DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. c. Na lange Jaren No. 107 Honderd en achttiende Jaargang. 1916 ZATERDAG 6 MEI FEUILLETON. Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar fl,franco door het geheels Rijk f1,2&. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone Advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Qroote letters naar plaatsruimte. v Brieven franco aam de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER fr ZOON, Voordam C 9. Vlinders uit onze omgeving. Dl BEHANGER IJ HINDERWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR bren'gen ter algemeene ken nis: lo. dat zij bij hun besluit van heden, onder eene voorwaarde, verguning hebben verleend aan P. PELS, koopman aldaar, tot het oprichten van een lompenberg plaats, in het perceel Groot Nieuw land, Wijk D, Nol 19; 2o. dat heden op de Gemeente-Secretarie ter visie is gelegd het aan hen ingediende verzoek met bijlagen van J. SPAAN, si garenfabrikant, wonende te St. Pancras, om vergunning tot het porichten van een sigarenfabriek, waarin eene drogerij van sigaren, in het perceel Bierkade, Wijk C. No. 9. Bezwaren tegen deze oprichting kunne» worden ingediend ten Raadhuize dezer Ge meente, mondeling op Vrijdag 19 Mei e.k., 's voormiddags te elf uur, en schriftelijk vóór of op dien tijd. Gedurende drie dagen vóór gemelden dag kan de verzoeker en hij, die bezwaren heeft ingebracht, op de Secretarie dezer Gemeente van de ter zake ingekomen schrifturen kennis nemen. Alkmaar, 5 Mei 1916. Burgemeester en Wethouders voornoemd, G. RIPPING, Voorzitter. L. VAN DER VEGT, 1". Secretaris. DRANKWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene ken nis, dat bij hun college is ingekomen een ver zoek van H. TROOSTHEIDE, aldaar, om verlof tot den verkoop van alcoholhouden den anderen dan sterken drank, in het perceel Oudegracht, A 58. Binnen twee weken na deze bekendmaking kunnen tegen het verleenen van het verlof schriftelijk bezwaren worden ingediend Alkmaar, den 5 Mei 1916. Burgemeester en Wethouders voornoemd, O. RIPPING, Voorzitter. L. VAN DER VEGT, 1°. Secretaris. v MEL Een schoongekleurde vijand van onze berken is de Haysvia vinula, die om zijn wit met zWart zacht behaard bovenkleed Herme lijn-vlinder wordt genoemd. In de nachten van Mei en Juni vliegt hij rond, om voor zijn vermenigvuldiging zorg te dragen, en juist daarin schuilt zijn kwaad, althans ten opzichte van de menschen, die gaarne hun boomen tot schoone ontwikkeling zien gera ken. Uit, ieder eitje, dat het vlinder-wijfje legt, wordt een hongerig rupsje geboren, dat in den beginne donkerbruin gekleurd is, en dus wel .gelijkt op een verdroogd berken blaadje. Het kleine knagertje weert zich ge ducht met zijn scherpe kaken en groeit tame lijk snel op tot een schoongekleurde rups van zonderlinge gedaante. De zijden van het naar het Engelsch, door L. O. MOBERLY. 5) Toen de bewuste persoon de kamer binnen trad', keek de agentesse haar strak aan en merkte afkeurend op, dat zij er lief uitzag maar armoedig gekleed, een gevaarlijke com binatie in mevrouw Derings' oogen. „Ge komt werk zoeken,'' zei ze, terwijl zij haar een der stoelen met rechte leuning aan wees. „Ik zal alle gegevens dadelijk opschrij ven wees zoo goed mij uw naam op te geven en uw bevoegdheid en welk soort betrekking ge verlangt." „Ik moet werk hebben," luidde het ant woord de stem was zeldzaam zacht, maar er was een toon van beslistheid in. „Ik zal ieder werk aannemen wat ik krijgen kan maar liefst buiten Londen. Ik wond Dane genoemd misse Alice Dan." „Waarom zegt u, dat u Alice Dane ge noemd wordt. Wat een vreemde uitrdukking is dat. Meent u dat het niet uw eigen naam is? Een anderen naam aannemen keur ik vol strekt niet goed." „O neen?" Een ondeugende blik vertoondle zich in haar oogen, die oogen, grijs van kleur. „Dat spijt mij. Maar de naam dien ik u heb opgegeven is wel mijn eigen naam, ofschoon ik moet bekennen, dat het maar een gedeelte is van mijn heelen naam. Het is geen aange nomen naam. Ik ben gedoopt onder die na men en om totaal persoonlijke redenen wensch ik voortaan bekend te zijn als miss Alice Da ne" Er was een rustige waardigheid In haar lichaam zijn heldergroen gekleurd en de rug is bruin met wit omzoomd. Eigenaardig zijn de twee einden, waarin het achterdeel van het lichaam uitloopt, waarom men deze soort ook wel bestempelt met den naam van Tweestaart-rups. Raakt men haar even aan, dan komt uit ieder dier einden een dun rood draadje te voorschijn, dat naar voren over het lichaam hangt. Stel lig worden hiermede de sluipwespen afge weerd. terwijl het dier nog een aanvals- of verdedigingswapen bezit ia de eigenschap van een scherp vocht te kunnen uitspuiten uit een spleet aan de onderzijde achter den kop. Als de rups niet eet, heeft zij het voor- en achtergedeelte van het lichaam opgericht en heeft daardoor een afschrikwekkende hou ding, waardoor ook de vogels afgeweerd worden. Tegen het najaar spint de rups zich in, en maakt daartoe van boomschors een zeer harden cocon tegen den boom, die om haar kleur een aardig voorbeeld van mimicry op levert Hier leeft de pop gedurende het barre seizoen vrij veilig, want veel moeite kost het, den cocon te verwijderen. Wie zijn berken lief heeft, doet evenwel wijs, wanneer hij zich deze moeite getroost. Behalve de Groote Hermelijnvlinder ko men nog twee soorten kleine Hermelijnvlin ders bij ons voor, n.l. de Harpyia furcula en de Harpyia bifida, die beide een geel geran- den schuinen band, die donker bestoven is, over de voorvleugels hebben. De rupsen er van komen ook voor op wilgen en populie ren. Wanneer het voorjaar eenigszins gevor derd is, wanneer alles looft en lieft, dan opent zich hier en daar de grond, om er door te laten een vlinder, die geheel wit zou schijnen, wanneer de talrijke zwarte stipjes, vleiden en lijntjes op de vóór- en achtervleu gels ontbraken. Uit die lijntjes kan men, met eenige verbeelding, verschillende figuurtjes maken, zoodat men er ook zelfs ieekeningen van aangezichten in weet te ontdekken. En dan laat zich dit het bente zien bij het groo- tere wijfje, vooral ook kenbaar aan een dui delijke legbuis. Ook heeft het wijfje langer en meer draadvormige sprieten dan het man netje. Deze vlinder heet Zwartgesprenkelde Vlinder en wetenschappelijk Amphidaxis. be- tularia L. De groote spanrups er van heet Groote Berkenspanrups. De naam Amphi daxis beteekent „rondom-ruw". Deze vlinders zijn dan ook dicht behaard, zoowel aan de pooten als aan de borst, en verder iets min der om het achterlijf. Maakt de gewone Amphidasis betularia den indruk van te dragen een licht rouw kleedje, daar de vlekjes niet alleen op de vleugels, maar ook op lijf, pooten en sprieten voorkomen, ook treft men een variëteit aan, die geheel zwart is. Ze wordt naar een En- gelschen onderzoeker genaamd Double- dayava, en deed zich vroeger in ons land niet voor. Aan de rupsen en poppen, waaruit de ze, in diepen rouw gehulde, exemplaren ge boren worden, kan ipen niets opmerken, dat verschilt met andere poppen en rupsen. man teren, die mevrouw Dering een onaange naam gevoel van minderheid gaf, en zich de mindere te voelen hinderde haar eenigszins kleingeestige ziel en gaf een scherpen klank aan haar stem. „Nu! Ik twijfel zeer of ik tl werk kan bezor gen. als u onder een aangenomen naam bij me komt," zei ze. „Het is geen aangenomen naam klonk het zeer zacht, „ik heb u 'al gezegd, dat mijn is Alice Dane, en mijn meer of mindere geschikt heid heeft niets te maken met het feit, d!at ik nog twee andere namen heb. Ik wensch die namen niet te gebruiken,omdat er een persoon is die mij kan opsporen, tenzij ik mijn vroege re indentiteit verlies. En ik mag niet riskeeren opgespoord te worden." Er kwam iets zenuachtigs in haar manier van doen, er vertoonde zich een vreesachtige blik in haar oogen, zij keek bijna zenuwachtig de kamer rond „Ik begrijp, dlat ge bang zajt voor een man? vroeg mevrouw Dering op kouden toon. „Dat is de eenige verklaring die ik aan uw woorden kan geven. Wat is die man van u?" „Hij is mijn ergste vijand, antwoordde zij dadelijk en een klein blosje kleurde het bleeke 'icht van de spreekster. „Ik had gedacht, it hij voor goed uit mijn leven verdwenen was. Ik hoopte hem nooit weer te zien, maar hij is teruggekeerd in mijn leven. Hij moet bij toeval uitgevonden hebben, waar ik woonde, waar ik mijn werk had. Om hem te ontsnap pen heb ik mijn kanter en mijn werk In den steek gelaten en nu moet ik van voren af aan beginnen. Het is noodzakelijk voor mij, dat ik dadelijk werk krijg." De woorden kwamen er met heftigheid uit; het was of een inwendige bron van diepe ontroering haar aangeboren terughoudendheid ter zijde dreef en haar noodzaakte zooopenhartig tot een vreemde da me te «preken. Zelfs mevrouw Dering kon niet wanneer uien ue lupsen dezer soon wu ieeien Kennen, moet men zijn Pij Cerkenboo- men. betumria, ue sooiuunun, Komi van be- luia, tui Petsen beleekenL En dan zal men er dij gueu toezien wel uturne, grijze en groene rupsen ontdekken, die a'lle van dezextde soort zijn, want ze verschalen heel wat m kleur, beweegt zoo'n rups zich, door telkens het lichaam een hoeiijzervorm te geven, dan valt zy wel m het oog, doch wanneer zij zich de houding geelt van een bladerloos 'takje, waarin ze langen tijd kan verblijven, is het niet zoo gemakkelijk, haar te ontdekken. Het eenige paar gewone buikpooten en de na- schuivers, dit dan om een takje geklemd zit ten, worden niet spoedig moe en van rugpijn schijnt het dier heelemaal geen last te heb ben. De eenigszins gespleten kop blijft onbe weeglijk en de drie paren borstpooten zijn tegen het lichaam getrokken. L'Amiral, die nog voor Sepp over deze rups schreef, noemde haar „Metertorenkop", wat dan beduidt „Meter met den torenkop", ongetwijfeld naar die twee kopuitsteeksels. (Spanrupsen worden wel Landmeters ge noemd, en de familie heet ook Geometridae). Wanneer de berken geen malsche bladeren meer dragen, is het uit met het zonnige leven dezer spanrupsen. Ze kruipen dan weldra naar beneden en in den bodem, om daar zon der spinsel of cocon te verpoppen. Deze pop pen zijn donkerbruin en voorzien van twee fijne doorntjes aan het achtereinde. Hier sla pen ze tot Med van het volgend jaar, wan neer ze niet door het een of ander insecten etend dier buitgemaakt zijn. De groote berkenspanrupsen zouden ster ke vervolging verdienen, wanneer ze veel vuldig voorkwamen, wat bij ons niet het ge val is. Leven ze het liefst op berken, bij ge brek aan bladeren van deze boomen verge noegen zij zich ook wel met die van andere loofboomen. Mocht de rups zich wat te veelvuldig voordoen, dan is het goed, varkens in de bosschen te jagen, die bij hun vroeten in den bodem gemakkelijk de poppen vinden en gaarne verorberen. Van de spanrupsvlinders kan in het alge meen gezegd worden, dat zij zich meer bij avond, dan bij dag laten zien; ze hebben ge woonlijk een slank lichaam en flinke, groote vleugels. Beste vliegers zijn het evenwel niet, zoodat ze zich nimmer hoog in de lucht be geven, en ook gaan ze niet ver van de plaats, waar ze geboren zijn. Mei is al een van de maanden waarin men met talrijke vlindersoorten kennis kan ma ken. Toch zijn er onder, waarin we een eerste generatie hebben te zien, die zich beijveren tot het voortbrengen van vele eieren, waaruit een veel sterkere tweede generatie kan voort komen. Vele zijn er onder, die we als vijan den van de menschen hebben te beschouwen, doch er komen ook nuttige soorten onder voor, en daarom is het goed, dat men ook de vlinders, rupsen en poppen meer en beter leert kennen, opdat men het nuttige kan spa ren en het kwade bestrijden. Wanneer we in Bloeimaand gaan rond zien, zullen we wel kennis kunnen maken nalaten te erkennen, dat het aan een zeer bui tengewone omstandigheid moest worden toe geschreven, dat een blijkbaar zeer gereser veerde vrouw haar gewone terughoudendheid ter zijde zette. „U kunt natuurlijk iemand noemen, tot wien ik mij om inlichtingen kan wenden De agentesse doorboorde het gelaat van haar cliënt met de oogen, niettegenstaande haar vermoeidheid en bleekheid vertoonde het jon- gie meisje onmiskenbare sporen van schoon heid. „Ik ben bang van niet." Weder kwam er eenige kleur op de bleeke wangen. „Ik heb den laatsten tijd groote moeilijkheden gehadl. De eenige persoon, die mij de laatste jaren ge kend1 heeft is eenige maanden geleden gestor ven, vlak nadat zij mij een betrekking als gou vernante bezorgd had. Ik gaf huis huisonder wijs en toen zijn de menschen, wier kindleren ik onderwees, zonder mij vooraf te waarschu wen, plotseling uit Londen vertrokken. Mijn heer Graham, de vader van de bewuste kinde ren, bedroog zijn superieuren en bestal ze en eens op een morgen, toen ik naar huis ging vond ik er niemand anders dan ontstel de bedienden. Mijnheer, mevrouw en kinderen waren allen dien vorigen avond vertrokken. De heb sedert dat ©ogenblik nooit weer iets van hen géhoord; het is een vreeselijke tijd1 voor mij geweest. „Een ongelukkige samenloop van omstan digheden". Mevrouw Dering sprak op een kouden, ongeloovigen toon; zij glimlachte on aangenaam met haar hardvochtige oogen op het gezieh van haar cliënt gevestigd. „Ut zie, dat u mij niet gelooft," zei de jon ge vrouw Alice Dane genaamd, eenvoudig: toch vertel ik u de volledige waarheid. Ik had1 aan de kinderen Graham les gegevenen zooals ik reeds zeide. mijn oude vrindien, die mij de betrekking bezorgde ia gestorven. U met de Wapendrager (Phalera bucephala), al dus genoemd naar de groote met licht- en donkergeel gekleurde vlek aan de voorvleu gels, die iets van een zilverglanzende halve ïgüehaarde rupi van leven op onderscheidene loofboomen, doch het liefst op berken, waar ze als jonge maan hebben. De ruigbehaarde rupsen er on dieren gaten in de bladeren eten, om ze" later geheel te verslingen. In het najaar kruipen ze in den grond, om daar te veranderen in naakte, roodbruine poppen. Ook het Witte Tijgertje (Spilosoma men- thastri) kan men in deze maand zoowel in onze woningen, als overal daarbuiten aan treffen. De naam is ontleend aan de zwarte vlekken, die zijn achterlijf sieren en die er in vijf rijen omheen staan; de vleugels zijn wit met zwart gestippeld. De ruige rupsen dezer soort leven hoofd zakelijk van onkruidbladeren, als brandne tels, munt, doovenetels, perzikkruid enz., zoodat ze weinig schade aanrichten. J. DAALDER Dz. door DAAN VAN DER ZEE. (Nadruk verboden.) Toe, Janus, doe me nou 'n plezier.... Ze vleide zóó als hij in jaren al niet van haar gewend was. En ze lei d'r hand op zijn schouder, zooals-ie dat de vrouw van Piet, dien lobbes, wel had zien doen. Er kwam iets warms in hem op, 'n verteedering, die hem weeïg aandeed. Kwam dat door de jonge lente, die door 't open raam naar bin nen welde en de kamer vulde met een aroom van nieuw leven? Of kwam dat waarlijk door den ongekenden druk op z'n schouder, den zachten klank der stem, die gewoon was te kijven1 en te tieren? Hij wist het niet Hij voelde niet de ge wone lust tot tegenspraak in 'm ópkriebelen, gaf haar dus gelijk. En nu hij eens rond keek, kwam de neiging in hem op om te zeg gen: Waarachtig, Neel, je heb gelijk, een nieuw behangetje is geen weelde. Maar hij zweeg, knikte eens, al kijkend naar de be smeurde blommen op het verschoten behang sel, de kale plekken, de barsten en omkrullinr gen. En Neel, de stemming proevend uit z'n opmerkzaam gedoe, hield aan: Zeg nou zelf 's. Dat khn toch niet lan ger. 'k Zit compleet voor schandaal. En dèt met de schoonmaakEn nou we zooveel achter zijn met de huur ziet de huisbaas je aankomen om 'n nieuw behangetje, 'n Dub beltje de rol en d'an 'n rol of vijf. Je heb nou toch niks te doen Toe dan maar, stuitte Janus 't gela menteer, kook maar pap en haal 't be hangsel maar, onderwijl ga ik Piet roepen. Zoo gebeurde het, dat Janus, 'n stevige bootwerker met knuisten als hamers, en Piet, de goedzak, die sléchts naar den wil van an deren leefdé, te zamen het bedrijf van behan ger gingen uitoefenen in een kamertje, waar ze beiden nauwelijks met hun robuste lijven zich vrijelijk konden bewegen. Pas was Neel terug met haar schat van rollen papier, of Janus, boertig geluimd begrijpt, dat, dlaar zij" dood is en de Grahams verdiwenen zijn, ik niemand héb, die voor de waarheid van wat ik zeg, kan instaan. Ik be drieg u niet, waarom zou ik dat dóen?" „Het schijnt buitengewoon vreemd en on waarschijnlijk, dat u maar één vriendin op de wereld) had, die voor u getuigen kon en dat die vriendin dood is", antwoordde mevrouw Dering met een harde weinig opgewekte stem, die op haar toehoordster een uitwerking had als een koude doche. „Is er absoluut niemand die u kent?" „Neen niemand". Er was iets weifelends in de stem, die tot nu zoo dapper en bedaard ge pas m Engeland geko klonken had „Ik ben pas in Engeland geko men, toen ik volwassen was. Mijn vriendin, gestorven is, heeft tnij gekend, voordat ik uit Amerika kwam, en ik heb hier geen invloedrij ke kennissen gemaakt. De weinige menschen, die ik ken, zijn aim en moeten hard weren, even als ik." „Welk werk heeft u het laast gedaan? U zei, dat u uw werk hadt opgegeven." „Ik maakte kantoren schoon." Weder bloos de het vermoedde gezicht. „Ik beschouw geen enkel soort werk beneden mij, ofschoon die be zigheid bijna boven mijn krachten ging. Toch zou ik net niet hebben opgegeven indien de persoon, waarvan ik u gesproken heb, mij daar niet gevonden had. Indien ik gebleven was, zou ik noodt van hem afgekomen zijn. Denkt u iets voor mij te kunen vinden, al kan ik geen getuigschrift laten zien?" Weder kwam er iets aarzelends in de dappere stem en iets smeekends in de grijze oogen. „Zoo iets te doen is geheel tegen mijn ge woonte," antwoordde mevrouw Dering met ee- nigen tegenzin, „u begrijpt, dat, als ik u help, ik iets doe wat ik nooit meer gedaan heb. En indferdlaar in gewone omstandigheden zou ik niet denken dat iets voor u vinden kon. Maar heel toevalligheid bevind ik mij op het oogen door 't vreemde karweitje, schreeuwde reeds: Laat kijken wait je heb. En Piet, pruun achter de kiezen, lachte een Ureeden vetten lach, z'n bruine tanden naax voren. Zegevierend hield Neel een half afgerolde baan op armslengte van zich af, maar Piet keek meer naar den dikken blooten arm dan naar de vol-roodé bloemen op het groene die hel kleurden in de zon. Toen Neel de baan tegen den wand, bezag critisch hef effect, en janus knikte als blijk van goedkeuring. En nou, Neel, als de weerslag de papl Neel rolde de baan al weer op, haastte zich naar 't keukentje, dat ze vulde met haar Dewegeod' lijf. Dan, zich bedenkend: Gaan jullie nou alvast de randjes af knippen.... De schaar ieit op de schoorsteen. —De randjes? mopperde Janus even, als die dingen d'r niet an hooren, waarom maken ze ze dan? maar reeds zocht z'n breede hand over den schoons tmunantei, tot hfi de schaar gevonden had. Piet, jij vasthouwen, klonk nu 't be vel, en Piet greep met z'n groote knuisten naar het teere papier, bang het te ver knijpen. Het rolde zoo licht tus&chen z'n handen weg, dat-ie er beduusd van was, hoe 't zoo kon, en als was 't een schat, zoo waarschuwde hij Janus, die reeds, 't ondereind van dén rol ge grepen had, en ijverig te knippen begon Voorzichtig 't Was al laat 'n Groote scheur, die 't papier in twee hoeken deed opkrullen, was 't gevolg van Janus' hardhandig rukken. Ze werden er beiden even stuursch onder. Dacht ik 't niet, zei Piet, z'n uitroep aanvullend. Dat dee jij, je hield te strak. Nee, jij, je trok. 't Is geen ankerketting. 't Was jouw schuld, In de keukendeuropening stond plots Neel, 'n emmer met pap in de hand. 'n Schuier, die den smeerkwast verving, stak stoer er uit op. Kom,, geen ruzie, zoo'n scheurtje is niet erg. Als 't opgeplakt is, zie je d'r niks meer van. Haar logica en een dubbel ingespannen voorzichtigheid deed een stilte ontstaan, waarin alleen de regelmatig knipj schaar van Janus wat geluidjes schuurd Toen er 'n rol hf was, keken ze alle drie elkaar aan, begrijpend, dat 't nu eerst recht zou beginnen. Janus, die 't karwei aangeno men had, verwenschte reeds z'n goeie bui, toen-ie bedacht, dat er nu gesmeerd en ge plakt moest worden. Piet, passief als altijd, wachtte rustig 't volgend bedrijf, en Neel verkeerde in een op ervaring gegronde vrees, dat Janus mei een nijdigen kop plots weg zou loopen. Zij begreep, thans de leiding te moeten nemen en ruwhandig begon zij de tafel te ontlasten van het weinige serviesge rei. Nou smeren, commandeerde ze. Smeren, waarop? Op dat brokkie tafel? 't Zal best gaan, Piet houdt de baan vast en jij smeert. Telkens 'n eindje. Allo Piet. Piét pakte reeds den behangselrol en stak hem Janus toe. Maar deze greep niet, stond nog in zichzelf mopperend te overpeinzen, blik in een moeielijke omstandigheid Ik héb mij oneindig veel moeite gegeven om iemand te vinden voor een betrekking ergens buiten, en indien de dame, die mij geschreven heeft om een gouvernante voor haard ochter, wil toestemmen u te nemen zonder getuigschrift, dan is alles in orde. Ik zal haar de omstan digheden duidelijk voorleggenzij moet u ne men op haar eigen risico. Ik kan mij niet voor u verantwoordelijk stellen." „Wat ds het voor een betrekking?" vr haar bezoekster bedlaardl ofschoon zij een wei nig terugdeinsde voor de onbeleefde ruwheid van deze woorden. „Een zekere mevrouw Marshall wenscht een dame, die dez org moet op zich nemen voor een zeer lastig meisje van zeventien jaar en ik moet u zeggen dat ik er achtereenvolgens reeds zes dames naar toegestuurd' heb, die alle op het eind van de eerste week zijn terug gekomen de betrekking is dus zeker geen si- niicure. De plaats ligt heel afgelegen buiten, en uit hetgeen mij verteld werd door de gou vernantes die ik gezonden héb, maak ik op dat mevrouw Marshall zelf een heerszuchtige onaangename vrouw is en het lastige i dit ovrouw zoo iets van een duivelin. Indien en meisje alles waar is, ze s perosnen hebben mii pre cies hetzelfde verteld, mag mevrouw Mars hall dankbaar rijn als ze iemand krijgt met of zonder getuigschrift. De nadeelen in aanmer king genomen aa het werk dat rij aanbiedt vrebonden moet rij niet veel verwachten. „Ik ben volkomen bereid1 het te probeeren en te doen wat van mij geëischtw ordt." De agentesse, 'die gewoon was de ongunstigste zijde van het leven te zien, begreep uit den emstigen toon van de ste tnhoezeer de jonge vrouw behoefte had aan werk. „Ik zou graag zoo spoedig mogelenk gaan, en ik zal mijn best doen er te blijven." „Ik zal zorgen dat u over twee dagen ani- ALKMAARSCHE

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5