DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Tabak J. R. Keuss.
UITLOTING.
Krelis en Trijn.
Honderd en achttiende Jaargang.
1916
ZATE1DAG
13 MEI
Eien brief
i\o. 113
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagenuitgegeven. Abonnementsprijs per 3 maanden
voor Alkmaar f 1,franco door het geheele Rijk fl,25.
Afzonderlijke nummers 3 Cents.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone Advertentiën
Per regel f 0,10. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan de N. V. Boek- en Handelsdrukkerij
v/h. HERMs. COSTER ZOON Voordam C 9.
Oproeping in werkelijken
dienst.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR brengen ter kennis van be
langhebbenden, dat bij de heden gehouden
U1 TLOTISfQ van OBLIGATIES in de
geldleeningen ten laste dier gemeente, aan
gegaan krachtens raadsbesluiten van i
1. 18 Januari 1893, zijn getrokken de Ns.
5, 11, 81, 48, 01, 80, 00, 103, 118,
130, 140 en 80S (3'/a pCt. leeniiig)
2. 9 October 1895, zijn getrokken da Ns.
18 en 37 (3 pUt. lecning)
3. 1 Maart 1899, zijn getrokken de Na. 4
en 48 (3i/s pCJI. leening):
4. 30 Mei 1900, zijn getrokken de Ns. IS
en 30 (4 pCt. leening) j
5. 16 April 1902, zijn getrokken de Ns. 41
en 58 (SVs pCt. leening);
6. 19 Juni 1907, Is getrokken No. 8 (4 pOt.
leening)
7. 20 Mei 1914, zijn getrokken de Ns. 87,
03, 150, .817, 850, 351, 447, 448,
451, 473 (4Vs pCt. leening)
Welke obligaties, waarvan die van de
leeningen sub 1, 3, 5, O en 7, ieder groot
DUIZEND GULDEN, en die van de lee
ningen sub a en 4, ieder groot VIJFHON
DERD GULDEN, met de onverschenen
Coupons ten kantore van den Gemeente-
Ontvanger te Alkmaar of de Kasvereeniglng
te Amsterdam, en die van de leening sub
7 ook bij de Rotterdamsche Bankvereeniging
of de Amsterdamsche Bank,' beide te Am
sterdam, ter betaling aangeboden kunnen
worden, die van de leening sub 1 genoemd,
op of na 1 October 1916, die van de lee
ningen sub 2—7 genoemd, op of na 1 No
vember 1916, van welke dagen zij geene
rente meer afwerpen.
Van de leening, hierboven genoemd, sub
3, is een in 1915 uitgelote bbligatie, No. 13,
van die sub 4 één, No. 44 en van die sub
7 zijn 4, No. 40, 837. 848 en 858, nog
niet aangeboden.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd
G. RIPPINGVoorzifter.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar ,den 11 Mei 1916.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
de LANDSTORMPLICHTIGEN der JAAR-
KLASSE 1911, wier geslachtsnamen aan
vangen met de letters A t/m L, en die zijn
toegewezen aan de Dépots der Brigade Gre
nadiers en Jagers en Infanterie, benevens alle
LANDSTORMPLICHTIGEN, die zijn toege
wezen aan het Dépot Genietroepen (2de ge
deelte) en aan het Dépot Auto-Etappedienst.
voor zoover zij daarvan niet zijn vrijgesteld
of voorloopig vrijgesteld of tot nadere orde
buiten oproeping worden gelaten, WORDEN
OPGEROEPEN OM IN WERKELIJKEN
DIENST OVER TE GAAN en zich te dien
einde op WOENSDAG 3 1 MEI 1 9 1 6, des
namiddags te 1 uur, te HAARLEM, in het ge
bouw „DEN DOELEN", GASTHUIS
STRAAT 32, moeten bevinden, ten einde
voor den Provincialen Adjudant te verschij
nen, die hen zendt naar de plaats van hunne
bestemming.
Aan eiken Land'stormp 1 ichtige, voor zoo
ver hij in werkelijken dienst zal behooren op
te komen, zal daartoe; voor zoover zijn adres
ter Gemeente-Secretarie bekend is, een oproe
pingsbrief worden bezorgd', uitgereikt of
toegezonden,
Al
lkmaar, 11 Mei 1916.
De Burgemeester voornoemd,
G. RIPPING.
Door HéLèNE SWARTH.
Een verrassing, Fanny, zei Marietje en
zij reikte haar zuster een brief, Frans ver
went je, heb je niet pas Zondag
Fanny stopte een praline in het babbel
mondje van haar zusje. Even later hoorde zij
het meisje de trap afrennen.
Nieuwsgierig scheurde Fanny het couvert
open. Zou Frans haar wat bijzonders te mel
den hebben? Hij schreef gewoonlijk maar
eens in de week.
Haastig las zij den brief, die haar zusje
haar als een blijde verrassing was komen
brengen. Het papier ritselde naar in de han
den en viel haar in den schoot. Haar hals en
haar voorhoofd werden klam van koud
zweet. Zij stond op, liep haar kamertje op
en neer. Het kón niet zijn, zij droomde ze
ker, zij had ditzelfde meer gedroomd. Haar
tanden groeven zich in haar onderlip, haar
vrijen
handen omklemden elkaar, tot de nagels roo-
de merken achterlieten in het blanke vleesch.
Neen, zij droomde niet, 't was bittere werke
lijkheid: Frans maakte een eind aan hün ver
loving.
Fanny I hoordie zij Marietje onder aan
de trap roepen, ga je mee wandelen?
Fanny kierde even de kamerdeur open,
riep terug:
Neen, vandaag niet
Maar Marietje liet zich niet afschepen.
Vanmorgen heb je 't mij beloofd, pruil
de het kind, en belofte maakt schuld en ik heb
je nogal een extra brief van Frans gebracht.
Ik kan niet, riep Fanny terug, ik heb
hoofdpijn.
Zoo opeens? ik geloof er niets van.
Heusch, ik kan niet; morgen misschien,
zeur toch niet zoo.
Morgen zit ik weer op school.
Maar toen Marietje het wit gezichtje van
haar zuster aan de deurkier zag, gaf
aandringen op en droop zij stilletjes
nend op ander tijdverdrijf voor den
middag.
Fanny, om verder rust te hebben, draaide
den sleutel om. Zij las den brief nog eens
over. Ja, nu 'was 't haar of zij 't al laüg had
voorgesteld, 't Was ook te mooi geweest;
voor haar was het geluk niet weggelegd,
dacht zij bitter. Misschien had zij Frans te
naïef haar liefde getoond en haar vreugde
omdat hij haar kwam bevrijden.
Wat nu?
Zij deed haar best zich te herinneren hoe
zij leefde eer Frans haar „als een verborgen
viooltje dat hij wou overplanten in zijn ei
gen tuin", zooals hij' toen schreef, in het stil
le stadje nad ontdekt. Zoo héél lang was 't
toch niet geleden. Zij moest haar verlovings
tijd leeren beschouwen als een episode, als
een droom, moedig weer aanknoopen aan
wat was geweest. Zij was niet de eenige, wie
zooiets overkwam.
Zij mocht er niet onder bezwijken. Beter
nu breken dan een ongelukkig huwelijk te
gemoet gaan. Al kwetste Frans haar eigen
liefde niet minder dan haar hart, nu hij niet
meer vertrouwde dat zij hem vreugde geven
kon, fier moest zij toch dien smaad van zich
afschudden en al haar geestkrach', gebruiken
om niet onder te gaan.
Straks zou zij rt zeggen aan haar ouders,
aan haar oudste zuster Truus, moeders rech
terhand en vaders lieveling. Flink zou zij 't
zeggen, zonder tranen:
Frans vindt dat wij niet bij elkaar pas
sen; 't is uit
En vader zou meewarig zijn hand op haar
hoofd leggen en troostenDan was hij
toch zeker de waren Jacob niet; die zal nog
wel komen Truus zou zeggen: Beter
ten halve gekeerd dan geheel gedwaald of
iets dergelijks, want Truus citeerde gaarne,
de wijsheid. Marietje zou haar dom-verwon-
derd aanstaren. Mama zou zuurzoet vragen
of zij wel zacht genoeg met Frans had om
gegaan. En het algemeen gevoelen zou
zijn dat Frans eigenlijk wel gelijk hhd, niet
tc trouwen met zoo'n zwak ziekelijk meisje
als Fanny, die niet eens mooi of aardig was.
Maar wat kwam 't er op aan wat haar
familie zou zeggen of denken? Het voor
naamste was: haar leven weer te leeren leven
alsof de bevrijding nooit gekomen was.
En hoe was Frans in haar leven gekomen?
Als frissche lucht en zonneschijn in een
bedompte sombere kamer, 't Was of zij al
toos heimelijk op hem had gewacht. Eerlijk
had zij hem dadelijk verteld dat zij niet sterk
was en hem gevraagd of hij daar niet tegen
opzag. Teeder had hij haar bleek gezichtje
gekust, hartelijk had hij geantwoord dat hij
't een voorrecht vond, voor haar te mogen
zorgen. Den laatsten tijd leek hij wel ver
koeld, rees er telkens misverstand, voelde zij
dat de verhouding veranderd was. Nu
schreef hij dt zij niet gelukkig samen zouden
worden. Misschien was er een ander meisje
in zijn leven gekomen; wie weet hoe gauw
hij met die andere verloofd zou zijn. Maar
dat ging haar nu niets meer aan. 'De man,
wlen zij haar innigste gedachten had gege
ven, moest nu opeens een vreemde voor haar
zijn.
Het werd Fanny te eng tusschen de kamer
wanden. Zij snakte naar lucht. Maar toen zij
haar hoed vastspelde, dacht zij er aan hoe
onaardig Marietje haar zou vinden als zij
nu uitging, alleen. Maar toch het kamer
tje leek haar een gevangenis, te klein voor
haar groote smart Zacht liep zij de trap af;
een trede kraakte, een kamerdeur ging open.
Mama reikte haar een brief om in de bus te
doen.
Ga je nu toch uit? Marietje zei dat je
te veel hoofdpijn had om te wandelen. Je
hebt het arme kind erg teleurgesteld. Uc heb
haar maar naar de nichtjes gestuurd.
Mama, zei Fanny toonloos, 't Is uit tus
schen Frans en mij.
Truus 1 riep Mama, meer verschrikt dan
ontroerd, kom eens even hier. Frans heeft
Fanny Kan 't niet weer in orde komen?
Zij stonden In de kamer met hun drieën.
gj
Beter ten halve gekeerd dan begon
Truus, een stevig meisje met brutale oogen,
hardroode wangen en een schetterend schelle
stem, het tegenbeeld van de bleeke tengere
Fanny.
Ja, laten wij er liever niet over praten,
ik wou nu even in de lucht.
Zal ik meegaan? Anders loop je er
maar over te piekeren in je eentje, bood
Truus aan, 't ia wel zielig voor je, maar
Ik ga liever alleen.
Ja, zielig zag zij er ook uit. Alles was
even kleurloos aan haar; het schraal wit ge
zichtje, het bleekblond haar, de fletsblauwe
oogen. Geen measch had haar ooit mooi
evondeo. Tusschen de stoere luidruchtige
ruua en het grove maar blozend gezonde
Marietje leek de schrale bleeke Fanny nietig
en onbeduidend. Frans alleen had haar
oogen blauwe sprookjesbloemen genoemd,
haar wangen gestreeld en haar lippen gekust
en haar schuchterheid overwonnen.
Op straat sloeg de stiklucht van den zoe-
len nazomermiddag haar met loomheid. Zij
haastte zich naar het Plantsoen, waar het,
onder de boomen, minder bedompt zou zijn.
Maar uit de verte zag je al dat het er vol
wandelende dames en ravottende kinderen
was. Marietjes blauwe jurk herkende ze ook,
tusschen de witte jurken van de nichtjes, met
wie ze gearmd liep. Dan maar de wallen
langs. Op een bank onder de oude iepen liet
zij zich moe neervallen. Hier had zij wel
met Frans gezeten.
Hoe heb je 't hier uitgehouden, in dit
saa'e nest? had hij haar beklaagd, en zoo
eenzaam en zoo lijdend en teêr? Maar wacht
maar, nu kom ik je hier gauw Vandaan ha
len en je éiles vergoeden. Mijn liefde zal je
wel gezond maken, ik streel wel alle pijnen
weg. Heerlijk, voor jou te mogen zorgen,
mijn lieveling.
Alsof hij naast haar zat hoorde zij zijn
welluidende stem, de wèldoend-warme woor
den zeggen, voelde zij den teederen druk van
zijn hand, waarin haar hand van weelde
wegsmolt
zakje snoepgoed te voorschijn, deelde luid-
Opeens kwam storend een meisje met een
kinderwagen naast haar zitten. Uit den wa
gen haalde het meisje een prentenboek en een
ruchtig de grootere kinderen, die ze op de
bank tilde, de kleverige balletjes uit, nam het
kleintje, dat begon te dreinen, uit den wagen
en ging, het kind op schoot aodeinend, voor
lezen uit het prentenboek. Moe sleepte Fan
ny zich naar een andere bank. Onder haar
voeten kraakten al de eerste bruine bladeren.
En met weerzin bedacht zij dat het binnen
kort herfst zou worden, dan winter. Dan zou
zij niet eens meer alleen kunnen zijn met
haar leed in haar kamertje; de kou zou baar
naar de huiskamer drijven. Werd zij maar
ziekging zij maar dood 1 Zij was niet sterk
genoeg om een werkkring buitenshuis te zoe
ken. Verpleegster worden, die toevlucht van
zooveel teleurgestelde meisjes, het ging haar
kracht te boven j zij voelde er ook geen roe
ping voor, al flitste 't even door haar brein
Er -nss gccz toekomst meer voor haar, au d£
bevrijder haar had losgelaten.
Langzaam ging zij naar huis, door dezelf
de vervelende straten, waarvan zij afscheid
dacht te nemen als de lente kwam. Nu zou de
Mei haar niet roepen om het liefdenestje te
bouwen met Frans.
Kind, zei mama zoodra zij thuis kwam, nu
moet je Frans zijn brieven en zijn portret en
zijn ring terugsturen.
Moet dat? mag ik die dan niet houden? 't
is al wat ik nog van hem heb.
Ja, dat behoort zoo, beaamde Truus, doe 't
nog vandaag, dan ben je er van af, hoe gau
wer je zoo'n zuren appel doorbijt, hoe beter.
In haar kamertje schoof Fanny den ring
van haar vinger, drukte nog eens haar lippen
op het lieve portret, dat haar zoo trouwhar
tig aankeek, las zijn brieven oven schreef
toen, schreiend, een hooghartig briefje, om
bij het dunne pakje in te sluiten. Het was
het afscheid van haar jeugd.
EEN VISSCHERS-VRIJAADJE,
door J. BREEMER.
(Nadruk verboden.)
Het was gegaan zooals het behoort bij de
Scheveningsche visschersbevolking. Trijn en
Krelis hadden eerst een jaar Bamen „geleu-
pe", toen een jaar „gevrieje" en daarna zou
den ze trouwen. Krelig, die 22 jaar was, had
altijd bij zijn tante, z'h ,,meuje", gewoond en
de 19-jarige Trijn altijd bij d'r oudere zus
ter. Toen ze nog „liepen'' nadden ze elkaar
euje, voor het haardje een
ai. Z'n meuje was ook zoo'n gezellig
bij
„bakkie"
z'n met
drinken.
huismensch, ze stopte z'n sokken eh zette
mooie lapjes in z'n broek; ze gaf hem een
bakkie koffie precies als ffij es in
ALKMAARSCHE
JE TABAK.
nad en uun neeien avond was ze zoo sul ais
een muis. Le vond aiies goed wat Kiens
deed, ook ais hij naar het kroegje ging en ais
üij uan wei eens vroohjk uaarvanuaan kwam
uan hielp ze nem zn bed in. a Morgens
kwam ze hem een warm bakkie op z'n bed
brengen en ais hij opgestaan was stonden
zn negen boterhammen klaar en zn „pieps-
ke" lag naast z n bordje. Als hij dan naar het
strand gegaan was om naar den vischaislag
of naar de zee te kijken, of met lange Jan en
dikke Tin us wat te slenteren, herinnerde hij
zich ineens dat hij vnjde. Maar ais hij terug
ging om naar z'n meisje te gaan, begon hij
het weer te vergeten en merkte iuj op een ge
geven moment dat hij weer bij z'n meuje zat
irijn was wel eens bij de meuje naar hem
komen vragen, maar dan was hij meestal net
weer uitgevaren en Trijn was tevreden als de
meuje haar vertelde dat ze hem weggebracht
en tabak meegegeven had. Trijn en d r zuster
Mie scheelden 20 jaar en Trijn zag erg tegen
Mie op. Mie bedisselde alles in huis; ze gmg
een paar keer per week uit werken en gal
haar zuster dan op wat ze thuis doen moest.
Trijn deed altijd precies zooals Mie het zei
en ais Mie 's middags thuis kwam en den
boel netjes vond, was Trijn in d'r schik.
Trijn vond het ook nergens prettiger dan bij
Mie, want Mie had altijd verrassingen; des
avonds als je dacht dat er mets in huis was,
kwamen ineens uit een verborgen trommeltje
bitterkoekjes of ulevellen te voorschijn, en
als je toevallig trek in bruidsuikers had
kreeg je ze ook. Mie was het die Trijn dik
wijls aanporren moest om naar d'r vrijer te
informeeren en als Trijn dan teruggekomen
was zonder hem gezien te hebben, meende
Mie haar zuster te moeten troosten, schonk
dan een extra kopje koffie met twee of drie
roomtaartjes en Trijn was dan stiekum eigen
lijk maar blij dat ze d'r vrijer gemist had,
zoo prettig was het er. Mie was zoo medelij
dend omdat ze maar al te goed wist wat ver
driet was. Achttien jaar geleden had ze het
vreeselijke bericht gekregen dat haar man en
haar vader op zee verongelukt waren. De
smart van het jonge vrouwtje, dat maar een
half jaar getrouwd was geweest, was ontzet
tend. Heele dagen had ze zitten huilen en het
was maar goed dat ze, na den dood harer
moeder, d'r kleine zusje in huis gekregen
had, voor wie ze nu moest zorgen; ze
zou zich anders misschien doodgekniesd
hebben. Als een moeder zorgde ze voor het
kind en toen het zoover was dat Krelis om
Trijn kwam, stelde Mie dadelijk voor, dat ze
bij haar zouden inwonen als ze gingen trour
wen Ze kregen <te»s de twee net gemeubelde
earners die Mie en d'r man indertijd be
woond hadden. Die kamers stonden nu al
achttien jaar renteloos, want Mie had ze
nooit willen verhuren of de meubeltjes, waar
ze zoo aan gehecht was en die zij en d'r man
nog samen gekocht hadden, willen wegdoen.
Maar voor haar zuster had ze alles over.
Op een avond, dat hij met z'n meuje bij
het vuur zat, herinnerde Krelis zich dat hij al
een jaar aan het „vriejen" was. Hij stond op,
ging regelrecht naar Trijn d'r huis, zei bij
het binnenkomen „genavend" en ging zitten.
Mie schonk een bakkie in en het was een hee-
Ien tijd stil, nu en dan afgebroken door het
koffiegeslurp. Eindelijk zei Krelis:
„Wanneer motte we anteekene?"
Trijn zweeg.
„Morgen?" vroeg Krelis.
„Da's goed", zei Trijn.
En veertien dagen later gingen ze naar het
stadhuis om te brouwen. Ze waren er alle
maal bij: de meuje, Mie, drie buurvrouwen
van de Meuje, en vier van Mie, lange Jan,
Dikke Tinus en vijf broers met zes zusters
van MiMe d'r man. In de kerk was het erg
plechtig geweest, er was gepreekt van eeuwi
ge trouw, en met z'n allen waren ze toen
naar Mie's huis gegaan waar de tafel gedekt
was. Er werd flink gegeten en gedronken;
de mannen hadden de bitterflesch danig aan
gesproken en de vrouwen hadden zien ge
ducht aan taartjes te goed gedaan. Gees, de
dikke buurvrouw van de Meuje, had wel
achttien taartjes en twee ons bitterkoekjes op
gegeten en manke Dirk, de oudste zwager
van Mie, had een heele jeneverflesch voor z'n
rekening genomen. Er moest nog gevochten
worden om de gasten 's avonds het huis uit
te krijgen en toen allen weg waren, moest
Mie nog wel een paar uur in haar eentje wer
ken om den boel weer in orde en netjes te
krijgen.
Den volgenden morgen stond Trijn als ge
woonlijk vroeg op, ging dadelijk naar de ka
mer van Mie, zette water op, ging brood snlj-
dan «n taan Mie kwam, stonden er twee
bordjes met boterhammen op tafel en was de
koffie klaar. De twee vrouwen gingen tegen
over elkaar zitten en als eiken morgen,
schonk i\lie koffie in. Bij de tweede boter
ham zei Mie ineens:
„En je man?"
Dat was waar ook. Trijn was nu ge
trouwd. Ze ging naar hun kamer en toen ze
binnenkwam werd hij half wakker. Hij dacht
dat het z'n Meuje was met het warme bakkie
en strekte z'n hand uit. Maar toen hij zag dat
het z'n vrouw was, raakte hij ineens uit z'n
humeur en draaide zich nijdig om.
„Hoeveel boterhammen?" vroeg ze.
„Negen 1" snauwde hij.
Even later kwam ze met negen boterham
men en een kommetje koffie aandragen, zette
alles op tafel en ging weer weg. Krelis 6tond
op, at z'n boterhammen, dronk z'n koffie,
maar het smaakte hem niet, bij z'n meuje wa3
alles toch beter en prettiger, je zat daar op
een lekkere stoel waar je inzakte, terwijl je
d'r hier haast afgleed, de meuje schonk je tel
kens een nieuw kommetje in en hier moest je
het brood haast droog door je keel werken.
Toen hij klaar was ging hij" uit en recht-uit
naar zijn meuje. Het was daar dadelijk weer
als vanoudsde meuje schonk in en net was
Hij bleef er den heelen dag zitten en
oil
lekker.
toen het eten op tafel kwam school hij bij en
voelde zich prettig. Toen hij klaar was met
eten vroeg die meuje:
En je vrouw?"
Krelis zei niets, keek bedrukt, stond op ca
ging heen. Zijn vrouw en haar zuster zateo
koffie te drinken en bitterkoekjes te eten toen
hij binnenkwam.
Ook een bakkie? vroeg Mie.
„Ja!" zei Krelis. En Mie schonk ta.
Toen dacht hij ineens weer aan de twee ver
velende kamers die nu van hem en z'n vrouw
waren en zei plotseling:
„Ik wil liever bij ci'n meuje blijven wo
nen!"
En Trijn antwoordde:
„Ik wil ook liever bij Mie wonen dan
daar!" En ze wee3 naar de twee kamera.
Dat was dus afgesproken en Krelis ging
weer heen.
„Dag Trien, dag MieP
„Dag Krelis!"
En Trijn riep hem nog na:
Kom je dan nog eens een bakkie halen?"
En Krelis riep terug.
„Ja hoor!
En alles was weer even
Krelis had het weer goed1
ig als vroeger,
•ij z'n meuje, Trijn
als altijd1 bij d'r zuster en de twee kamera ble-
■jen ongebruikt Als Krelis terug was van de
■angst ging hij wel eens een kommetje koffie
hij Trijn halen en zoo bleven ze steeds in de
beste verstandhouding met elkaar, want het
bakkie dat Mie schonk was altijd even goed.
Vijf-en-twintig jaar later vierden ze bij Mie
hun zilveren bruiloft. De tafel was er gedekt
als op hun trouwdag en er kwamen een
stroom menschen feliciteerende meesten van
toen waren er weer, ze waren wel wat ouder
geworden, maar ze aten de taartjes en dron
ken de brandewijn nog net zoo, en 's avonds
was het weer vechten geweest om ze er uit te
krijgen.
Toen ze dlan eindelijk weg waren, gingen
de drie vrouwen den boel opruimen. Het was
nu veel gauwer klaar dan toen; de oude
krasse meuje hielp ook mee en die was nog
zoove rbazend handig. Krelis zat middeler
wijl z'n „piepske" te nooken en dacht aan de
twee kamers die nog altijd renteloos stonden
en hij was blij dat hij er straks niet heen hoef-
dle.
Toen Krelis met z'n meuje weggingen riep
Trijn hem weer na:
„Kom je nog eens gauw een bakkie ha
len
En Krelis riep terug:
„Jahoor 1"
BINNENLAND.
Gemengd aiauws.
UIT BERGEN.
(IN EN QM DEN RAAD).
Men schrijft ons:
„Wie aan den weg timmert, heeft veel be-
seg" zegt het spreekwoord. En wij timme
ren hier duchtig aan den weg, en hebben
daarbij veel succes, getuige dé economi
sche bloei, waarin Bergen zich de laatste
tien jaren verheugt. In geheel ons land leeft
men als het ware mee met de wijze, waarop
Bergen omgaat met de „talenten", die haar
gegeven zijn. Men doet hier al zijn best, om
daarmede te woekeren, maar te ontkennen
vatt hot oiat, dal ar aahoona ia to ces mooi*
ALRMAARSGHE COURANT.
i
i»
ijl