DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Tabak J. R. Keuss. UITLOTING. Krelis en Trijn. Honderd en achttiende Jaargang. 1916 ZATE1DAG 13 MEI Eien brief i\o. 113 Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden voor Alkmaar f 1,franco door het geheele Rijk fl,25. Afzonderlijke nummers 3 Cents. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone Advertentiën Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. HERMs. COSTER ZOON Voordam C 9. Oproeping in werkelijken dienst. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter kennis van be langhebbenden, dat bij de heden gehouden U1 TLOTISfQ van OBLIGATIES in de geldleeningen ten laste dier gemeente, aan gegaan krachtens raadsbesluiten van i 1. 18 Januari 1893, zijn getrokken de Ns. 5, 11, 81, 48, 01, 80, 00, 103, 118, 130, 140 en 80S (3'/a pCt. leeniiig) 2. 9 October 1895, zijn getrokken da Ns. 18 en 37 (3 pUt. lecning) 3. 1 Maart 1899, zijn getrokken de Na. 4 en 48 (3i/s pCJI. leening): 4. 30 Mei 1900, zijn getrokken de Ns. IS en 30 (4 pCt. leening) j 5. 16 April 1902, zijn getrokken de Ns. 41 en 58 (SVs pCt. leening); 6. 19 Juni 1907, Is getrokken No. 8 (4 pOt. leening) 7. 20 Mei 1914, zijn getrokken de Ns. 87, 03, 150, .817, 850, 351, 447, 448, 451, 473 (4Vs pCt. leening) Welke obligaties, waarvan die van de leeningen sub 1, 3, 5, O en 7, ieder groot DUIZEND GULDEN, en die van de lee ningen sub a en 4, ieder groot VIJFHON DERD GULDEN, met de onverschenen Coupons ten kantore van den Gemeente- Ontvanger te Alkmaar of de Kasvereeniglng te Amsterdam, en die van de leening sub 7 ook bij de Rotterdamsche Bankvereeniging of de Amsterdamsche Bank,' beide te Am sterdam, ter betaling aangeboden kunnen worden, die van de leening sub 1 genoemd, op of na 1 October 1916, die van de lee ningen sub 2—7 genoemd, op of na 1 No vember 1916, van welke dagen zij geene rente meer afwerpen. Van de leening, hierboven genoemd, sub 3, is een in 1915 uitgelote bbligatie, No. 13, van die sub 4 één, No. 44 en van die sub 7 zijn 4, No. 40, 837. 848 en 858, nog niet aangeboden. Burgemeester en Wethouders voornoemd G. RIPPINGVoorzifter. DONATH, Secretaris. Alkmaar ,den 11 Mei 1916. De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de LANDSTORMPLICHTIGEN der JAAR- KLASSE 1911, wier geslachtsnamen aan vangen met de letters A t/m L, en die zijn toegewezen aan de Dépots der Brigade Gre nadiers en Jagers en Infanterie, benevens alle LANDSTORMPLICHTIGEN, die zijn toege wezen aan het Dépot Genietroepen (2de ge deelte) en aan het Dépot Auto-Etappedienst. voor zoover zij daarvan niet zijn vrijgesteld of voorloopig vrijgesteld of tot nadere orde buiten oproeping worden gelaten, WORDEN OPGEROEPEN OM IN WERKELIJKEN DIENST OVER TE GAAN en zich te dien einde op WOENSDAG 3 1 MEI 1 9 1 6, des namiddags te 1 uur, te HAARLEM, in het ge bouw „DEN DOELEN", GASTHUIS STRAAT 32, moeten bevinden, ten einde voor den Provincialen Adjudant te verschij nen, die hen zendt naar de plaats van hunne bestemming. Aan eiken Land'stormp 1 ichtige, voor zoo ver hij in werkelijken dienst zal behooren op te komen, zal daartoe; voor zoover zijn adres ter Gemeente-Secretarie bekend is, een oproe pingsbrief worden bezorgd', uitgereikt of toegezonden, Al lkmaar, 11 Mei 1916. De Burgemeester voornoemd, G. RIPPING. Door HéLèNE SWARTH. Een verrassing, Fanny, zei Marietje en zij reikte haar zuster een brief, Frans ver went je, heb je niet pas Zondag Fanny stopte een praline in het babbel mondje van haar zusje. Even later hoorde zij het meisje de trap afrennen. Nieuwsgierig scheurde Fanny het couvert open. Zou Frans haar wat bijzonders te mel den hebben? Hij schreef gewoonlijk maar eens in de week. Haastig las zij den brief, die haar zusje haar als een blijde verrassing was komen brengen. Het papier ritselde naar in de han den en viel haar in den schoot. Haar hals en haar voorhoofd werden klam van koud zweet. Zij stond op, liep haar kamertje op en neer. Het kón niet zijn, zij droomde ze ker, zij had ditzelfde meer gedroomd. Haar tanden groeven zich in haar onderlip, haar vrijen handen omklemden elkaar, tot de nagels roo- de merken achterlieten in het blanke vleesch. Neen, zij droomde niet, 't was bittere werke lijkheid: Frans maakte een eind aan hün ver loving. Fanny I hoordie zij Marietje onder aan de trap roepen, ga je mee wandelen? Fanny kierde even de kamerdeur open, riep terug: Neen, vandaag niet Maar Marietje liet zich niet afschepen. Vanmorgen heb je 't mij beloofd, pruil de het kind, en belofte maakt schuld en ik heb je nogal een extra brief van Frans gebracht. Ik kan niet, riep Fanny terug, ik heb hoofdpijn. Zoo opeens? ik geloof er niets van. Heusch, ik kan niet; morgen misschien, zeur toch niet zoo. Morgen zit ik weer op school. Maar toen Marietje het wit gezichtje van haar zuster aan de deurkier zag, gaf aandringen op en droop zij stilletjes nend op ander tijdverdrijf voor den middag. Fanny, om verder rust te hebben, draaide den sleutel om. Zij las den brief nog eens over. Ja, nu 'was 't haar of zij 't al laüg had voorgesteld, 't Was ook te mooi geweest; voor haar was het geluk niet weggelegd, dacht zij bitter. Misschien had zij Frans te naïef haar liefde getoond en haar vreugde omdat hij haar kwam bevrijden. Wat nu? Zij deed haar best zich te herinneren hoe zij leefde eer Frans haar „als een verborgen viooltje dat hij wou overplanten in zijn ei gen tuin", zooals hij' toen schreef, in het stil le stadje nad ontdekt. Zoo héél lang was 't toch niet geleden. Zij moest haar verlovings tijd leeren beschouwen als een episode, als een droom, moedig weer aanknoopen aan wat was geweest. Zij was niet de eenige, wie zooiets overkwam. Zij mocht er niet onder bezwijken. Beter nu breken dan een ongelukkig huwelijk te gemoet gaan. Al kwetste Frans haar eigen liefde niet minder dan haar hart, nu hij niet meer vertrouwde dat zij hem vreugde geven kon, fier moest zij toch dien smaad van zich afschudden en al haar geestkrach', gebruiken om niet onder te gaan. Straks zou zij rt zeggen aan haar ouders, aan haar oudste zuster Truus, moeders rech terhand en vaders lieveling. Flink zou zij 't zeggen, zonder tranen: Frans vindt dat wij niet bij elkaar pas sen; 't is uit En vader zou meewarig zijn hand op haar hoofd leggen en troostenDan was hij toch zeker de waren Jacob niet; die zal nog wel komen Truus zou zeggen: Beter ten halve gekeerd dan geheel gedwaald of iets dergelijks, want Truus citeerde gaarne, de wijsheid. Marietje zou haar dom-verwon- derd aanstaren. Mama zou zuurzoet vragen of zij wel zacht genoeg met Frans had om gegaan. En het algemeen gevoelen zou zijn dat Frans eigenlijk wel gelijk hhd, niet tc trouwen met zoo'n zwak ziekelijk meisje als Fanny, die niet eens mooi of aardig was. Maar wat kwam 't er op aan wat haar familie zou zeggen of denken? Het voor naamste was: haar leven weer te leeren leven alsof de bevrijding nooit gekomen was. En hoe was Frans in haar leven gekomen? Als frissche lucht en zonneschijn in een bedompte sombere kamer, 't Was of zij al toos heimelijk op hem had gewacht. Eerlijk had zij hem dadelijk verteld dat zij niet sterk was en hem gevraagd of hij daar niet tegen opzag. Teeder had hij haar bleek gezichtje gekust, hartelijk had hij geantwoord dat hij 't een voorrecht vond, voor haar te mogen zorgen. Den laatsten tijd leek hij wel ver koeld, rees er telkens misverstand, voelde zij dat de verhouding veranderd was. Nu schreef hij dt zij niet gelukkig samen zouden worden. Misschien was er een ander meisje in zijn leven gekomen; wie weet hoe gauw hij met die andere verloofd zou zijn. Maar dat ging haar nu niets meer aan. 'De man, wlen zij haar innigste gedachten had gege ven, moest nu opeens een vreemde voor haar zijn. Het werd Fanny te eng tusschen de kamer wanden. Zij snakte naar lucht. Maar toen zij haar hoed vastspelde, dacht zij er aan hoe onaardig Marietje haar zou vinden als zij nu uitging, alleen. Maar toch het kamer tje leek haar een gevangenis, te klein voor haar groote smart Zacht liep zij de trap af; een trede kraakte, een kamerdeur ging open. Mama reikte haar een brief om in de bus te doen. Ga je nu toch uit? Marietje zei dat je te veel hoofdpijn had om te wandelen. Je hebt het arme kind erg teleurgesteld. Uc heb haar maar naar de nichtjes gestuurd. Mama, zei Fanny toonloos, 't Is uit tus schen Frans en mij. Truus 1 riep Mama, meer verschrikt dan ontroerd, kom eens even hier. Frans heeft Fanny Kan 't niet weer in orde komen? Zij stonden In de kamer met hun drieën. gj Beter ten halve gekeerd dan begon Truus, een stevig meisje met brutale oogen, hardroode wangen en een schetterend schelle stem, het tegenbeeld van de bleeke tengere Fanny. Ja, laten wij er liever niet over praten, ik wou nu even in de lucht. Zal ik meegaan? Anders loop je er maar over te piekeren in je eentje, bood Truus aan, 't ia wel zielig voor je, maar Ik ga liever alleen. Ja, zielig zag zij er ook uit. Alles was even kleurloos aan haar; het schraal wit ge zichtje, het bleekblond haar, de fletsblauwe oogen. Geen measch had haar ooit mooi evondeo. Tusschen de stoere luidruchtige ruua en het grove maar blozend gezonde Marietje leek de schrale bleeke Fanny nietig en onbeduidend. Frans alleen had haar oogen blauwe sprookjesbloemen genoemd, haar wangen gestreeld en haar lippen gekust en haar schuchterheid overwonnen. Op straat sloeg de stiklucht van den zoe- len nazomermiddag haar met loomheid. Zij haastte zich naar het Plantsoen, waar het, onder de boomen, minder bedompt zou zijn. Maar uit de verte zag je al dat het er vol wandelende dames en ravottende kinderen was. Marietjes blauwe jurk herkende ze ook, tusschen de witte jurken van de nichtjes, met wie ze gearmd liep. Dan maar de wallen langs. Op een bank onder de oude iepen liet zij zich moe neervallen. Hier had zij wel met Frans gezeten. Hoe heb je 't hier uitgehouden, in dit saa'e nest? had hij haar beklaagd, en zoo eenzaam en zoo lijdend en teêr? Maar wacht maar, nu kom ik je hier gauw Vandaan ha len en je éiles vergoeden. Mijn liefde zal je wel gezond maken, ik streel wel alle pijnen weg. Heerlijk, voor jou te mogen zorgen, mijn lieveling. Alsof hij naast haar zat hoorde zij zijn welluidende stem, de wèldoend-warme woor den zeggen, voelde zij den teederen druk van zijn hand, waarin haar hand van weelde wegsmolt zakje snoepgoed te voorschijn, deelde luid- Opeens kwam storend een meisje met een kinderwagen naast haar zitten. Uit den wa gen haalde het meisje een prentenboek en een ruchtig de grootere kinderen, die ze op de bank tilde, de kleverige balletjes uit, nam het kleintje, dat begon te dreinen, uit den wagen en ging, het kind op schoot aodeinend, voor lezen uit het prentenboek. Moe sleepte Fan ny zich naar een andere bank. Onder haar voeten kraakten al de eerste bruine bladeren. En met weerzin bedacht zij dat het binnen kort herfst zou worden, dan winter. Dan zou zij niet eens meer alleen kunnen zijn met haar leed in haar kamertje; de kou zou baar naar de huiskamer drijven. Werd zij maar ziekging zij maar dood 1 Zij was niet sterk genoeg om een werkkring buitenshuis te zoe ken. Verpleegster worden, die toevlucht van zooveel teleurgestelde meisjes, het ging haar kracht te boven j zij voelde er ook geen roe ping voor, al flitste 't even door haar brein Er -nss gccz toekomst meer voor haar, au d£ bevrijder haar had losgelaten. Langzaam ging zij naar huis, door dezelf de vervelende straten, waarvan zij afscheid dacht te nemen als de lente kwam. Nu zou de Mei haar niet roepen om het liefdenestje te bouwen met Frans. Kind, zei mama zoodra zij thuis kwam, nu moet je Frans zijn brieven en zijn portret en zijn ring terugsturen. Moet dat? mag ik die dan niet houden? 't is al wat ik nog van hem heb. Ja, dat behoort zoo, beaamde Truus, doe 't nog vandaag, dan ben je er van af, hoe gau wer je zoo'n zuren appel doorbijt, hoe beter. In haar kamertje schoof Fanny den ring van haar vinger, drukte nog eens haar lippen op het lieve portret, dat haar zoo trouwhar tig aankeek, las zijn brieven oven schreef toen, schreiend, een hooghartig briefje, om bij het dunne pakje in te sluiten. Het was het afscheid van haar jeugd. EEN VISSCHERS-VRIJAADJE, door J. BREEMER. (Nadruk verboden.) Het was gegaan zooals het behoort bij de Scheveningsche visschersbevolking. Trijn en Krelis hadden eerst een jaar Bamen „geleu- pe", toen een jaar „gevrieje" en daarna zou den ze trouwen. Krelig, die 22 jaar was, had altijd bij zijn tante, z'h ,,meuje", gewoond en de 19-jarige Trijn altijd bij d'r oudere zus ter. Toen ze nog „liepen'' nadden ze elkaar euje, voor het haardje een ai. Z'n meuje was ook zoo'n gezellig bij „bakkie" z'n met drinken. huismensch, ze stopte z'n sokken eh zette mooie lapjes in z'n broek; ze gaf hem een bakkie koffie precies als ffij es in ALKMAARSCHE JE TABAK. nad en uun neeien avond was ze zoo sul ais een muis. Le vond aiies goed wat Kiens deed, ook ais hij naar het kroegje ging en ais üij uan wei eens vroohjk uaarvanuaan kwam uan hielp ze nem zn bed in. a Morgens kwam ze hem een warm bakkie op z'n bed brengen en ais hij opgestaan was stonden zn negen boterhammen klaar en zn „pieps- ke" lag naast z n bordje. Als hij dan naar het strand gegaan was om naar den vischaislag of naar de zee te kijken, of met lange Jan en dikke Tin us wat te slenteren, herinnerde hij zich ineens dat hij vnjde. Maar ais hij terug ging om naar z'n meisje te gaan, begon hij het weer te vergeten en merkte iuj op een ge geven moment dat hij weer bij z'n meuje zat irijn was wel eens bij de meuje naar hem komen vragen, maar dan was hij meestal net weer uitgevaren en Trijn was tevreden als de meuje haar vertelde dat ze hem weggebracht en tabak meegegeven had. Trijn en d r zuster Mie scheelden 20 jaar en Trijn zag erg tegen Mie op. Mie bedisselde alles in huis; ze gmg een paar keer per week uit werken en gal haar zuster dan op wat ze thuis doen moest. Trijn deed altijd precies zooals Mie het zei en ais Mie 's middags thuis kwam en den boel netjes vond, was Trijn in d'r schik. Trijn vond het ook nergens prettiger dan bij Mie, want Mie had altijd verrassingen; des avonds als je dacht dat er mets in huis was, kwamen ineens uit een verborgen trommeltje bitterkoekjes of ulevellen te voorschijn, en als je toevallig trek in bruidsuikers had kreeg je ze ook. Mie was het die Trijn dik wijls aanporren moest om naar d'r vrijer te informeeren en als Trijn dan teruggekomen was zonder hem gezien te hebben, meende Mie haar zuster te moeten troosten, schonk dan een extra kopje koffie met twee of drie roomtaartjes en Trijn was dan stiekum eigen lijk maar blij dat ze d'r vrijer gemist had, zoo prettig was het er. Mie was zoo medelij dend omdat ze maar al te goed wist wat ver driet was. Achttien jaar geleden had ze het vreeselijke bericht gekregen dat haar man en haar vader op zee verongelukt waren. De smart van het jonge vrouwtje, dat maar een half jaar getrouwd was geweest, was ontzet tend. Heele dagen had ze zitten huilen en het was maar goed dat ze, na den dood harer moeder, d'r kleine zusje in huis gekregen had, voor wie ze nu moest zorgen; ze zou zich anders misschien doodgekniesd hebben. Als een moeder zorgde ze voor het kind en toen het zoover was dat Krelis om Trijn kwam, stelde Mie dadelijk voor, dat ze bij haar zouden inwonen als ze gingen trour wen Ze kregen <te»s de twee net gemeubelde earners die Mie en d'r man indertijd be woond hadden. Die kamers stonden nu al achttien jaar renteloos, want Mie had ze nooit willen verhuren of de meubeltjes, waar ze zoo aan gehecht was en die zij en d'r man nog samen gekocht hadden, willen wegdoen. Maar voor haar zuster had ze alles over. Op een avond, dat hij met z'n meuje bij het vuur zat, herinnerde Krelis zich dat hij al een jaar aan het „vriejen" was. Hij stond op, ging regelrecht naar Trijn d'r huis, zei bij het binnenkomen „genavend" en ging zitten. Mie schonk een bakkie in en het was een hee- Ien tijd stil, nu en dan afgebroken door het koffiegeslurp. Eindelijk zei Krelis: „Wanneer motte we anteekene?" Trijn zweeg. „Morgen?" vroeg Krelis. „Da's goed", zei Trijn. En veertien dagen later gingen ze naar het stadhuis om te brouwen. Ze waren er alle maal bij: de meuje, Mie, drie buurvrouwen van de Meuje, en vier van Mie, lange Jan, Dikke Tinus en vijf broers met zes zusters van MiMe d'r man. In de kerk was het erg plechtig geweest, er was gepreekt van eeuwi ge trouw, en met z'n allen waren ze toen naar Mie's huis gegaan waar de tafel gedekt was. Er werd flink gegeten en gedronken; de mannen hadden de bitterflesch danig aan gesproken en de vrouwen hadden zien ge ducht aan taartjes te goed gedaan. Gees, de dikke buurvrouw van de Meuje, had wel achttien taartjes en twee ons bitterkoekjes op gegeten en manke Dirk, de oudste zwager van Mie, had een heele jeneverflesch voor z'n rekening genomen. Er moest nog gevochten worden om de gasten 's avonds het huis uit te krijgen en toen allen weg waren, moest Mie nog wel een paar uur in haar eentje wer ken om den boel weer in orde en netjes te krijgen. Den volgenden morgen stond Trijn als ge woonlijk vroeg op, ging dadelijk naar de ka mer van Mie, zette water op, ging brood snlj- dan «n taan Mie kwam, stonden er twee bordjes met boterhammen op tafel en was de koffie klaar. De twee vrouwen gingen tegen over elkaar zitten en als eiken morgen, schonk i\lie koffie in. Bij de tweede boter ham zei Mie ineens: „En je man?" Dat was waar ook. Trijn was nu ge trouwd. Ze ging naar hun kamer en toen ze binnenkwam werd hij half wakker. Hij dacht dat het z'n Meuje was met het warme bakkie en strekte z'n hand uit. Maar toen hij zag dat het z'n vrouw was, raakte hij ineens uit z'n humeur en draaide zich nijdig om. „Hoeveel boterhammen?" vroeg ze. „Negen 1" snauwde hij. Even later kwam ze met negen boterham men en een kommetje koffie aandragen, zette alles op tafel en ging weer weg. Krelis 6tond op, at z'n boterhammen, dronk z'n koffie, maar het smaakte hem niet, bij z'n meuje wa3 alles toch beter en prettiger, je zat daar op een lekkere stoel waar je inzakte, terwijl je d'r hier haast afgleed, de meuje schonk je tel kens een nieuw kommetje in en hier moest je het brood haast droog door je keel werken. Toen hij klaar was ging hij" uit en recht-uit naar zijn meuje. Het was daar dadelijk weer als vanoudsde meuje schonk in en net was Hij bleef er den heelen dag zitten en oil lekker. toen het eten op tafel kwam school hij bij en voelde zich prettig. Toen hij klaar was met eten vroeg die meuje: En je vrouw?" Krelis zei niets, keek bedrukt, stond op ca ging heen. Zijn vrouw en haar zuster zateo koffie te drinken en bitterkoekjes te eten toen hij binnenkwam. Ook een bakkie? vroeg Mie. „Ja!" zei Krelis. En Mie schonk ta. Toen dacht hij ineens weer aan de twee ver velende kamers die nu van hem en z'n vrouw waren en zei plotseling: „Ik wil liever bij ci'n meuje blijven wo nen!" En Trijn antwoordde: „Ik wil ook liever bij Mie wonen dan daar!" En ze wee3 naar de twee kamera. Dat was dus afgesproken en Krelis ging weer heen. „Dag Trien, dag MieP „Dag Krelis!" En Trijn riep hem nog na: Kom je dan nog eens een bakkie halen?" En Krelis riep terug. „Ja hoor! En alles was weer even Krelis had het weer goed1 ig als vroeger, •ij z'n meuje, Trijn als altijd1 bij d'r zuster en de twee kamera ble- ■jen ongebruikt Als Krelis terug was van de ■angst ging hij wel eens een kommetje koffie hij Trijn halen en zoo bleven ze steeds in de beste verstandhouding met elkaar, want het bakkie dat Mie schonk was altijd even goed. Vijf-en-twintig jaar later vierden ze bij Mie hun zilveren bruiloft. De tafel was er gedekt als op hun trouwdag en er kwamen een stroom menschen feliciteerende meesten van toen waren er weer, ze waren wel wat ouder geworden, maar ze aten de taartjes en dron ken de brandewijn nog net zoo, en 's avonds was het weer vechten geweest om ze er uit te krijgen. Toen ze dlan eindelijk weg waren, gingen de drie vrouwen den boel opruimen. Het was nu veel gauwer klaar dan toen; de oude krasse meuje hielp ook mee en die was nog zoove rbazend handig. Krelis zat middeler wijl z'n „piepske" te nooken en dacht aan de twee kamers die nog altijd renteloos stonden en hij was blij dat hij er straks niet heen hoef- dle. Toen Krelis met z'n meuje weggingen riep Trijn hem weer na: „Kom je nog eens gauw een bakkie ha len En Krelis riep terug: „Jahoor 1" BINNENLAND. Gemengd aiauws. UIT BERGEN. (IN EN QM DEN RAAD). Men schrijft ons: „Wie aan den weg timmert, heeft veel be- seg" zegt het spreekwoord. En wij timme ren hier duchtig aan den weg, en hebben daarbij veel succes, getuige dé economi sche bloei, waarin Bergen zich de laatste tien jaren verheugt. In geheel ons land leeft men als het ware mee met de wijze, waarop Bergen omgaat met de „talenten", die haar gegeven zijn. Men doet hier al zijn best, om daarmede te woekeren, maar te ontkennen vatt hot oiat, dal ar aahoona ia to ces mooi* ALRMAARSGHE COURANT. i i» ijl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 9