DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
c.
Na lange Jaren
No. 107
Honderd en achttiende Jaargang.
1916
ZATERDAG
6 MEI
FEUILLETON.
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar fl,franco door het geheels Rijk f1,2&.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone Advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Qroote
letters naar plaatsruimte. v
Brieven franco aam de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER fr ZOON, Voordam C 9.
Vlinders uit onze omgeving.
Dl BEHANGER IJ
HINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR bren'gen ter algemeene ken
nis:
lo. dat zij bij hun besluit van heden, onder
eene voorwaarde, verguning hebben
verleend aan P. PELS, koopman aldaar,
tot het oprichten van een lompenberg
plaats, in het perceel Groot Nieuw land,
Wijk D, Nol 19;
2o. dat heden op de Gemeente-Secretarie ter
visie is gelegd het aan hen ingediende
verzoek met bijlagen van J. SPAAN, si
garenfabrikant, wonende te St. Pancras,
om vergunning tot het porichten van
een sigarenfabriek, waarin eene drogerij
van sigaren, in het perceel Bierkade,
Wijk C. No. 9.
Bezwaren tegen deze oprichting kunne»
worden ingediend ten Raadhuize dezer Ge
meente, mondeling op Vrijdag 19 Mei e.k.,
's voormiddags te elf uur, en schriftelijk vóór
of op dien tijd.
Gedurende drie dagen vóór gemelden dag
kan de verzoeker en hij, die bezwaren heeft
ingebracht, op de Secretarie dezer Gemeente
van de ter zake ingekomen schrifturen kennis
nemen.
Alkmaar, 5 Mei 1916.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. RIPPING, Voorzitter.
L. VAN DER VEGT,
1". Secretaris.
DRANKWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR brengen ter algemeene ken
nis, dat bij hun college is ingekomen een ver
zoek van H. TROOSTHEIDE, aldaar, om
verlof tot den verkoop van alcoholhouden
den anderen dan sterken drank, in het perceel
Oudegracht, A 58.
Binnen twee weken na deze bekendmaking
kunnen tegen het verleenen van het verlof
schriftelijk bezwaren worden ingediend
Alkmaar, den 5 Mei 1916.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
O. RIPPING, Voorzitter.
L. VAN DER VEGT,
1°. Secretaris.
v MEL
Een schoongekleurde vijand van onze
berken is de Haysvia vinula, die om zijn wit
met zWart zacht behaard bovenkleed Herme
lijn-vlinder wordt genoemd. In de nachten
van Mei en Juni vliegt hij rond, om voor
zijn vermenigvuldiging zorg te dragen, en
juist daarin schuilt zijn kwaad, althans ten
opzichte van de menschen, die gaarne hun
boomen tot schoone ontwikkeling zien gera
ken.
Uit, ieder eitje, dat het vlinder-wijfje legt,
wordt een hongerig rupsje geboren, dat in
den beginne donkerbruin gekleurd is, en
dus wel .gelijkt op een verdroogd berken
blaadje. Het kleine knagertje weert zich ge
ducht met zijn scherpe kaken en groeit tame
lijk snel op tot een schoongekleurde rups van
zonderlinge gedaante. De zijden van het
naar het Engelsch, door L. O. MOBERLY.
5)
Toen de bewuste persoon de kamer binnen
trad', keek de agentesse haar strak aan en
merkte afkeurend op, dat zij er lief uitzag
maar armoedig gekleed, een gevaarlijke com
binatie in mevrouw Derings' oogen.
„Ge komt werk zoeken,'' zei ze, terwijl zij
haar een der stoelen met rechte leuning aan
wees. „Ik zal alle gegevens dadelijk opschrij
ven wees zoo goed mij uw naam op te geven
en uw bevoegdheid en welk soort betrekking
ge verlangt."
„Ik moet werk hebben," luidde het ant
woord de stem was zeldzaam zacht, maar er
was een toon van beslistheid in. „Ik zal ieder
werk aannemen wat ik krijgen kan maar liefst
buiten Londen. Ik wond Dane genoemd
misse Alice Dan."
„Waarom zegt u, dat u Alice Dane ge
noemd wordt. Wat een vreemde uitrdukking
is dat. Meent u dat het niet uw eigen naam
is? Een anderen naam aannemen keur ik vol
strekt niet goed."
„O neen?" Een ondeugende blik vertoondle
zich in haar oogen, die oogen, grijs van kleur.
„Dat spijt mij. Maar de naam dien ik u heb
opgegeven is wel mijn eigen naam, ofschoon
ik moet bekennen, dat het maar een gedeelte
is van mijn heelen naam. Het is geen aange
nomen naam. Ik ben gedoopt onder die na
men en om totaal persoonlijke redenen wensch
ik voortaan bekend te zijn als miss Alice Da
ne"
Er was een rustige waardigheid In haar
lichaam zijn heldergroen gekleurd en de rug
is bruin met wit omzoomd.
Eigenaardig zijn de twee einden, waarin
het achterdeel van het lichaam uitloopt,
waarom men deze soort ook wel bestempelt
met den naam van Tweestaart-rups. Raakt
men haar even aan, dan komt uit ieder dier
einden een dun rood draadje te voorschijn,
dat naar voren over het lichaam hangt. Stel
lig worden hiermede de sluipwespen afge
weerd. terwijl het dier nog een aanvals- of
verdedigingswapen bezit ia de eigenschap
van een scherp vocht te kunnen uitspuiten
uit een spleet aan de onderzijde achter den
kop. Als de rups niet eet, heeft zij het voor-
en achtergedeelte van het lichaam opgericht
en heeft daardoor een afschrikwekkende hou
ding, waardoor ook de vogels afgeweerd
worden.
Tegen het najaar spint de rups zich in,
en maakt daartoe van boomschors een zeer
harden cocon tegen den boom, die om haar
kleur een aardig voorbeeld van mimicry op
levert Hier leeft de pop gedurende het barre
seizoen vrij veilig, want veel moeite kost het,
den cocon te verwijderen.
Wie zijn berken lief heeft, doet evenwel
wijs, wanneer hij zich deze moeite getroost.
Behalve de Groote Hermelijnvlinder ko
men nog twee soorten kleine Hermelijnvlin
ders bij ons voor, n.l. de Harpyia furcula en
de Harpyia bifida, die beide een geel geran-
den schuinen band, die donker bestoven is,
over de voorvleugels hebben. De rupsen er
van komen ook voor op wilgen en populie
ren.
Wanneer het voorjaar eenigszins gevor
derd is, wanneer alles looft en lieft, dan
opent zich hier en daar de grond, om er
door te laten een vlinder, die geheel wit zou
schijnen, wanneer de talrijke zwarte stipjes,
vleiden en lijntjes op de vóór- en achtervleu
gels ontbraken. Uit die lijntjes kan men, met
eenige verbeelding, verschillende figuurtjes
maken, zoodat men er ook zelfs ieekeningen
van aangezichten in weet te ontdekken. En
dan laat zich dit het bente zien bij het groo-
tere wijfje, vooral ook kenbaar aan een dui
delijke legbuis. Ook heeft het wijfje langer
en meer draadvormige sprieten dan het man
netje.
Deze vlinder heet Zwartgesprenkelde
Vlinder en wetenschappelijk Amphidaxis. be-
tularia L. De groote spanrups er van heet
Groote Berkenspanrups. De naam Amphi
daxis beteekent „rondom-ruw". Deze vlinders
zijn dan ook dicht behaard, zoowel aan de
pooten als aan de borst, en verder iets min
der om het achterlijf.
Maakt de gewone Amphidasis betularia
den indruk van te dragen een licht rouw
kleedje, daar de vlekjes niet alleen op de
vleugels, maar ook op lijf, pooten en sprieten
voorkomen, ook treft men een variëteit aan,
die geheel zwart is. Ze wordt naar een En-
gelschen onderzoeker genaamd Double-
dayava, en deed zich vroeger in ons land niet
voor. Aan de rupsen en poppen, waaruit de
ze, in diepen rouw gehulde, exemplaren ge
boren worden, kan ipen niets opmerken, dat
verschilt met andere poppen en rupsen.
man teren, die mevrouw Dering een onaange
naam gevoel van minderheid gaf, en zich de
mindere te voelen hinderde haar eenigszins
kleingeestige ziel en gaf een scherpen klank
aan haar stem.
„Nu! Ik twijfel zeer of ik tl werk kan bezor
gen. als u onder een aangenomen naam bij
me komt," zei ze.
„Het is geen aangenomen naam klonk het
zeer zacht, „ik heb u 'al gezegd, dat mijn is
Alice Dane, en mijn meer of mindere geschikt
heid heeft niets te maken met het feit, d!at ik
nog twee andere namen heb. Ik wensch die
namen niet te gebruiken,omdat er een persoon
is die mij kan opsporen, tenzij ik mijn vroege
re indentiteit verlies. En ik mag niet riskeeren
opgespoord te worden."
Er kwam iets zenuachtigs in haar manier
van doen, er vertoonde zich een vreesachtige
blik in haar oogen, zij keek bijna zenuwachtig
de kamer rond
„Ik begrijp, dlat ge bang zajt voor een man?
vroeg mevrouw Dering op kouden toon. „Dat
is de eenige verklaring die ik aan uw woorden
kan geven. Wat is die man van u?"
„Hij is mijn ergste vijand, antwoordde zij
dadelijk en een klein blosje kleurde het bleeke
'icht van de spreekster. „Ik had gedacht,
it hij voor goed uit mijn leven verdwenen
was. Ik hoopte hem nooit weer te zien, maar
hij is teruggekeerd in mijn leven. Hij moet bij
toeval uitgevonden hebben, waar ik woonde,
waar ik mijn werk had. Om hem te ontsnap
pen heb ik mijn kanter en mijn werk In den
steek gelaten en nu moet ik van voren af aan
beginnen. Het is noodzakelijk voor mij, dat ik
dadelijk werk krijg." De woorden kwamen er
met heftigheid uit; het was of een inwendige
bron van diepe ontroering haar aangeboren
terughoudendheid ter zijde dreef en haar
noodzaakte zooopenhartig tot een vreemde da
me te «preken. Zelfs mevrouw Dering kon niet
wanneer uien ue lupsen dezer soon wu
ieeien Kennen, moet men zijn Pij Cerkenboo-
men. betumria, ue sooiuunun, Komi van be-
luia, tui Petsen beleekenL En dan zal men er
dij gueu toezien wel uturne, grijze en groene
rupsen ontdekken, die a'lle van dezextde soort
zijn, want ze verschalen heel wat m kleur,
beweegt zoo'n rups zich, door telkens het
lichaam een hoeiijzervorm te geven, dan valt
zy wel m het oog, doch wanneer zij zich de
houding geelt van een bladerloos 'takje,
waarin ze langen tijd kan verblijven, is het
niet zoo gemakkelijk, haar te ontdekken. Het
eenige paar gewone buikpooten en de na-
schuivers, dit dan om een takje geklemd zit
ten, worden niet spoedig moe en van rugpijn
schijnt het dier heelemaal geen last te heb
ben. De eenigszins gespleten kop blijft onbe
weeglijk en de drie paren borstpooten zijn
tegen het lichaam getrokken.
L'Amiral, die nog voor Sepp over deze
rups schreef, noemde haar „Metertorenkop",
wat dan beduidt „Meter met den torenkop",
ongetwijfeld naar die twee kopuitsteeksels.
(Spanrupsen worden wel Landmeters ge
noemd, en de familie heet ook Geometridae).
Wanneer de berken geen malsche bladeren
meer dragen, is het uit met het zonnige leven
dezer spanrupsen. Ze kruipen dan weldra
naar beneden en in den bodem, om daar zon
der spinsel of cocon te verpoppen. Deze pop
pen zijn donkerbruin en voorzien van twee
fijne doorntjes aan het achtereinde. Hier sla
pen ze tot Med van het volgend jaar, wan
neer ze niet door het een of ander insecten
etend dier buitgemaakt zijn.
De groote berkenspanrupsen zouden ster
ke vervolging verdienen, wanneer ze veel
vuldig voorkwamen, wat bij ons niet het ge
val is. Leven ze het liefst op berken, bij ge
brek aan bladeren van deze boomen verge
noegen zij zich ook wel met die van andere
loofboomen.
Mocht de rups zich wat te veelvuldig
voordoen, dan is het goed, varkens in de
bosschen te jagen, die bij hun vroeten in den
bodem gemakkelijk de poppen vinden en
gaarne verorberen.
Van de spanrupsvlinders kan in het alge
meen gezegd worden, dat zij zich meer bij
avond, dan bij dag laten zien; ze hebben ge
woonlijk een slank lichaam en flinke, groote
vleugels. Beste vliegers zijn het evenwel niet,
zoodat ze zich nimmer hoog in de lucht be
geven, en ook gaan ze niet ver van de plaats,
waar ze geboren zijn.
Mei is al een van de maanden waarin men
met talrijke vlindersoorten kennis kan ma
ken. Toch zijn er onder, waarin we een eerste
generatie hebben te zien, die zich beijveren
tot het voortbrengen van vele eieren, waaruit
een veel sterkere tweede generatie kan voort
komen. Vele zijn er onder, die we als vijan
den van de menschen hebben te beschouwen,
doch er komen ook nuttige soorten onder
voor, en daarom is het goed, dat men ook de
vlinders, rupsen en poppen meer en beter
leert kennen, opdat men het nuttige kan spa
ren en het kwade bestrijden.
Wanneer we in Bloeimaand gaan rond
zien, zullen we wel kennis kunnen maken
nalaten te erkennen, dat het aan een zeer bui
tengewone omstandigheid moest worden toe
geschreven, dat een blijkbaar zeer gereser
veerde vrouw haar gewone terughoudendheid
ter zijde zette.
„U kunt natuurlijk iemand noemen, tot
wien ik mij om inlichtingen kan wenden
De agentesse doorboorde het gelaat van haar
cliënt met de oogen, niettegenstaande haar
vermoeidheid en bleekheid vertoonde het jon-
gie meisje onmiskenbare sporen van schoon
heid.
„Ik ben bang van niet." Weder kwam er
eenige kleur op de bleeke wangen. „Ik heb
den laatsten tijd groote moeilijkheden gehadl.
De eenige persoon, die mij de laatste jaren ge
kend1 heeft is eenige maanden geleden gestor
ven, vlak nadat zij mij een betrekking als gou
vernante bezorgd had. Ik gaf huis huisonder
wijs en toen zijn de menschen, wier kindleren
ik onderwees, zonder mij vooraf te waarschu
wen, plotseling uit Londen vertrokken. Mijn
heer Graham, de vader van de bewuste kinde
ren, bedroog zijn superieuren en bestal ze
en eens op een morgen, toen ik naar huis
ging vond ik er niemand anders dan ontstel
de bedienden. Mijnheer, mevrouw en kinderen
waren allen dien vorigen avond vertrokken.
De heb sedert dat ©ogenblik nooit weer iets
van hen géhoord; het is een vreeselijke tijd1
voor mij geweest.
„Een ongelukkige samenloop van omstan
digheden". Mevrouw Dering sprak op een
kouden, ongeloovigen toon; zij glimlachte on
aangenaam met haar hardvochtige oogen op
het gezieh van haar cliënt gevestigd.
„Ut zie, dat u mij niet gelooft," zei de jon
ge vrouw Alice Dane genaamd, eenvoudig:
toch vertel ik u de volledige waarheid. Ik had1
aan de kinderen Graham les gegevenen
zooals ik reeds zeide. mijn oude vrindien, die
mij de betrekking bezorgde ia gestorven. U
met de Wapendrager (Phalera bucephala), al
dus genoemd naar de groote met licht- en
donkergeel gekleurde vlek aan de voorvleu
gels, die iets van een zilverglanzende halve
ïgüehaarde rupi
van leven op onderscheidene loofboomen,
doch het liefst op berken, waar ze als jonge
maan hebben. De ruigbehaarde rupsen er
on
dieren gaten in de bladeren eten, om ze" later
geheel te verslingen. In het najaar kruipen
ze in den grond, om daar te veranderen in
naakte, roodbruine poppen.
Ook het Witte Tijgertje (Spilosoma men-
thastri) kan men in deze maand zoowel in
onze woningen, als overal daarbuiten aan
treffen. De naam is ontleend aan de zwarte
vlekken, die zijn achterlijf sieren en die er in
vijf rijen omheen staan; de vleugels zijn wit
met zwart gestippeld.
De ruige rupsen dezer soort leven hoofd
zakelijk van onkruidbladeren, als brandne
tels, munt, doovenetels, perzikkruid enz.,
zoodat ze weinig schade aanrichten.
J. DAALDER Dz.
door
DAAN VAN DER ZEE.
(Nadruk verboden.)
Toe, Janus, doe me nou 'n plezier....
Ze vleide zóó als hij in jaren al niet van
haar gewend was. En ze lei d'r hand op zijn
schouder, zooals-ie dat de vrouw van Piet,
dien lobbes, wel had zien doen. Er kwam
iets warms in hem op, 'n verteedering, die
hem weeïg aandeed. Kwam dat door de
jonge lente, die door 't open raam naar bin
nen welde en de kamer vulde met een aroom
van nieuw leven? Of kwam dat waarlijk door
den ongekenden druk op z'n schouder, den
zachten klank der stem, die gewoon was te
kijven1 en te tieren?
Hij wist het niet Hij voelde niet de ge
wone lust tot tegenspraak in 'm ópkriebelen,
gaf haar dus gelijk. En nu hij eens rond
keek, kwam de neiging in hem op om te zeg
gen: Waarachtig, Neel, je heb gelijk, een
nieuw behangetje is geen weelde. Maar
hij zweeg, knikte eens, al kijkend naar de be
smeurde blommen op het verschoten behang
sel, de kale plekken, de barsten en omkrullinr
gen. En Neel, de stemming proevend uit z'n
opmerkzaam gedoe, hield aan:
Zeg nou zelf 's. Dat khn toch niet lan
ger. 'k Zit compleet voor schandaal. En dèt
met de schoonmaakEn nou we zooveel
achter zijn met de huur ziet de huisbaas je
aankomen om 'n nieuw behangetje, 'n Dub
beltje de rol en d'an 'n rol of vijf. Je heb nou
toch niks te doen
Toe dan maar, stuitte Janus 't gela
menteer, kook maar pap en haal 't be
hangsel maar, onderwijl ga ik Piet roepen.
Zoo gebeurde het, dat Janus, 'n stevige
bootwerker met knuisten als hamers, en Piet,
de goedzak, die sléchts naar den wil van an
deren leefdé, te zamen het bedrijf van behan
ger gingen uitoefenen in een kamertje, waar
ze beiden nauwelijks met hun robuste lijven
zich vrijelijk konden bewegen.
Pas was Neel terug met haar schat van
rollen papier, of Janus, boertig geluimd
begrijpt, dat, dlaar zij" dood is en de Grahams
verdiwenen zijn, ik niemand héb, die voor de
waarheid van wat ik zeg, kan instaan. Ik be
drieg u niet, waarom zou ik dat dóen?"
„Het schijnt buitengewoon vreemd en on
waarschijnlijk, dat u maar één vriendin op de
wereld) had, die voor u getuigen kon en dat
die vriendin dood is", antwoordde mevrouw
Dering met een harde weinig opgewekte stem,
die op haar toehoordster een uitwerking had
als een koude doche. „Is er absoluut niemand
die u kent?"
„Neen niemand". Er was iets weifelends in
de stem, die tot nu zoo
dapper en bedaard ge
pas m Engeland geko
klonken had „Ik ben pas in Engeland geko
men, toen ik volwassen was. Mijn vriendin,
gestorven is, heeft tnij gekend, voordat ik uit
Amerika kwam, en ik heb hier geen invloedrij
ke kennissen gemaakt. De weinige menschen,
die ik ken, zijn aim en moeten hard weren,
even als ik."
„Welk werk heeft u het laast gedaan? U
zei, dat u uw werk hadt opgegeven."
„Ik maakte kantoren schoon." Weder bloos
de het vermoedde gezicht. „Ik beschouw geen
enkel soort werk beneden mij, ofschoon die be
zigheid bijna boven mijn krachten ging. Toch
zou ik net niet hebben opgegeven indien
de persoon, waarvan ik u gesproken heb, mij
daar niet gevonden had. Indien ik gebleven
was, zou ik noodt van hem afgekomen zijn.
Denkt u iets voor mij te kunen vinden, al kan
ik geen getuigschrift laten zien?" Weder
kwam er iets aarzelends in de dappere stem
en iets smeekends in de grijze oogen.
„Zoo iets te doen is geheel tegen mijn ge
woonte," antwoordde mevrouw Dering met ee-
nigen tegenzin, „u begrijpt, dat, als ik u help,
ik iets doe wat ik nooit meer gedaan heb. En
indferdlaar in gewone omstandigheden zou ik
niet denken dat iets voor u vinden kon. Maar
heel toevalligheid bevind ik mij op het oogen
door 't vreemde karweitje, schreeuwde reeds:
Laat kijken wait je heb. En Piet, pruun
achter de kiezen, lachte een Ureeden vetten
lach, z'n bruine tanden naax voren.
Zegevierend hield Neel een half afgerolde
baan op armslengte van zich af, maar Piet
keek meer naar den dikken blooten arm dan
naar de vol-roodé bloemen op het groene
die hel kleurden in de zon. Toen
Neel de baan tegen den wand, bezag
critisch hef effect, en janus knikte als blijk
van goedkeuring.
En nou, Neel, als de weerslag de papl
Neel rolde de baan al weer op, haastte
zich naar 't keukentje, dat ze vulde met haar
Dewegeod' lijf. Dan, zich bedenkend:
Gaan jullie nou alvast de randjes af
knippen.... De schaar ieit op de schoorsteen.
—De randjes? mopperde Janus even,
als die dingen d'r niet an hooren, waarom
maken ze ze dan? maar reeds zocht z'n
breede hand over den schoons tmunantei, tot
hfi de schaar gevonden had.
Piet, jij vasthouwen, klonk nu 't be
vel, en Piet greep met z'n groote knuisten
naar het teere papier, bang het te ver knijpen.
Het rolde zoo licht tus&chen z'n handen weg,
dat-ie er beduusd van was, hoe 't zoo kon,
en als was 't een schat, zoo waarschuwde hij
Janus, die reeds, 't ondereind van dén rol ge
grepen had, en ijverig te knippen begon
Voorzichtig
't Was al laat 'n Groote scheur, die 't
papier in twee hoeken deed opkrullen, was 't
gevolg van Janus' hardhandig rukken. Ze
werden er beiden even stuursch onder.
Dacht ik 't niet, zei Piet, z'n uitroep
aanvullend.
Dat dee jij, je hield te strak.
Nee, jij, je trok. 't Is geen ankerketting.
't Was jouw schuld,
In de keukendeuropening stond plots Neel,
'n emmer met pap in de hand. 'n Schuier, die
den smeerkwast verving, stak stoer er uit op.
Kom,, geen ruzie, zoo'n scheurtje is niet
erg. Als 't opgeplakt is, zie je d'r niks meer
van.
Haar logica en een dubbel ingespannen
voorzichtigheid deed een stilte ontstaan,
waarin alleen de regelmatig knipj
schaar van Janus wat geluidjes schuurd
Toen er 'n rol hf was, keken ze alle drie
elkaar aan, begrijpend, dat 't nu eerst recht
zou beginnen. Janus, die 't karwei aangeno
men had, verwenschte reeds z'n goeie bui,
toen-ie bedacht, dat er nu gesmeerd en ge
plakt moest worden. Piet, passief als altijd,
wachtte rustig 't volgend bedrijf, en Neel
verkeerde in een op ervaring gegronde vrees,
dat Janus mei een nijdigen kop plots weg
zou loopen. Zij begreep, thans de leiding te
moeten nemen en ruwhandig begon zij de
tafel te ontlasten van het weinige serviesge
rei.
Nou smeren, commandeerde ze.
Smeren, waarop? Op dat brokkie tafel?
't Zal best gaan, Piet houdt de baan
vast en jij smeert. Telkens 'n eindje. Allo
Piet.
Piét pakte reeds den behangselrol en stak
hem Janus toe. Maar deze greep niet, stond
nog in zichzelf mopperend te overpeinzen,
blik in een moeielijke omstandigheid Ik héb
mij oneindig veel moeite gegeven om iemand
te vinden voor een betrekking ergens buiten,
en indien de dame, die mij geschreven heeft
om een gouvernante voor haard ochter, wil
toestemmen u te nemen zonder getuigschrift,
dan is alles in orde. Ik zal haar de omstan
digheden duidelijk voorleggenzij moet u ne
men op haar eigen risico. Ik kan mij niet voor
u verantwoordelijk stellen."
„Wat ds het voor een betrekking?" vr
haar bezoekster bedlaardl ofschoon zij een wei
nig terugdeinsde voor de onbeleefde ruwheid
van deze woorden.
„Een zekere mevrouw Marshall wenscht een
dame, die dez org moet op zich nemen voor
een zeer lastig meisje van zeventien jaar en ik
moet u zeggen dat ik er achtereenvolgens
reeds zes dames naar toegestuurd' heb, die
alle op het eind van de eerste week zijn terug
gekomen de betrekking is dus zeker geen si-
niicure. De plaats ligt heel afgelegen buiten,
en uit hetgeen mij verteld werd door de gou
vernantes die ik gezonden héb, maak ik op
dat mevrouw Marshall zelf een heerszuchtige
onaangename vrouw is en het lastige
i dit
ovrouw
zoo iets van een duivelin. Indien
en
meisje
alles waar is, ze s perosnen hebben mii pre
cies hetzelfde verteld, mag mevrouw Mars
hall dankbaar rijn als ze iemand krijgt met of
zonder getuigschrift. De nadeelen in aanmer
king genomen aa het werk dat rij aanbiedt
vrebonden moet rij niet veel verwachten.
„Ik ben volkomen bereid1 het te probeeren
en te doen wat van mij geëischtw ordt." De
agentesse, 'die gewoon was de ongunstigste
zijde van het leven te zien, begreep uit den
emstigen toon van de ste tnhoezeer de jonge
vrouw behoefte had aan werk. „Ik zou graag
zoo spoedig mogelenk gaan, en ik zal mijn
best doen er te blijven."
„Ik zal zorgen dat u over twee dagen ani-
ALKMAARSCHE