DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
AlkmaarsctiG Huishoud- en
Industrieschool.
Overland Automobielen.
Prijs vrijblijvend f 3200. Proefwagen disponibel.
bij den 'vertggenwoordipr JBXBT,
No. m
De vondst.
li
i;
11 MAART
FUIELLETON.
Honderd en achttiende Jaargang.
1916
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1.— fr. p. post f 1.25. Advertentieprijs 10 ct. p. regel, groote letters naar
ZATERDAG
imte. Brieven fr. N. V. Boek- en Handelsdrukkerij Y.h. HERffls. COSTER 4 ZOON, Voordam C 9. Telefnr. 3.
Carosseriefabrikant, Alkmaar.
LUXE AUTOMOBIELEN te huur.
Opleiding examen tuttige Hand-
werken, desverkiezend 3 a 4 schooltijden
per week, cursusgeld f 40.duur der op
leiding 10 maanden.
Opleiding examen Fraaie Handwer
ken, cursusgeld f 40.per jaar, duur der
opleiding 2 jaar. Schoolgeld v, leerlingen
der school voor beide cursussen f 25.per
jaar.
Aanvang cursussen 3 April e.k. Aangifte
tot en met 31 Maart, Diiiadags 10-12 en
Vrydags 2-4 nar, in het B.-Weeshuis.
Inlichtingen verstrekt de directrice
J. F. BEUMER.
door
HéLèNE SWARTH.
(Nadruk verboden).
Eerbiedig en ontroerd stond Rita voor het
schrijftafeltje van haar moeder. Teeder streel
de haar ééne hand het hout, dat kil aanvoel
de, terwijl de andere hand de tranen afwisch-
te, die haar oogen bewaasden. Ja, nu stond
liet in haar eigen kamertje, dat welbekend
bureautje, waaraan zij Mama zoo vaak brie
ven had zien schrijven. Papa had het zijn
oudste meisje gegeven en zij had hem er
voor bedankt met een kus. Het beste plaatsje
in het al zoo vol vertrekje had zij er voor
ingeruimd. Voortaan zou zij er haar brieven
aan schrijven. Zou dat geen heiligschennis
wezen? Als een heilige had zij haar moeder
vereerd. Veel tijd om zich af te zonderen
zou zij niet meer hebben. Zware plichten
rustten nu op haar schouders, 't Was haar
alsof zij er lichamelijk den druk van voelde.
Zij stond nu aan het hoofd van het huishou
den: zij moest een moeder voor haar zusjes
zijn; zij moest voor Papa zorgen, dat hij niet
onderging. Zou zij daartoe in staat zijn?
Het leven eischte wel veel van haar tengere
jeugd. Angstig deinsde het teer eenzelvig
meisje, dat liefst alleen was met haar boeken
en haar droomen, voor die zware taak te
rug. Zij was pas van school en nog genoot
zij van haar vrijheid als van een zomerva-
cantie, toen haar moed'er onverwachts stierf.
Mama was zóó vaak ongesteld, dat niemand,
toen zij ziek werd, aan de mogelijkheid van
sterven dacht. Rita zat, in de ziekekamer, tus-
schen het drankjes ingeven en kussenslop-
schudden, brieven aan haar vriendinnetjes
te schrijven. Plots bleek de ziekte van emsti-
gen aard. Nog kon de vader, nog konden de
kinderen niet gelooven dat Mama in gevaar
verkeerde, toen de zieke den geest gaf. De
laatste uren was zij bewusteloos. Voor dien
tijd leek zij geen besef van haar toestand te
hebben. Geen afscheid had zij genomen van
man en kinderen. Plotseling was zij er niet
meer.
In een roes van droefheid had Rita ge
leefd na dien dag. De banale zorgen voor
het huishouden, voor het materieele welzijn
van haar beide zusjes nakomertjes, zes en
acht jaar jonger dan zij, vulden de dagen
wel, maar niet haar hart. 's Nachts lag zij
1 lang wakker, starend irn het donker, 't Was
haar of héél haar leven donker was gewor
den en of dat altoos zoo blijven zou. Haar
oogen brandden, star en droog, een zware
last woog haar op de borst, haar hart klopte
hoorbaar, soms was 't of een onzichtbare
hand haar keel omknelde. Had zij maar kun
nen schreien! maar geen tranen verlichtten
haar leed.
En nu was 't al zes weken geleden. Papa
was er nu pas toe gekomen, zijn oudste het
van övre Richter Frich.
Uit het Noorsch vertaald door M. A. Z.
12)
„Maak hem dood," zei Johnsen; „hij is
stervende, en komt hij nog bij, dan eet hij ons
heth uis uit."
Barones Von Heffner boog zich over den
hond en aaide zijn kop. Hij keerde zich qm en
likte haar hand.
„Hij moet in 't leven blijven," zei Bratt be
slist, „Er zit zooveel goeds in zulk een dier.
Hij kan ons van onschatbaar nut zijn bij over
wintering. Ik ken dien hond. Het is Wellmans
lijfhond „Boy", het prachtigste dier dat ooit
een slede getrokken heeft. Nu is hij zeven jaar
oud. God weet, hoe hij hierheen verdwaald is
geraakt. Kijk hij heeft zijn meesteres al ge
vonden."
En ja. Die zware hond met den kolossalen
borstbouw en het sterke spierstelsel kwam met
moeite overeind en legde zijn breeden kop in
den schoot van het jonge meisje.
XI.
De duisternis valt in.
En de dagen gingen voorbij, de een als
de ander. Op den hoogsten top van de Agard-
punt hadden de schipbreukelingen een van de
Victoria aan land gedreven vlaggestok opge
zet. Een gele wollen deken diende als vlag.
Maar het scheen dat de schuiten der walros-
scnrijttafeitje te geven. En nu wou zij sta
zijn en haar moeder gedenken misschien
Kwamen nu de weldoende tranen, die zij
haar moeder schuldig was, die ze ook zoo
gaarne wilde schreien, wijl ze in haar lagen
als een last van lood.
Papa was naar het kantoor, Loesje en Bet
ty op schooi. Antje de meid, was bezig in de
Keuken. Rita had zooals zij vroeger, in
haar drang naar ongestoord droomen wei
zei nog uren lang „het rijk aiieen".
Zij ging zitten op het lage stoeltje, trok
eén voor eén, de laadjes open; zij waren
leeg natuurlijk. Papa had alles toch na
gezien eer hij Rita het bureautje gaf.
De ellebogen gesteund op he blauwe leêr,
het hoofd tusschen de handen, wekte zij de
nerinneringen aan haar gestorven moeder
op. Maar geen liefkozing, geen moment van
innigheid kon zij zich te binnen brengen.
Mama was altoos koel geweest. Streng had
Mama Rita afgeweerd, als het kind haar
aanhaalde, bedelend om een omhelzing. La
ter was Rita er te trotsch voor geworden.
Dat terugstooten deed te veel pijn. Mama
vond haar een malie meid, onstuimig of sen
timenteel, als Rita de ranke armen opeens
om den hals van haar moeder sloeg, -r
„Kind, je weet toch wel dat ik van je houd,
't bestaat toch niet in uiterlijkheden, wees
toch bedaard", vermaande dan Mama.
Rita dacht dan telkens aan een versregel,
dien ze in een Fransche bloemlezing had ge
vonden:
„Je meurs de soif auprès d'une fontaine".
Was het sentimenteel, zoo'n dorst naar
liefkozingen en hartelijke woorden te voe
len? Nooit sprak zij er met andere meisjes
over. 't Zou zijn of zij iets afkeurde in de
moeder, die zij vereerde als een heilige.
Maar toen ze eens, op bezoek bij een vrien
dinnetje, Hetty's moeder het meisje in haar
armen zag nemen, haar opgeheven gezichtje
kussen, en haar teeder noemen: Zoet
poesje, lief hartekind! had Rita Hetty zóó
benijd, dat zij 't wel had willen uitschreeu
wen. Zacht ritselden de populieren in den
tuin. Doordringende weemoedwekkende gefl-
ren vervulden de najaarslucht' en drongen
Rita's kamertje binnen, aromen van herfstse-
ringen en van dorrende bladeren. De wilde
wingerd, die het venster idillysch omlijstte,
was al rood en telkens maakte de suizende
wind er blaadjes van los, die, als vreemde
vlinders, op het kleed vielen. In de keuken
galmde Antje eentonig een psalm, die de
stilte meer begeleidde dan verstoorde.
Mama! fluisterde Rita, geef mij nu een
teeken dat uw geest nog leeft! Ik heb het
zoo eenzaam en het bitterste is nog dat ik
niet weet, dat ik nooit zal weten of u wel
van uw kindje hield.
Onwillekeurig trok zij weer één der laad
jes open. Waarom? zij wist toch dat zij leeg
waren.
Toen ontdekte ze een schrift, dat van het
laadje in de groote benedenlade viel. Gretig
nam zij het op, maar weifelde toen: zij
moest het misschien ongelezen haar vadéi
geven als hij thuiskwam? Het was een dag
boek. Maar was 't niet als een antwoord op
haar bede om een teeken. Wie weet wat ze
er in vinden zou.
En met warmer belangstelling dan voor
den mooisten rdhian, verdiepte zij zich in
het dagboek van haar moeder.
Het waren korte aanteekeningen, de lang
ste besloeg nauwelijks één bladzij. Er stond
veel in over haar man, soms ook wat over
haar kinderen, dan weer over haar kwaal,
die haar meer afmatte dan haar huisgenoo-
ten vermoedden, over berusting, blijmoedig
haar kruis dragen, den dreigenden dood on
der de oogen zien zonder haar plichten te
verzaken, vertrouwend in de goedertierend
vaarders uit den Storfjord verjaagd waren
door dien plotselingen winterstorm. Eens had
de ijsloods door den kijker een scheepje ont
dekt vlak bij Edge Island. Op alle manieren
beproefden de schipbreukelingen de aandacht
te trekken, zij sdhoten, zij heschen de wollen
deken op, en weer neer, zij schreeuwden met
hun handen als roeper voor den mond, maar
het schip zette kalm zijn weg naar het zuiden
voort.
Daarmee vervloog de laatste hoop. Een
paar pogingen om over den gletscher van Ra-
bot en het Milne Erwardgebergte den over
gang naar Sassenbaai te beproeven misluk
ten, het zou gekkenwerk zijn zonder sneeuw-
schoenen of voetplankjes, en zooveel te meer
daar de bevolking van de overwinteringssta
tions waarschijnlijk al meer dan genoeg moei
te had, om zich zelf in het leven te houden.
Het ijs begon in den Storfjord te komen, en
volgens berekening moesten alle vangschui-
ten nu den IJsfjord verlaten hebben.
Het was tegen het einde van September en
de dagen werden korter. De sneeuwmusch, de
eenige zangvogel van het eiland, had zijn
laatste lied uitgezongen en was naar het zui
den getrokken. En al de andere vogels namen
voor de sneeuw en het ijs de vlucht. Alleen
het Spitbergsche sneeuwhoen bleef achter.
Bratt was den heelen dag in de weer. Vóór
de anderen ook nog maar aan opstaan ge
dacht hadden, was hij al buiten met zijn drie-
loopgeweer op schouder. En als zijn vrienden
aan het ontbijt zaten, kwam hij de hut binnen
met een hoop vogels gebonden aan een stok.
„Boy" was gestadig zijn metgezel. De
prachtige hond was bij allen in de gunst ge
heid van God en in de heerlijkheid van het
.Eeuwige Leven.
Ademloos las Rita voort. Zou zij niets
vinden, wat haar persoonlijk betrof?
Ja, op die ééne bladzij zag zij haar naam-
Weer heb ik de onstuimige liefkozin
gen van Rita moeten afweren. Hoe komt zij
toch aan zulk een hartstochtelijk tempera
ment? Arm kind! het valt mij soms zoo
zwaar, haar terecht te wijzen, haar niet in de
armen te sluiten en haar vragend gezichtje
met kussen te bedekken. Maar ik weet. dat
het niet goed voor haar zou zijn. Ik mag die
zucht naar kussen, en streelen niet aanmoedi
gen. Ik ben verplicht, over haar te waken
Ik voel mij soms toch zoo onrechtvaardig,
omdat ik meer van haar houd dan van Loes
je en van Betty. Mijn eersteling, mijn lieve
ling, mocht ik je al de dwaze zoete namen
geven, die mij soms op de lippen branden
mocht ik je al de teedere liefkozingen ge
ven, waar je mooie bruine oogen zoo hon
gerig om bedelen! Zal je ooit begrijpen hoe
veel zelfbeheersching ik noodig had? Zal je
ooit beseffen dat het was om je onstuimig
heid te bedaren?
Rita kon niet verder lezen. Innig drukte
zij haar bevende lippen op de bladzijde van
het dagboek, die haar de blijde boodschap
bracht. Haar tranen vloeiden eindelijk,
en droppelden op het papier, beschreven
door de lieve hand, die haar nooit had ge
streeld en die haar nooit ook streelen zou
Zij wierp zich op haar bed, voorover, het
kussen klemmend in haar armen. Haar tra
nen stroomden en zij dacht er niet aan ze af
te wisschen. 't Was of die tranen al het har
de en zware, dat in haar borst woog als een
looden last, oplosten en wegspoelden.
Moedertje! moedertje! snikte zij, hield
u dan toch van uw arme Rita?
Toen ze al haar tranen had vergoten,
stond Rita op, verlicht, met een wonder
vreemd gevoel, blij en droef tegelijk. Met
koel water verfrischte zij haar gloeiend ge
zichtje, ordelijk streek zij het verwarde haar
glad, waarin haar handen hadden gewoeld.
Het dagboek sloot zij in een laadje van het
klein ouderwetsch -bureautje. Toen ging zij
de trap af, den tuin in, om bloemen te pluk
ken om te zetten bij het portret van de moe
der, die zij verloren en gevonden had.
Paarse asters, gele zonnebloemen bloei
den nog neen enkel witte bloemen moest
zij hebben, fluweelig blanke herfstseringen
en witte del-dahlia's. Met eerbiedige vinger
toppen schikte ze de bloemen in een kristal
len vaas, die zij op het schrijftafeltje plaatste
achter het portret. En tegelijk met haar groo
te vreugde om haar ontdekking in het dag
boek, kwam een groote wanhoop in haar op
om de ontbering, die nooit vergoed kon
worden, om de liefkozingen en de teedere
woorden, waarnaar zij nog altoos verlang
de, die Moedertje haar kind en zichzelve
had onjzegd en die de doode niet meer kon
geven, die de levende nooit meer ontvangen
zou.
STADSNIEUWS.
BOND VOOR
STAATSPENSIONNEERING.
In de groote -zaal van „de Harmonie"
werd gisteravond door de afdeeling Alkmaar
van den Bond voor Staatspensionneering
een openbare vergadering en propaganda-
avond gehouden, die uitstekend bezocht was.
De voorzitter der afdeeling, de heer J. A.
Verkuijl, uitte zijn vreugde over het feit, dat
voor de tweede maal de afdeeling ter propa
ganda bijeen kwam. De vergaderingen zijn
goed om uiting daarmede te geven van wat
er in het volk ligt. Spr. hoopte, dat behalve
de leden, ook veel nieuwsgierigen zouden
aanwezig zijn, die door den spreker van den
komen. De barones had' hem als een ziek kind
verpleegd, en spoedig was het krachtige dier
geheel hersteld, 's Nachts lag „Boy" als de
meest getrouwe schildwacht voor de bank
waarop de jonge dame sliep, maar vroeg in
den morgen ging hij met Bratt uit, om voor
raad op te doen voor den langen winter. Hij
was onder die jachttoeren van onwaardeer
baar nut. Zijn bloeddorstige drift, die eens
dien mooien hond, toen hij aanvoerder was
van Wellmans koppels, berucht had gemaakt,
was geweken voor weloverwogen bedacht
zaamheid. Hij stelde zelfs op eens belang in
vogels. Boy had een eigen listige manier te
knippen met zijn eene oog, als een sneeuw
hoen zich ergens verstopt had. En Boy's
meester leerde spoedig die uitdrukking van
den hond verstaan.
Als er zeehonden in het vaarwater waren,
ging Boy kort beraden zitten en was niet van
die plaats te krijgen. Onophoudelijk ging zijn
witte pluimstaart op en neer.
Alleen de vos hitste zijn jachtwoede aan.
Zijn oogen schoten vonken en het schuim
stond op zijn bek, als de blauwgrijze poolvos
zijn spitsen snoet achter een sneeuwgrijze
plek vertoonde. Hij vloog als een razende
storm over sneeuw en ijs en joeg den vogel-
dief der poolstreken met groote nauwkeurig
heid precies in den lijn van Bratt's schot.
Op die wijzen had Bratt een aanzienlijken
voorraad wild bijeengekregen. De professor,
die ten spijt van zijn theoretische wijsheid
toch bijzonder handig slag had van allerlei,
was druk bezig met het villen van de zeehon
den en vossen, ten einde het ontbrekende voor
hun winter uitrusting aan té vullen.
Binnen enkele dagen leverbaar, type 75, waarbij 2-
en 4 persoons wagens, voorzien van banden, afneembare
velgen, electrisch licht en se fstarter.
TELEFOON INTERC. 572.
den avond zouden worden getroffen en er toe
bewogen om lid te worden. Spr. zette uit
een wat de Bond deed, en wees daarbij op
de propaganda der vergaderingen en op de
uitgave van het Bondsorgaan. Dat. orgaan
doet goed werk, al kunnen de redactieleden
het ook niet een elk naar den zin maken.
Laatst stond er een allerliefst gedicht van
Jan van Beers ver het napje van grootva
der in, dat wel bekend is en oud, maSr
waarvan spr. de lezing sterk kon aanraden
Spr. wees op het ellendig feit, dat kinderen
hun ouden vader of moeder vergeten. En
meest wordt die veronachtzaming veroor
zaakt door de armoede.
Na deze korte inleiding van den heer Ver
kuijl hield de heer U. G. Dorhout van Ven
huizen een rede over het onderwerp: „De
lendenen omgord". De spreker hoopte, dat
hij iets nieuws zou kunnen vertellen, waar
mede hij de strijders kon aanmoedigen.
Spr. herinnerde aan den loop van het
streven voor Staatspensionneering. In en
voor 1913 werd er heftig voor gestreden,
maar door den grooten oorlog werd de aan
dacht van de actid voor Staatspensionneering
afgeleid. De vluchtelingen uit België werden
opgenomen en verzorgd, dat het tot voor
beeld kon strekken. En dat was goed. In de
Tweede Kamer werd dé aandacht voor an
dere, belangrijker zaken gevraagd en het
was geen wonder dat het wetsontwerp-
Treub zoolang in de kast werd gelaten. Die
rust duurde tot den zomer van 1915. Toen
een vertegenwoordiger van het persbureau
Vaz Dias een interview had met Minister
Treub, zeide deze, dat de zware financieele
lasten toch geen reden mochten zijn om de
noodzakelijke zaken voor het volk niet uit te
voeren. Het scheen, dat hiermede ook
gedoeld werd op de Ouderdomsrente en de
veronderstelling, dat dit zoo zou zijn,
bleek juist uit ae woorden in de Troonrede
gesproken, dgt, met het oog op den naderen
den datum van de inwerkingtreding der
wet-Talma, de wetsontwerpen-Treub in be
handeling zouden komen. Rechts was daar
natuurlijk tegen en bij de breking van het
Bestand verzette ze zich tegen de aan de or
de stelling van de ontwerpen-Treub. Ze wil
de die wetten niet aan de orde hebben vóór
den fata Jen datum van de wet-Talma. Spr.
zeide, dat de vrijzinnigen natuurlijk de ont
werpen-Treub in behandeling wilden hebben
en sterk waren tegen de wet-Talma.
Spr. besprak uitvoerig de nadeelen van de
wet-Talma. Volgens deze wet is de pension -
neering der ouden gegrond op den „loonar
beid", die verricht wordt. En deze grond-
Johnsen, wiens gezondheid met den dag
zwakker werd, naaide kleeren van zeehonden
vel voor barones Von Heffner.
De jonge dame ontdekte spoedig, dat moder
ne stoffen niet tegenhouden, als men moet
werken voor zijn brood. Na een maand tijd
hingen de lappen er bij, hoe ze haar kleeren
ook trachtte te verstellen. En haar mooi pels
mantel hield haar wel warm, maar was toch
weinig practisch om zich mee te bewegen in
sneeuwhoopen en door de nattigheid en mod
der van het strand.
„We moeten winterkleeren voor u maken",
zei Bratt op zekeren dag, dat ze aan het
strand drijhout zochten. „Uw goed gaat over
al kapot. Als u de wollen jakjes niet had ge
had zou u noodlijdend zijn geweest."
„•Maar waar zal ik stof vandaan halen?"
vroeg ze. „En ik kan zoo slecht naaien!
Had ik hier maar een naaistervoegde ze er
glimlachend bij Ja, want ik schaam me
zoo, me in déze vodden te moeten vertoon en.
En iederen dag komen er nieuwe scheuren
o, is zoo verschrikkelijk als men gewoon is
ja, nu moet u niet denken, dat ik me be
klaag
„Neen, een naaister hebben we hier niet",
zei Bratt. „Maar we hebben en man, die naai
en kan, De ijsloods zal een mooi, nfodern pak
je voor u maken."
„En de stof?"
„Die krijgen we daar vandaan", zei hij en
wees naar de bocht. Sealskin van de beste
kwaliteit. Johnsen 'heeft het vel van zeven zee
honden geprepareerd, die ik iu den loop var.
deze weken geschóten heb. Spoedig komt hij
u de maat nemen. Maar ik geloof dat u van
slag was geheel verkeerd. Aan de wet-Talma
ligt geheel ten grondslag de gedachte der
premie-betaling. Bij de behandeling der wet
in de Tweede Kamer werden verschillende
amendementen gesteld. De vrijzinnigen stel
den voor aan alle behoeftige 70-jarigen een
.pensioen van 2 per week te geven en de
socialisten wilden eiken loonarbeider die
som geven. Het voorstel der vrijzinnigen ging
dus het verst. De heer Talma kon geen dezer
voorstellen aanvaarden, maar eenige maan
den later verklaarde hij plots, dat hij het
voorstel der socialisten overnam. Die draai
werd door de Christelijke bladen goedge
praat en er werd op geroemd, dat Talma het
eerste stukje Staatspensioen ons land binnen
haalde. Spr. geloofde echter, dat de hande
ling van Talma niet voortkwanf uit zijn
goed hart, maar voorgeschreven was door
den grooten man in de Kanaalstraat in Den
Haag, die daarmede, een politieke zet wilde
doen. Talma kon toch niet met leege handen
voor de kiezers komen!
Spr. weidde uit over de quintessens van
de wet-Talma voor de Staatspensionneering,
de artikelen, die uitsloten degenen, die geen
156 weken hadden gewerkt in de laatste tien
jaren voor hun 70ste jaar. Spr. schettsfe de
onrechtvaardigheid van die uitsluiting. Waar
de tusschenpersoon lid van den Bond was,
werd alle best gedaan om de lijsten voor de
oudjes gevuld te krijgen. In het Zuiden van
het land, waar men tegen het Staatspensioen
is over 't algemeen, werd alles gedaan om
het tegen te werken. Een verkeerde uitleg
ging, een onrechtvaardig verschil kon er
komen door de clausule van den loondienst
van Talma. En daartegen kwam spr. op.
Daardoor kon het gebeuren, dat een oud
vrouwtje van 80 jaar in Drenthe, die haar
heele leven in eigen huis zwoegde en sjouw
de, geen pensioen kreeg en de boer, die naast
haar woonde en voor zijn pleizier bij een
ander arbeidde in het hooi, wèl. Deze on
rechtvaardigheid wordt veroorzaakt door de
artt. 369370 der Invaliditeitswet. Het is
dus te begrijpen, dat links het Bestand wilde
breken en wilde voorkomen de wet-Talm^
Er moest wat anders komen. Spr. kwam nu
tot een bespreking van de wet-Treub. Deze
Minister noemde zijn ontwerp een wet tot
verleening van Ouderdomsrente aan alle be-
hoeftigen. Een verkeerd punt van het ont-
werp-Treub was de uitsluiting der bedeel
den. Degenen, die van hun 65ste tot hun
70ste jaar bedeeld waren geworden, zouden
geen pensioen krijgen. Spr. bestreed de mo
tiveering van Minister Treub ter handhaving
zijner bedeelden-uitsluiting. Door den tegen-
rokken zal moeten afzien. Dat is zoo vreeser
lijk lastig en om u de waarheid te zeggen heb
ik ook nog nooit van Sealskin-rokken ge
hoord."
„U wil toch niet dat ik dat ik
„Manskieeren zal aantrekken? Neen dat
uist niet. U zal veranderd worden in een es-
imo-dametje. Johnsen kent moderne vrouwen
op Groenland, en hij zal 't u wel leveren
In ernst", ging hij voort, toen hij zag hoe on
gelukkig ze voor zich uitkeek, „we moeten het
zoo practisch zien in te richten ais ons moge
lijk is. Het is de vraag of wij de overwinte
ring kunnen doorstaan. Als de kou komt, zult
u in minder dan geen tijd dood vriezen
Of u wordt gedwongen binnen te blijven zit
ten bij het vuur, en dat is erger dan al het
andere te zamen. Neen u moet in het sealskin
kruipen dat behoeft u toch niet verlegen te
maken
Ze keek onbemerkt naar hem. Die jonge
Noorman zag er niet gesoigneerd uit. Zijn
haar hing lang in zijn hals en overal had hij
stoppelige bosjes baard. En dan die roode
wollen das om zijn hals die deed denken
aan de sjoiuwerlui op de bootkade in Ham
burg. Maar die kloeke houding, die schrande
re oplettende oogen en zijn mannelijke kalmte
faven haar vertrouwen. Ja de professor
ad gelijk, er was iets in hem van ongekende
wonderen. Misschien zou hij in een balzaal
geen goed figuur maken, maar hier kwam hij
goed uit onder de gevaren en ontbering in een
misdeelde, karige natuur.
(Wordt vervolgd).
AARSC
OÜEANT.
Ov*rland Mod«l 81