m
DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Luxe Automobielen
AdresJAC, MET.
Damrnbriek.
No. 297
Honderd en zeventiende Jaargang.
1915
ZATERDAG
18 DECEMBER
In het Moeras
FEUILLETON.
Purper en fijn Linnen
Abonnementsprijs per 3 maanden f1— ,-fr. p. post f 1.25. Rdvertentieprils 10 et, p. regel, pote letters naar plaatsruimte, Brieyen Ir, N, V, Beek- en Handelsdrukkerij y.Il HERIBs, COStER 5 ZOON, Vnnrdam C9. Tésfom 3,
door
JO VAN AMMERS— KüLLER.
Nadruk verboden.
Tegen zonsondergang hield onze troep halt op den
top van een lagen heuvel. Rondom, zoover onze ver
moeide oogen de verte verkennen konden, zagen wij
niets dan de eindelooze verlatenheid van het Mazuri-
sche land; de slecht onderhouden weg splitste zich
op dezen heuvel in verschillende smallere paden: de
befaamde moeraswegen, welker onbetrouwbaarheid wij
maar al te goed kenden.
De kapitein riep mij naast zich, en, terwijl wi] ons
over de kaart bogen, hopend uit dit kruispunt den
rechten weg te hervinden hoorden wij plotseling de
krakende stem van den kleinen luitenant Raffling:
„Daar schijnt waarachtig een huis te zijn." En in
derdaad. De laatste zonnestralen deden enkele ven
sters van eene, achter hooge boomen schuilgaande wo
ning schitteren en als seinlichten voor ons opgloeien
Raffling die ingespannen door zijn kijker tuurde
meende de contouren van een kasteel te onderscheiden.
Zwijgend vervolgden wij toen onzen weg. Ik zag
een paar maal naar het strakke hoekige gezicht van
den kapitein, waarvan de haviksneus en de levendige
grijze oogen zoo vreemd contrasteerden met den wet
ten mond' onder den blonden knevel. Toen wij de
oprijlaan van het kasteel bereikten, begon de schemer
te vallen en reeds vloeide er duisternis onder de boo
men, welke, ter weerszij van een grof bestraten kron
kelenden weg, hei huis voor onze blikken verborgen.
Behalve den opzichter, die, vóór de deur van zijn hut
staand, ons norsch en zwijgend monsterde, zagen wij
mensch nog dier.
„Hebt U," vroeg kapitein von Fink mij plotseling,
„toen u te Berlijn in garnizoen was, vaak de opera be-
zocht
De vraag, op die plaats en op dat oogenblik, klonk
zóó zonderling, dat ik lachte. Het scheen mij, na on
zen afschuwelijken tochit door de moerassen, of er ja
ren verloopen waren sinds ik andere, dan krijgsmu-
ziek Jiad gehoord. Von Fink wachtte niet op mijn ant
woord. „U herinnert u misschien," ging hij voort, „dan
een jaar of acht geleden een beroemde zangeres: Ro
sa Cordova."
Rosa Cordova. Opeens zag ik den naam, zooals
die toen van de honderden Berlijnsche aanplakzuilen
met pralende letters werd' uitgeschreeuwd. Rosa Cor
dova met dien naam had Berlijn een paar win
ters gesold', en een schoone kleur, een kostbare spijs
een zeldzame bloem deden hem voortbestaan, toen de
draagster, na een korten triomf tijd, weer van de plan
ken verdwenen was.
„Rosa Cordova", vervolgde von Fink, terwijl hij zich
bukte naar één zijner sporen „is met graaf Reltz ge
trouwd, die op dit kasteel woont."
Verrast wilde ik spreken, maar wij reden om een
scherpen hoek en de voorgevel van het kasteel, de
machtige grauwe steenmassa van een middeleeuwsch
slot verhief zich vóór ons met sombere indrukwekkend
heid. Een gracht omgaf het vierkant der muren, een
korte stompe toren was aan de rechterzij uitgebouwd
en een zwerm zwarte vogels vloog daar krassend a
en aan. Over de houten brug botsten de hoeven on
zer paarden en achter een bediende, die met de hoog-
gedragen toorts het terras verlichtte, trad de slotheer
door de breedte deur naar buiten. Hij droeg de klee
ding van het land, een langen, met een gordel geslo
ten kiel en tot de knie reikende laarzen; onder de diep
getrokken bonten muts geleek zijn baardig gelaat van
een oostersch donkere tint, en toen hij ons met hoog
hartige hoffelijkheid binnennooddte, zag jk zijn be
weeglijke zwarte oogen en zijn forsche, witte, als van
'een "roofdier scherpe tanden.
In de eetzaal, die hol en kil was als n kerkgewelf,
stond een door kaarsen verlichte disch voor het avond
maal gereed, en terwijl de kapitein, Raffling en ik ons
elk aan een der zijdten zetten, en de gastheer zelf de
i vierde plaats innam, schoot mij te binnen, wat von
I Fink gezegd had over de beroemde zangeres, die de
chatelaine van dit sombere slot zou moeten zijn
het kón niet; het moest een andere Graaf Reltz zijn
die Roza Cordova had getrouwd'; niets duidde hier
op de aanwezigheid van een vrouw.
Onze gastheer was minder verboerscht dan zijn
uiterlijk deed vermoeden. Bij zijn zelfbewustzijn ver
baasde mij een zekere nervositeit in zijn bewegingen
en een plotselinge angst, waarmee hij op kon schrik
ken, wanneer» de deur openging. Doch bij het einde
van het maal, terwijl hij de bourgogne, die een be
diende hem juist had ingeschonken, aan de lippen
bracht, begon zijn hand te beven; hij uitte een ge-
smoorden vloek, en meteen smeet hij het glas op den
vloer, zoodat de kristallen scherven rondstoven en het
donkere vocht, tegen het wit van den .disch spattend,
vlekte als bloed.
Doodsch zwijgen volgde op dit gebeuren. Wij wis
selden een blik; op von Fink's gezicht las ik minach
tende verbazing. Graaf Reltz stamelde een excuus: een
barst in den rand van het glas had hem den lip ver
wond.' Niemand antwoordde op dezè tastbare leu
gen en de stilte bleef, neep onheilspellend.
Toen deed een licht geritsel ons opzien, en wij
de vreemden bleven staren, onthutst als naar een
verschijning. Want een kleine slanke vrouw was bin
nengekomen, een figuurtje als een Fransch markiezin-
netje, met wit satijnen voetjes, die te dansen schenen
over het vermolmde parket. Een overvloed van don-
ner haar was modieus langs het fijn-blank ovaal van
iet gezichtje gekapt en een kostbaar kanten toilet,
waarvan de puntige sleep als een levend ding met elke
beweging meegleed, omsloot het jonge lijf. Von Fink
herstelde zich het eerst. Opgesprongen boog hij zich
hoffelijk over de kleine beringde hand dfer gravin.
Maar ik had gezien wat aan hem en Raffling ontgaan
was, hoe 't gezicht van den graaf grauwwit vertrok
ken werd van haat, hoe die haat zijn oogen had ver
troebeld en zijn grove handen tot vuisten gebald, en
hoe de gravin, over den gebogen rug van von Fink
heen, hem een blik had toegeworpen van trotschea af
schuw en hoonende minachting, maar hoe die blik
verstarde tot angst, tot starren nijpenden, doodelijken
angst.
naar het Engelsch
door
LILLIAS CAMPBELL DAVIDSON.
19)
Terwijl hij dat deed, viel zijn oog op de punt van
een stijf geel papier, dat van achter de plaats, waar
het had gelegen, uitstak, Hij greep er naar en haalde
het met eenige moeite voor den dag, want het zat stijf
tussehen het hout bekneld. Het glad strijkend, bekeek
hij het. En daarop zag hij beter toe met plotseling toe
nemende belangstelling.
Hoe dwaas! Hoe merkwaardig! Het was oogen-
schijnlijk een oudte huwelijksactte! Ja! Dat was 't! De
acte van een huwelijk tussehen eene Horace Whitney
en eene Annabel Morrison, dateerende van een twin
tig jaar geleden.
Hoe vreemd En mr. Barclay had hem verteld, dat
de oude Whitney nooit getrouwd was geweestKon
dit zijn acte wezen of die van zijn vader? Zijn eigen,
zonder twijfel, naar dten datum te oordeelen. Maar
waarom die hier te bewaren? Waarom te wenschen dat
die voor zijn dood verbrand werd? Hoogst waarschijn
lijk had hij niet meer geweten, waar die was, toen hij
de rest van zijn papieren vernietigde. In elk geval was
zij van weinig waarde, nu hij geen erfgenamen had
nagelaten. Zijn vrouw was zeer waarschijnlijk reeds ja
renlang dbod en zijn verdriet was zoo grootge weest.
da hij nooit over haar had gesproken. Maar hoe het
ook zij, het was een mysterie een vreemd mysterie,
XVI.
„Vermoeidheid kan snorken op keisteenen, terwij
niet vermoeide traagheid een donzen peluw hart
vindt".
Cymbelme
Wynnstanley zat het oude gekreukelde papier in zijn
„Noch einmal ruf ik melnen RitterVoor een
witgelakten vleugel zat een jonge-vrouw en haar- glan
zende sopraanstem zong Elsa's klacht uit Lohengrin.
In het zeskantige vertrek, flauw verlicht door een
roodomkapte schemerlamp, hing een geur van iris en
sigaretten, en vóór den kleinen roodkoperen haard
zat mijn kapitein en tuurde in het stervend vuur, met
het hoofd gesteund in de handen. Was het niet .„als
een droom: het weelderige moderne damesboudoir in
het oude sombere slot; die jonge begaafde vrouw in
deze trieste eenzaamheid? Op de gracieuse invitatie
oer gravin was ik, na het souper, haar en von Fink
naar de torenkamer gevolgd tot zichtbare woede van
den graaf, die alleen met Raffling bij de cognacflesch
achterbleef.Ik nam den schijn aan, mij in een Fran-
schen verzenbundel te verdiepen, toen ik bemerkte, dat
mijn gastvrouw en de kapitein oude bekenden waren;
toen ik aan haar bewogen stem hoorde, hoe blij zij
was met het weerzien van dezen vriend. Tallooze her
inneringen uit een lang vervlogen gelukkigen tijd be
spraken zij; van een dollen sledevaart repte von
t ink; zij, giet een zucht en een lach, van een vroolijk
souper; en daarna sprak,hij zachter van een afscheid,..
een lentemorgenwaarop geen tot weerziens was
gevolgd. Toen stond, na een lange stilte, de eenmaal
beroemde zangeres op, en haar warme stem zong El
sa's klacht. Het lied stierf uit.... wij hoorden weer het
krassen der raven, die om den toren vlogen. En toen,
plotseling, haar stem, uitbarstend, rauw en schril van
wanhoop: „O hemel, Oskar! Help me help me,
om hier weg te komen!" Verward en verschrikt was
de kapitein opgesprongen; zijn oogen gingen naar
mijik was al bij de deur en stamelde een excuus,
doch de gravin hield mij terug met een bijna gebie
dend gebaar harer kleine hand.
Zij stond op, sloop geluidloos naar de kamerdeur
en opende die om te zien of iemand haar beluisterde.
En terwijl zij een stoel bij die van haar vriend schoof,
begon zij haastig fluisterend: „O, die angst.... altijd
die angst...; en altijd alleen, alléén in dit huis met
hem!"
Ik huiverde. Hier was geen. pose, geen spel van
een coquette vrouw, zooals ijc straks bij het theatrale
gebaar één oogenblik had gemeend: de angst in deze
prachtige oogen was echt.
„Hij haat me", ging zij voort, „en wie hem niet
kent weet niet hoe hij naten kan. En eiken nieu
wen dag denk ik: dit zal mijn laatste zijn.... Vandaag
zal het komen: zijn wraak."
„Wraak?" herhaalde von Fink. „Mijn arme vrien
din, waarop wil hij wreken?"
Nu trok een bijna wreede lach om haar rooden
mond: „Omdat hij mij nooit heeft kunnen dwingen.
Omdat iedereen voor hem bukt.... omdat ze hem allen
slaafs onderworpen zijn.... en ik niet!"
„Maar", begon de kapitein aarzelend, „toch trouw
de hij u indertijdTT'" J-
Zij lachte smadelijk op. „Uit liefde! Ja! Hij, die
alles dwong, meende, dat hij ook de liefde dwingen
kon. Mij kócht hij omdat hij een graaf was en
rijk, een koning in zijn land. Wat maakte ik mij een
illusies van het oude kasteel, waar ik prachtige fees
ten zou geven, waar ik groote kunstenaars ziu noodi-
gen, waar ik een kring van vrienden om me heen ver
zamelen zou! Toen ik zijn vrouw was. bracht hij me
hierZes uren reden we door de moerassen, van
het kleine nest waar de trein had' gestopt. Toen zag
ik deze grauwe spelonk. Dienzelfden dag werd onze
haat geborende mijne, omdat hij me dwong tot dit
afschuwelijke bestaan, de zijne, omdat ik gruwde van
de omgeving waarin hij gelukkig was."
Zij zweeg. Al sprekend had ze zich opgewonden en
haar donkere oogen vlamden.
.„Maar waarom gaat u dan niet heen! riep ik uit,
waarom maakt u geen eind aan dit ondragelijke le
ven?"
Weer dempte haar stem tot gefluister.
„Ik durf niet" zei zij schuw. „Zooveel uren door t
moerasland wie daar verdwaalt, vindt den weg
niet terug. wie in deze streken een vijand heeft,
lokt hem mee naar het moeras
„Mijn hemel hoe afschuwelijk", mompelde von
Fink, die was opgesprongen en zenuwachtig het ver
trek heen en weer liep.
Ik sliep ellendig. Urenlang lag ik te luisteren naar
de doodsche stilte rondom mij. alsof ik in een spook
huis wachtte op de verschijning van den geest. Ioen
ik tegen zonsopgang uit een benauwenden droom ont
waakte, zag ik von Fink geheel gekleed vóór het ven
ster .staan en ingespannen naar buiten turen. Einde
lijk wendde hij zich om, streek met de hand langs het
voorhoofd en slaakte een zucht van verlichting. Onze
oogen ontmoetten elkander, hij wendde de zijne af,
en gedurende het haastig ontbijt, dat wij een half uur
later in de kille eetzaal gebruikten, vermeed hij mij.
Buiten op 't voorplein stampten onze paarden. Een
zware nevel hing over de grijze muren en verdofte het
groen van boomen en heesters tot grauw. De graaf
noch de gravin vertoonden zich op dit vroege uur,
toen wij eindelijk wegreden, zag ik op naar den-to
ren Een der gordijnen was terzijde geschoven
en in het boudoir der gravin brandde de roode sche
merlamp met een valschen schijn.
Von Fink wist thans den weg naar onze oorspron
kelijke plaats van bestemming, het dorpje B. De graaf
zelf had dien nauwkeurig met een roode lijn op onze
kaart aangeduid. Tóen wij het landgoed verlaten had
den, riep de kapitein mij naast zich.
„Ik heb haar kunnen helpen", zei hij. „Ik heb dezen
nacht gebruikt om onze kaart na te teekenen en daarop
den weg, zooals die door den graaf is aangegeven.
De gravin kent de streek eenigszins. Zij is schrander
TE HUUR
tegen biliijK tarief.
Telefoon 572.
genoeg om met hulp van die kaart en een paar orièn
teeringspunten Bte bereiken."
„Hoe kan zij ongemerkt uit het kasteel wegkomen?'
vroeg ik.
„Zij is al weg" zei hij en een glimlach van volde
ning verhelderde zijn gezicht. „Ik had den graaf verl-i
gevraagd vóór zonsopgang de huisdeur te openen om
mijn mannen te inspecteeren. Al een paar uur gele
den is zij heengegaan, 't Was alles wat ik voor haar
dien konhaai- grootste angst was dat hij haar op een
der moeraswegen achterhalen zou, en dèt heb ik
kunnen voorkomen."
Nog spraken wij over onze vreemde ervaringen in
het slot en over von Fink's plannen om de gravin ver
der te helpen, toen een ruiter in gestrekten draf ons
achterop reed. Ik voelde mijn hart opbonzen in mijn
keelYiet was de graaf.
„Haltschreeuwde hij den soldaten toe. „Gaat niet
verder!" En zich wendend tot den kapitein nam hij
dén bonten muts af„Vergeeft mij, meneer von Fink,
ik ben onverantwoordelijk dom geweest. De houte»
brug, een paar honderd meter verder op dezen weg,
is volkomen vermolmd en buiten gebruik gesteld;
goddank, dat het mij daarstraks in de gedachten
schoot."
Von Fink was in het zadel opgesprongen; één
oogenblik dacht ik dat hij den man tegenover hem zou
worgen. Toen tuurde hij met wilde wanhoop naar
de brug in de verte waarvan wij het donkere hout
vaag konden onderscheiden. Doch hij kende maar
een plicht: die van den krijgsman in oorlogstijd, om
zoo snel mogelijk de plaats van zijn bestemming te
bereiken, en voor dien plicht moest elk ander gevoel
wijken.
De graaf wees ons een anderen, een paar mijlen
langeren weg. De troep stelde zich weer in beweging
en de soldaten zetten een lied in:
Morgenroth, Morgenroth
Leuchtest mir zum frühen Tod
handen rond te draaien en hield zich onledig met er
zich over te verwonderen. In "een leven,'dat plotseling
zoo effen, zoo afgerond, zoo gesmeerd was geworden,
dat daarin geen plaats meer was voor angst of zorg
of overwegingen, was deze zonderlinge ontdèkking 'n
prikkelende opwekking in de kalme eentonigheid.
Waarom zou de oude Whitney die hier zoó secuur,
zoo afdoend hebben weggeborgen, dat zelfs zijn eigen
zaakwaarnemer niets van haar bestaan afwist? Waar
om had hij die willen verbranden tegelijk met zijn an
dere particuliere papieren, toen hij voelde, dat de
dood hem op de hielen zat en hij het noodzakelijk
vond al zijn wereldsche zaken te regelen? Hoe
gek om deze te vernietigen! Er moesten zeker ergens
copieën van zijnEn waarom was hij zoo geheimhou
dend omtrent zijn huwelijk geweest, dat zelfs mr. Bar
clay had gemeend, dat hij ongetrouwd was! De oor
zaak daarvan was zeker geweest, dat de dood van de
vrouw, wier naam hier naast zijn eigen stond, een zoo
bitten, een zoo diep verdriet was, dat 't noemen zelfs
daarvan de rauwe wonde openreet.
Een eigenaardig-gevoel van belangstelling en ver
wondering bekroop Wynnstanley. Was de liefde dus
zoo! Iets dat 't heelal voor iemand kon veranderen?
Tot nogtoe had hij er weinig aan gedacht. Hij had
nooit een vrouw ontmoet die een zweem of schaduw
van zoo iets bij hem had opgewekt. Eigenlijk gezegd
had hij weinig vrouwen gekend. Wat was dit geheim
zinnige, onbekende iets, dat de menschen aan zulke
aandoeningen ten prooi gaf, zulk een verandering en
hun leven bracht?
Daar moest toch meer in zijn dan alleen de aantrek
kingskracht der natuur, de behoefte aan kameraad
schap, de bewondering kort en vluchtig voor een ge
laat, voor een stem of blik. Liefde was misschien die
per, dringender, machtiger dan hij zich ooit had voor
gesteld. Hij keek naar het verbleekte schrift op het pa
pier voor hem en iets daarin gaf hem een zonderlinge
rilling. Hij, deze man, die voor hem heer van Revelly
was geweest, had, hoewel lafig geleden, zijn liefdes
geschiedenis gehad. Hoedanig was die geweest? Hoe
bad die zijn gemoed bewogen? Was liefde, alles wel
beschouwd een macht in het leven der menschen en
niet slechts een voorbijgaande gloed, de illusie van
een grillige verbeelding, zooals hij tot dusver had ge
meend.
En de man, die getrouwd was geweest kop er zelfs
na vele jaren niet toe komen over zijn geluk en zijn
verlies te spreken. Hij had getracht deze laatste reli-
quie van de groote ervaring in zijn leven te verbran
den. Het toeval had hem een poets gebakken. Zou hij
dit nu verbranden, wetend wat Whitney's verlangen
was geweest?
Wynnstanley boog zich wat meer naar het vuur toe
dat tussehen half verkoolde blokken hout lag te smeu
len. Hij hield het papier er boven, had het er bijna in
laten vallen. Toen trok hij zijn hand terug. Iets in zijn
binnenste deinsde terug voor het verbranden van een
ding waarop hij geen recht had, weerhield hem zich
nog grootere ongerechtvaardigde vrijheden omtrent
Revelly en alles wat het bevatte te veroorloven, dan hij
die reeds had genomen door het stilzwijgen, te bewa
ren.
Hij trok zijn hand terug, stopte het papier weer ach
ter de lade en bracht het schuivend paneel weer op
zijn plaats. Het was daarin goed opgeborgen. Moge-,
lijk zou niemand het ooit weer in handen krijgen. Hoe
dit ook zij, het lag niet op zijn weg er zich mee te be
moeien.
De volgende drie maanden brachten allerlei erva
ringen mede. Er kwam veel bezoek, want het halve
graafschap was verlangend, hetzij uit zichzelf of aan
gezet door de nieuwsgierige vrouwen, in eigen per
soon den nieuwen heer van'Revelly te zien.
Wynnstanley kreeg uitnoodigingen voor diners
voor lunch of afternoon tea. Hij ging er heen met
een zekeren schuwen tegenzin en toch ook met gretig
heid. Hij wenschte te weten te komen, hoe het nieuwe
leven was, waarin hij was verzeild geraakt, hunkerde
er naar daarin vrienden te maken. En toch was hij
zich te zeer bewust van zijn eigen tekortkomingen,
zijn eigen onwetendheid om gelukkig te zijn.
Toen de eerste nieuwsgierigheid was bevredigd
was men in 't graafschap wel wat teleurgesteld. Hij
scheen geen kwade kerel te wezen, hij pochte niet en
deed niet denken aan pas verkregen geld, zooals wij
AAN DF, DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen oplossingen van pro
bleem 368 (auteur P. Kleute Jr., den Haag).
Stand
Zwart: 3, 5, 8/11, 14, 17, 20/23, 25, 28, 29, 40.
Wit: 12, 26, 31, 35, 36, 38, 41, 42, 43, 44, 47, 48.
Oplossing
1 42—37 1. 40:49
2. 37—32 2. 28:46
3. 35—30 3. 25 34
4 43—39 4. 34 32
5. 48—43 5. 49 38
6' 47—41 6. 46 37
-7 31 2 7 17 8
8 26 10 8. 5 14
9. 2:46!
Zwart: 14—20. V 46—19
Zwart: 11—17. Wi 19—28
^wart: 20—24. Wit: 28 6
Zwart: 24—29 Wit: 6—39.
Deze auteurs-oplossing is echter foutief en werd
ook door geen enkelen oplosser gevonden. Wit mag
n.l. bij den achtsten zet niet slaan 26 10, maar moet
5 schijven slaan met den dam over 13, 27, 16, 7 naar
29, en 't spel is dan remise door 14—20, 510 en
32—38 van zwart. De oplossing van den auteur is
len de oude Whitney, maar dat was ook alles wat er
van hem viel te zeggen Een zonderling heer hij
joeg niet, schoot niet, speelde geen golf en geen brid
ges, deed niets! Wel iets vreemds voor den heer van
Revelly, het grootste huis in dien hoek van het graaf
schap. Niemand wist eigenlijk wat hij anders uitvoer
de dan zitten suffen over een boek of zijn mond hou
den op diners.
Na eenige lofwaardige maar mislukte pogingen
om een onderwerp te vinden, waarvan Wynnstanley
op de hoogte was, na gevraagd te hebben hoe Cau
da het denkbeeld van preferent tarief vond en of h
waar was dat het voldoende graan kon verbouwen O'
het heelal mee te voeden, trokken de meesten zich i'
rug en gaven hun vriendelijk bedoelde pogingen op.
Wynnstanley wist niet veel te zeggen, zelfs niet
over Canada. Hij had het onbehagelijk gevoel va*
den vreemde, die zich plotseling tussehen menschen
ziet geplaatst, wier wachtwoord hij niet kent, wier
denkbeelden, gewoonten en gedachten hem allen
vreemd zijn.
Het had er veel van alsof hij ongewaarschuwd was
gekomen in een provinciestadje i* Rusland, waar hij
de menschen een taal hoorde spreken, die hij niet ken
de en hen dingen zag doen waarvan hij de bedoeling
niet vatte.
„Runs" en „brushes" en „earthstopping" en „Vi
xens" waren allen woorden waarvan hij de beteekenia
niet begreep. Evenmin zag hij eenigen zin in „bags"
en „hot corners" en „hand rearing" of in „subsoil
drainage" of in „no trumps" of in „foursomes."
De praatjes over de omgeving, over de plaatselijke
politiek gingen hem voorbij. En behalve dat alles
sloeg hij te angstvallig gade, hoe andere menschel
zich aan tafel gedroegen, wat zij op het juiste oogen
blik met hun ijsbordjes deden, wanneer zij vorken ge
bruikten en hoe zij het aanlegden een stukje laas op
een stukje geboterde biscuit zonder behulp Va* een
mes te eten. Hij was te bang om fouten te maken, er
te zeer op uit geen gek figuur te slaan, dan dat hij on
gedwongen een discours had kunnen voeren, zelfs al
was er iets geweest waarover hij spreken kon.
Mama's met volwassen dochters kozen partij voor
ALRMAARSCBG COORAN
T-W
HHK
Bstasaes
ïüSfeJ
1 1 1 1 1 \7/\n tniir» onf.
x IA .J'O