DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. en on /ui Unifies van den Tarafisrd Tabak J. R. Keuss. No, 96 Honderd en achttiende jaargang. 1910 ZATERDAG 22 APRIL FEUILLETON. ïï«t overtuigend bewijs Deze Courant wordt eiken avond» behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Aiknm&r f 1, Srieo door het gebeele Rijk f 1,25. Afzonderlijke mimmea»» 3 CenAs. Telefoonnummer, 3. Prijs der gewone Advertentiën t Per regel f 0,10. Bij groote eontraeten rabat. Oroots letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9. door P. J. TEELINQ. (vervolg). Oraaf Floris de V nam de gelegenheid van dit hoog water in acht, alsoo de 'voornoemde Vriesen door dese LandtbraakAvan den ande ren gescheiden, en door de wateren afgeson- l'ert waren soo dat d'een d'ander niet hulp komen mocht (kon) en bestond in dat Trou-* bel water te visschen; hij vaardigde terstond een goet deel Heirkoggen af, versien het kloe ke roeiers en mannen van wapenen, daar tot overste van maakte Heer Dirk II Heere van Bredterode, een seer wijs en kloek oorelogs- man, de welke met zijn roeischepen of te Heirkoggen het geheele gewest van 't voor schreven Vrieslandt in onderdanigheidt bracht en daarna, als de hoogte van 't water wederom ter zeewaart ingevloeit en de Lan den begaan waren om daar over te komen te voet ofte te Paerdt, heeft den voornoemden Grave Floris (te Vijfde in die Landen doen maaken Memelik, Enijgenhurg, Middenburg, en Nieuwburg tot een seer sterke slóoten of burgen, opdat hij daarmede de ingeboozen wederspannigheidt der Vriesen soude bedwin gen en henlieden muilbanden". Tot na zijn dood zwoeren zij hem trouw en droegen ze hem op de „Tiende van het Kooren, de Vroomschouwe en den heirvaaii'te gebieden, en gaven hem over, dat hij in hunne Landt gemeene wegen maken mocht. In 1297 is het kasteel te Eenigenburg, we der verwoest door hen. Maar tot straf werd hun bolwerk Vronen in de asch gelegd. De eer van de eerste bescherming komt dien om meer dan één reden grooten Floris toe. Deze om nog meer, dezen en mogelijk toeko mende inbreuk te verhoeden niet alleen de ka- dijken, onder laege Dijken genaamt aan veel plaatsen verhoogt en verbetert heeft, maar ook, daar 't nooefig was, en 't landt meest pe- rijkel begon te lijden, nieuwe Dijken ofte Zeeburgen tot water-leeren leide, onder welke geweest Zijn die van den Noord-dam van de Zaan (nu Knollendam) met de Crommenger- dijk, Lagendijk, Graftdijk en andere daarom trent gelegen Dijkkadies en Dammen, op dat 'er door door dies, te meerder den oploop des Zees geweert, en den aanslag der meuwelifks inne-gebro^ken Meizen (welke buiten twijfel anders noch verder haddén mogen in-kanke- ren ofte in-eten geweert mochten zijn. (Soete- boom.) Uit dien tijd dagteekenen alle de Water- landsche namen op dam, zegt Soeteboom. Pas in 1387 (1388)' begon itien den door gang bij Petten te stoppen, daar deze voor het rustig bezit van Noord-Holland de groot ste hinderpaal was. Bij lagen waterstand kwam de schorsing, die in 333 onder water geraakt was, boven. De Zijp en de Kinnem brachten de eeuwen door een vermenging van Zeeklei en rivierklei op dezen gors. Geen wonder, dat spoedig de oogen Yortdurend op deze „vruchtbare en ver- maakeiijken" grond gevestigd' waren. :'«e ne v hielden den mensch tot 1387 op oen. Afstand In fiat jaar hechtte Hertog Aaibrecht zijne goedkeuring aan het plan dér drooglegging. eea „stril" vertelling van Johan G> W. JuubL Uit het Noorsoh vertaald door £L A. E> 11) De witte meelzakken kon ze 't best begrij pen. Er waren zooveel huizen in de stadIn ieder huis waren veel kamers, en in iedere ka mer man, vrouw en „een 'eele boel kinderen, zooals thuis ook," dacht ze. Er zou niet voor zoo heel veel keéren zijn in zoo'n zak met gruttenmeel, als dat onder allen verdeeld werd en ze allemaal er van mochten eten tot ze genoeg hadden. Alleen in 't westen aan zee „'addén ze 'onger" en moesten honger lijden, omdat ze niet zoo volop te eten kregen als de menschen in dé stad. Maar dat was nu zoo ue wil van dén grooten Vader daarboven en dan moeten „wij zondige mensch" zwijgen. Neen kijn daar eensAl z'n leven, wat was dat nu voor een spook? Een akelige zwar te vent met een bijzondér groot hoofd en groo ts schitterende glazen oogen stond op een ladder, die van de boot recht toe recht aan naar de diepte van de zee ging. En rondom dal gekke spook waren ze bezig met groote vierkante stukken grijze steen. Daar ging die zwarte kerel dé ladder af. Er kwamen zooveel blazen op 't water, als of daar beneden adem „stond1 te 'Ij,gen Dat was 'och wel paar voor djen leelijkèrt. Maar in de boot waren ze blij, dat ze die ver schrikking kwijt.waren, want ze deden alsof ze niet merkten dat het spooksel verdween. Ze draaiden al maar aan ae spaken van een (diens natuurlijke Willem was de eerste Heer van Schagen.) Callantsoog bleef tot in dezen tijd een ei land waarheen men in tijden van vloeden op de hoogten luchtte als nergens het water meer veiligheid iiet. Want West-Friesland werd bij hooger waterstand, maar vooral bij hevigea westenwind met volslagen onder gang bedreigd. De zanddijk tuSschen Callantsoog en Pet en brak echter door en de „Zijpsche landen" werden weer in een barre zee herschapen. In het jaar 1399. of misschien ook in 1400 zooals sommige schrijvers beweren, ontstond het deel van de Zuiderzee, dat thans het Hoornsche Hop heet. Of dit het jaar van Ivo's historie is, weten we niet. Geweldige stormen brachten het zeewater alle gaten binnen, tot zelfs bij Knollendam. Arm Hol land. Wel is dit dé opkomst geweest van de plaatsen Monnikendam, Edam en Purme- end,naadien het Marsdiep en Vlie zeer ge wonnen hebben in bevaarbaarheid maar het is de historié van het lijdzaam toezien hoe stuk voor stuk dezer anden verloren ging. Noordholland bestond al reeds uit niet meer dan een aantal eilanden, zwinnen en verdronken stukken land die aan de woede der elementen waren overgeleverd welke tot diep in het hart des lands hun vrees joegen. Waar we boven spraken van dén 72 dorpen. Ieder herinnert zich het verhaal van de drijvende wieg met de poes als stuur man. We zien er uit, hoe zwaai' dit land ge troffen werd In 1423 legde men een nieuwe waterkee- ring. In de Noordzee ten Westen van Huisdui nen werden vaak wortels van hoornen en hout gewas gevonden, door de visschers in hun net :en opgehaald. Dezelfde waarnemingen op de Noorder en Zuider Haaks vertellen U de aloude historie dér vretende Zee. Huisduinen was evenals Callantsoog tot op het einde der 14e eeuw nog een onherberg zaam eiland., Meer dan een vijftigtal vloedjaren vinden we genoteerd in een werkje van Honig. Ze zijn ae jaren 365 1173 1421 1610 1775 storm die in het jaar 1400 gewoed "heeft haalt Soeteboom een zoo curiedse historie naar vo ren die hem verhaald heel van een vroegere schrijver (vóór 1500) dat we niet nalaten kunnen dit verdichtsel uit Hertog Aalbrechts tijd, te weten het verhaal van het „Zeewijf" of Zeem eerminne" in te lasschen. Tijdens den geweldigen vloed, dien Mar ken losgescheurd heeft van de vaste kust van het tegenwoordige Noord-Holland zwom een wild en ongetemd wijf op de Zuiderzee heen en weer, het naakte lichaam glimmend van het zilte nat. In de Punner-Eedijk had het water een gat geslagen waardoor ze heen- zwom. Maar toen dit gat toegedamd werd, en zij niet weer terug kon in zee, dreef zij sla- ?end en wakend in het binnenwater -tusschen [atwoude en Monnikendam, als de eenden naar voedsel duikend. Nadat men een poos aan de meerminne gewoon geraakt was, wist men haar te Edam op het droge te brengen. Uit verre landen toog men naar Edam om de meermin te zien. Men sla voor een poos maar over dat Monni kendam en Edam pas na 1400 éenige bebou wing gekregen hebben). De lust om het zee wijf te bezitten maakten ook de hoofden der Haarlemmers op hol. Maar nil-yolentibus arduum niets mogelijk voor hen die wil len En na eenig loven en bieden werd men het eens. Aldus genoot Haarlem de eer van een zeewijf te bezitten. „Daar wesende leerde sij spinnen, leefde veelte jaarren en sterf (stierf) ten lesten en wierd' op 't Kerkhof begraverf Aldus het verhaal van de meerminne van Edam. De &t" Elisabethsvloed van 142, bij de meesten sneer bekend aan dé reeds genoemde, j vioeden, verzwolg het oude Petten met zijn Kerk en de ihvvuers dit er een schuilplaats gevonden hadden. In de Biesbosch vergingen 516 570 806 808 839 860 1015 1016 1017 1134 1164 1170 1219 1257 1277 Ï3Ö4 1334 1362 1372 1376 1377 1404 1407 1434 1477 1497 1502 1509 1516 1513 1532 1565 1570 1595 1621 1625 1651 1658 1663 1665 1675 1682 1684 1686 1709 1717 1825 1836 1916 ALKMAARSCHE OVERAL VERKRIJGBAAR, Wie lust heeft iets meer omtrent deze ja ren te weten, verwijzen we naar Gabbema's „Oude Watervloeden". In dit lijstje vin dén we de meeste door ons genoemde jaren niet of eenige jaren later of vroeger. We laten dit voor vat het is, omdat het hier de plaats niet is daarover in bijzonder heden te treden. „Uit oude, echte stukken blijkt dat omtrent 1440 aan dt Heeren van Egmond en Breder rode van 's-Gravenwege een eisch gedaan is, om de Zijpe te bedijken, of dat hij als Over- heer dit zelfs zoude doen. In 1443 werd de raming gemaakt. (26 groene kast, net een orgel zooals de dominee er een had. Maar geluid kwam er niet uit de kast, hoe ze ook draaiden. Neen, die stad, die stad! lieve tijd, wat ze daar a! niet. bedachten. Olina wou juist haar vader vragen.\wat dat onbegrijpelijke wel kon zijn, toen hij op stond en-haar het roer in handen gaf. Zelf nam hij dien stok uit het zeil en rolde het op om de mast Nu zag Olina, dat ze al bij de vischmarkt waren. Er lagen niet veel booten bij den stei ger. Alleen een paar opkoopers. Ze waren bij na uitverkocht, dus had Andries veel kans, dat hij de heele markt alleen zou beheerschen. Andries grinnikte bij zichzelf. „De duivel 'ale me, dé madams en de meisjes zullen van daag met die oenten voor den dag moeten ko men!" En' hij sloeg zijn handen tegen zijn oliejas in harde rappe, klinkende slagen. Nauwelijks had hij1 zijn boot vastgelegd .an dien oudén, driekantigen steiger, of een dienst meisje stak haar hoofd over deleunmg Ze was blootshoofds, en had frissche wangen. Een wit schortje had ze voor en een mooi mandje aroeg ze aan haar aim. „Zeg, Stril, kan je een mooie kabeljauw voor me er uit halen?" „Een kabel-i-a-u-w?" Andries keek met zijn loerende fletse, oogen onder zijn zuidwester uit naar het meisje. „Ja, schatje, dat zal wel gaan." Hij trok zijn groote donkergrijze wanten uit, hield ze tusschen zijn tanden, terwijl hij in de vischkaar graaide, die op zij van zijn boot hing. Hij trok er een dikken rooden visch uit en keilde die tegen dén bodem van zijn boot dat het klapte. De visch spartelde en sioeg tegen de bodemplanken, terwijl Andries met zijn hoektand z oetelijk lachte tegen het meisje: ^Philips van Bourgondië verleende lMei daarop octrooi ^tevreden zijnde, dat het voorz. land, De Zijpe genaamt, bedijkt wordt. Medemblik, Hoorn en andere steden gaven te kennen, dat ze te zeer bezwaard waren om er aan mede te betalen. Het resultaat was als in 1387. Waarschijnlijk in het beruchte vloedjaar 1470, liep het land weer onder. Eerst in 155)1 hervatte Karei V het werk en verleende octrooi aan Johan Schorel, Nico- laas Nicolai en Willem Mois. De Heeren hadden de raming te laag gesteld en ver kochten het land -dat nog onder water stond. Ze kondén hun beloften toen nog niet vol brengen. Fiüps II zette het were voort in 1561. 1 Nov. 1570, 's avonds om 10 uur brak de zanddijk boven Petten door. Twee hondèrd menschen verdronken. 80 huizen van het na 1470 ten< tweede male herbouwde Petten „Daar 'éb jé een prachtstuk, kind; springle- ven, 'oor!" „Wat wil je er voor hebben?" vroeg het meisje rap van tong. Daar wil ik nu precies, een ouwe ort voor 'ebben. Dat is goedkoop, 'oor," voegde hij er bij. „O, jou ouwe gek, een ort voor dat nietige "hie? Schaam je je niet zoo te overvragen?" „Dat is nipt overvraagd, schatje, is 'eel goedkoop, kind1." spoelden weg. Callantsoog werd mede verwoest, in dezen tweeden Alderheiligen vloed. Huisduinen werd van de aarde weggevaagd.. (In 1625 sloegen van Petten nog weer 100 huizen weg en in 1610 scheen het dat geheel Noord-Holland onder zou gaan, zooaïs ook in 1575 in den Spaanschen tijd voor meer dan 300.000 schade aan molens en dijken werd aangericht,) Ge beseft dat men te Petten de handen in de schoot lei. Toch was 1526 een tweede dijk aangelegd, de Slaperdijk. Maar wie eens met een woedenden Noordwester het water tegen de glooiing onzer grootste zeewering heeft zien rollen, of de toppen der eerste duinenrij onder het schuim heeft zien bedelven, vreest voor het bulderen van den wind. „Als het gebeurt bij tijden en wijlen dat er een zwaren storm aan onze stranden is en daar bij naderhand een laag getij, zoo ge beurt het dat een strand van zandbanken is ontbloot; zoo hebbe ik Dirk Burger benefens de Predicant Cornelis Mooi en den officier van den Heuvel, beiden met mijn in 't jaar 1704 vin grasmaant op 't strand van het oude Callantsoog gezien de fondamenten van de Kerk, veel Dood-kisten, die open gespoeld wa ren. Met verwondering zagen we alle aan de smalheid der Dood-kisten, want 'alle de Dood-kisten op het Kerkhof waren niet wijder dan een houtvoet en een duimbreed wijd zoodat we niet anders konden bespeuren of de dooden moeten ze van ouds op haar (hun) rechterzijde in deze Dood-kis ten gelegen hebben." Aldus bewaart mén de getuigenis van dezen historieschrijver. Beseft men inderdaad den strijd tegen het water door de eeuwen heen? In Bruin's Noordhollandsche Arkadia (1732) lezen we omtrent den ramp van 1570 te Petten liet volgende „Aan de oude Frieze Zeedijk zag men kas ten, stoelen en banken, wiegen, bed en bulster en allerleij Huijsraadt aan komen drijven. Ja op Sluijzen, Daken en Hooijbergen quarnen er dikwijls 10 of 12 menschen, kout, nat en naakt dat erbarmelijk was om aan te zien, be droefd, met traanen in haar oogen, dat een menschenhart moest breeken, die 't aan schouwde." Ieder riep Berg, berg, help, help ons maar d'een keek naar den anderen niet om, ieder hadde aan zich zelfs genoeg te doen. Hier kwdm er een bij dén Dijk opklouteren, daar Sinds lagen anderen, die stijf van kouw en oor schrik genepen, het begrip noch benul niet en hadden om bij den .Dijk op te kloute- ren, hier lagen Duode Menschen, gints lage doode Paerckm, Koeijen, Schaapen, Haanen, en allerleij öoode Lijken van Menschen en Vee dat sworf naast het Huijsraadt, in groote Meenigte. Het Hondsbosch leed mede groote „Ja, dan kan jij, wat mij betreft je visch houden, ouwe bloedzuiger." Hetrn eisje deed, alsof ze wou weggaan „Wat 'ad jij dan gedacht?" „Zes schellingen is meer dangenoeg voor zoo'n klem beest als 't is" Andries verwaardigde zich niet het meisje aan te zien. Hij nam zijn visch op, om hem weer in de kaar te doen. „Je dénkt zeker, dat ik 'em gestolen heb?" vroeg hij hoonend. ,'t Beest is zoo dood, als lag het in de kist," riep het meisje plagend. „Dood in de kist komt jij ook, meidriep hij terug. „O ja," lachte ze, „in de kist gaa nwe alle maal." En terwijl ze 't zei, haalde ze haar portemonhaie uit. „Hier heb je acht schellingen, wil je 'm daarvoor verkoopen?" Zij reikte heió het geld toe. „Nee, dlat wil ik niet," zei Andries koppig en deed- alsof 'hij 't deksel van die kaar wou op lichten." „Twaalf schellingen." t) Oude munt, is 80 óre, elf stuivers onge veer. Zes schellingen is 18 óre ruim of onge veer 13 centen. Andries legde den visch weer op den bo dem neer. „Q eef je geen vijftien?" „Neen, hoor ik geef geen schelling meer dan ik geboden heb. Jij kan je halfdooie ka beljauw houden." Andries gooide den visch op den steiger vlak voor de voeten van het aardige, blozende dienstmeisje. „Neem dan maar, als je er zoo op gesteld ben." Tiij telde het geld'. „Daar," zei hij tot dé kleine Olina en stop te haar de schellingen in de hand. Ga gauw koffiedrinken. Een voorraadskistje kunnen we later koopen, maar je moet zoo gauw mogelijk een nieuw scheepvat brengen." Hij miste dat voorwerp om zijn geld in op te zamelen. Olientje sprong vlugger dan vlug aan land. Toen Andries wat van' zijn vischvoorraad verkocht had. keek hij eens rond, of hij niet een kuip kon leenen. Er moest in den handel w^t gang komen en een eind aan dat getreu zel. Het werd tijd) dat hij een glaasje binnen kreeg. Hij was inwendig verkleumd en voelde zich moe. Toen hij een kuip had, schepte hij er zeewa ter in en haalde een zoodje mooie visch uit zijn kaar. Daarmee stond hij nu op dén vischsteiger in zijn bruine oliejas, klein en kromruggig met hangende broek en zeelaarzen, als oli- fantspooten zoo zwaar. Vóór zich had hij de kuip met springlevende "kleine kabeljauw, 'met schelvisdi en blanke schol, die zoo goed mo- schade. Het water kwam in den Tijd van twee uuren en is ook wederom in de Tijd van twee uuren gezakt. De Zijp lag al dus met het zeewater gemeen twee geheele Winters en een Zomer, eer dat daar wedlerom van Dijken wierden gerept (Kroniek van Medemblilg. Eerst in 1597 begon men met 3000 arbei ders aan het herstel der waterkeeringen. Van den Septemberstonn in 1597 die al dezen ar beid weder vernietigde, is boven nog niet ge rept Omstreeks 1600 was de Zijpe voor goed dicht Woriït vervoIgA. door HESSEL JONGSMA. (Nadruk verboden.) gelijk zich bewogen in die klein ruimte. Hij had niet lang gestaan, of hij had al een menigte klanten om zich heen. Meest vrouw volk, maar er waren ook wel enkele mannen 't Was toch altijd den burgemèster, dacht Bart van Loon, terwijl hij onder zijn brilleglazen door, die als glanzende schub ben op zijn bol-rood voorhoofd lagen de kennisgeving las, dat de burgemeester hem verwachtte voor een ernstig onderhoud. Hij zou mar seffens gaan, dan kost ie gelijk kloa- gen over diën marechaussee, die al weer was kommen speuren naai gestolen goed. Bart van Loon had een veete met de mare chaussees. Hij had nog nooit een stuk goed uit een faillieten boedel gekocht en nog niet één pondje gestolen leer geheeld, en toch deed dé rijkspolitie bij hem, den ongeregeldén koopman, steeds onverwacht invallen. Het verdroot hem zeer, en nu hij toch bij dén bur- femeester groepen werd, wilde hij tevens zijn art lucht geven over de wijze waarop men hem steeds in verdenking bracht Het was „koai weer" en om wat andere aanspraak te hebben dan de ruwe grauwen van nijd'igen Noordwester, nam hij Keeske, zijn eenigen levensgezel mee naar het raad huis. De donkere keeshond, met een paar vachten pluizig haar als Wapperende bakke baarden bezijden zijn beweeglijk lijf, drentel de naast hem mee, vergenoegd en levendig, maar te bezadigd voor onwijze hondencapri olen. Keeske was een intelligent beest; bij kon in een korfje brood en sigaren voor den baas halen en Bart werd niet moe, zoo dik- wijlis het geviel met de kundigheden van zijd hond te pronken. Toen zij het raadhuis bereikt haddén, zei Bart, een voorvinger krom in dé lucht: Hier blijf-de liggen, heur-de Keeske! Keesgromde tevreden en legde zich rustig neer op de onderste trede van de arduinen stoep, terwijl zijn baas zijn entree maakte in dé burgemeesterskamer. Bart was in 't allerminst niet verlegen, nam zich zelf een stoel en zei kortaf; onder, mooi heeren, met wit overhemd en hun Zondagsche jas aan, zoo maar op een week dag. En ook wel een of andere groote baas met «en 'oogen 'oed op en een stok in de hand stak zijn neus tusschen de vrouwen door om voor een viachmaal iets goeds uit te zoeken. Een oude juffrouw met een rood en geel- gebloemden omslagdoek over haar schouders en een plooimuts op, trok Andries aan zijn schouder». f „Zeg, stril, wat vraag je voor dien kleinen kabeljauw?" Ze stak haar wijsvinger uit haar omslag doek naar voren en wees naar de kuip. „Dat kabeljauwtje? Zes schellingen, moe der." „O, wat een jood! Hoor jélui dat?" De juffrouw schaterde het uit, en de ande ren lachten mee „Hij moest zich schamen riep er een ver ontwaardigd „O, zoo'n afzetter! Op water en brood' had hij moeten zitten, al lang," riep een ander. Andries keek de groep een langs. Met zijn hoektand lachte hij listig,"terwijl zijn gezient ernstig stond „Het staat mij vrij te verlangen, zou ik dien ben, er is niemand die jelui dwingt te koopen. Neen, maar hij moest begrijpen, dat het zonde en schande was voor God en de men schen, zoo te overvragen. De plooimuts schudde. Andries keek niet naar haar, terwijl hij mompelde: „O, de groote Vader daarboven 'eeft veel meer verstand dan jij, mensch. 'ij weet wel dat we ieder schelling uoodig 'ebben. Het is gee pretje tot op je bid nat op 't water te liggen en den 'eelen dag te slaven." luid! gelach was hierop het antwoord m«dl '-y •i ii&jseaS ii- ivunwj;. jlullu.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5