Als gij neerslachtig wordt, Voor de Dames. Gras lk/L±±x±m INGEZONDEN MEDEDEELINGEN. vindt dan uit waarom. Neerslachtigheid komt gewoonlijk voort uit een slechten toestand van het gestel, en indien gij er niet in slagen kunt om uw zwartgalligheid te ver drijven door te letten op wat gij eet en drinkt, door voldoende te slapen, voldoende lichaamsoefening en frissche lucht, bestaat er aanleiding ons aan overtol lig urinezuur in het bloed te denken. Gewoonlijk wordt gij hiervoor gewaarschuwd door pijn in den rug, duizeligheid, hoofdpijn en water stoornissen. Bekamp dit urinezuur door licht verteerbaar voed sel te gebruiken, voldoende nachtrust en lichaams beweging te nemen, door u niet op te winden en door de nieren op te wekken tot grooter werkzaam heid en het beter filtreeren van het bloed. Er be staat hiervoor een veilig geneesmiddelFoster's Rugpijn Nieren Pillen. Foster's Pillen zijn een speciaal niergeneesmiddel, dat de nieren helpt om overtollig urinezuur en an dere vergiften, die nierkwalen veroorzaken, uit het bloed te filtreeren. Ongetwijfeld verdienen zij ge probeerd te worden, want zij hebben tal van per sonen in gevallen van| niergruis, niersteen, water zucht en andere nierkwalen geholpen. Een verstan dig mensch zal door eenvoudige, zorgzame leefwijze zijn genezing bespoedigen. Te Alkmaar verkrijgb. bij de hh Nierop en Slothouber, Langestr. 83, Toezending geschiedt fr. na ontv, v. postwissel a f 1.75 voor één, of f 10.voor zes doozen. Eischt de kechteFoster'sRugpijnNieren Pillen, 'weigert elke doos, dieniet voorzien is van nevenstaand handelsmerk dat van het Departement v. Koloniën propaganda zal uitgaan, opdat de bevolking voldoende worde voorge licht. Laat men dan eindelijk eens inzien, dat menschen die de bevolking kennen, weten wat gedaan moet wor den om haar de bevolking te bereiken. Behalve een verbetering der wijze van openbaar maken door dag- en weekbladen, zouden wij in de ruime versprei ding van brochures, zooals die, geschreven door wij len kolonel W. J. de Bruyne, stappen in de goede rich ting zien. Meer dan erg zou het moeten worden geacht indien niet van alle kanten de jonge lieden zich beschikbaar stelden om het land te bedienen met al hunne krachten. Jan Salie moge d'an thuis bij dé kachel blijven zit ten. KANTINDUSTRIE. Het is een schijnbaar onvereenigbaar feit, dat in de zen oorlog de kantindustrie is gaan bloeien als nooit te voren. De Belgische vluchtelingen hebben ons be kend gemaakt met haar kunst en ons land was rijp, het werk te waardeeren. Immers sedert eenige jaren valt hier een grootere belangstelling te constateeren voor alle handenarbeid, zoowel voor hetgeen gewoon lijk handwerk heet en waarmee dan uitsluitend de fraaie handwerken bedoeld wordt, als voor de onder den naam handenarbeid te zamen gevatte kunsten der kleibewerking, cartonnage, rietvlechten, enz. Voldoende wordt het werk der handen echter nog lang niet gewaardeerd. Het om-den-broode gewerkte niet, en ook het uit liefhebberij geknutselde niet. Eenigen tijd gêleden heeft een bekend arts, die zich speciaal met krankzinnigheid bezighield, geconstateerd dat er onder de vrouwen betrekkelijk veel minder krankzinnigheid voorkomt dan onder de mannen. Na allerlei proefnemingen kwam hij tot de slotsom, dat hier als oorzaak kon worden aangenomen de bezig heid der handen. Wanneer vrouwen onder zwaar leed gebukt gaan, zal haar verdriet haar nog niet tot le diggang bergen. Al tobbend en zuchtend roert ze nog ijverig de handen, de breipennen tikken, de haak pen glijdt door het werk. Mannen echter, misschien stoppen ze eens extra de pijp en pogen aldus de ze nuwachtige vingers te roeren, wellicht waaien ze met de krant heen en weer, probeeren te lezen, doch ze zien niets dan letters en hetgeen, dat waarlijk de gedachten zou af leiden, handenwerk, versmaden ze. Het heeft dus groot nut, de handen bezig te hou den. Van evenveel nut is net aan kinderen, zoowel jongens als meisjes, te leeren, wat ze alles met de han den kunnen vervaardigen. Een twaalf-jarige krulle- bol heeft zich heusch niet te schamen voor zijn liefheb berij voor rietvlechten. Integendeel, het is een goed teeken, dat men het werk der vingers ook in z'n op voedkundige waar dé heeft leeren waardeeren. De kin deren leeren, hoe allerlei schijnbaar ingewikkelde voor werpen in elkaar zitten, het leert hun de vingers te gebruiken, want menig meisje zelfs is vaak nog zoo onhandig, het geeft hun een idee van kunstzin, het ontwikelt de smaak, enfin niets dan goeds, te veel om op te noemen. Op vele lagere scholen wordt tegen- niet slecht af. Het is een goede winkel en de men schen zijn heel aardig voor me. 'k Veronderstel dat u regelrecht van buiten komt, niet waar? Van die plaats, waarvan u mij zei, dat u ze zoo grodtsch vond en dat die u zoo zoo drukte? Het moet nu buiten zeker heerlijk zijn? De bloemen allemaal uit en de boomen groen! Prachtig! „Heeft u het nog niet gezien?" vroeg hij ietwat ver baasd. Hij had vergeten, dat zij hier was opgesloten tusschen baksteenen en brandend plaveisel. „Zoo nu en dan ga ik eens naar de rivier of doe een uitstapj enaar buiten en wandel daar. Dat is heer lijk." „Af en toe? Hoe dikwijls? Zoo dikwijls als u dat wenscht?" „Wel, dat moet natuurlijk op een dag gebeuren als er vroeg gesloten Wordt. Wij hebben geen vrije na middagen behalve Zaterdag." „Het is nu Zaterdag. heeft dus vandaag zeker vrij af?" „Ja, anders zou ik nu niet uit zijn. Ik wandelde naar huis, om zooveel lucht te krijgen als ik kon. En het is zoo interessant op de straten, als men die nooit anders te zien .krijgt dan 's morgens vroeg en 's avonds." De gedachte kwam bij hem op haar te vragen met hem naar Hampton Court te gaan of ergens anders heen. Hij kende Londen echter te weinig om met ze kerheid te weten of hij spoedig in 't groen zou kun nen zijn en de conventies hadden hem te veel onrust veroorzaakt, sinds hij Revelly had geërfd, om zich daartegen te durven vergrijpen. Men had in Engeland zulke geheel andere denkbeelden omtrent alelrlei din gen dan in Canada. Men beleedigde mogelijk een Engelsch meisje als men haar vroeg een vrijen namid dag met je door te brengen. En hij zou dit zachte meisje met haar kiesche manieren voor niets ter we reld hebben willen beleedigen. Zij wandelden voort langs clubs, winkels en ijzeren hekken van parken. „En is u nu meer met uwe nieuwe woning ingeno men?" I woordig dan ook les gegeven in sl&id. Wie wel eens een tentoonstelling van het knutselwerk der kind'erhan- den heeft bezocht, kent de allerliefste dingetjes, die er te voorschijn kunnen komen; en de materieele waarde is slechts luttel Gedurende enkele jaren werd er aan de Kunstnijver heidschool te Amsterdam, waarvan nu de heer Mol- kenboer directeur was, een cursus gehouden speciaal voor die kantbewerking. Hoofdzaak was hier gekloste kant in zijn verschillende werktechnieken. De belang stelling was steeds grooter. Met noeste ijver wierpen de leerlingen, meest „thuis-zijndè" jongedames, zich resultaten. Als ze straks de kunst geheel meester zijn, nemen ze met het groote kloskussen op -den schoot op het nieuwe werk en allen waren voldaan over de plaats in de salon en babbelen al klossende het jour repertoire af. Behalve dé jongedames-kantcursus is men nu ook doende met de oprichting van een speciale kantschool voor arbeidersdochters, die men wil vestigen ln een streek, waar de kantindustrie al van ouder op oudier wordt beoefend. Het wachten is op rijkssubsidie, die als zoo goed als geschonken was, maar bij den oor log werd ingetrokken. door J. EIGENHUIS. (Nadruk verboden). ,,'k Zal de lobbes maar laten komen", zegt mevrouw Bogaard tegen haar logee Roosje Bakker, de beroem de zangeres. „Arnold heeft nu z'n vacantie en thuis is er ook niets voor hem te beleven." „Och, ik vind het een leuke jongen, Arnold Maas, hè? 'k Heb hem hier geloof ik nog wel eris ontmoet. Zoo'n lange jongen met een ernstig gezicht, stil en wat hoekig." „Saai en schrikkelijk links, bedoel je misschien", lachte mevrouw. „Och, hij vroeg nu belet en ik wil hem niet teleurstellen." Roosje had er nog herinnering van, hoe hij haar verleden jaar zoo wonderlijk vreemd kon aanstaren, als ze eens zong.... Ze voelde zoo iets in zijn blik als de verwondering, waarmee kindertjes naar een kleurige blpem zien of naar een zingenden vogel luis teren, op den leeftijd, dat elke indruk een openbaring is van nieuwe levensrijkdommen. „Ik mag hem van de trein halen, hè, ja?" dringt Roosje aan met een enthousiasme, dat wat al te jong is voor haar zeven en twintig jaar. „Ik vind het een feest, eens wat te moederen over zoo'n langbeenigen baby.... En dat mag wel eens..." „Ja", meent mevrouw Bogaard, „dat mhg zeker! 'k Weet niet, hoe jong het schaap al de deur uit moest, pp kostschool, om plaats te maken voor z'n eerste stiefmoederAltijd was hij te veel in z'n vaders huis..." Dat hield Roosjes geest bezig en ze beklaagde en troetelde den stillen, langen jongen in haar gedach ten, die nooit moederliefde had gekend en zoo'n droe vig waas over het gelaat had. Ze ontstelde er zelf van, toen ze bij den uitgang van het station plotseling voor hem stond en ze hem in één oogenblik zag verbleeken en weer vuurrood wor den en hem plomp z'n verrassing hoorde uitstotteren Allemachtig, juffrouw Bakker, komt u de kleine jon gen afhalen Ze nam hem moederlijk aan den arm. „Dat kom ik nu eris doen, kleine Nolly... En dan loopen we samen gezellig. Zoo ver is 't niet...." „Was het maar veertig Duitsche mijl", schoot hij hartstochtelijk uit. En zoo waren ze den eersten dag al dadelijk ver trouwelijk. Eer ze bij haar tante Bakker aankwamen hadden ze al heel diepzinnig geredeneerd over echte moederliefde, over het sombere leven en over den dood. Dat was zijn geliefkoosd onderwerp. Hij ver telde haar al wat hij gelezen had over het stervens proces in spiritistische en theosofische lectuur en hij wist precies, wat er met hem zou gebeuren, als, hij „naar de andere zijde overging", zooals hij het noem de. ,Br! Niet zoo griezelig praten", huiverde ze, ste vig z'n arm drukkend, ,,'k Zou je wel flink vasthou den als je zoo'n reis in 't vizier had.... Wel foei, en vind je dan het leven niet heerlijk!...." Ze zag hem in de oogen en toen voelde hij een schok door al zijn leden gaan en was het hem ineens of schitterlicht door een donkere lucht boorde. Hij verbleekte weer en kleurde toen vuurrood en bleef verder voor zich zien als een schuldige, terwijl hij be scheiden zuchtte: „Ja, op het oogenblik geloof ik wel...." „Nou, en dat komt, omdat je 'n beste vriendin in mij vindt.... 't Is heel naar, dat je thuis niet hebt, wat nog veel meer is dan vriendschapMaar er zijn toch nog zooveel beste menschen en beste vrienden in de wereld „O nee", riep Arnold, ,,'t zijn allemaal ellendelin gen, egoïsten die je bedriegen en verdringen, ver scheurende dieren, die mekaar opvreten...." Ze lachte met haar vollen, melodieusen lach en hij voelde haar warmen arm schokken tegen zijn borst. En ze greep hem ook met de andere hand bij den arm en schaterde: „Maar Nol, da's grappig, zulke sinis-1 tere woorden in zoo'n onnoozele jongensmond. En j heb je dan niet het tennisspel en de winterbals, en je fietstochten, en je ontluikend kneveltje, en honderd-1 duizend mooie meisjes...." „Die zoo valsch zijn als kattenzuchtte Nol hartverscheurend. Eens stond hij plotseling voor haar op haar kamer, bleek en ontdaan. „Roosje, jij moet me reddtenIk kan niet leven zonder jouIk moet weten, dat je me liefhebtDan kan ik werken en overal kracht voor vinden Ik baan me een positie en „En je verovert de wereld om mij op een gouden troon te plaatsen Loop, malle jongen. Je wordt nu te groot voor zulke dwaze grillen. Ik kan toch je vrouw niet worden uit medelijden met je lange gezicht. Je Roosje wist niet tot bedaren te komen: „Die meis- s^ed je wat aan. Als ik een grooten broer had, zou ik jes valsch, de tennisballen over de schutting, de fiets-1 'n^agai, je eens flink af te rossen tochten verregend, de winterbals om te geeuwen, kneveltje onwillig om op te komen...." Ze schudde hem nog eens aan den arm heen weer, maar hij bleef verlegen voor zich zien, of secondans hem betrapt had op het schrijven van briefje naar de meisjeskostschool.... 's Middags fietsten ze naar Leidschendam om daar Je en een een Hij zei niets, zag haar aan als een geranselde hond en trok zich zuchtend terug. „En denk er aan, nou is het correspondeeren ook uit. Ik had gedacht, een leuker, joliger vrind in je te vindien En je bent een griener, een zenuwachtig dreinend kind. Kom me niet weer onder de oogen, voor je een flinke kerel bent te roeien. Nol was geheel het contrast van 's morgens. Da' rieP ze'm nog op de gang na„ maar ze kon aan Hij was dol en uitgelaten, dacht niet aan praten over &een enkel teeken merken, dat hij, naar verstond. Als zware onderwerpen, en Roosje, die gemeend had een moeilijke taak te zullen hebben om de melancholieke droomer wat op te vroolijken, werd door hem geamu seerd en gevierd op een manier, dat ze er soms verle gen onder werd. „Ik krijg daar een ingeving", riep Roosje, toen ze een sloot inroeiden, „Kijk die domme koeien met er kwijlbekken. Ze zien ons zoo droomerig aan.... Ik wil eris voor ze zingen „O ja", stemde Nol in„voor die koeien en voor mij „Voor jou en voor de koeien", lachte ze. En met haar volle, hartstochtelijke'altstem begon ze te jodelen en te schateren, dat het den jongen om het hoofd stortte als een stroom van levenslust. De koeien hielden op met herkauwen en kwamen al kopknikkend naar de sloot, aan weerszijden. Daar stonden ze in een rij geschaard, de domme, breede neuzen recht vooruit. Een paar waterratten kwamen uit hun hol te voor schijn en waagden het naar de schuit te zwemmen. een slaapwandelaar schoof bij de deur uit. Zoo'n hypochondrisch kind. Wat was ze begon nen.... Haar engagement met Lodewijk Bogaard moest nu maar spoedig publiek worden. Dat was misschien het beste middel, om de dwaze overprikke ling van den jongen te bezweren.... Ze was al zoo lang in stilte geëngageerd met Lodewijk die in Lon den op een groot handelskantoor werkte. Die zou eerst daags firmant worden en daar werd met de publici teit van hun verloving op gewacht. Lange dwaze gedichten, somber als grafzangen, on- geteekend, bracht de post haar alle dagen en ze herken de de hand van Nol. Ze verscheurde de prulverzen en dacht er niet ver der aan, want Lodewijk was uit Londen overgekomen en zou haar meenemen naar mevrouw Bogaard in Den Haag, om in kleinen kring het verlovingsfeest te vie ren. Tegen drie uur werd er gescheld en met een lustigen jubel snelde ze vroolijk naar de trap, in de meening dat heit Lodewijk was. Het bleeke, sombere gezicht van „Crasmihi", zoo- breeduitloopende vaargeulen achter zich. Daar legden I als ze Nol Maas als spottend noemrfe, verscheen in de ze de kopjes tegen het hout en krabden met de voor pootjes te vergeefs tegen het schuine boord, als ge dwongen om zich zoo over hun schuwheid heen te zetten. „Boe-oeh!" loeide Roosje ineens spottend het dom me publiek tegen en de ratten doken verschrikt onder. De koeien lieten de koppen loom neerhangen en troostten zich weer door bosjes gras met de tong te omvatten en af te rukken. Roosje schaterde, en Nol zuchtte: „De heele lucht was vol geluidZoo, of alles in je moest meetrillen van verrukking deur. Haar gejodel verstomde, of ze een geestver schijning zag en tegelijkertijd schoot de dwaas een re volver op haar af. Gillend vloog ze terug naar haar kamer en viel er op een stoel neer. Het bloed droop op haar witte kleedje en ineens was het, of ze in duizend tonen om haar heen hoorde snikken: „Morgen ik, morgen ik...." Ze was te veel ontsteld, om te merken, wat er verder op de trap gebeurde. Juist, toen Nol zijn revolver op haar richtte, werd hij stevig in de kraag gegrepen, zoo dat het eerste schot van richting werd gewijzigd. En het tweede, dat voor 'hem zelf bestemd was, kwam in „Kom droomer, doe als de koeien", plaagde ze hem I het plafond terecht, waarna de revolver hem uit de „da's 't dankbaarste publiek, dat ik ooit gehad heb Ze hand werd geslagen. Het was Lodewijk Bogaard, zijn dadelijijk aandachtig en ze applaudisseeren niet. „Ellendeling", schreeuwde hij, terwijl hij tegelijker- Ze raken er niet door van streek en hun maag heeft da- bid de fo'fondeur dichttrapte om een oploop te voor- -■ - komen. „Ben je razend1En in een oogenblik had hij hem dfe trap opgedluwd en in het kabinet op de gang opgesloten. En haast tegelijkertijd, vloog hij Roosje's kamer binnen. „Lieveling", riep hij, „ben je geraakt?Je arm bloedtZoo'n zot zou je zonder omslag vermoord hebbenIk heb altijd wel gedacht dat ie stapelgek zou worden „O, 'f is niemandalEen schamp langs m'n arm. De ongelukkige dwaasWat bezielt 'm Ze klappertandde van schrik en hij kuste haar„Net bij tijds schat,.Als ik z'n hand niet had weg gestoo- ten had het wel anders raak kunnen wezen en dan had hij zichzelf ook voor de kop geschoten." „Wat gelukkig, dat er niemand in huis was Mis schien kraait er geen haan naar", glimlachte Roosje. „Verbeeld je, al die bijzondërheden in de krant en dat gegis en gewauwel er bijEn de arme jongen inge rekend". De schrik was al over en het zou niet eens noodig zijn een dokter te ontbieden ,,'k Zal hem toch een lesje geven zei Lodewijk. 31ijf jij hier zoo lang". En hij ging naar het tot arrestantenkamer gepromo veerde kabinet. Nol zat wezenloos vóór zich te staren en zag niet eens op. .Zie zoo, ellendeling", voer hij uit. „Je doel is be reikt. Roosje heb je vermoord, mijn leven verwoest en jij kunt levenslang in een cel met je geweten alleen we zen Kom mee naar de laatste po li tie-post Even keek de jongen of hij niets begreep en toen in eens sloeg hij de handen voor het gelaat: „Nee, laat me gaan, laat me gaan Een heel leven van wroe ging hou ik niet uitJaag me naar de hel, dat moet nog om te dragen wezen Maar geen heel leven van wroeging En die stem zal niet meer jubelen, die lach niet meer schateren Ellendeling, Ellendeling". Hij sloeg zich in het gelaat en stelde zich aan als Zij keerde met vriendelijken tact terug naar het on derwerp, dat zij dacht, dat hem het meest zou interes seeren. Dat was e envan Sylvia's aantrekkelijke eigen schappen. Zij vond altijd als bij instinct uit, waar over anderen het liefst wenschten te spreken over ien zelf meestal en gaf dan duidelijk, ofschoon be daard, te kennen, dat men er zoo lang over mocht spreken als men verkoos en dat het haar niet zou ver velen. Dat is het geheim van een aangename conver satie. Het moet echter uit het hart komen onge dwongen en natuurlijk. Als men belangstelling tracht te huichelen of een nabootsing daarvoor in de plaats stelt, dan kan men zeer licht fiasco maken. „Ik ja, ik ben er zeer mee ingenomen. Dat moet men wel. Men moet er wel van gaan houden. Het is prachtig. En toch drukt het mij, met dat al. Begrijpt u hoe dat mogelijk is? Het is e ente zware last voor mij, ik ben er niet van kind af aan gewend geweest." „Ik begrijp het. 't Is juist als dat iemand gevraagd werd een troon te beklimmen, terwijl hij er niet voor opgevoed is. Evenals Napoleon de Derde opge voed in ballingschap." „Dat is 't zoo is 't. Wat begrijpt u toch alles goed. Dat geeft het juist weer. Ik zou dat zelf niet zoo goed hebben kunnen uitdrukken. Maar het is juist zooals u zegt, werkelijk." „Me dunkt, men moet in het eerst, doordien alles nieuw en vreemd is, geheel verbijsterd worden. En dan het land en de menschen! U is een Canadees of Amerikaan, is 't niet? Ik dacht wel, dat u dat was. U moet u, dunkt me, zoo eenzaam voelen, als op een verlaten eiland neen erger dan dat. Als in een land, waarvan men de taal niet kent en men niet be grijpt waarom ieis gebeurt." Dat is 't! Dat is waar! Wel u heeft het precies geraden! 't Is buitengewoon! En u heeft het zelf nooit doorgemaakt! Hoe kan u het weten!" „O, het is alsof ik het zie." Zij was volkomen oprecht. Het kwam niet bij haar op dat het beste, zeldzaamste geschenk van den he mel, n.l. het vermogen om ons in den toestand van een ander te kunnen verplaatsen, iets buitengewoons weer dé overhand, zooals een gezonde koe be taamt." „Dan ben ik geen gezonde koe," zei Nol ernstig. „Dat heerlijke, smeltende geluid, die breede golven van gejubel klinken nog om me, als een verrukking, die over een verre watervlakte tot me komt „Vriend, als je poëtisch wordt, spring ik over boord. Geen grooter schrik kun jè me op het lijf jagen, dan met jongens-oden te gaan jammeren. Die heb ik al zooveel moeten' aanhooren Nol zuchtte pijnlijk. Het was ook een stekende pijn voor hem, zoo onverwacht te vernemen, wat zijn ver stand hem had kunnen zeggendat een zoo mooi zan geresje met zoo'n heerlijke stem op haar zevenentwin tigste jaar al heel wat aanbidders het hart moest ge broken en al met ontelbaar veel dwepende jongens den gek gestoken hebben. Dat kwam ineens Vlijmen door zijn bewustzijn en het sloeg hem neer in zijn gewone neerslachtigheid. ,,'t Is al weer mis", vond mevrouw Boogaard. „Hij leeft weer z'n stille buien." „Nol, je zet een gezicht als Gras mihi", plaagde haar vijftienjarig dochtertje Jlo, zinspelend op het ■beeldje in vaders studeerkamer van een peinzenden monnik, die met een een doodshoofd in de hand medi teert over het vergankelijke van het menschelijke leven. ,,'k Wou, dat ik zeggen kon Cras mihimorgen is 't mijn beurt", zuchtte Nol. „Brrhuiverde Jo. „Jij lijkt wel een broer van Piet Paaltjes". „Hij moet maar eens vijf centen rhabarber innemen", meende meneer Boogaard, die dokter was. Roosje gaf den moed niet op en tenniste met hem, fietste met hem, zong voor hem, praatte over de dood met hem, beurde hem op, lachte hem uit en was blij, toen ze weer naar Amsterdam vertrok, en zich van raar vrijwillige taak ontslagen kon achten. Maar brieven vol wanhoop vervolgden haar, over rijn verlatenheid, en over de vraag of het voor hem niet I een krankzinnige. Hij zou door het raam naar. buiten >eter zou wezen niet te bestaan, daar hij toch ieder tot gesprongen zijn, als Lodewijk hem niet tegengehouden last was, en hij niet meer leven kon, nu hij haar stem had. niet meer hoorde en haar levenslust niet meer hem op beurde. Ze antwoordde hem trouw, spotte wat met zijn zwaarmoedigheid, schudde hem soms door elkaar en noemde hem «een flauwerd. was, of dat zij bij uitzondering die eigenschap bezat. ,,'t Is er alles zoo groot, uitgestrekt en eenzaam. En toch ben ik er van gaan houden, ben er aan gehecht geraakt." Hij zei dat bijna met eenige heftigheid „Het heeft nooit aan mijn familie toebehoord en ik ben er niet geboren. En toch lijkt het mij nu toe als of ik nooit eenig ander tehuis had kunnen hebben." Zij knikte zwijgend, haar gezicht drukte een en al belangstelling en sympathie uit. Hij had de toehoor- deres gevonden naar wie hij had gehunkerd en even gretig als het verhitte, vermoeide hert zich neerbuigt om zich aan het koele, kristal-heldere water uit de bron te laven, boog hij zich tot haar. „En toch, en toch, ondanks dat alles, ben ik zoo alleenHet lijkt mij toe alsof er geen enkel mensch op de wereld is! Niemand geeft iets om je niemand is iets anders dan een vreemdeling voor je; knechten, die bedienen, maar niet vriendelijk zijn, menschen die je gehoorzamen ter wille van het geld en er niets om zouden geven als je morgen dood voor hen lag. En de dagen die lange, lange dagen, 's Morgens sta je op en 'savonds ga je naar béd en eet wat je verlangt, zelfs dingen, die het seizoen niet oplevert en bezit een over vloed van kleeren te veelKleeren voor elke moge lijke gelegenheid en zelfs voor iedere minuut. Ik ben beter af dan ik behoefde te zijn en toch lijd ik honger en koude en ben even alleen alsof ik de laagste mensch ware, die levend levend op deze planeet was achterge laten." Haar zachte oogen waren op de zijne gevestigd en namen met iedere verandering van zijn aandoeningen, hetzij innige, zachte of een opgewekter, levendiger uit drukking aan. Nu sloeg zij ze neer en een zucht, een zachte, bevende zucht kvam over haar half geopende lippen. ,,'t Is zo vreeselijk jammer „Waarom, wait is jammer?" 't Was niet bij hem opgekomen, dat hij zou beklaagd worden. Hij had half gedacht, dat zij hem zou beris pen. „Zoo jammer en toch zoo begrijpelijk. Natuurlijk heeft u dlat gevoel. Iedereen zou dat hebben. Maar het „Luister, zot!... Ik zal je helpen! Luister, Roosje is maar even geschrampd aan den arm, dank dat ik zoo juist van pas kwam...." Nol luisterde niet verder, schreeuwde het uit, schud- is zoo gemakkelijk te verhelpen! Al dat geld! Wat kan u er niet veel meedoen. En wanneer u daar eens mee begint, zal u nooit een enkele eenzame minuut meer hebben." „Wat bedoelt u?" ■Hij, keek haar als wezenloos aan. Zij hadden de hek ken van Kensington Gardens bereikt en hij zag zijn kans schoon. In een der volgende minuten zouden zij misschien moeten scheiden. Zij zou vermoeid zijn van het loopen over die straten en gaarne een bus nemen. Of zij zou zich herinneren, dat zij een boodschap moest doen in een van die minderwaardige straten, waar de heilige „vroege sluiting" van den Zaterdag zich had moeten voegen naar de mededinging van den „vrijen" Woens dagnamiddag. Hij; moest deze kans niet laten voorbijgaan. Zij had hem reeds uit die lustelooze onverschilligheid weten wakker te schudden, die hem als in een verstijvend net gevangen hield Zij had zijn nieuwsgierigheid, zijn belangstelling opgewekt. Hij wilde zoo niet van haar scheiden. Hij klampte zich aan haar vast zooals ie mand zich vastklamt aan hetgeen hem van zichzelf kan reddten. Zij begreep iemand zoo volkomen en het was het verstandigste wezen, dat hij ooit in zij leven had ontmoet. Hij was besloten haar niet te laten gaan voordat zij nog meer voor hem had gedan. Zij had slechts in zoover zijn versufte vermagen opgewekt en geprikkeld, dat hij verlangde te begrijpen waar zij over sprak. Zij moest hem medeelen, wat hij wenschte te we ten. „Dtenkt u niet, dat een kp thee op dezen warmen na middag zou smaken?" vroeg hij Vleiend. ..Ik heb dorst als ik weet niet wat. Daar binnen is een aardige gele genheid waar men thee kan krijgen midden tus schen de musscfien en de krekels. Ik heb het dezer da gen ontdekt, toen ik daar wandelde. Wil u niet mee naar binnen gaan en een kopje thee van mij aannemen voordat u den langen weg naar huis onderneemt?" (Wordt vervolgd.) 7P rif» 1/nnioo lon-zit-i li,,! h/M<i Ali r r A

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 6