Als gij neerslachtig wordt,
Voor de Dames.
Gras lk/L±±x±m
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
vindt dan uit waarom.
Neerslachtigheid komt gewoonlijk voort uit een
slechten toestand van het gestel, en indien gij er
niet in slagen kunt om uw zwartgalligheid te ver
drijven door te letten op wat gij eet en drinkt, door
voldoende te slapen, voldoende lichaamsoefening en
frissche lucht, bestaat er aanleiding ons aan overtol
lig urinezuur in het bloed te denken.
Gewoonlijk wordt gij hiervoor gewaarschuwd door
pijn in den rug, duizeligheid, hoofdpijn en water
stoornissen.
Bekamp dit urinezuur door licht verteerbaar voed
sel te gebruiken, voldoende nachtrust en lichaams
beweging te nemen, door u niet op te winden en
door de nieren op te wekken tot grooter werkzaam
heid en het beter filtreeren van het bloed. Er be
staat hiervoor een veilig geneesmiddelFoster's
Rugpijn Nieren Pillen.
Foster's Pillen zijn een speciaal niergeneesmiddel,
dat de nieren helpt om overtollig urinezuur en an
dere vergiften, die nierkwalen veroorzaken, uit het
bloed te filtreeren. Ongetwijfeld verdienen zij ge
probeerd te worden, want zij hebben tal van per
sonen in gevallen van| niergruis, niersteen, water
zucht en andere nierkwalen geholpen. Een verstan
dig mensch zal door eenvoudige, zorgzame leefwijze
zijn genezing bespoedigen.
Te Alkmaar verkrijgb. bij de hh
Nierop en Slothouber, Langestr. 83,
Toezending geschiedt fr. na ontv,
v. postwissel a f 1.75 voor één, of
f 10.voor zes doozen. Eischt de
kechteFoster'sRugpijnNieren Pillen,
'weigert elke doos, dieniet voorzien
is van nevenstaand handelsmerk
dat van het Departement v. Koloniën propaganda zal
uitgaan, opdat de bevolking voldoende worde voorge
licht.
Laat men dan eindelijk eens inzien, dat menschen
die de bevolking kennen, weten wat gedaan moet wor
den om haar de bevolking te bereiken. Behalve
een verbetering der wijze van openbaar maken door
dag- en weekbladen, zouden wij in de ruime versprei
ding van brochures, zooals die, geschreven door wij
len kolonel W. J. de Bruyne, stappen in de goede rich
ting zien.
Meer dan erg zou het moeten worden geacht indien
niet van alle kanten de jonge lieden zich beschikbaar
stelden om het land te bedienen met al hunne krachten.
Jan Salie moge d'an thuis bij dé kachel blijven zit
ten.
KANTINDUSTRIE.
Het is een schijnbaar onvereenigbaar feit, dat in de
zen oorlog de kantindustrie is gaan bloeien als nooit
te voren. De Belgische vluchtelingen hebben ons be
kend gemaakt met haar kunst en ons land was rijp,
het werk te waardeeren. Immers sedert eenige jaren
valt hier een grootere belangstelling te constateeren
voor alle handenarbeid, zoowel voor hetgeen gewoon
lijk handwerk heet en waarmee dan uitsluitend de
fraaie handwerken bedoeld wordt, als voor de onder
den naam handenarbeid te zamen gevatte kunsten der
kleibewerking, cartonnage, rietvlechten, enz.
Voldoende wordt het werk der handen echter nog
lang niet gewaardeerd. Het om-den-broode gewerkte
niet, en ook het uit liefhebberij geknutselde niet.
Eenigen tijd gêleden heeft een bekend arts, die zich
speciaal met krankzinnigheid bezighield, geconstateerd
dat er onder de vrouwen betrekkelijk veel minder
krankzinnigheid voorkomt dan onder de mannen. Na
allerlei proefnemingen kwam hij tot de slotsom, dat
hier als oorzaak kon worden aangenomen de bezig
heid der handen. Wanneer vrouwen onder zwaar leed
gebukt gaan, zal haar verdriet haar nog niet tot le
diggang bergen. Al tobbend en zuchtend roert ze
nog ijverig de handen, de breipennen tikken, de haak
pen glijdt door het werk. Mannen echter, misschien
stoppen ze eens extra de pijp en pogen aldus de ze
nuwachtige vingers te roeren, wellicht waaien ze met
de krant heen en weer, probeeren te lezen, doch ze zien
niets dan letters en hetgeen, dat waarlijk de gedachten
zou af leiden, handenwerk, versmaden ze.
Het heeft dus groot nut, de handen bezig te hou
den. Van evenveel nut is net aan kinderen, zoowel
jongens als meisjes, te leeren, wat ze alles met de han
den kunnen vervaardigen. Een twaalf-jarige krulle-
bol heeft zich heusch niet te schamen voor zijn liefheb
berij voor rietvlechten. Integendeel, het is een goed
teeken, dat men het werk der vingers ook in z'n op
voedkundige waar dé heeft leeren waardeeren. De kin
deren leeren, hoe allerlei schijnbaar ingewikkelde voor
werpen in elkaar zitten, het leert hun de vingers te
gebruiken, want menig meisje zelfs is vaak nog zoo
onhandig, het geeft hun een idee van kunstzin, het
ontwikelt de smaak, enfin niets dan goeds, te veel om
op te noemen. Op vele lagere scholen wordt tegen-
niet slecht af. Het is een goede winkel en de men
schen zijn heel aardig voor me. 'k Veronderstel dat u
regelrecht van buiten komt, niet waar? Van die
plaats, waarvan u mij zei, dat u ze zoo grodtsch vond
en dat die u zoo zoo drukte? Het moet nu buiten
zeker heerlijk zijn? De bloemen allemaal uit en de
boomen groen! Prachtig!
„Heeft u het nog niet gezien?" vroeg hij ietwat ver
baasd. Hij had vergeten, dat zij hier was opgesloten
tusschen baksteenen en brandend plaveisel.
„Zoo nu en dan ga ik eens naar de rivier of doe een
uitstapj enaar buiten en wandel daar. Dat is heer
lijk."
„Af en toe? Hoe dikwijls? Zoo dikwijls als u dat
wenscht?"
„Wel, dat moet natuurlijk op een dag gebeuren als
er vroeg gesloten Wordt. Wij hebben geen vrije na
middagen behalve Zaterdag."
„Het is nu Zaterdag. heeft dus vandaag zeker
vrij af?"
„Ja, anders zou ik nu niet uit zijn. Ik wandelde
naar huis, om zooveel lucht te krijgen als ik kon. En
het is zoo interessant op de straten, als men die nooit
anders te zien .krijgt dan 's morgens vroeg en
's avonds."
De gedachte kwam bij hem op haar te vragen met
hem naar Hampton Court te gaan of ergens anders
heen. Hij kende Londen echter te weinig om met ze
kerheid te weten of hij spoedig in 't groen zou kun
nen zijn en de conventies hadden hem te veel onrust
veroorzaakt, sinds hij Revelly had geërfd, om zich
daartegen te durven vergrijpen. Men had in Engeland
zulke geheel andere denkbeelden omtrent alelrlei din
gen dan in Canada. Men beleedigde mogelijk een
Engelsch meisje als men haar vroeg een vrijen namid
dag met je door te brengen. En hij zou dit zachte
meisje met haar kiesche manieren voor niets ter we
reld hebben willen beleedigen.
Zij wandelden voort langs clubs, winkels en ijzeren
hekken van parken.
„En is u nu meer met uwe nieuwe woning ingeno
men?"
I woordig dan ook les gegeven in sl&id. Wie wel eens
een tentoonstelling van het knutselwerk der kind'erhan-
den heeft bezocht, kent de allerliefste dingetjes, die er
te voorschijn kunnen komen; en de materieele waarde
is slechts luttel
Gedurende enkele jaren werd er aan de Kunstnijver
heidschool te Amsterdam, waarvan nu de heer Mol-
kenboer directeur was, een cursus gehouden speciaal
voor die kantbewerking. Hoofdzaak was hier gekloste
kant in zijn verschillende werktechnieken. De belang
stelling was steeds grooter. Met noeste ijver wierpen
de leerlingen, meest „thuis-zijndè" jongedames, zich
resultaten. Als ze straks de kunst geheel meester zijn,
nemen ze met het groote kloskussen op -den schoot
op het nieuwe werk en allen waren voldaan over de
plaats in de salon en babbelen al klossende het jour
repertoire af.
Behalve dé jongedames-kantcursus is men nu ook
doende met de oprichting van een speciale kantschool
voor arbeidersdochters, die men wil vestigen ln een
streek, waar de kantindustrie al van ouder op oudier
wordt beoefend. Het wachten is op rijkssubsidie, die
als zoo goed als geschonken was, maar bij den oor
log werd ingetrokken.
door J. EIGENHUIS.
(Nadruk verboden).
,,'k Zal de lobbes maar laten komen", zegt mevrouw
Bogaard tegen haar logee Roosje Bakker, de beroem
de zangeres. „Arnold heeft nu z'n vacantie en thuis is
er ook niets voor hem te beleven."
„Och, ik vind het een leuke jongen, Arnold Maas,
hè? 'k Heb hem hier geloof ik nog wel eris ontmoet.
Zoo'n lange jongen met een ernstig gezicht, stil en
wat hoekig."
„Saai en schrikkelijk links, bedoel je misschien",
lachte mevrouw. „Och, hij vroeg nu belet en ik wil
hem niet teleurstellen."
Roosje had er nog herinnering van, hoe hij haar
verleden jaar zoo wonderlijk vreemd kon aanstaren,
als ze eens zong.... Ze voelde zoo iets in zijn blik
als de verwondering, waarmee kindertjes naar een
kleurige blpem zien of naar een zingenden vogel luis
teren, op den leeftijd, dat elke indruk een openbaring
is van nieuwe levensrijkdommen.
„Ik mag hem van de trein halen, hè, ja?" dringt
Roosje aan met een enthousiasme, dat wat al te jong
is voor haar zeven en twintig jaar. „Ik vind het een
feest, eens wat te moederen over zoo'n langbeenigen
baby.... En dat mag wel eens..."
„Ja", meent mevrouw Bogaard, „dat mhg zeker!
'k Weet niet, hoe jong het schaap al de deur uit moest,
pp kostschool, om plaats te maken voor z'n eerste
stiefmoederAltijd was hij te veel in z'n vaders
huis..."
Dat hield Roosjes geest bezig en ze beklaagde en
troetelde den stillen, langen jongen in haar gedach
ten, die nooit moederliefde had gekend en zoo'n droe
vig waas over het gelaat had.
Ze ontstelde er zelf van, toen ze bij den uitgang van
het station plotseling voor hem stond en ze hem in
één oogenblik zag verbleeken en weer vuurrood wor
den en hem plomp z'n verrassing hoorde uitstotteren
Allemachtig, juffrouw Bakker, komt u de kleine jon
gen afhalen
Ze nam hem moederlijk aan den arm.
„Dat kom ik nu eris doen, kleine Nolly... En dan
loopen we samen gezellig. Zoo ver is 't niet...."
„Was het maar veertig Duitsche mijl", schoot hij
hartstochtelijk uit.
En zoo waren ze den eersten dag al dadelijk ver
trouwelijk. Eer ze bij haar tante Bakker aankwamen
hadden ze al heel diepzinnig geredeneerd over echte
moederliefde, over het sombere leven en over den
dood. Dat was zijn geliefkoosd onderwerp. Hij ver
telde haar al wat hij gelezen had over het stervens
proces in spiritistische en theosofische lectuur en hij
wist precies, wat er met hem zou gebeuren, als, hij
„naar de andere zijde overging", zooals hij het noem
de.
,Br! Niet zoo griezelig praten", huiverde ze, ste
vig z'n arm drukkend, ,,'k Zou je wel flink vasthou
den als je zoo'n reis in 't vizier had.... Wel foei, en
vind je dan het leven niet heerlijk!...."
Ze zag hem in de oogen en toen voelde hij een
schok door al zijn leden gaan en was het hem ineens
of schitterlicht door een donkere lucht boorde. Hij
verbleekte weer en kleurde toen vuurrood en bleef
verder voor zich zien als een schuldige, terwijl hij be
scheiden zuchtte: „Ja, op het oogenblik geloof ik
wel...."
„Nou, en dat komt, omdat je 'n beste vriendin in
mij vindt.... 't Is heel naar, dat je thuis niet hebt,
wat nog veel meer is dan vriendschapMaar er zijn
toch nog zooveel beste menschen en beste vrienden in
de wereld
„O nee", riep Arnold, ,,'t zijn allemaal ellendelin
gen, egoïsten die je bedriegen en verdringen, ver
scheurende dieren, die mekaar opvreten...."
Ze lachte met haar vollen, melodieusen lach en hij
voelde haar warmen arm schokken tegen zijn borst.
En ze greep hem ook met de andere hand bij den arm
en schaterde: „Maar Nol, da's grappig, zulke sinis-1
tere woorden in zoo'n onnoozele jongensmond. En j
heb je dan niet het tennisspel en de winterbals, en je
fietstochten, en je ontluikend kneveltje, en honderd-1
duizend mooie meisjes...."
„Die zoo valsch zijn als kattenzuchtte Nol
hartverscheurend.
Eens stond hij plotseling voor haar op haar kamer,
bleek en ontdaan.
„Roosje, jij moet me reddtenIk kan niet leven
zonder jouIk moet weten, dat je me liefhebtDan
kan ik werken en overal kracht voor vinden Ik baan
me een positie en
„En je verovert de wereld om mij op een gouden
troon te plaatsen Loop, malle jongen. Je wordt nu
te groot voor zulke dwaze grillen. Ik kan toch je vrouw
niet worden uit medelijden met je lange gezicht. Je
Roosje wist niet tot bedaren te komen: „Die meis- s^ed je wat aan. Als ik een grooten broer had, zou ik
jes valsch, de tennisballen over de schutting, de fiets-1 'n^agai, je eens flink af te rossen
tochten verregend, de winterbals om te geeuwen,
kneveltje onwillig om op te komen...."
Ze schudde hem nog eens aan den arm heen
weer, maar hij bleef verlegen voor zich zien, of
secondans hem betrapt had op het schrijven van
briefje naar de meisjeskostschool....
's Middags fietsten ze naar Leidschendam om daar
Je
en
een
een
Hij zei niets, zag haar aan als een geranselde hond
en trok zich zuchtend terug.
„En denk er aan, nou is het correspondeeren ook
uit. Ik had gedacht, een leuker, joliger vrind in je te
vindien En je bent een griener, een zenuwachtig
dreinend kind. Kom me niet weer onder de oogen,
voor je een flinke kerel bent
te roeien. Nol was geheel het contrast van 's morgens. Da' rieP ze'm nog op de gang na„ maar ze kon aan
Hij was dol en uitgelaten, dacht niet aan praten over &een enkel teeken merken, dat hij, naar verstond. Als
zware onderwerpen, en Roosje, die gemeend had een
moeilijke taak te zullen hebben om de melancholieke
droomer wat op te vroolijken, werd door hem geamu
seerd en gevierd op een manier, dat ze er soms verle
gen onder werd.
„Ik krijg daar een ingeving", riep Roosje, toen ze
een sloot inroeiden, „Kijk die domme koeien met er
kwijlbekken. Ze zien ons zoo droomerig aan.... Ik
wil eris voor ze zingen
„O ja", stemde Nol in„voor die koeien en voor
mij
„Voor jou en voor de koeien", lachte ze.
En met haar volle, hartstochtelijke'altstem begon ze
te jodelen en te schateren, dat het den jongen om het
hoofd stortte als een stroom van levenslust. De koeien
hielden op met herkauwen en kwamen al kopknikkend
naar de sloot, aan weerszijden. Daar stonden ze in een
rij geschaard, de domme, breede neuzen recht vooruit.
Een paar waterratten kwamen uit hun hol te voor
schijn en waagden het naar de schuit te zwemmen.
een slaapwandelaar schoof bij de deur uit.
Zoo'n hypochondrisch kind. Wat was ze begon
nen.... Haar engagement met Lodewijk Bogaard
moest nu maar spoedig publiek worden. Dat was
misschien het beste middel, om de dwaze overprikke
ling van den jongen te bezweren.... Ze was al zoo
lang in stilte geëngageerd met Lodewijk die in Lon
den op een groot handelskantoor werkte. Die zou eerst
daags firmant worden en daar werd met de publici
teit van hun verloving op gewacht.
Lange dwaze gedichten, somber als grafzangen, on-
geteekend, bracht de post haar alle dagen en ze herken
de de hand van Nol.
Ze verscheurde de prulverzen en dacht er niet ver
der aan, want Lodewijk was uit Londen overgekomen
en zou haar meenemen naar mevrouw Bogaard in Den
Haag, om in kleinen kring het verlovingsfeest te vie
ren. Tegen drie uur werd er gescheld en met een
lustigen jubel snelde ze vroolijk naar de trap, in de
meening dat heit Lodewijk was.
Het bleeke, sombere gezicht van „Crasmihi", zoo-
breeduitloopende vaargeulen achter zich. Daar legden I als ze Nol Maas als spottend noemrfe, verscheen in de
ze de kopjes tegen het hout en krabden met de voor
pootjes te vergeefs tegen het schuine boord, als ge
dwongen om zich zoo over hun schuwheid heen te
zetten.
„Boe-oeh!" loeide Roosje ineens spottend het dom
me publiek tegen en de ratten doken verschrikt onder.
De koeien lieten de koppen loom neerhangen en
troostten zich weer door bosjes gras met de tong te
omvatten en af te rukken.
Roosje schaterde, en Nol zuchtte: „De heele lucht
was vol geluidZoo, of alles in je moest meetrillen
van verrukking
deur. Haar gejodel verstomde, of ze een geestver
schijning zag en tegelijkertijd schoot de dwaas een re
volver op haar af.
Gillend vloog ze terug naar haar kamer en viel er
op een stoel neer. Het bloed droop op haar witte
kleedje en ineens was het, of ze in duizend tonen om
haar heen hoorde snikken: „Morgen ik, morgen ik...."
Ze was te veel ontsteld, om te merken, wat er verder
op de trap gebeurde. Juist, toen Nol zijn revolver op
haar richtte, werd hij stevig in de kraag gegrepen, zoo
dat het eerste schot van richting werd gewijzigd. En
het tweede, dat voor 'hem zelf bestemd was, kwam in
„Kom droomer, doe als de koeien", plaagde ze hem I het plafond terecht, waarna de revolver hem uit de
„da's 't dankbaarste publiek, dat ik ooit gehad heb Ze hand werd geslagen. Het was Lodewijk Bogaard,
zijn dadelijijk aandachtig en ze applaudisseeren niet. „Ellendeling", schreeuwde hij, terwijl hij tegelijker-
Ze raken er niet door van streek en hun maag heeft da- bid de fo'fondeur dichttrapte om een oploop te voor-
-■ - komen. „Ben je razend1En in een oogenblik had hij
hem dfe trap opgedluwd en in het kabinet op de gang
opgesloten. En haast tegelijkertijd, vloog hij Roosje's
kamer binnen.
„Lieveling", riep hij, „ben je geraakt?Je arm
bloedtZoo'n zot zou je zonder omslag vermoord
hebbenIk heb altijd wel gedacht dat ie stapelgek
zou worden
„O, 'f is niemandalEen schamp langs m'n
arm. De ongelukkige dwaasWat bezielt 'm
Ze klappertandde van schrik en hij kuste haar„Net
bij tijds schat,.Als ik z'n hand niet had weg gestoo-
ten had het wel anders raak kunnen wezen en dan had
hij zichzelf ook voor de kop geschoten."
„Wat gelukkig, dat er niemand in huis was Mis
schien kraait er geen haan naar", glimlachte Roosje.
„Verbeeld je, al die bijzondërheden in de krant en dat
gegis en gewauwel er bijEn de arme jongen inge
rekend".
De schrik was al over en het zou niet eens noodig
zijn een dokter te ontbieden
,,'k Zal hem toch een lesje geven zei Lodewijk.
31ijf jij hier zoo lang".
En hij ging naar het tot arrestantenkamer gepromo
veerde kabinet.
Nol zat wezenloos vóór zich te staren en zag niet
eens op.
.Zie zoo, ellendeling", voer hij uit. „Je doel is be
reikt. Roosje heb je vermoord, mijn leven verwoest en
jij kunt levenslang in een cel met je geweten alleen we
zen Kom mee naar de laatste po li tie-post
Even keek de jongen of hij niets begreep en toen in
eens sloeg hij de handen voor het gelaat: „Nee, laat
me gaan, laat me gaan Een heel leven van wroe
ging hou ik niet uitJaag me naar de hel, dat moet
nog om te dragen wezen Maar geen heel leven van
wroeging En die stem zal niet meer jubelen, die
lach niet meer schateren Ellendeling, Ellendeling".
Hij sloeg zich in het gelaat en stelde zich aan als
Zij keerde met vriendelijken tact terug naar het on
derwerp, dat zij dacht, dat hem het meest zou interes
seeren. Dat was e envan Sylvia's aantrekkelijke eigen
schappen. Zij vond altijd als bij instinct uit, waar
over anderen het liefst wenschten te spreken over
ien zelf meestal en gaf dan duidelijk, ofschoon be
daard, te kennen, dat men er zoo lang over mocht
spreken als men verkoos en dat het haar niet zou ver
velen. Dat is het geheim van een aangename conver
satie. Het moet echter uit het hart komen onge
dwongen en natuurlijk. Als men belangstelling
tracht te huichelen of een nabootsing daarvoor in de
plaats stelt, dan kan men zeer licht fiasco maken.
„Ik ja, ik ben er zeer mee ingenomen. Dat moet
men wel. Men moet er wel van gaan houden. Het is
prachtig. En toch drukt het mij, met dat al. Begrijpt
u hoe dat mogelijk is? Het is e ente zware last voor
mij, ik ben er niet van kind af aan gewend geweest."
„Ik begrijp het. 't Is juist als dat iemand gevraagd
werd een troon te beklimmen, terwijl hij er niet voor
opgevoed is. Evenals Napoleon de Derde opge
voed in ballingschap."
„Dat is 't zoo is 't. Wat begrijpt u toch alles
goed. Dat geeft het juist weer. Ik zou dat zelf niet
zoo goed hebben kunnen uitdrukken. Maar het is
juist zooals u zegt, werkelijk."
„Me dunkt, men moet in het eerst, doordien alles
nieuw en vreemd is, geheel verbijsterd worden. En
dan het land en de menschen! U is een Canadees of
Amerikaan, is 't niet? Ik dacht wel, dat u dat was.
U moet u, dunkt me, zoo eenzaam voelen, als op een
verlaten eiland neen erger dan dat. Als in een
land, waarvan men de taal niet kent en men niet be
grijpt waarom ieis gebeurt."
Dat is 't! Dat is waar! Wel u heeft het precies
geraden! 't Is buitengewoon! En u heeft het zelf
nooit doorgemaakt! Hoe kan u het weten!"
„O, het is alsof ik het zie."
Zij was volkomen oprecht. Het kwam niet bij haar
op dat het beste, zeldzaamste geschenk van den he
mel, n.l. het vermogen om ons in den toestand van
een ander te kunnen verplaatsen, iets buitengewoons
weer dé overhand, zooals een gezonde koe be
taamt."
„Dan ben ik geen gezonde koe," zei Nol ernstig.
„Dat heerlijke, smeltende geluid, die breede golven van
gejubel klinken nog om me, als een verrukking, die
over een verre watervlakte tot me komt
„Vriend, als je poëtisch wordt, spring ik over boord.
Geen grooter schrik kun jè me op het lijf jagen, dan
met jongens-oden te gaan jammeren. Die heb ik al
zooveel moeten' aanhooren
Nol zuchtte pijnlijk. Het was ook een stekende pijn
voor hem, zoo onverwacht te vernemen, wat zijn ver
stand hem had kunnen zeggendat een zoo mooi zan
geresje met zoo'n heerlijke stem op haar zevenentwin
tigste jaar al heel wat aanbidders het hart moest ge
broken en al met ontelbaar veel dwepende jongens
den gek gestoken hebben.
Dat kwam ineens Vlijmen door zijn bewustzijn en
het sloeg hem neer in zijn gewone neerslachtigheid.
,,'t Is al weer mis", vond mevrouw Boogaard. „Hij
leeft weer z'n stille buien."
„Nol, je zet een gezicht als Gras mihi", plaagde
haar vijftienjarig dochtertje Jlo, zinspelend op het
■beeldje in vaders studeerkamer van een peinzenden
monnik, die met een een doodshoofd in de hand medi
teert over het vergankelijke van het menschelijke leven.
,,'k Wou, dat ik zeggen kon Cras mihimorgen is 't
mijn beurt", zuchtte Nol.
„Brrhuiverde Jo. „Jij lijkt wel een broer van
Piet Paaltjes".
„Hij moet maar eens vijf centen rhabarber innemen",
meende meneer Boogaard, die dokter was.
Roosje gaf den moed niet op en tenniste met hem,
fietste met hem, zong voor hem, praatte over de dood
met hem, beurde hem op, lachte hem uit en was blij,
toen ze weer naar Amsterdam vertrok, en zich van
raar vrijwillige taak ontslagen kon achten.
Maar brieven vol wanhoop vervolgden haar, over
rijn verlatenheid, en over de vraag of het voor hem niet I een krankzinnige. Hij zou door het raam naar. buiten
>eter zou wezen niet te bestaan, daar hij toch ieder tot gesprongen zijn, als Lodewijk hem niet tegengehouden
last was, en hij niet meer leven kon, nu hij haar stem had.
niet meer hoorde en haar levenslust niet meer hem op
beurde. Ze antwoordde hem trouw, spotte wat met zijn
zwaarmoedigheid, schudde hem soms door elkaar en
noemde hem «een flauwerd.
was, of dat zij bij uitzondering die eigenschap bezat.
,,'t Is er alles zoo groot, uitgestrekt en eenzaam. En
toch ben ik er van gaan houden, ben er aan gehecht
geraakt." Hij zei dat bijna met eenige heftigheid
„Het heeft nooit aan mijn familie toebehoord en ik
ben er niet geboren. En toch lijkt het mij nu toe als
of ik nooit eenig ander tehuis had kunnen hebben."
Zij knikte zwijgend, haar gezicht drukte een en al
belangstelling en sympathie uit. Hij had de toehoor-
deres gevonden naar wie hij had gehunkerd en even
gretig als het verhitte, vermoeide hert zich neerbuigt
om zich aan het koele, kristal-heldere water uit de
bron te laven, boog hij zich tot haar.
„En toch, en toch, ondanks dat alles, ben ik
zoo alleenHet lijkt mij toe alsof er geen enkel mensch
op de wereld is! Niemand geeft iets om je niemand
is iets anders dan een vreemdeling voor je; knechten,
die bedienen, maar niet vriendelijk zijn, menschen die
je gehoorzamen ter wille van het geld en er niets om
zouden geven als je morgen dood voor hen lag. En de
dagen die lange, lange dagen, 's Morgens sta je op
en 'savonds ga je naar béd en eet wat je verlangt, zelfs
dingen, die het seizoen niet oplevert en bezit een over
vloed van kleeren te veelKleeren voor elke moge
lijke gelegenheid en zelfs voor iedere minuut. Ik ben
beter af dan ik behoefde te zijn en toch lijd ik honger
en koude en ben even alleen alsof ik de laagste mensch
ware, die levend levend op deze planeet was achterge
laten."
Haar zachte oogen waren op de zijne gevestigd en
namen met iedere verandering van zijn aandoeningen,
hetzij innige, zachte of een opgewekter, levendiger uit
drukking aan. Nu sloeg zij ze neer en een zucht, een
zachte, bevende zucht kvam over haar half geopende
lippen.
,,'t Is zo vreeselijk jammer
„Waarom, wait is jammer?"
't Was niet bij hem opgekomen, dat hij zou beklaagd
worden. Hij had half gedacht, dat zij hem zou beris
pen.
„Zoo jammer en toch zoo begrijpelijk. Natuurlijk
heeft u dlat gevoel. Iedereen zou dat hebben. Maar het
„Luister, zot!... Ik zal je helpen! Luister, Roosje
is maar even geschrampd aan den arm, dank dat ik
zoo juist van pas kwam...."
Nol luisterde niet verder, schreeuwde het uit, schud-
is zoo gemakkelijk te verhelpen! Al dat geld! Wat kan
u er niet veel meedoen. En wanneer u daar eens mee
begint, zal u nooit een enkele eenzame minuut meer
hebben."
„Wat bedoelt u?"
■Hij, keek haar als wezenloos aan. Zij hadden de hek
ken van Kensington Gardens bereikt en hij zag zijn
kans schoon.
In een der volgende minuten zouden zij misschien
moeten scheiden. Zij zou vermoeid zijn van het loopen
over die straten en gaarne een bus nemen. Of zij zou
zich herinneren, dat zij een boodschap moest doen in
een van die minderwaardige straten, waar de heilige
„vroege sluiting" van den Zaterdag zich had moeten
voegen naar de mededinging van den „vrijen" Woens
dagnamiddag.
Hij; moest deze kans niet laten voorbijgaan. Zij had
hem reeds uit die lustelooze onverschilligheid weten
wakker te schudden, die hem als in een verstijvend net
gevangen hield Zij had zijn nieuwsgierigheid, zijn
belangstelling opgewekt. Hij wilde zoo niet van haar
scheiden. Hij klampte zich aan haar vast zooals ie
mand zich vastklamt aan hetgeen hem van zichzelf
kan reddten. Zij begreep iemand zoo volkomen en het
was het verstandigste wezen, dat hij ooit in zij leven
had ontmoet. Hij was besloten haar niet te laten gaan
voordat zij nog meer voor hem had gedan. Zij had
slechts in zoover zijn versufte vermagen opgewekt en
geprikkeld, dat hij verlangde te begrijpen waar zij over
sprak. Zij moest hem medeelen, wat hij wenschte te we
ten.
„Dtenkt u niet, dat een kp thee op dezen warmen na
middag zou smaken?" vroeg hij Vleiend. ..Ik heb dorst
als ik weet niet wat. Daar binnen is een aardige gele
genheid waar men thee kan krijgen midden tus
schen de musscfien en de krekels. Ik heb het dezer da
gen ontdekt, toen ik daar wandelde. Wil u niet mee
naar binnen gaan en een kopje thee van mij aannemen
voordat u den langen weg naar huis onderneemt?"
(Wordt vervolgd.)
7P rif» 1/nnioo lon-zit-i li,,! h/M<i Ali r r A