer van
van af 1 Januari 1916 geregeld wekelijks bij zijn
Courant te ontvangen het
tegen den prijs van 45 Cts. per kwartaal, indien
de toezending per post moet geschieden is zij
f 0.521/2.
Naam:
Woonplaats:
De BURGEMEESTER van ALKMAAR,
Gelet op art 7 van het Militiebesluit (K. B. van
3 April 1912, Staatsblad No. 145).
Herinnert
alle mannelijke ingezetenen, die op 1 JANUARI
1916 hun 18e levensjaar hebben volbracht (alzoo dc
mannelijke geborenen van 1897) om zich in de maand
JANUARI 1916 voor de Militie te doen inschrijven.
De inschrijving geschiedt in een der vertrekken van
het Stadhuis alhier, op DINSDAG en VRIJDAG tot
20 JANUARI a.s., van des namiddags l tot 3 uur, eu
verder ter Gemeente-Secretarie.
Bij deze aangifte ter inschrijving bestaat tevens de
gelegenheid om op te geven de reden van vrijstelling,
die de in te schrijven persoon vermoedelijk zal kunnen
doen gelden.
Voorts worden belanghebbenden opmerkzaam ge
maakt op de volgende bepalingen der Militiewet.
Artikel 12.
1. Behoudens het bepaalde in art. 13 wordt voor de
Militie ingeschreven:
to, ieder minderjarig mannelijk Nederlander, die op
1 Januari van het jaar, volgende op dat, waarin hij
het 18e levensjaar heeft volbracht, binnen het Rijk, in
feut Duitsche Rijk of in hat Koninkrijk België woon-
P taats heeft, of wiens vader, moeder of voogd op gfr
noemd tijdstip in een dier Rijken woonplaats heeft;
2o ieder meerderjarig mannelijk Nederlander, die
op genoemd tijdstip in een der genoemde Rijken
woonplaats, heeft;
u. zoo zijn vader, moeder of voègd in het Ko
ninkrijk België en hij niet binnen het Rijk woonplaats
heeft, in de gemeente Rotterdam;
e zoo hij in het Duitsche Rijk en zijn vader, moe
der of voogd niet binnen het Rijk of in liet Koninkrijk
België woonplaats heeft, in de gemeente Amsterdam;
f. zoo hij in het Koninkrijk België en zijn vader,
moeder of voogd niet binnen het Rijk of in het Duit
sche Rijk woonplaats heeft, in de gemeente Rotter
dam;
2o. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder
2o.
a. zoo hij. woonplaats heeft binnen het Rijk, in tk
gemeente zijner woonplaats;
b. zoo hij woonplaats heeft in het Duitsche Rijk,
in de gemeente Amsterdam;
c. zoo hij woonplaats heeft in het Koninkrijk Bel
gië, in de gemeente Rotterdam
3o A. va 1 hem, bedoeld in «art. 12, eerste lid, on
der 3o., indien hij minderjarig is:
a zoo zijn vader, moeder of voogd binnen het Rijk
woonplaats heeft, in de gemeente der woonplaats van
vader, moeder of voogd
b. zoo hij in den zin dezer wet geen vader, moeder
of voogd heeft of zoo zijn voogd niet binnen het Rijk
woonplaats heeft, in de gemeente, waar hij zelf woon
plaats heeft;
B. van hem, bedoeld in art. 12, eerste lid, onder
3o., indien hij meerderjarig is:
in de gemeente, waar hij woonplaats heeft
2. De in het vorig lid als plaats van inschrijving
aangewezen gemeente is die, waar de woonplaats ge
vestigd is of was op 1 Januari van het jaar, volgende
op dat, waarin de in te schrijven persoon het 18de le
vensjaar volbracht. Ten aanzien van hem, wiens in
schrijving te Amsterdam of te Rotterdam moet ge
schieden wegens woonplaats onderscheidenlijk in het
Duitsche Rijk of in het Koninkrijk België, wordt de
gemeente, waar de inschrijving moet plaats hebben,
bepaald naar het Rijk, waar de woonplaats gevestigd
is of was op 1 Januari van het jaar, volgende op dat,
waarin de in te schrijven persoon het 18de levensjaar
volbracht.
Artikel 15.
1. Hij, die volgens art. 12 moet worden ingeschre
ven, is verplicht zich daartoe aan te geven bij den
Burgemeester der gemeente, waar de inschrijving moet
geschieden.
2. Indien hij ongesteld of afwezig is, fust de ver
plichting tot het doen van de aangifte:
a indien het een minderjarige betreft, op zijn va
der moeder ofvoogd, mits (ie vader, moeder of voogd
binnen het Rijk, in het Duitsche Rijk of in het Ko
ninkrijk België woonplaats heeft, of indien de
voogdij is opgedragen aan eene rechtspersoonlijkheid
bezittende vereeniging, aan eene stichting of aan eene
instelling van weldadigheid op de bestuurders;
b. indien het een meerderjarige betreft, die onder
curateele staat, op zijn curator.
3. De minderjarige, die In den zin dezer wet geen
vader, moeder of voogd heeft, of wiens vader, moeder
of voogd niet binnen "het Rijk, in het Duitsche Rijk
of in het Koninkrijk België woonplaats heeft, is, be
houdens het bepaalde in liet volgend lid, steeds zelf
tot het doen van de aangifte verplicht.
4. Hij, die is opgenomen in oen der in art. 16 ver
melde gestichten en inrichtingen of behoort tot de in
het tweuTe lid van genoemd artikel bedoelde personen
dan wel in dienst is bij de zeemacht, bii het leger hier
te lande of bij de koloniale troepen, behoeft niet ter
inschrijving te worden aangegeven.
De aangifte geschiedt in de maand Januari van
van het 21ste levensjaar zijne woonplaats binnen het
Rijk, in het. Duitsche Rijk of in het Koninkrijk Belgie
gevestigd heeft;
5o. ieder mannelijk meerderjarige, die na 1 Januari
van het jaar, volgende op dat, waarin hij het 18de le
vensjaar volbracht, en vóór het intreden van het 21ste
levensjaar Nederlander of opnieuw Nederlander is
geworden, zoo hij binnen het Rijk, in het Duitsche
Rijk of in het Konikrijk België woonplaats heeft;
iéder mannelijk niet-Nederlander, die na 1
m-—- Ja
nuari van het jaar, volgende op dat, waarin hij het
18de levensjaar volbracht, en vóór het intreden van
het 21ste levensjaar ingezetene of opnieuw ingezetene
is geworden in den zin van art. 12, tweede lid;
7o. hij, die vóór het intreden van het 21ste^
jaar ophoudt te verkeeren in een der
levens
gevallen, be-
doeld in art. 13, indien hij overigens, hetzij volgens
ut, 12, hetzij volgens het hiervoren onder lo.—60. be
paalde ingeschreven zou moeten worden.
2. Met betrekking tot het bepaalde onder lo—60.
gelden art. 12, laatste lid, en art. 13.
J. Ten aanzien van de gemeente, waar de inschrij
ving of de inschrijving opnieuw moet geschieden,
geldt art. 14, eerste lid, met dien verstande, dat de
plaats van inschrijving wordt bepaald naar de ge
meente of het "Rijk, waar de woonplaats gevestigd is
of was op den dag, waarop de in te schrijven persoon
of zijn vader, moeder of voogd is geraakt in een der
in het eerste lid van dit artikel omschreven gevallen.
4. Ten aanzien van de aangifte of opgave ter in
schrijving of ter inschrijving opnieuw gelden de artt.
15 en 16, met dien verstande, dat de aangifte ge
schiedt binnen dertig en de opgave binnen tien dagen
na den dag, waarop ae in te schrijven persoon Oi zijn
vader, moeder of voogd is geraakt in een der in het
eerste lid van dit artikel omschreven gevallen.
Artikel 102.
1. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of
geldboete van ben hoogste honderd vijftig gulden
wordt gestraft:
lo. de in art. 15, eerste of tweede lid, bedoelde per
soon of diegene der in laatstgenoemd lid bedoelde be
stuurders, die niet voldoet aan eene hem bij dat ar
tikel of bij art. 17, vierde lid,' opgelegde verplichting;
2. Met gevangenisstraf'van ten hoogste twee
maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd
gulden wordt gestraft hij, die opzettelijk een der in
het eerste lid bedoelde feiten pleegt.
De Burgemeester voornoemd:
G. RIPPING.
viaag ot ae zoetboeren 1 cent meer of minder
hun melk zouden krijgen.
De beteekenis van het geschil ligt veel dieper; ze
bgt hierin: of de stadsbevolking zich het recht mag
aanmatigen om zelf te bepalen den prijs waarvoor de
land- en tuinbouwers gedwongen zullen worden de
producten van hun arbeid af te staan, een aanmati
ging, die op bedenkelijke wijze is in de hand gewerkt
cioor de boeren, die zelf de fout begingen door te
trachten met cijfers de rechtmatigheid van hun aan
spraak op verhooging te bewijzen.
Gevoelde men dan niet, hoe hierin lag een begin
van erkenning van het recht der stadsbevolking, om
die prijzen te bepalen en natuurlijk een verlaging te
eischen, telkens wanneer die prijzen naar hun subjec
tieve meening te hoog zijn?
Bovendienom door een dergelijke berekening te
komen tot een prijsbepaling, moet met Fwee factoren
gerekend worden.
Eerstens natuurlijk met de productiekosten; maar
daar komt nog een tweede factor bij, en die is deze:
wat komt den boer toe om te leven, wat mag zijn le
venspeil zijn? Deze twee gegevens zijn voor een prijs
bepaling absoluut onmisbaar. Het is niet genoeg om
te weten wat iets kost, wij moeten ook vaststellen wat
den producent, in ruil voor zijn arbeid, toekomt.
Deze tweede vraag is in de kwestie geheel niet naar
voren gekomen en beheerscht toch de geheele zaak.
Nu moeten de boeren van hun standpunt buitenge
woon veel bezwaar maken om de beslissing over dit
laatste aan de grootestads-bewoners over te laten.
Daarvoor maken dezen het zich al te gemakkelijk met
het platteland af te schilderen als een boerenparadijs,
waarin ze „bulken van lol", „ze hun vrouwen be-,
hangen met goud", enz.
Waartegen wij ons de opmerking veroorloven dat
een zeker gedeelte van onze landbouwers welvarende
menschen zijn, maar dat daartegenover een veel groo-
ter deel, en dat zijn juist zij die ingericht zijn op een
rechtstreeksche leverantie aan de steden, een zeer een
voudig en sober bestaan heeft en hard moet werken,
zoó hard, dat een Amsterdammer, die daarvoor werd
gezet, er hartelijk voor zou bedanken en al lang naar
zijn „Steuncomité" was geloopen.
Niet de boeren hadden te bewijzen dat hun eenige
verliooging toekwam, maar omgekeerd de tegenpartij
li ad zijn recht moeten aantoonen om de boeren te
dwingen hun melk af te staan tegen een prijs, die was
3 h 4 cent beneden den prijs, dien zij op de vrije
markt konden krijgen.
Zoo voorgesteld, komt wat duidelijker naar voren,
dat wij hier eigenlijk niet moeten spreken van een
door de boeren behaald voordeel, maar van een iets
kleiner offer aan het algemeen belang d!an van hen
wordt gevergd.
Zoo staat de rekening zuiverder, en het is noodig
dat de boeren de rekening zuiver blijven opzettende
uitkomst van die rekening van hetgeen de boeren heb
ben betaald, zal later nog wel eens te pas komen. Met
het stellen van den e:sch aan de tegenpartij om den
rechtsgrond aan te toonen van hun. eischen aan den
landbouw, zullen wij ze volstrekt niet in moeilijkhe
den brengen. Ze hebben er honderd voor één. In 't
bijzonder komt hen hierbij te pas de hetze tegen de
boeren, waarvan men de ondervinding, kan opdoen in
spoor en tram, in boot en in koffiehuis, waar men de
5.
het jaar, volgende "op dat, waarin de in te schrijven
De interpellatie van den heer Sannes en de daarbij
geleverde beschouwingen verdienen van de zijde van
land- en tuinbouw meer belangstelling, dan daarvoor
is-getoond, door die leden der Tweede Kamer, die
zich de vertegenwoordigers van de plattelandsdis
tricten kunnen rekenen.
Zelfs de heer Teenstra kon het met zijn „redevoe
ring niet verder brengen dan tot de verzekering „dat
dc plannen van den Minister hem niet geheel bevre
digden".
Overigens, niemand die zicli geroepen gevoelde om
den Minister bij te springen in zijn moeilijken strijd,
niemand die de zaak, waarom het hier ging, eens van
breeder standpunt beschouwde, en opkwam voor de
land- en tuinbouwers, wier rechten hierbij op zoo be
denkelijke wijze in de" knel kwamen. Vooral dit laat
ste was niet overbodig.
De kwestie was wat al te eenvoudig, en zelfs mis
leidend voorgesteld, met deze voor te stellen als een
pasgenoemde staaltjes van hun verkwisting kan hoo
ien; en dat is nog het ergste niet, maar die bovendien
nog zijn woekeraars, die de onbeschaamdheid zoover
drijven om de hooge prijzen aan te nemen die op de
markt voor hun producten zijn te verkrijgen.
Wat dit laatste betreft, moet worden toegegeven dat
onze boeren, in 't geheel genomen, volstrekt niet mis
deeld zijn van die algemeen menschelijke eigenschap
en, en hun altruïsme niet zóó sterk spreekt, dat liet
nun zou verleiden tot de buitengewone, onpractische
dwaasheid om hun waren voor minder te geven dan
ze er voor kunnen krijgen, ook al misschien om de
zeer opportunistische overweging, dat het de consu
menten bitter weinig zou hebben geholpen. Neen, onze
boeren lijden niet aan overmaat van altruïsme en zelf
verloochening; maar van wie hadden zij die ook moe
ten leeren? Van onze handelaren of indïistrieelen misr
schien?
Of door Maandagsbezoeken aan Amsterdamsche
koffiehuizen tusschen alle beunhazen-handelaars in
cacaodoppen of ander on tuig?
Wanneer zoo, doOr al dat gehetz, nog aangedikt
door onzinnige verhalen over fabuleuze oorlogswin
sten, de bodem is bewerkt ,dan is er verder weinig con
sideratie noodig tegenover zoo'n bende, en lacht men
wat om rechtsaanspraken op den eigendom van de
producten van hun arbeid. Laten die boeren blij zijn
met wat wij hun goedgunstig willen laten!
Wij mogen den boeren den lof niet onthouden, dat
zij tot heden met stoicynsche gelatenheid deze behan
deling over hun kant hebben laten gaan, maar er zijn
toch teekenen die er op wijzen dat de sporadische uitin
gen van protest, langzamerhand in meer geordenden
vorm zich zullen doen hooren, en dat een der gevol
gen daarvan" zou kunnen zijn eenige meerdere verwar
ring in de toch al verwarde, politieke partijverhou
dingen.
Ik bedoel dit:
Onze politieke partijverhoudingen zijn tot heden niet
beinvloed door agrarische tendenzen, en m.i. geluk
kig! Maar wanneer men zoo tegenover onze landbou
wende bevolking blijft optreden met totale negeering
van hun belangen, een Minister, die den moed heeft
om ook met die belangen te rekenen, uitscheldt voor
„Boerenminister" en erger, wanneer hij niet onmid
dellijk klaar staat om te voldoen aan alle onzinnige
eisclien die hem worden gesteld, eischen waarvan een
tiende gedeelte voldoende zou zijn om den geheelen
land- en tuinbouw economisch te gronde te helpen;
ja, dan zal die landbouw wijs doen, zich ook op poli
tiek terrein zelfstandig te organiseeren.
Een van de gevolgen zou kunnen zijn dat het plat
teland minder toegankelijk zou worden dan het tegen
woordig is voor sollicitanten naar Kamer-baantjes, die
het platteland kennen door hun verklezings-reizen.
Reeds vroeger wees ik op het gevaar dat door deze
levensmiddelen-politiek men leert zich vertrouwd te
maken met de gedachte dat de producten van land- en
tuinbouw een gemeenschappelijk bezit zijn, die men
AL&MAARSC
COURANT.
Artikel 17.
J i 1 1., 1 ii ,1 ,i nn lult-
60.
JCIC4.J. UIJHUUUl 1
j 1,11 11 CUllj 11* l'WL WJ 111 v.»