DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
en on /ui
Unifies van den Tarafisrd
Tabak J. R. Keuss.
No, 96
Honderd en achttiende jaargang.
1910
ZATERDAG
22 APRIL
FEUILLETON.
ïï«t overtuigend bewijs
Deze Courant wordt eiken avond» behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Aiknm&r f 1, Srieo door het gebeele Rijk f 1,25.
Afzonderlijke mimmea»» 3 CenAs.
Telefoonnummer, 3.
Prijs der gewone Advertentiën t
Per regel f 0,10. Bij groote eontraeten rabat. Oroots
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON, Voordam C 9.
door P. J. TEELINQ.
(vervolg).
Oraaf Floris de V nam de gelegenheid van
dit hoog water in acht, alsoo de 'voornoemde
Vriesen door dese LandtbraakAvan den ande
ren gescheiden, en door de wateren afgeson-
l'ert waren soo dat d'een d'ander niet hulp
komen mocht (kon) en bestond in dat Trou-*
bel water te visschen; hij vaardigde terstond
een goet deel Heirkoggen af, versien het kloe
ke roeiers en mannen van wapenen, daar tot
overste van maakte Heer Dirk II Heere van
Bredterode, een seer wijs en kloek oorelogs-
man, de welke met zijn roeischepen of te
Heirkoggen het geheele gewest van 't voor
schreven Vrieslandt in onderdanigheidt
bracht en daarna, als de hoogte van 't water
wederom ter zeewaart ingevloeit en de Lan
den begaan waren om daar over te komen te
voet ofte te Paerdt, heeft den voornoemden
Grave Floris (te Vijfde in die Landen doen
maaken Memelik, Enijgenhurg, Middenburg,
en Nieuwburg tot een seer sterke slóoten of
burgen, opdat hij daarmede de ingeboozen
wederspannigheidt der Vriesen soude bedwin
gen en henlieden muilbanden". Tot na zijn
dood zwoeren zij hem trouw en droegen ze
hem op de „Tiende van het Kooren, de
Vroomschouwe en den heirvaaii'te gebieden,
en gaven hem over, dat hij in hunne Landt
gemeene wegen maken mocht.
In 1297 is het kasteel te Eenigenburg, we
der verwoest door hen. Maar tot straf werd
hun bolwerk Vronen in de asch gelegd.
De eer van de eerste bescherming komt dien
om meer dan één reden grooten Floris toe.
Deze om nog meer, dezen en mogelijk toeko
mende inbreuk te verhoeden niet alleen de ka-
dijken, onder laege Dijken genaamt aan veel
plaatsen verhoogt en verbetert heeft, maar
ook, daar 't nooefig was, en 't landt meest pe-
rijkel begon te lijden, nieuwe Dijken ofte
Zeeburgen tot water-leeren leide, onder welke
geweest Zijn die van den Noord-dam van de
Zaan (nu Knollendam) met de Crommenger-
dijk, Lagendijk, Graftdijk en andere daarom
trent gelegen Dijkkadies en Dammen, op dat
'er door door dies, te meerder den oploop des
Zees geweert, en den aanslag der meuwelifks
inne-gebro^ken Meizen (welke buiten twijfel
anders noch verder haddén mogen in-kanke-
ren ofte in-eten geweert mochten zijn. (Soete-
boom.)
Uit dien tijd dagteekenen alle de Water-
landsche namen op dam, zegt Soeteboom.
Pas in 1387 (1388)' begon itien den door
gang bij Petten te stoppen, daar deze voor
het rustig bezit van Noord-Holland de groot
ste hinderpaal was.
Bij lagen waterstand kwam de schorsing,
die in 333 onder water geraakt was, boven.
De Zijp en de Kinnem brachten de eeuwen
door een vermenging van Zeeklei en rivierklei
op dezen gors. Geen wonder, dat spoedig de
oogen Yortdurend op deze „vruchtbare en ver-
maakeiijken" grond gevestigd' waren.
:'«e ne v hielden den mensch tot
1387 op oen. Afstand
In fiat jaar hechtte Hertog Aaibrecht zijne
goedkeuring aan het plan dér drooglegging.
eea „stril" vertelling van Johan G> W. JuubL
Uit het Noorsoh vertaald door £L A. E>
11)
De witte meelzakken kon ze 't best begrij
pen. Er waren zooveel huizen in de stadIn
ieder huis waren veel kamers, en in iedere ka
mer man, vrouw en „een 'eele boel kinderen,
zooals thuis ook," dacht ze. Er zou niet voor
zoo heel veel keéren zijn in zoo'n zak met
gruttenmeel, als dat onder allen verdeeld
werd en ze allemaal er van mochten eten tot
ze genoeg hadden. Alleen in 't westen aan zee
„'addén ze 'onger" en moesten honger lijden,
omdat ze niet zoo volop te eten kregen als de
menschen in dé stad. Maar dat was nu zoo
ue wil van dén grooten Vader daarboven en
dan moeten „wij zondige mensch" zwijgen.
Neen kijn daar eensAl z'n leven, wat
was dat nu voor een spook? Een akelige zwar
te vent met een bijzondér groot hoofd en groo
ts schitterende glazen oogen stond op een
ladder, die van de boot recht toe recht aan
naar de diepte van de zee ging. En rondom
dal gekke spook waren ze bezig met groote
vierkante stukken grijze steen. Daar ging die
zwarte kerel dé ladder af. Er kwamen zooveel
blazen op 't water, als of daar beneden adem
„stond1 te 'Ij,gen
Dat was 'och wel paar voor djen leelijkèrt.
Maar in de boot waren ze blij, dat ze die ver
schrikking kwijt.waren, want ze deden alsof
ze niet merkten dat het spooksel verdween.
Ze draaiden al maar aan ae spaken van een
(diens natuurlijke Willem was de eerste Heer
van Schagen.)
Callantsoog bleef tot in dezen tijd een ei
land waarheen men in tijden van vloeden op
de hoogten luchtte als nergens het water
meer veiligheid iiet. Want West-Friesland
werd bij hooger waterstand, maar vooral bij
hevigea westenwind met volslagen onder
gang bedreigd.
De zanddijk tuSschen Callantsoog en Pet
en brak echter door en de „Zijpsche landen"
werden weer in een barre zee herschapen.
In het jaar 1399. of misschien ook in 1400
zooals sommige schrijvers beweren, ontstond
het deel van de Zuiderzee, dat thans het
Hoornsche Hop heet. Of dit het jaar van
Ivo's historie is, weten we niet. Geweldige
stormen brachten het zeewater alle gaten
binnen, tot zelfs bij Knollendam. Arm Hol
land. Wel is dit dé opkomst geweest van de
plaatsen Monnikendam, Edam en Purme-
end,naadien het Marsdiep en Vlie zeer ge
wonnen hebben in bevaarbaarheid maar het
is de historié van het lijdzaam toezien hoe
stuk voor stuk dezer anden verloren ging.
Noordholland bestond al reeds uit niet
meer dan een aantal eilanden, zwinnen en
verdronken stukken land die aan de woede
der elementen waren overgeleverd welke tot
diep in het hart des lands hun vrees joegen.
Waar we boven spraken van dén
72 dorpen. Ieder herinnert zich het verhaal
van de drijvende wieg met de poes als stuur
man. We zien er uit, hoe zwaai' dit land ge
troffen werd
In 1423 legde men een nieuwe waterkee-
ring.
In de Noordzee ten Westen van Huisdui
nen werden vaak wortels van hoornen en hout
gewas gevonden, door de visschers in hun net
:en opgehaald. Dezelfde waarnemingen op
de Noorder en Zuider Haaks vertellen U de
aloude historie dér vretende Zee.
Huisduinen was evenals Callantsoog tot
op het einde der 14e eeuw nog een onherberg
zaam eiland.,
Meer dan een vijftigtal vloedjaren vinden
we genoteerd in een werkje van Honig. Ze
zijn ae jaren
365 1173 1421 1610 1775
storm die in het jaar 1400 gewoed "heeft haalt
Soeteboom een zoo curiedse historie naar vo
ren die hem verhaald heel van een vroegere
schrijver (vóór 1500) dat we niet nalaten
kunnen dit verdichtsel uit Hertog Aalbrechts
tijd, te weten het verhaal van het „Zeewijf" of
Zeem eerminne" in te lasschen.
Tijdens den geweldigen vloed, dien Mar
ken losgescheurd heeft van de vaste kust van
het tegenwoordige Noord-Holland zwom een
wild en ongetemd wijf op de Zuiderzee heen
en weer, het naakte lichaam glimmend van
het zilte nat. In de Punner-Eedijk had het
water een gat geslagen waardoor ze heen-
zwom. Maar toen dit gat toegedamd werd, en
zij niet weer terug kon in zee, dreef zij sla-
?end en wakend in het binnenwater -tusschen
[atwoude en Monnikendam, als de eenden
naar voedsel duikend.
Nadat men een poos aan de meerminne
gewoon geraakt was, wist men haar te Edam
op het droge te brengen. Uit verre landen
toog men naar Edam om de meermin te zien.
Men sla voor een poos maar over dat Monni
kendam en Edam pas na 1400 éenige bebou
wing gekregen hebben). De lust om het zee
wijf te bezitten maakten ook de hoofden der
Haarlemmers op hol. Maar nil-yolentibus
arduum niets mogelijk voor hen die wil
len En na eenig loven en bieden werd men
het eens. Aldus genoot Haarlem de eer van
een zeewijf te bezitten.
„Daar wesende leerde sij spinnen, leefde
veelte jaarren en sterf (stierf) ten lesten en
wierd' op 't Kerkhof begraverf
Aldus het verhaal van de meerminne van
Edam.
De &t" Elisabethsvloed van 142, bij de
meesten sneer bekend aan dé reeds genoemde, j
vioeden, verzwolg het oude Petten met zijn
Kerk en de ihvvuers dit er een schuilplaats
gevonden hadden. In de Biesbosch vergingen
516
570
806
808
839
860
1015
1016
1017
1134
1164
1170
1219
1257
1277
Ï3Ö4
1334
1362
1372
1376
1377
1404
1407
1434
1477
1497
1502
1509
1516
1513
1532
1565
1570
1595
1621
1625
1651
1658
1663
1665
1675
1682
1684
1686
1709
1717
1825
1836
1916
ALKMAARSCHE
OVERAL VERKRIJGBAAR,
Wie lust heeft iets meer omtrent deze ja
ren te weten, verwijzen we naar Gabbema's
„Oude Watervloeden".
In dit lijstje vin dén we de meeste door ons
genoemde jaren niet of eenige jaren later of
vroeger.
We laten dit voor vat het is, omdat het
hier de plaats niet is daarover in bijzonder
heden te treden.
„Uit oude, echte stukken blijkt dat omtrent
1440 aan dt Heeren van Egmond en Breder
rode van 's-Gravenwege een eisch gedaan is,
om de Zijpe te bedijken, of dat hij als Over-
heer dit zelfs zoude doen.
In 1443 werd de raming gemaakt. (26
groene kast, net een orgel zooals de dominee
er een had. Maar geluid kwam er niet uit de
kast, hoe ze ook draaiden. Neen, die stad, die
stad! lieve tijd, wat ze daar a! niet. bedachten.
Olina wou juist haar vader vragen.\wat dat
onbegrijpelijke wel kon zijn, toen hij op stond
en-haar het roer in handen gaf. Zelf nam hij
dien stok uit het zeil en rolde het op om de
mast
Nu zag Olina, dat ze al bij de vischmarkt
waren. Er lagen niet veel booten bij den stei
ger. Alleen een paar opkoopers. Ze waren bij
na uitverkocht, dus had Andries veel kans,
dat hij de heele markt alleen zou beheerschen.
Andries grinnikte bij zichzelf. „De duivel
'ale me, dé madams en de meisjes zullen van
daag met die oenten voor den dag moeten ko
men!"
En' hij sloeg zijn handen tegen zijn oliejas
in harde rappe, klinkende slagen.
Nauwelijks had hij1 zijn boot vastgelegd .an
dien oudén, driekantigen steiger, of een dienst
meisje stak haar hoofd over deleunmg Ze
was blootshoofds, en had frissche wangen.
Een wit schortje had ze voor en een mooi
mandje aroeg ze aan haar aim.
„Zeg, Stril, kan je een mooie kabeljauw
voor me er uit halen?"
„Een kabel-i-a-u-w?"
Andries keek met zijn loerende fletse, oogen
onder zijn zuidwester uit naar het meisje.
„Ja, schatje, dat zal wel gaan."
Hij trok zijn groote donkergrijze wanten
uit, hield ze tusschen zijn tanden, terwijl hij
in de vischkaar graaide, die op zij van zijn
boot hing.
Hij trok er een dikken rooden visch uit en
keilde die tegen dén bodem van zijn boot dat
het klapte. De visch spartelde en sioeg tegen
de bodemplanken, terwijl Andries met zijn
hoektand z oetelijk lachte tegen het meisje:
^Philips van Bourgondië verleende lMei
daarop octrooi ^tevreden zijnde, dat het
voorz. land, De Zijpe genaamt, bedijkt wordt.
Medemblik, Hoorn en andere steden gaven
te kennen, dat ze te zeer bezwaard waren om
er aan mede te betalen. Het resultaat was als
in 1387.
Waarschijnlijk in het beruchte vloedjaar
1470, liep het land weer onder.
Eerst in 155)1 hervatte Karei V het werk en
verleende octrooi aan Johan Schorel, Nico-
laas Nicolai en Willem Mois. De Heeren
hadden de raming te laag gesteld en ver
kochten het land -dat nog onder water stond.
Ze kondén hun beloften toen nog niet vol
brengen. Fiüps II zette het were voort in
1561.
1 Nov. 1570, 's avonds om 10 uur brak de
zanddijk boven Petten door. Twee hondèrd
menschen verdronken. 80 huizen van het na
1470 ten< tweede male herbouwde Petten
„Daar 'éb jé een prachtstuk, kind; springle-
ven, 'oor!"
„Wat wil je er voor hebben?" vroeg het
meisje rap van tong.
Daar wil ik nu precies, een ouwe ort
voor 'ebben. Dat is goedkoop, 'oor," voegde hij
er bij.
„O, jou ouwe gek, een ort voor dat nietige
"hie? Schaam je je niet zoo te overvragen?"
„Dat is nipt overvraagd, schatje, is 'eel
goedkoop, kind1."
spoelden weg.
Callantsoog werd mede verwoest, in dezen
tweeden Alderheiligen vloed. Huisduinen
werd van de aarde weggevaagd..
(In 1625 sloegen van Petten nog weer 100
huizen weg en in 1610 scheen het dat geheel
Noord-Holland onder zou gaan, zooaïs ook
in 1575 in den Spaanschen tijd voor meer
dan 300.000 schade aan molens en dijken
werd aangericht,)
Ge beseft dat men te Petten de handen in
de schoot lei. Toch was 1526 een tweede dijk
aangelegd, de Slaperdijk. Maar wie eens met
een woedenden Noordwester het water tegen
de glooiing onzer grootste zeewering heeft
zien rollen, of de toppen der eerste duinenrij
onder het schuim heeft zien bedelven, vreest
voor het bulderen van den wind.
„Als het gebeurt bij tijden en wijlen dat er
een zwaren storm aan onze stranden is en
daar bij naderhand een laag getij, zoo ge
beurt het dat een strand van zandbanken is
ontbloot; zoo hebbe ik Dirk Burger benefens
de Predicant Cornelis Mooi en den officier
van den Heuvel, beiden met mijn in 't jaar
1704 vin grasmaant op 't strand van het oude
Callantsoog gezien de fondamenten van de
Kerk, veel Dood-kisten, die open gespoeld wa
ren. Met verwondering zagen we alle aan de
smalheid der Dood-kisten, want 'alle
de Dood-kisten op het Kerkhof waren
niet wijder dan een houtvoet en een
duimbreed wijd zoodat we niet anders konden
bespeuren of de dooden moeten ze van ouds
op haar (hun) rechterzijde in deze Dood-kis
ten gelegen hebben." Aldus bewaart mén de
getuigenis van dezen historieschrijver.
Beseft men inderdaad den strijd tegen het
water door de eeuwen heen?
In Bruin's Noordhollandsche Arkadia
(1732) lezen we omtrent den ramp van 1570
te Petten liet volgende
„Aan de oude Frieze Zeedijk zag men kas
ten, stoelen en banken, wiegen, bed en bulster
en allerleij Huijsraadt aan komen drijven. Ja
op Sluijzen, Daken en Hooijbergen quarnen er
dikwijls 10 of 12 menschen, kout, nat en
naakt dat erbarmelijk was om aan te zien, be
droefd, met traanen in haar oogen, dat een
menschenhart moest breeken, die 't aan
schouwde."
Ieder riep Berg, berg, help, help ons maar
d'een keek naar den anderen niet om, ieder
hadde aan zich zelfs genoeg te doen. Hier
kwdm er een bij dén Dijk opklouteren, daar
Sinds lagen anderen, die stijf van kouw en
oor schrik genepen, het begrip noch benul
niet en hadden om bij den .Dijk op te kloute-
ren, hier lagen Duode Menschen, gints lage
doode Paerckm, Koeijen, Schaapen, Haanen,
en allerleij öoode Lijken van Menschen en
Vee dat sworf naast het Huijsraadt, in groote
Meenigte. Het Hondsbosch leed mede groote
„Ja, dan kan jij, wat mij betreft je visch
houden, ouwe bloedzuiger."
Hetrn eisje deed, alsof ze wou weggaan
„Wat 'ad jij dan gedacht?"
„Zes schellingen is meer dangenoeg voor
zoo'n klem beest als 't is"
Andries verwaardigde zich niet het meisje
aan te zien. Hij nam zijn visch op, om hem
weer in de kaar te doen.
„Je dénkt zeker, dat ik 'em gestolen heb?"
vroeg hij hoonend.
,'t Beest is zoo dood, als lag het in de kist,"
riep het meisje plagend.
„Dood in de kist komt jij ook, meidriep
hij terug.
„O ja," lachte ze, „in de kist gaa nwe alle
maal." En terwijl ze 't zei, haalde ze haar
portemonhaie uit.
„Hier heb je acht schellingen, wil je 'm
daarvoor verkoopen?"
Zij reikte heió het geld toe.
„Nee, dlat wil ik niet," zei Andries koppig
en deed- alsof 'hij 't deksel van die kaar wou op
lichten."
„Twaalf schellingen."
t) Oude munt, is 80 óre, elf stuivers onge
veer.
Zes schellingen is 18 óre ruim of onge
veer 13 centen.
Andries legde den visch weer op den bo
dem neer.
„Q eef je geen vijftien?"
„Neen, hoor ik geef geen schelling meer
dan ik geboden heb. Jij kan je halfdooie ka
beljauw houden."
Andries gooide den visch op den steiger
vlak voor de voeten van het aardige, blozende
dienstmeisje.
„Neem dan maar, als je er zoo op gesteld
ben."
Tiij telde het geld'.
„Daar," zei hij tot dé kleine Olina en stop
te haar de schellingen in de hand. Ga gauw
koffiedrinken. Een voorraadskistje kunnen we
later koopen, maar je moet zoo gauw mogelijk
een nieuw scheepvat brengen."
Hij miste dat voorwerp om zijn geld in op
te zamelen.
Olientje sprong vlugger dan vlug aan
land.
Toen Andries wat van' zijn vischvoorraad
verkocht had. keek hij eens rond, of hij niet
een kuip kon leenen. Er moest in den handel
w^t gang komen en een eind aan dat getreu
zel. Het werd tijd) dat hij een glaasje binnen
kreeg. Hij was inwendig verkleumd en voelde
zich moe.
Toen hij een kuip had, schepte hij er zeewa
ter in en haalde een zoodje mooie visch uit
zijn kaar.
Daarmee stond hij nu op dén vischsteiger
in zijn bruine oliejas, klein en kromruggig
met hangende broek en zeelaarzen, als oli-
fantspooten zoo zwaar. Vóór zich had hij de
kuip met springlevende "kleine kabeljauw, 'met
schelvisdi en blanke schol, die zoo goed mo-
schade. Het water kwam in den Tijd van
twee uuren en is ook wederom in de Tijd van
twee uuren gezakt. De Zijp lag al dus met het
zeewater gemeen twee geheele Winters en een
Zomer, eer dat daar wedlerom van Dijken
wierden gerept (Kroniek van Medemblilg.
Eerst in 1597 begon men met 3000 arbei
ders aan het herstel der waterkeeringen. Van
den Septemberstonn in 1597 die al dezen ar
beid weder vernietigde, is boven nog niet ge
rept
Omstreeks 1600 was de Zijpe voor goed
dicht
Woriït vervoIgA.
door
HESSEL JONGSMA.
(Nadruk verboden.)
gelijk zich bewogen in die klein ruimte.
Hij had niet lang gestaan, of hij had al een
menigte klanten om zich heen. Meest vrouw
volk, maar er waren ook wel enkele mannen
't Was toch altijd den burgemèster,
dacht Bart van Loon, terwijl hij onder zijn
brilleglazen door, die als glanzende schub
ben op zijn bol-rood voorhoofd lagen de
kennisgeving las, dat de burgemeester hem
verwachtte voor een ernstig onderhoud. Hij
zou mar seffens gaan, dan kost ie gelijk kloa-
gen over diën marechaussee, die al weer was
kommen speuren naai gestolen goed.
Bart van Loon had een veete met de mare
chaussees. Hij had nog nooit een stuk goed
uit een faillieten boedel gekocht en nog niet
één pondje gestolen leer geheeld, en toch
deed dé rijkspolitie bij hem, den ongeregeldén
koopman, steeds onverwacht invallen. Het
verdroot hem zeer, en nu hij toch bij dén bur-
femeester groepen werd, wilde hij tevens zijn
art lucht geven over de wijze waarop men
hem steeds in verdenking bracht
Het was „koai weer" en om wat andere
aanspraak te hebben dan de ruwe grauwen
van nijd'igen Noordwester, nam hij Keeske,
zijn eenigen levensgezel mee naar het raad
huis. De donkere keeshond, met een paar
vachten pluizig haar als Wapperende bakke
baarden bezijden zijn beweeglijk lijf, drentel
de naast hem mee, vergenoegd en levendig,
maar te bezadigd voor onwijze hondencapri
olen. Keeske was een intelligent beest; bij
kon in een korfje brood en sigaren voor den
baas halen en Bart werd niet moe, zoo dik-
wijlis het geviel met de kundigheden van zijd
hond te pronken.
Toen zij het raadhuis bereikt haddén, zei
Bart, een voorvinger krom in dé lucht:
Hier blijf-de liggen, heur-de Keeske!
Keesgromde tevreden en legde zich rustig
neer op de onderste trede van de arduinen
stoep, terwijl zijn baas zijn entree maakte in
dé burgemeesterskamer.
Bart was in 't allerminst niet verlegen,
nam zich zelf een stoel en zei kortaf;
onder, mooi heeren, met wit overhemd en hun
Zondagsche jas aan, zoo maar op een week
dag. En ook wel een of andere groote baas
met «en 'oogen 'oed op en een stok in de hand
stak zijn neus tusschen de vrouwen door om
voor een viachmaal iets goeds uit te zoeken.
Een oude juffrouw met een rood en geel-
gebloemden omslagdoek over haar schouders
en een plooimuts op, trok Andries aan zijn
schouder». f
„Zeg, stril, wat vraag je voor dien kleinen
kabeljauw?"
Ze stak haar wijsvinger uit haar omslag
doek naar voren en wees naar de kuip.
„Dat kabeljauwtje? Zes schellingen, moe
der."
„O, wat een jood! Hoor jélui dat?"
De juffrouw schaterde het uit, en de ande
ren lachten mee
„Hij moest zich schamen riep er een ver
ontwaardigd
„O, zoo'n afzetter! Op water en brood' had
hij moeten zitten, al lang," riep een ander.
Andries keek de groep een langs. Met zijn
hoektand lachte hij listig,"terwijl zijn gezient
ernstig stond
„Het staat mij vrij te verlangen, zou ik dien
ben, er is niemand die jelui dwingt te koopen.
Neen, maar hij moest begrijpen, dat het
zonde en schande was voor God en de men
schen, zoo te overvragen.
De plooimuts schudde.
Andries keek niet naar haar, terwijl hij
mompelde:
„O, de groote Vader daarboven 'eeft veel
meer verstand dan jij, mensch. 'ij weet wel
dat we ieder schelling uoodig 'ebben. Het is
gee pretje tot op je bid nat op 't water te
liggen en den 'eelen dag te slaven."
luid! gelach was hierop het antwoord
m«dl
'-y
•i ii&jseaS
ii-
ivunwj;. jlullu.