DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. DE OORLOG. Oyerland Automobielen. Prijs vrijblijvend f 3200. Proefwapü disponibel. bij den vertegenwoordiger JA.O. 1VEEIT, No. 66 ZATERDAG 18 MAART Honderd en achttiende jaargang. 1916 Abonnementsprijs per 3 maanden f 1—, fr. p. post f 1.25. Adrertentiepriis 10 tsL p. regel, groote letters naar plaatsruimte. Brieyen ir. N. 1. Boek- en Handelsdrukkerij r.h. HERMs. COSIER 4 ZOOIt, Voordam C 9. lelefnr. 3. Het Oera-Linda-Boek. a Carosseriefabrikant, Alkmaar. LUXE AUTOMOBIELEN te huur. Bit rmmrner bwrtMt utt 3 bhrtten. ALKMAAR, 18 Maart; De slag om en bij Verdun duurt nog steeds voort, maar de Duitschers slagen er ondanks hun hardnekkige en talrijke aanval len niet in, vorderingen te maken. Havas meent, dat de tegenstanders het Fransche pantser rondom Verdun Onderzoeken, ten einde de zwakke plek te vinden, waar een beslissende slag kan worden toegebracht, tenzij de voortdurende doelveranderingen getuigen van besluiteloosheid. De Fransche minister van oorlog, de heer Galliéni, is afgetreden en opgevolgd door generaal Roques, die zich in dezen oorlog zeer moet hebben onderscheiden en in De cember 60 jaar wordt. Zal hij dan nog mi nister zijn? Generaal Galliéni is het slechts kort geweest den 30en October j.l. kwam hij aan het hoofd van het departement van oorlog te staan. Hij is heengegaan uit ge zondheidsredenen, maar niet onwaarschijn lijk komen er ook politieke overwegingen aan te pas, daar hij heeft aangetoond niet te willen buigen voor parlementaire invloeden. Men denkt onwillekeurig aan het heen gaan van admiraal von Tirpitz, die het ook de politici niet naar den zin kon ma ken. De politieke mannen der regeering wel te verstaan, want is het niet eigenaardig, dat onmiddellijk na zijn aftreden, de nationaal- liberalen, het centrum en de conservatieven allen bij den rijksdag moties hebben inge diend, waarin zij allen verklaren, dat het ge bruik van den'onderzeeër voldoende tot zijn recht moet komen? De nationaal-liberale par tij verzoekt den rijkskanselier „om geen over eenkomsten aan te gaan met andere mogend heden, die ertoe zouden kunnen leiden om ons in het onbeperkte gebruik van het onder zeeërswapen te hinderen, maar om te bewer ken, dat van Duitsche zijde van het onder zeeërswapen in de oorlogszone óók in den handelsoorlog afgezien van uitsluitend voor personenvervoer dienende passagiers schepen dat gebruik wordt gemaakt, het welk voortvloeit uit de technische eigenaar digheid van het wapen" Men beroept zich daarbij op Engelands optreden en zegt, dat Duitschland in staat is door onbeperkte, onverbiddelijke voering van den onderzeeërs-oorlog het te kort aan scheepsruimte voor Engeland zoodanig te vergrooten, dat de voldoende voorziening van het Engelsche volk,met levensmiddelen en grondstoffen buitengewoon wordt be moeilijkt, misschien zelfs onmogelijk ge maakt en daardoor een sneller, voor Duitsch land zegevierend einde aan den oorlog kan worden gemaakt Blijkbaar officieus heeft de Lok. Anz. een artikel gegeven, waarin op ietwat geheim zinnige wijze wordt gezegd, dat elk machts middel onvoorwaardelijk zal worden ge bruikt, maar dat de sluier niet voorbarig mag worden opgelicht.en dat men aan hen, die in staat zijn op grond van het ter be schikking staande materiaal hun oordeel te vormen, moet overlaten op welken tijd, op welke plaats en in welke mate deze wapens gebruikt zullen worden. Hieruit zou men afleiden, dat er in Duitschland bij den verscherpten oorlog ter zee nog aan iets anders gedacht wordt dan aan den onderzeeër- Het geval van de „Tubantia" is natuurlijk nog druk in bespreking. Duitsche niet-offici- eele voorstellingen geven te verstaan, dat dit schip wel op een mijn zal zijn geloopen en wanneer dit niet het geval isdat er dan wel een Engelsche onderzeeër in het spel zal zijn! Natuurlijk zal onze regeering zich aan zulke praatjes voor den vaak wel niet storen. Zij zal, zich grondend op de onder eede af gelegde verklaringen, wel weten wat haar te doen staat en de ervaring leert, dat de Duit sche regeering in zulke gevallen ook wel weet, wat ze te doen heeft. ALKMAAR, 18 Maart. Het doodsbericht van den te Haarlem overleden lètterkundige dr. Johan Winkler heeft weer doen spreken van het merkwaar dige en wonderbaarlijke boek, welks ver schijning voor haast een halve eeuw in den lande en zelfs daarbuiten zooveel bewonde ring „en verwondering heeft gebaard en tot zooveel geschrijf en gewrijf aanleiding heeft gegeven: thet Oera Linda Bok. Ongetwijfeld zullen enkele oudere lezers zich nog wel herinneren, dat dit boek, be werkt, vertaald en uitgegeven door dr. J. G. Ottema naar een handschrift uit de dertiende eeuw, in het bezit van den heer C. Over de Linden te den Helder, in 1872 te Leeuwarden verscheen. Maar de meeste lezers zullen er misschien wel eens van gehoord hebben, doch het rechte er niet van weten. En daar om zij deze ongezochte gelegenheid gebruikt om er het een en ander van mede te deelen. Vijf jaren vóór de verschijning van het boek ging het gerucht, dat de familie Over de Linden een oud handschrift bezat, ge schreven in een letterschrift, dat tot dusverre geheel onbekend was enjjn een taal, welke nergens ter wereld meer wérd gebezigd, ter wijl er zaken in werden behandeld, waarom trent niemand ooit iets had vernomen. Dit handschrift was van geslacht tot geslacht in de familie overgegaan en werd tenslotte be waard door den heer C. over de Linden, eer ste meesterknecht bij 's Rijks Marine-werf te den Helder, die het volgens beschikking, van zijn grootvader in Augustus 1848 had ontvangen van zijn tante, Aafje Meijlhqff, geb. Over de Linden, welke in 1849 te Enk huizen overleed. De bezitter had er eens een paar bladzijden van gecalceerd en die gezonden aan den heer Jansen, onderwijzer te Harlingen, vervolgens had hij een los blaadje naar dr. Eelco Verwijs, archivaris, gezonden, die het als oud Friesch had her kend en van meening was, dat het stuk van groot belang zou kunnen wezen. Later deel de dr. Verwijs aan den heer Over de Linden mede, dat dr. Winkler, die veel hield van het oud-Friesch, de aangewezen vertaler van het handschrift zou zijn. De Heldersche meester knecht van de marine-werf richtte zich toen per brief tot dr. Winkler te Leeuwarden, die hem echter nimmer terugschreef. In het laatst van 1870 ontving hij van dr. J. C. Ottema te Leeuwarden een brief, waar in deze verzocht het handschrift eens te mo gen hebben. De heer van der Linden schreef terug, dat hij het bij katerntjes ter leen kon ^rijgen, mits hij bij ieder katerntje, dat hij te rugzond, ook de vertaling gaf. Aldus ge schiedde en het was weldra een genoegelijk familiefeest, wanneer de vertaling kwam en in het gezin Over de Linden werd voorgele zen. Reeds in Februari 1871 had dr. Ottema een verslag uitgebracht over het handschrift in een vergadering van het Friesch Genoot schap. Hij kwam daarbij tot de slotsom, dat dit geschrift, waarvan het eerste gedeelte was opgesteld in de zesde eeuw vóór onze jaartelling, het oudste voortbrengsel (op Homerus en Hesiodus na) van de Europee- sche letterkunde was. Reikten de geschied kundige herinneringen tot dusverre niet ver der dan tot de komst van Friso, den vermeen den stamvader de,r Friezen, uit dit hand schrift bleek, dat die herinneringen opklim men tot meer dan twee duizend jaren vóór Christus en in hoogen ouderdom die van Hellas overtreffen en die van Israel evenaren. Verschillende geleerden waren het echter niet met dezen Friezen doctor eens, zij be twijfelden de echtheid van het stuk en het Friesch genootschap wilde geen gelden voor den druk ter beschikking stellen. Toen heeft dr. Ottema zelf een uitgever gezocht de eerste druk verscheen in 1872, de tweede in 1876 en er kwam zelfs" een Engelsche verta- .ing van. Dr. Ottema had aanvankelijk, toen hij slechts een afschrift had, ook 'getwijfeld, maar toen hij het handschrift zelf zag, was hij omtrent den hoogen ouderdom daarvan volkomen gerustgesteld. Immers het af schrift moest zijn geschreven, schrijft hij, in het jaar 1256 door Hiddo over de Linda, op katoen-papier zooals in de dertiende eeuw in Spanje werd vervaardigd. Alle zorgvuldig geschreven manuscripten uit den oudsten tijd toonen dat zij gelinieerd werden met een dunne schijf van lood het handschrift bleek de fijne, nauwkeurig met lood getrok ken lijnen te bezitten. In oude handschriften is de inkt donker zwart of bruinachtige naar mate echter sedert de 13de eeuw geschreven werd, werd de inkt grijs'of geelachtig, ver bleekte, ten bewijze dat zij ijzerhoudend was de lifters van het handschrift waren hel der zwart, de inkt was dus niet ijzerhoudend en door deze kenteekenen werd het opgege ven jaartal 1256 volkomen gewettigd. De taal, zoo betoogde dr. Ottema verder, is overoud Friesch, nog ouder en veel zuiver der dan de taal van het Friesch Rjuchtboek, de oude Friesche wetten, een meening, welke door dr. Reitsma en prof. Vitringa schijnt te zijn gedeeld. Het bleek den vertaler verder, dat ieder van de verschillende schrijvers, die aan het handschrift hebben medegewerkt, zijn eigen bijzonderheden had, die voortkwa men uit de wijziging van den klank der vo- kalen in verloop van lange tijdsruimten, het geen natuurlijk het geval moest zijn, daar het laatste gedeelte vijf eeuwen later geschre ven was dan het eerste. Als antiquiteit van taal en schrift meende dr. Ottema te kunnen zeggen, dat dit boek geheel eenig in zijn soort was. Hij betoogde voorts, dat uit het boek zelve bleek, dat de Friezen Athene hadden gesticht, zoodat hierdoor de uiterlijke gelijkenis tusschen het Grieksche en het oud-Friesche schrift was verklaard en dat onze z.g.n. Arabische cijfers oorspronkelijk Friesche cijfers waren, die evenals de letters aan de lijnen van het jol of zonnerad waren ontleend. De letters en de cijfers waren allen terug te brengen tot een deel van een cirkel met drie middellijnen, welke elkander onder hoeken van 60° snijden (het zonnerad met 6 spaken). En wat leert nu dat Oera Linda bok? Dat het handschrift is gemaakt in 1256 na' Chris tus, 3439 jaar voordat Atland is gezonken. Ook de Grieken (o. a. Plato) maken daarvan melding, maar zij weten niet, waar het lag, terwijl hier wordt aangetoond, dat Helgo land en de Noord-Friesche eilanden er de schamele overblijfselen van zijn. Deze ge beurtenis (de Cimbrische vloed is bedoeld) heeft den Frieschen stam doen verstrooien en heeft het aanvangspunt gevormd van een ei gen tijdrekening, overeenkomende met 2193 voor Christus. De Friezen hebben Athene gesticht de naam zegt het trouwens ook, immers hij is afgeleid van athen (vrienden). Zij zijn bij den Indus geweest daar lig gen twee plaatsen Minnagara, een zuiver Friesche naam. Friesche zeelieden zijn geva ren door de straat, welke op de Roode Zee uitliep men vindt in Exod. XIV V. ver meld, dat die straat in de dagen van Mozes nog bestond, obk de Grieksche schrijver Strabo gewaagt er nog van, maar later werd er geen melding meer van gemaakt In 1853 zoo leert dr. Ottema verder werd voor het eerst melding gemaakt van het bestaan van paalwoningen, die toen bij bui tengewoon lagen waterstand werden ontdekt in de meren van Zwitserland. Maar een der schrijfsters, de burchtmaagd Apollonia deelt mede, dat zij omstreeks 540 v. Chr. de bewo ners der op palen gebouwde woningen heeft bezocht, zij1 beschrijft deze woningen, het volk, zijn aard en zijn levenswijze, terwijl 250 v. Chr. Adel, de zoon van Friso, de paal- dorpen ook bezocht Men leert verder in dit boek wetten ken nen, die de algemeene liefde, de vrijheid en het recht boven alles stellen en er wordt gezegd, dat er eens geen andere meesters noch vorsten noch bazen zullen zijn dan die bij algemeenen wil gekozen worden. Dr. Ottema wees er nadrukkelijk op, dat het afschrift van 1256 geen verdichtsel kon zijn, daar in dien tijd niemand zoo iets had kunnen verdichten, en dat in lateren tijd ver- - dichtsel onmogelijk was, om de eenvoudige reden, dat niemand meef die taal machtig was. Dat het handschrift van 1256 een copie is bewezen schrijffouten, en ook enkele op helderingen van woorden, die in des afschrij vers/ tijd reeds verouderd en weinig meer be kend waren, terwijl de overschrijver ergens twee bladzijden in plaats van één heeft om geslagen. Het eerste exemplaar is reeds in 803 geschreven door Liko over de Linda en zijn nazaat Hiddo heeft het in 1256 over geschreven van bladen, die hij met zijn zoon Akke en zijn vrouw uit den vloed had gered. En toch.... De twijfel hield aan en nam toe. Er ston den ook zulke malle dingen in het hand schrift! De Grieksch-Romeinsche god Neptunus bleek bijv. oorspronkelijk een Friesche zee koning te zijn geweest, die thuis hoorde te.. Oudorp, Teunis heette en in de wandeling Neef Teunis werd genoemd. Oudorp, Alder- ga, lag aan een groote vliet, die langs- de burg Forana (Vroonen) met een enge mond (Egmond!) in zee liep. Ten zuiden van Fo rana lag Alkmarum, een meer of vliet, waar in een eiland met zwarte en bruine men- schenf Het Himalaja gebergte heet zoo, omdat de hooge bergen naar tha himel laja (naar den hemel leiden), Cadix is naar Ka- dijk genoemd, de Jutten heeten zoo, omdat ze barnsteen jutten, Kreta, omdat de bewo ners de Friezen met luide kreten verwelkom den!! De inhoud van het stuk werd naast hoogst belangrijk laf en onbeduidend genoemd. Men dacht aan bedrog. Er kwamen courantenarti kelen (in de Deventer- en in de Friesche cou ranten), er verschenen strijdschriften. Dr. Ot tema kreeg 't aan den stok met den rijks-ar chivaris mr. L. Ph. C. van der Bergh. Er werd beweend, dat Piet Paaltjes (ds. F. Ha- verschmidit, die van 18621864 predikant te den Helder was geweest) het handschrift had vervaardigd. In den Spectator van 4 Novem ber 1871 schreef de heer C. over de Linden, dat het handschrift niet door Piet Paaltjes ol door een anderen geleerden „PieF' was ge maakt. De heer G. Colmjon gaf een brochure uit, waarin hij de onechtheid aantoonde uit het gebruik van tal van vreemde woorden; hij wees er op, dat de z:g.n. oude schrijver vor men en woorden bezigde, die eerst veel later zijn ontstaan. In 1875 op 't Taal- en Letterkundig Con gres te Maastricht verklaarden de heeren dr. J. Beckering Vinckers en Mr. Nanninga Ui terdijk met een herinnering aan den geschied- vervalscher Klaas Kolijn het geheeïe Oera Linda Bok voor „Kokalijnsch lapwerk". In 1876 schreef de heer Beckering Vin ckers een brochure: „De onechtheid van het Oera Linda bok_ aangetoond uit de war taal, waarin het is geschreven". Het volgen de jaar gaf deze leeraar in het Engelsch een nadere brochure uit, waarin hij, die aanvan kelijk nog had gemeend dat de tijdgenoot en vriend van Gijsbert Japix, Simon Gabbema, de schrijver was op scherpzinnige wijze de stelling verdedigde, datComelis Over de Linden de maker is geweest, dat deze de be- Binnen enkele dagen leverbaar, type 75, waarbij 2- en 4 persoons wagens, voorzien van banden, afneembare velgen, electrisch licht en selfstarter. TELEFOON INTERC. 572. kwaamheid en het geduld'bezat om de letters te teekenen, dat hij, de werkman, sedert zijn eerste huwelijk met onverdroten ijver heeft gewerkt om zich velerlei letterkundige kennis te verwerven, dat hij behalve om' andere re den, het handschrift heeft gemaakt ter ver heerlijking van de familie Over de Linden. Maar het overlandsch papier zal men vra gen. De heer Beckering Vinckers uit het ver moeden, dat de heer'Over de Linden dat vroeger heeft meegenomen van een reis naar* China. In de Ned. Spectator van 1876 werd echter verzekerd, dat hét papier uit een met name genoemde Maastrichtsche fabriek af komstig wasl De zoon van den overledene, de heer L. F. Over de Linden, gaf naar aanleiding van hetgeen de heer Beckering Vinckers had ge schreven een brochure uit: „Beweerd maar niet bewezen", terwijl de heer G. Jansen een boekje schreef: „De schrijver van het Oera Linda Bok is'niet Cornelis Over de Linden". Algemeen heeft men het.er tot dusverre voor gehouden, dat de heer Comelis Over de Linden wel de man is geweest, een man van zeldzamen aanleg en van uitgebreide kennis, die, wanneer hij van jongs af aan in de goede richting ware geleid en zijn le ven niet aan een dwaze onderneming had be steed, zich grooten roem had kunnen verwer ven. Hij heeft nu enkel heel veel p leizier van zijn levenswerk gehad De heer Eelco Ver-, wijs, destijds archivaris van Friesland, zin speelt er op, dat de meesterknecht zich mis schien wel op den grond omrolde van louter genoegen, oiftdat hij het genot had gehad er dezen geleerde „zoo danig en danig te (heb ben) laten inloopen". Maar nu Johan Winkler, de pas overle dene. Hij heeft aan het Friesch genootschap een kistje met daarop betrekking' hebbende oescheiden afgestaan, onder beding, dat het eerst na zijn dood mocht worden geopend en men dan naar believen met den inhoud zou Kunnen handelen. De heer J. J. Hof, de Friesche Zaiijver, heeft dezer dagen opgemerkt, dat .'de" heer Winkler onmiddellijk heeft begrepen, na in zage van de eerste stukken van het hand schrift, dat men met een mystificatie te doen aad en dat 't Frieschegenootschap dezelfde oezwarèn tegen publicatie van den inhoud van het nagelaten kistje met bescheiden zal hebben als die, welke de heer Winkler weerhielden om te openbaren wat hij wist of meende te weten. „Ik ken die reden en heb hem deswege te meer vereerd". Wij meenen die reden ook te kennen. In „Nieuws uit oude boeken" wordt melding gemaakt van een hooggeacht taal-en letter- Kundige, die als jonge man verslag uitbracht in het Friesch genootschap en betoogde, dat het zoogenaamde oude handschrift in de 19e eeuw was opgesteld, die verder gezwe gen heeft maar er zorg voor heeft gedra gen, dat na hem het volle licht over deze zaak zal opgaan. Dat kan niemand anders zijn dan dr. Johan Winkler. En wat zegt hij verder? „De heer C Over de Linden was de schrijver niet". Echter wist hij zeer wel wie de makers (er waren er- twee) waren, en school hij daarme de,' zooals men zegt, onder één deken." „Ik was van 't begin af aan dat 't O. L. b. aan den dag kwam, daarin betrokken, en ben volkomen op de hoogte van het bedrog, dat men daarmede wilde plegen, en ook, of schoon anders dan het oorspronkelijke doel was, gepleegd heeft. „Ik weet wel, wie de makers geweest zijn. Zij hadden daarbij, volstrekt geen vuig winst bejag en evenmin een eerzuchtig doel op het oog. Hun doel was een geheel ander, name lijk om een bepaald persoon, mij ook zeer wel bekend, er in te laten loopen. Dien man wilden zij aan de kaak stellen, aan spot ten prooi geven. Maar de mijn, hoe kunstig ook gelegd (en waarbij de heer O.(ver) d(e) Lon den) slechts hun gewillig werktuig 'was), sprong verkeerd. De man, op wien het was toegelegd, bleef buiten schot, maar een an der, de heer dr. O(ttema) werd het slacht offer, de bedrogene. „Was de man, op wien het was aangelegd, de bedrogene geworden, de makers waren later uit den hoek gekomen, en hadden hem de spot ten prooi gegeven. Nu dr. O. er in liep, waren de makers verlegen met het ge val en hielden zich stil; zij onttrokken zich aan de'zaak. „Wie nu wel de makers waren? vraagt Ge Vergun mij, voorloopig althans, er het zwijr gen toe te doen. De Heeren, die oorspronkelijk eigenlijk slechts een grap, een soort studentengrap op het oog hadden niet meer zijn beiden overleden. Ook de heer C. o. d. L. is overle den, jh, al de „dramatis personae". Ik ben daarvan alleen nog over „heelemaal al leen „Maar die Heeren hebben een ongerepten eervollen naam nagelaten, en daarbij kinde ren Gij begrijpt, dat ik nu wat achterhou dend ben in dezen." Klopt dit niet merkwaardig met hetgeen de heer Hof heeft geschreven? Trouwens in de Telegraaf van gister morgen deelde de heer Jac. C. Meijerink Jr, van Haarlem, mede in 1909 van den heer Winkler te hebben vernomen, dat deze de mystificatie toeschreef aan ds. Haverschmidt, die er een ander persoon wilde laten inloo pen. [Wij merkten hierboven reeds op, dat de heer C. O. d. L. dit heeft tegengesproken en de heer Haverschmidt, heeft indertijd in dé Zutphensche Courant verklaard, dat hij het handschrift niet geschreven heeft en dat hij te veel van dr. Ottema, zijn oud-leermeester, hield 'om dezen te kunnen foppen]. De heer Winkler weigerde echter te zeggen wie dat was: „Wacht U nog maar een poosje, totdat ik dood ben", zei de heer Winkler na eenige aarzeling. Nu is hij dood, maar het ziet er niet naar uit, dat er thans meerdere zekerheid zal ko men over de vraag wie deze letterkundige vervalsching, deze merkwaardige letterkun dige vervalsching, heeft gepleegd, zoo dat 'zij wel zal blijven rusten op den naam van Comelis Over den Linden, den meesterknecht bij de marine-werf, die in 1810 was geboren en in 1873 te den Helder overleed en wiens familie het handschrift nog wel in bezit zal hebben en wel zal bewaren als, ja als BINNENLAND. PROVINCIALE STATEN VERKIEZINGEN. Naar het Hbld. verneemt, heeft de heer N. Sluis Pz., lid der Prov. Staten van Noord- Holland, te kennen gegeven, bij de a.s. Sta tenverkiezingen niet meer in aanmerking te willen komen voor een candidatuur. LEENINGSWET. Naar wij vernemen is de Leeningswet van 125 millioen reeds gisteren door H. M. de Koningin bekrachtigd. WATERSNOOD IN INDIë. Voor de Watersnood-Commissie voor Ne- derlandsch-Indië is bijeengebracht te Am sterdam 101.637.70, Rotterdam 54.4485, Den Haag 58.900. Totaal 215.022.70. ONZE GRAANVOORRAAD. Onze tarwevoorraad is den latsten tijd ge ducht aan het verminderen/ Wel bestaat er voorloopig nog geen kans, dat we voor een tekort zullen staan, maar in bevoegde krin gen wordt toch aan het feit alle aandacht ge schonken. De oorzaak ligt voornamelijk in het opont houd', dat onze schepen hebben, ten gevolge van de herhaalde aanhoudingen, waardoor het gebrek aan scheepsruimte in belangrijke maje verergert. De tarwe die nu nog aankomt wordt van uit Rotterdam rechsreeks over de fabrieken gedisribueerd. Verschillende sche pen met tarwe zijn thans onderweg en met de lading daarvan hoopt men den reserve- voorraad in ons land te vergrooten. Is een maal de schepenwet in het Staatsblad ver schenen, waardoor de Regeering bevoegd heid heeft aan het uitvaren bepaalde voor waarden te verbinden, dan zal zelfs de mo gelijkheid van een dreigend tekort zijn ver dwenen. (Hbld.) DISTRIBUTIE VARKENS. Het Rijks Centrale Administratiekantoor voor de distributie van levensmiddelen heeft thans officieel aan de burgemeesters doen we ten, dat in de week van 19 tot 26 Maart geen varkens kunnen worden geleverd, met vermelding, dat in de week vdn 26 Maart tot 1 April de levering wederom zal plaats hebben. Naar het Hbld. is het/echter niet zeker ALKMAARSCHE COURANT. Ovtrlind Mo-dftl 81

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 1