m DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Luxe Automobielen AdresJAC, MET. Damrnbriek. No. 297 Honderd en zeventiende Jaargang. 1915 ZATERDAG 18 DECEMBER In het Moeras FEUILLETON. Purper en fijn Linnen Abonnementsprijs per 3 maanden f1— ,-fr. p. post f 1.25. Rdvertentieprils 10 et, p. regel, pote letters naar plaatsruimte, Brieyen Ir, N, V, Beek- en Handelsdrukkerij y.Il HERIBs, COStER 5 ZOON, Vnnrdam C9. Tésfom 3, door JO VAN AMMERS— KüLLER. Nadruk verboden. Tegen zonsondergang hield onze troep halt op den top van een lagen heuvel. Rondom, zoover onze ver moeide oogen de verte verkennen konden, zagen wij niets dan de eindelooze verlatenheid van het Mazuri- sche land; de slecht onderhouden weg splitste zich op dezen heuvel in verschillende smallere paden: de befaamde moeraswegen, welker onbetrouwbaarheid wij maar al te goed kenden. De kapitein riep mij naast zich, en, terwijl wi] ons over de kaart bogen, hopend uit dit kruispunt den rechten weg te hervinden hoorden wij plotseling de krakende stem van den kleinen luitenant Raffling: „Daar schijnt waarachtig een huis te zijn." En in derdaad. De laatste zonnestralen deden enkele ven sters van eene, achter hooge boomen schuilgaande wo ning schitteren en als seinlichten voor ons opgloeien Raffling die ingespannen door zijn kijker tuurde meende de contouren van een kasteel te onderscheiden. Zwijgend vervolgden wij toen onzen weg. Ik zag een paar maal naar het strakke hoekige gezicht van den kapitein, waarvan de haviksneus en de levendige grijze oogen zoo vreemd contrasteerden met den wet ten mond' onder den blonden knevel. Toen wij de oprijlaan van het kasteel bereikten, begon de schemer te vallen en reeds vloeide er duisternis onder de boo men, welke, ter weerszij van een grof bestraten kron kelenden weg, hei huis voor onze blikken verborgen. Behalve den opzichter, die, vóór de deur van zijn hut staand, ons norsch en zwijgend monsterde, zagen wij mensch nog dier. „Hebt U," vroeg kapitein von Fink mij plotseling, „toen u te Berlijn in garnizoen was, vaak de opera be- zocht De vraag, op die plaats en op dat oogenblik, klonk zóó zonderling, dat ik lachte. Het scheen mij, na on zen afschuwelijken tochit door de moerassen, of er ja ren verloopen waren sinds ik andere, dan krijgsmu- ziek Jiad gehoord. Von Fink wachtte niet op mijn ant woord. „U herinnert u misschien," ging hij voort, „dan een jaar of acht geleden een beroemde zangeres: Ro sa Cordova." Rosa Cordova. Opeens zag ik den naam, zooals die toen van de honderden Berlijnsche aanplakzuilen met pralende letters werd' uitgeschreeuwd. Rosa Cor dova met dien naam had Berlijn een paar win ters gesold', en een schoone kleur, een kostbare spijs een zeldzame bloem deden hem voortbestaan, toen de draagster, na een korten triomf tijd, weer van de plan ken verdwenen was. „Rosa Cordova", vervolgde von Fink, terwijl hij zich bukte naar één zijner sporen „is met graaf Reltz ge trouwd, die op dit kasteel woont." Verrast wilde ik spreken, maar wij reden om een scherpen hoek en de voorgevel van het kasteel, de machtige grauwe steenmassa van een middeleeuwsch slot verhief zich vóór ons met sombere indrukwekkend heid. Een gracht omgaf het vierkant der muren, een korte stompe toren was aan de rechterzij uitgebouwd en een zwerm zwarte vogels vloog daar krassend a en aan. Over de houten brug botsten de hoeven on zer paarden en achter een bediende, die met de hoog- gedragen toorts het terras verlichtte, trad de slotheer door de breedte deur naar buiten. Hij droeg de klee ding van het land, een langen, met een gordel geslo ten kiel en tot de knie reikende laarzen; onder de diep getrokken bonten muts geleek zijn baardig gelaat van een oostersch donkere tint, en toen hij ons met hoog hartige hoffelijkheid binnennooddte, zag jk zijn be weeglijke zwarte oogen en zijn forsche, witte, als van 'een "roofdier scherpe tanden. In de eetzaal, die hol en kil was als n kerkgewelf, stond een door kaarsen verlichte disch voor het avond maal gereed, en terwijl de kapitein, Raffling en ik ons elk aan een der zijdten zetten, en de gastheer zelf de i vierde plaats innam, schoot mij te binnen, wat von I Fink gezegd had over de beroemde zangeres, die de chatelaine van dit sombere slot zou moeten zijn het kón niet; het moest een andere Graaf Reltz zijn die Roza Cordova had getrouwd'; niets duidde hier op de aanwezigheid van een vrouw. Onze gastheer was minder verboerscht dan zijn uiterlijk deed vermoeden. Bij zijn zelfbewustzijn ver baasde mij een zekere nervositeit in zijn bewegingen en een plotselinge angst, waarmee hij op kon schrik ken, wanneer» de deur openging. Doch bij het einde van het maal, terwijl hij de bourgogne, die een be diende hem juist had ingeschonken, aan de lippen bracht, begon zijn hand te beven; hij uitte een ge- smoorden vloek, en meteen smeet hij het glas op den vloer, zoodat de kristallen scherven rondstoven en het donkere vocht, tegen het wit van den .disch spattend, vlekte als bloed. Doodsch zwijgen volgde op dit gebeuren. Wij wis selden een blik; op von Fink's gezicht las ik minach tende verbazing. Graaf Reltz stamelde een excuus: een barst in den rand van het glas had hem den lip ver wond.' Niemand antwoordde op dezè tastbare leu gen en de stilte bleef, neep onheilspellend. Toen deed een licht geritsel ons opzien, en wij de vreemden bleven staren, onthutst als naar een verschijning. Want een kleine slanke vrouw was bin nengekomen, een figuurtje als een Fransch markiezin- netje, met wit satijnen voetjes, die te dansen schenen over het vermolmde parket. Een overvloed van don- ner haar was modieus langs het fijn-blank ovaal van iet gezichtje gekapt en een kostbaar kanten toilet, waarvan de puntige sleep als een levend ding met elke beweging meegleed, omsloot het jonge lijf. Von Fink herstelde zich het eerst. Opgesprongen boog hij zich hoffelijk over de kleine beringde hand dfer gravin. Maar ik had gezien wat aan hem en Raffling ontgaan was, hoe 't gezicht van den graaf grauwwit vertrok ken werd van haat, hoe die haat zijn oogen had ver troebeld en zijn grove handen tot vuisten gebald, en hoe de gravin, over den gebogen rug van von Fink heen, hem een blik had toegeworpen van trotschea af schuw en hoonende minachting, maar hoe die blik verstarde tot angst, tot starren nijpenden, doodelijken angst. naar het Engelsch door LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON. 19) Terwijl hij dat deed, viel zijn oog op de punt van een stijf geel papier, dat van achter de plaats, waar het had gelegen, uitstak, Hij greep er naar en haalde het met eenige moeite voor den dag, want het zat stijf tussehen het hout bekneld. Het glad strijkend, bekeek hij het. En daarop zag hij beter toe met plotseling toe nemende belangstelling. Hoe dwaas! Hoe merkwaardig! Het was oogen- schijnlijk een oudte huwelijksactte! Ja! Dat was 't! De acte van een huwelijk tussehen eene Horace Whitney en eene Annabel Morrison, dateerende van een twin tig jaar geleden. Hoe vreemd En mr. Barclay had hem verteld, dat de oude Whitney nooit getrouwd was geweestKon dit zijn acte wezen of die van zijn vader? Zijn eigen, zonder twijfel, naar dten datum te oordeelen. Maar waarom die hier te bewaren? Waarom te wenschen dat die voor zijn dood verbrand werd? Hoogst waarschijn lijk had hij niet meer geweten, waar die was, toen hij de rest van zijn papieren vernietigde. In elk geval was zij van weinig waarde, nu hij geen erfgenamen had nagelaten. Zijn vrouw was zeer waarschijnlijk reeds ja renlang dbod en zijn verdriet was zoo grootge weest. da hij nooit over haar had gesproken. Maar hoe het ook zij, het was een mysterie een vreemd mysterie, XVI. „Vermoeidheid kan snorken op keisteenen, terwij niet vermoeide traagheid een donzen peluw hart vindt". Cymbelme Wynnstanley zat het oude gekreukelde papier in zijn „Noch einmal ruf ik melnen RitterVoor een witgelakten vleugel zat een jonge-vrouw en haar- glan zende sopraanstem zong Elsa's klacht uit Lohengrin. In het zeskantige vertrek, flauw verlicht door een roodomkapte schemerlamp, hing een geur van iris en sigaretten, en vóór den kleinen roodkoperen haard zat mijn kapitein en tuurde in het stervend vuur, met het hoofd gesteund in de handen. Was het niet .„als een droom: het weelderige moderne damesboudoir in het oude sombere slot; die jonge begaafde vrouw in deze trieste eenzaamheid? Op de gracieuse invitatie oer gravin was ik, na het souper, haar en von Fink naar de torenkamer gevolgd tot zichtbare woede van den graaf, die alleen met Raffling bij de cognacflesch achterbleef.Ik nam den schijn aan, mij in een Fran- schen verzenbundel te verdiepen, toen ik bemerkte, dat mijn gastvrouw en de kapitein oude bekenden waren; toen ik aan haar bewogen stem hoorde, hoe blij zij was met het weerzien van dezen vriend. Tallooze her inneringen uit een lang vervlogen gelukkigen tijd be spraken zij; van een dollen sledevaart repte von t ink; zij, giet een zucht en een lach, van een vroolijk souper; en daarna sprak,hij zachter van een afscheid,.. een lentemorgenwaarop geen tot weerziens was gevolgd. Toen stond, na een lange stilte, de eenmaal beroemde zangeres op, en haar warme stem zong El sa's klacht. Het lied stierf uit.... wij hoorden weer het krassen der raven, die om den toren vlogen. En toen, plotseling, haar stem, uitbarstend, rauw en schril van wanhoop: „O hemel, Oskar! Help me help me, om hier weg te komen!" Verward en verschrikt was de kapitein opgesprongen; zijn oogen gingen naar mijik was al bij de deur en stamelde een excuus, doch de gravin hield mij terug met een bijna gebie dend gebaar harer kleine hand. Zij stond op, sloop geluidloos naar de kamerdeur en opende die om te zien of iemand haar beluisterde. En terwijl zij een stoel bij die van haar vriend schoof, begon zij haastig fluisterend: „O, die angst.... altijd die angst...; en altijd alleen, alléén in dit huis met hem!" Ik huiverde. Hier was geen. pose, geen spel van een coquette vrouw, zooals ijc straks bij het theatrale gebaar één oogenblik had gemeend: de angst in deze prachtige oogen was echt. „Hij haat me", ging zij voort, „en wie hem niet kent weet niet hoe hij naten kan. En eiken nieu wen dag denk ik: dit zal mijn laatste zijn.... Vandaag zal het komen: zijn wraak." „Wraak?" herhaalde von Fink. „Mijn arme vrien din, waarop wil hij wreken?" Nu trok een bijna wreede lach om haar rooden mond: „Omdat hij mij nooit heeft kunnen dwingen. Omdat iedereen voor hem bukt.... omdat ze hem allen slaafs onderworpen zijn.... en ik niet!" „Maar", begon de kapitein aarzelend, „toch trouw de hij u indertijdTT'" J- Zij lachte smadelijk op. „Uit liefde! Ja! Hij, die alles dwong, meende, dat hij ook de liefde dwingen kon. Mij kócht hij omdat hij een graaf was en rijk, een koning in zijn land. Wat maakte ik mij een illusies van het oude kasteel, waar ik prachtige fees ten zou geven, waar ik groote kunstenaars ziu noodi- gen, waar ik een kring van vrienden om me heen ver zamelen zou! Toen ik zijn vrouw was. bracht hij me hierZes uren reden we door de moerassen, van het kleine nest waar de trein had' gestopt. Toen zag ik deze grauwe spelonk. Dienzelfden dag werd onze haat geborende mijne, omdat hij me dwong tot dit afschuwelijke bestaan, de zijne, omdat ik gruwde van de omgeving waarin hij gelukkig was." Zij zweeg. Al sprekend had ze zich opgewonden en haar donkere oogen vlamden. .„Maar waarom gaat u dan niet heen! riep ik uit, waarom maakt u geen eind aan dit ondragelijke le ven?" Weer dempte haar stem tot gefluister. „Ik durf niet" zei zij schuw. „Zooveel uren door t moerasland wie daar verdwaalt, vindt den weg niet terug. wie in deze streken een vijand heeft, lokt hem mee naar het moeras „Mijn hemel hoe afschuwelijk", mompelde von Fink, die was opgesprongen en zenuwachtig het ver trek heen en weer liep. Ik sliep ellendig. Urenlang lag ik te luisteren naar de doodsche stilte rondom mij. alsof ik in een spook huis wachtte op de verschijning van den geest. Ioen ik tegen zonsopgang uit een benauwenden droom ont waakte, zag ik von Fink geheel gekleed vóór het ven ster .staan en ingespannen naar buiten turen. Einde lijk wendde hij zich om, streek met de hand langs het voorhoofd en slaakte een zucht van verlichting. Onze oogen ontmoetten elkander, hij wendde de zijne af, en gedurende het haastig ontbijt, dat wij een half uur later in de kille eetzaal gebruikten, vermeed hij mij. Buiten op 't voorplein stampten onze paarden. Een zware nevel hing over de grijze muren en verdofte het groen van boomen en heesters tot grauw. De graaf noch de gravin vertoonden zich op dit vroege uur, toen wij eindelijk wegreden, zag ik op naar den-to ren Een der gordijnen was terzijde geschoven en in het boudoir der gravin brandde de roode sche merlamp met een valschen schijn. Von Fink wist thans den weg naar onze oorspron kelijke plaats van bestemming, het dorpje B. De graaf zelf had dien nauwkeurig met een roode lijn op onze kaart aangeduid. Tóen wij het landgoed verlaten had den, riep de kapitein mij naast zich. „Ik heb haar kunnen helpen", zei hij. „Ik heb dezen nacht gebruikt om onze kaart na te teekenen en daarop den weg, zooals die door den graaf is aangegeven. De gravin kent de streek eenigszins. Zij is schrander TE HUUR tegen biliijK tarief. Telefoon 572. genoeg om met hulp van die kaart en een paar orièn teeringspunten Bte bereiken." „Hoe kan zij ongemerkt uit het kasteel wegkomen?' vroeg ik. „Zij is al weg" zei hij en een glimlach van volde ning verhelderde zijn gezicht. „Ik had den graaf verl-i gevraagd vóór zonsopgang de huisdeur te openen om mijn mannen te inspecteeren. Al een paar uur gele den is zij heengegaan, 't Was alles wat ik voor haar dien konhaai- grootste angst was dat hij haar op een der moeraswegen achterhalen zou, en dèt heb ik kunnen voorkomen." Nog spraken wij over onze vreemde ervaringen in het slot en over von Fink's plannen om de gravin ver der te helpen, toen een ruiter in gestrekten draf ons achterop reed. Ik voelde mijn hart opbonzen in mijn keelYiet was de graaf. „Haltschreeuwde hij den soldaten toe. „Gaat niet verder!" En zich wendend tot den kapitein nam hij dén bonten muts af„Vergeeft mij, meneer von Fink, ik ben onverantwoordelijk dom geweest. De houte» brug, een paar honderd meter verder op dezen weg, is volkomen vermolmd en buiten gebruik gesteld; goddank, dat het mij daarstraks in de gedachten schoot." Von Fink was in het zadel opgesprongen; één oogenblik dacht ik dat hij den man tegenover hem zou worgen. Toen tuurde hij met wilde wanhoop naar de brug in de verte waarvan wij het donkere hout vaag konden onderscheiden. Doch hij kende maar een plicht: die van den krijgsman in oorlogstijd, om zoo snel mogelijk de plaats van zijn bestemming te bereiken, en voor dien plicht moest elk ander gevoel wijken. De graaf wees ons een anderen, een paar mijlen langeren weg. De troep stelde zich weer in beweging en de soldaten zetten een lied in: Morgenroth, Morgenroth Leuchtest mir zum frühen Tod handen rond te draaien en hield zich onledig met er zich over te verwonderen. In "een leven,'dat plotseling zoo effen, zoo afgerond, zoo gesmeerd was geworden, dat daarin geen plaats meer was voor angst of zorg of overwegingen, was deze zonderlinge ontdèkking 'n prikkelende opwekking in de kalme eentonigheid. Waarom zou de oude Whitney die hier zoó secuur, zoo afdoend hebben weggeborgen, dat zelfs zijn eigen zaakwaarnemer niets van haar bestaan afwist? Waar om had hij die willen verbranden tegelijk met zijn an dere particuliere papieren, toen hij voelde, dat de dood hem op de hielen zat en hij het noodzakelijk vond al zijn wereldsche zaken te regelen? Hoe gek om deze te vernietigen! Er moesten zeker ergens copieën van zijnEn waarom was hij zoo geheimhou dend omtrent zijn huwelijk geweest, dat zelfs mr. Bar clay had gemeend, dat hij ongetrouwd was! De oor zaak daarvan was zeker geweest, dat de dood van de vrouw, wier naam hier naast zijn eigen stond, een zoo bitten, een zoo diep verdriet was, dat 't noemen zelfs daarvan de rauwe wonde openreet. Een eigenaardig-gevoel van belangstelling en ver wondering bekroop Wynnstanley. Was de liefde dus zoo! Iets dat 't heelal voor iemand kon veranderen? Tot nogtoe had hij er weinig aan gedacht. Hij had nooit een vrouw ontmoet die een zweem of schaduw van zoo iets bij hem had opgewekt. Eigenlijk gezegd had hij weinig vrouwen gekend. Wat was dit geheim zinnige, onbekende iets, dat de menschen aan zulke aandoeningen ten prooi gaf, zulk een verandering en hun leven bracht? Daar moest toch meer in zijn dan alleen de aantrek kingskracht der natuur, de behoefte aan kameraad schap, de bewondering kort en vluchtig voor een ge laat, voor een stem of blik. Liefde was misschien die per, dringender, machtiger dan hij zich ooit had voor gesteld. Hij keek naar het verbleekte schrift op het pa pier voor hem en iets daarin gaf hem een zonderlinge rilling. Hij, deze man, die voor hem heer van Revelly was geweest, had, hoewel lafig geleden, zijn liefdes geschiedenis gehad. Hoedanig was die geweest? Hoe bad die zijn gemoed bewogen? Was liefde, alles wel beschouwd een macht in het leven der menschen en niet slechts een voorbijgaande gloed, de illusie van een grillige verbeelding, zooals hij tot dusver had ge meend. En de man, die getrouwd was geweest kop er zelfs na vele jaren niet toe komen over zijn geluk en zijn verlies te spreken. Hij had getracht deze laatste reli- quie van de groote ervaring in zijn leven te verbran den. Het toeval had hem een poets gebakken. Zou hij dit nu verbranden, wetend wat Whitney's verlangen was geweest? Wynnstanley boog zich wat meer naar het vuur toe dat tussehen half verkoolde blokken hout lag te smeu len. Hij hield het papier er boven, had het er bijna in laten vallen. Toen trok hij zijn hand terug. Iets in zijn binnenste deinsde terug voor het verbranden van een ding waarop hij geen recht had, weerhield hem zich nog grootere ongerechtvaardigde vrijheden omtrent Revelly en alles wat het bevatte te veroorloven, dan hij die reeds had genomen door het stilzwijgen, te bewa ren. Hij trok zijn hand terug, stopte het papier weer ach ter de lade en bracht het schuivend paneel weer op zijn plaats. Het was daarin goed opgeborgen. Moge-, lijk zou niemand het ooit weer in handen krijgen. Hoe dit ook zij, het lag niet op zijn weg er zich mee te be moeien. De volgende drie maanden brachten allerlei erva ringen mede. Er kwam veel bezoek, want het halve graafschap was verlangend, hetzij uit zichzelf of aan gezet door de nieuwsgierige vrouwen, in eigen per soon den nieuwen heer van'Revelly te zien. Wynnstanley kreeg uitnoodigingen voor diners voor lunch of afternoon tea. Hij ging er heen met een zekeren schuwen tegenzin en toch ook met gretig heid. Hij wenschte te weten te komen, hoe het nieuwe leven was, waarin hij was verzeild geraakt, hunkerde er naar daarin vrienden te maken. En toch was hij zich te zeer bewust van zijn eigen tekortkomingen, zijn eigen onwetendheid om gelukkig te zijn. Toen de eerste nieuwsgierigheid was bevredigd was men in 't graafschap wel wat teleurgesteld. Hij scheen geen kwade kerel te wezen, hij pochte niet en deed niet denken aan pas verkregen geld, zooals wij AAN DF, DAMMERS! Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro bleem 368 (auteur P. Kleute Jr., den Haag). Stand Zwart: 3, 5, 8/11, 14, 17, 20/23, 25, 28, 29, 40. Wit: 12, 26, 31, 35, 36, 38, 41, 42, 43, 44, 47, 48. Oplossing 1 42—37 1. 40:49 2. 37—32 2. 28:46 3. 35—30 3. 25 34 4 43—39 4. 34 32 5. 48—43 5. 49 38 6' 47—41 6. 46 37 -7 31 2 7 17 8 8 26 10 8. 5 14 9. 2:46! Zwart: 14—20. V 46—19 Zwart: 11—17. Wi 19—28 ^wart: 20—24. Wit: 28 6 Zwart: 24—29 Wit: 6—39. Deze auteurs-oplossing is echter foutief en werd ook door geen enkelen oplosser gevonden. Wit mag n.l. bij den achtsten zet niet slaan 26 10, maar moet 5 schijven slaan met den dam over 13, 27, 16, 7 naar 29, en 't spel is dan remise door 14—20, 510 en 32—38 van zwart. De oplossing van den auteur is len de oude Whitney, maar dat was ook alles wat er van hem viel te zeggen Een zonderling heer hij joeg niet, schoot niet, speelde geen golf en geen brid ges, deed niets! Wel iets vreemds voor den heer van Revelly, het grootste huis in dien hoek van het graaf schap. Niemand wist eigenlijk wat hij anders uitvoer de dan zitten suffen over een boek of zijn mond hou den op diners. Na eenige lofwaardige maar mislukte pogingen om een onderwerp te vinden, waarvan Wynnstanley op de hoogte was, na gevraagd te hebben hoe Cau da het denkbeeld van preferent tarief vond en of h waar was dat het voldoende graan kon verbouwen O' het heelal mee te voeden, trokken de meesten zich i' rug en gaven hun vriendelijk bedoelde pogingen op. Wynnstanley wist niet veel te zeggen, zelfs niet over Canada. Hij had het onbehagelijk gevoel va* den vreemde, die zich plotseling tussehen menschen ziet geplaatst, wier wachtwoord hij niet kent, wier denkbeelden, gewoonten en gedachten hem allen vreemd zijn. Het had er veel van alsof hij ongewaarschuwd was gekomen in een provinciestadje i* Rusland, waar hij de menschen een taal hoorde spreken, die hij niet ken de en hen dingen zag doen waarvan hij de bedoeling niet vatte. „Runs" en „brushes" en „earthstopping" en „Vi xens" waren allen woorden waarvan hij de beteekenia niet begreep. Evenmin zag hij eenigen zin in „bags" en „hot corners" en „hand rearing" of in „subsoil drainage" of in „no trumps" of in „foursomes." De praatjes over de omgeving, over de plaatselijke politiek gingen hem voorbij. En behalve dat alles sloeg hij te angstvallig gade, hoe andere menschel zich aan tafel gedroegen, wat zij op het juiste oogen blik met hun ijsbordjes deden, wanneer zij vorken ge bruikten en hoe zij het aanlegden een stukje laas op een stukje geboterde biscuit zonder behulp Va* een mes te eten. Hij was te bang om fouten te maken, er te zeer op uit geen gek figuur te slaan, dan dat hij on gedwongen een discours had kunnen voeren, zelfs al was er iets geweest waarover hij spreken kon. Mama's met volwassen dochters kozen partij voor ALRMAARSCBG COORAN T-W HHK Bstasaes ïüSfeJ 1 1 1 1 1 \7/\n tniir» onf. x IA .J'O

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1915 | | pagina 9