I
Tabak J. R. Keuss.
FEUILLETON.
Na lange Jaren
Honderd en Zeientiende Jaargang.
Zaterdag 10 Juni.
De Klokken
(Een Pinkster-novelle.)
Pinksterzondag zou aanbreken. Morgen
zou 't Pinksteren zijn. Het mooie oude land
goed van Alshoven lag in zijn alleszins ver
zorgde properheid, dank zij de bemoeiingen
der oude Barbel, rustig onder den lichtblau-
wen avondhemel Het uitgestrekte erf was
Zorgzaam aangeharkt en bijgeveegd, glinste
rend versch zand, lag gestrooid op de vloer
tegels van het enorme voorportaal en op de
treden van de bordestrap en door de zonne
stralen, die reeds het beukenbosch omvingen,
gloeiden de vensterruiten, waarvóór de hagel
witte gordijntjes hingen in de brandende
zon.
Aan den voet der trap zat Niklas Knolle
gehurkt, die in 1870 zijn meester en kapitein
van Alshoven geholpen had, Sedan te nemen
en snoeide met zorg aan de beide pracht-ber-
ken, die het feest der warme voojaersweelde
mee schenen te verbeiden.
Op de treden, leidend naar de eenvoudige,
blanke kerk, die vlak bij de groote ingangSr
poort zich bevond, verdrongen zich de manne
lijke leden der dorpsjeugd, om den voor
sprong naar den klokketoren en het recht, de
eerste bij het koord te zijn, om den Pinkster
zondag in te luiden. Toen de oude heer von
Alshoven met zijn zwanen, hoogen gang pas
seerde, stoven ze als musschen uit elkander,
grepen hun petjes en brulden als in koor:
„Prettige feestdagen, meneer de baron 1"
Jobst von Alshoven mompelde iets, dat
door optimistische gemoederen voor de beant
woording der gelukwenschen gehouden zou
worden. Elke Zaterdag was in het leven van
den ouden landheer een kritieke dag van de
ergste soort, want dan voerde hem zijn inspec
tietocht zijn geheele bezit rond en als de oude
heer langs de zoogenaamde „nieu,we brug"
moest, ging ook de duivel er over dansen.
Het beekje, waarover de nieuwe brug ge
slagen was, scheidde de bezittingen der Als
hoven's en Waltzlow's en zoo lang ginds de
sperwers en hier de beer in het wapenschild
boven de poort stonden, zoo lang duurde de
ruzie, over de vraag, wie eigenlijk de nieuwe
brug over de Gelde had moeten bouwen. En
toen 'de proces-akten drie kasten vulden en een
Watzlow de geelzucht en een Alshoven de
gal gekregen had, nam de jongste der vijan
delijke bloedverwanten, de jonge Detler
Watzlow, de zaak energisch ter hand en be
wees uit oeroude bescheiden, dat reeds ten
tijde van Luther dó Alshoven's tot bruggen
bouw verplicht waren gesteld, omdat de gril
lige loop van 't riviertje hun 'n eenmerkelijk
groot stuk land toewees. En 't werd den ou
den heer beduid, dat, als hij de brug niet op
nieuw deed herstellen en zich een ongeluk
voor mocht doen door den onsolieden onder
bouw, hij daarvoor aansprakelijk zou wor
den gesteld, wat hem heel veel onaange
naamheden zou bezorgen en heel veel geld
zou kunnen kosten.
Daarop werd de brug opnieuw gebouwd
en vereenigde, in verzoenende, licht-ontwor-
pen bogen de beide vijandelijke kampen,
maar de vertoornde Jobst von Alshoven
zwoer een duren eed, dat, wat er ook mocht
gebeuren, hij nooit of nimmer een voet over
die steenmassa zou zetten.
En hij hield woord.... jarenlang; maar een
ander iemand vond den weg erheen inplaats
van hem, half in liefde, half in weerspannig
heid, dat was Jobst Alshoven's eenig kind, op
den dag dat zij, Margaretha von Alshoven,
Detler von Watzlow's vrouw werd.
Zij had hem iiefgekregen ondanks de door
akten bezegelde vijandschap der beide fami-
lieën en ware de oude Alshoven maar niet
zoo verbeten geweest op den jongen over
winnaar, die hem de nederlaag had bezorgd,
hij zou aan niemand liever zijn kind hebben
toevertrouwd dan aan dezen, zonnigen,
krachtigen edelman.
Margaretha was nu tegen den wil haars
vaders Detler's echtgenoote geworden en het
was bijna reeds al drie jaren, dat vader en
kind elkaar niet meer hadden teruggezien.
Geschreven had ze wel ja, zeker, nog een
maand geleden was er een brief met haar
mooi, kloek handschrift en met het sperwers
wapen bij hem binnengebracht, doch ongele-
naar het Eugslsch, door k. 6. MQ&CJELY.
28)
„U hoeft het ook niet te vergeten, u moet er
alijd aan denken", Joyce's stem was streng,
zoowel als bedarend, en die vereeniging van
kalmte en kracht had juist een goeden invloed
op de zieke vrouw. „Hetty heeft zooveel moe
derlijke liefde en vriendelijkheid noodig". Me
vrouw Marshall gezicht werd minder gespan
nen terwijl Joyce sprak, haar trekken werden
minder scherp, de strenge uitdrukking vermin
derde.
„Er is iets in uw manier van spreken en
in uw heele persoon, dat mij rust geeft," zei
ze met een zucht, „als u bij mij is vöel ik mij
kalmer en beter in staat af te wachten wat er
gebeuren mocht. U schijnt zulk een heerlijke
verzekerdheid te hebben, dat alle dingen op
den duur goed zullen afloopen. Die verze
kerdheid is in uw oogen te lezen."
„Ik voel mij zoo verzekerd dat de dingen
ten goede zullen uitloopen," antwoordde zij
kalm, „en als men zich zeker van iets voelt,
kan men dat in de oogen lezen. Ik geloof dat
u en ik zeker kunnen zijn dat Hetty "in Gods
handen is dat Hij voor haar zorgen zal."
„Ja maar er kunnen vreeselijke dingen
aan jonge meisjes overkomen," riep me
vrouw Marshall, „en ofschoon ik nooit echt
veel van Hetty gehouden heb, ik wou toch
niet graag dat haar iets akeligs overkwam.
En zij is zoo onhandelbaar, zoo zeker dat ze
het zelf het beste weet, zoo onwillig om zich
te laten leiden."
Het was niet het geschikte oogenblik om
zen had hij hem in de kachel geworpen. De
oude heer had met de luidjes van de overzij
de afgedaan
Niklas Knolle spitste zijn lippen tof een
fluitdeuntje, toen hij de onweersluchten had
waargenomen op het voorhoofd van zijn
heer. Doch zonder een woord te zeggen
werkte hij verder. Jobst von Alshoven liep
de trap op van «ten weg, dien hij anders nooit
placht te nemen, want van de balustrade bo
ven op het terras kon men den toren van het
kasteeltje der Watzlow's zien.
Daar viel de eerste slag van de klok uit
het kerktorentje, de eerste der acht, en bit de
laatste zetten alle klokken mee in, de heldere,
kleine klokken, die het dorpsleven regeeren,
en de zware, plechtige, die alleen op feestda
gen luidden en wier heerlijke klank het gan-
sche G lededal beheerschte. Want sedert on
denkbare tijden waren de klokken von Alsho
ven de eenige ver in het rond.
Doch vandaag vandaag bleef Jobst Als
hoven in al zijn breedte midden op het terras
staan met een gezicht als een aiwachtenden
bison, met zijn grijs-grauwen knevel recht
overeind als ter verdediging.
Want heel duidelijk, in wonderbare zui
verheid zich vermengend met de Alshovener
klokken, kwam uit het dal, over de boomen
van het tpark, een nieuw, plechtig gebeier 1
Een nieuw, nog nimmer gehoord
Het gezicht van den krijgsheld, dat altijd
een beetje erg rood zag, werd nu paars
blauw als overhit staal.
„Knolle!" brulde hij zóó hard, dat de berk
bij de trap heen- en weer bewoog. „Knolle,
wat is me dat voor een ellendig gebingel
door onze klokken heen?"
Niklas Knolle hield van homoeopatische
geneesmiddelen. Hij stak zijn stomste ge
zicht omhoog en dat wou 'wat zeggen
luisterde een oogenblik zeer aandachtig en
verzekerde toen met heerlijke zelfbewustheid:
„Dat komt van de Watzlow's vandaan, me
neer die baron!"
„Die hebben toch in hun heele leven nog
nooit een klok gehad", streed de oude heer
woedend op.
„Nee, dat is best mogelijk. Dan zal de jon
ge meneer er nu een aangeschaft hebben",
antwoordde Knolle dood-lakoniek.
„Vervloekt!" mompelde Jobst Alshoven;
hij draaide zijn trouwen knecht den rug toe
en liep het huis in. Maar het scheen alsof de
muren de heerlijke klanken der klokken niet
vermochten tegen te houden. Om alle boo
men zweefde het geluid en1 toen de klokken
van Alshoven zwegen, als om zelf te luiste
ren naar haar nieuwe zuster's stem, beierde
de klok uit 't vijandelijk kamp door en heette
het heilige feest welkom in haar eenvoudige,
plechtige schoonheid.
En om den beker te doen overvloeien, zette
in het nabijgelegen huis van den voorzanger
het amechtige harmonium zijn gezangen in.
De voorzanger nam met zijn jeugdige schare
het koraal van het komende vrede-feest nog
eens door:
„Kom, Heilige Geest, keer bij ons in, en
laat ons U ten woning zijn....."
„Wel drommels nog en toebegon de
oude heer te brommen, door den aandoenlij-
ken ernst van het kinderlijke gezang van de
wijs gebracht, „wel drommels nog en toe,
voor mijn part mag die Pinksterboel me ge
stolen worden 1 Ik wil er niets meer van
hooren! Houdt toch op! Houdt op met dat
gesjanter, voor den donder!
Maar dat hielp allemaal niet. De zingendé
kinderschaar was niet van de wijs te bren
gen.
Deze dag was voor Niklas Knolle een las
tige dag, wat betreft het omgaan met zijn
heer en meester. Hoewel deze steeds zeer
woordkarig was bij de eenzame maaltijden,
legde hij toch altijd een zeer gezonden eet
lust aan den dag en bewees alle eer aan de
kookkunsten der oude Barbel. Vandaag
schoof hij na den tweeden hap 't bord al van
zich weg en werd reuze-grof toen Knolle een
bescheiden vraag waagde te stellen.
„Meneer, de baron
Alshoven knorde: „Hm!"
„Meneer de baron, nu ben ik er achter, ik
weet nu waarom de jonge meneer een klok in
zijn kerkje heeft laten aanbrengen."
Geen antwoord. Maar Knolle waagde zich
nog eens:
„Meneer de baron is n.l. n.l. om zoo
te zeggen grootvader!"
„Wa-at?" barstte de baron los. Maar
Knolle's gezicht bleef al maar door onbe
roerd.
„Ja, ja, meneer de baron! De freule, ik be
doel mevrouw von Watzlow, heeft vier we
ken geleden een iongen gekregen!"
Jobst von Alshoven dacht aan den brief,
te zeggen dat de moeder van het meisje haar
nooit eenige verstandige leiding gegeven
had. Joyce herhaalde slechts:
„Wij kunnen haar alleen aan Gods leiding
toevertrouwen en zeker wezen dat Hij haar
voor kwaad behoeden zal: en intusschen
moeten wij geen middel onbeproefd laten om
haar op te sporen."
Haar woorden werden besloten door een
hard kloppen op de voordeur; toen Joyce de
deur opende stond zij tegenover Hal Fen-
wich; de knappe jongen zag er nu zeer bleek
en stil uit, zijn oogen schitterden van toorn.
„Wat beteekent aat, wajt vader mij vertelt
van Hetty?" riep hij uit zonder te groeten.
„Waar is Zij? Hij zegt dat u haar kwijt is?
Waar is ze?"
„Dat weten wij niet." Joyce kreeg medelij
den met den jongen toen zij zag welk een
groote ellende er sprak uit dat jongensachtig
gelaat.
„U dacht geloof ik, dat ik er de hand in
had?"
Bedwongen woede sprak uit zijn stem; „u
ging naar de hoeve denkende dat ik zou we
ten wat er met haar gebeurd was; dacht u
dat ik haar verleid had om weg te Ioopen, of
wat dacht u anders?"
„U en zij zijn groote vrienden; ik had na
tuurlijk hoop dat u in staat zou zijn mij te
helpen; ik dacht dat u misschien wist waar
ze naar toe had kunnen gaan. Waarom komt
u niet binnen, dan kunnen wij er kalm over
praten. Mevrouw Marshall is boven, u zult
haar niet storen. Kom binnen en praat er
eens met mij over."
„Ik verlang niet binnen te komen." Hal's
vertoornde toon werd kalmer toen hij de
oogen van Joyce ontmoette; „ik wou alleen
maar weten waar Hetty is en alles wat
haar gedaan hebt, samen."
„Wij weten niet waar zij heen is." In wei
dien hij vóór vier weken ontvangen, ongele
zen in het vuur had geworpen. Moeizaam
stond hij op.
„Laat me met vrede met je praatjes, oude
kletskous!" snauwde hij en liep regelrecht
naar zijn slaapkamer, en voor de eerste maal
sedert 1870 scheidden de oude krijgskamera-
den in wrok. Maar Niklas was dikhuidig.
Juist was Alshoven op den kant van zijn
spartaansch veldbed gezeten, bezig met. zijn
laarzen uit te trekken, of Knolle stak weer
even zijn dikken grijgen kop door de deur
spleet.
„Meneer de baron, meneer de baron".
„Wat is er nu weer voor den donder
„Meneer de baron, morgenvroeg om 9 uur
is de doop
„Hou je mond!" brulde de oude heer terug
en de kaplaars vloog de richting van de deur
uit, doch Niklas Knolle was er reeds achter
verdwenen en keek zeer vergenoegd.
Jobst von Alshoven lag nu al zuchtend
zich in zijn bed rond te draaien, maar tever
geefs zocht hij den slaap. Middernacht was
reeds voorbij, de heilige Pinksternacht liep
naar den feestelijken morgen, maar de oude
log nog steeds wakende en worstelende op
zijn veldleger. Eindelijk had hij er genoeg
van. Hij stond op, schoot in het donker zijn
kleeren aan en trad naar buiten op het terras.
Hem scheen het toe, dat nog nooit eenige
nacht zóó stil, zóó helder en zóó vredig ge
weest was als deze. Geen luchtje beroerde de
bladeren der boomen, maar de stammen der
berken beneden aan de trap glinsterden als
zilver in het duister.
De oude von Alshoven stond geleund over
de balustrade en staarde in de richting van
het vijandige huis. Daar lag nu zijn kind,
zijn eenig, zijn mooi, kloek, onbuigzaam
kind, en tegen haar borst het jonge leven,
dat heden den heiligen geest door den doop
ontvangen zou, den geest van liefde en van
vrede. En hij, de vader, de grootvader, zou
geen aandeel hebben aan dat geluk.
Vroeger zou een dergelijke vraag nauwe
lijks in zijn hersenen zijn opgekomen. Gram
en bitterheid hadden hem het zwijgen opge
legd, maar nu was de macht van het zwijgen
gebroken. Het juichende, blijde menschenge-
uk van den overkant had naar een geluid ge
zocht, dat zijn overvolle zaligheid de gansdie
wereld zou kunnen in jubelen en had in mach
tig klokkenmetaal zijn gelukstem gelegd. Die
zou nu klinken en zingen, den dag in mor-
gengloren begroeten en in avondrood begra
ven en het vijandelijk zwijgen zou nooit
meer de baas worden op het oude landgoed..
Nooit meer
In stralende feestelijkheid steeg de zon om
hoog en als had haar glans ze wakker geroe
pen, vingen nu de klokken te beieren aan, zoo
dat de wonderheerlijke voorjaarslucht te be
ven scheen onder het welluidend gebimbam
dezer feestvreugde. En in den glans der mor-
morgenzon rees de witblauwe vlag met den
sperwer op den toren omhoog als wilde de
koene vogel met wijd uitgespreide vleugelen
rechtuit naar den hemel toe
Ja, zij was gelukkig, de jonge moeder,
trotsch, gelukig in haar nieuwe, ontroerende
waardigheid. Maar de fijn-geteekende scha
duw, die de oude veete over haar geluk bracht
was voor de oogen van haar beminden man
nog nooit zoo duidelijk te lezen geweest als nu
op het oogenblik, in het voorjaarslicht der
Pinksterzon de omgeving als een sprookjes-
tuin verscheen.
Dacht zij misschien er aan, hoe ook op zijn
weg de schaduw van oude vijandschap zou
vallen? Dacht zij aan den eenzamen, ouden,
man, die door bitterheid en wrok van hen ge
scheiden was?
Daar vingen de klokken uit de hoogte met
zwevende klanken aan te luiden; Margaretha
stond en greep met haar hand naar den arm
van haar man, want daarbuiten, op den voor
hof, schreeuwde een welbekende comman-
deerstem
„Begint maar dreumesen
Heldere kinderstemmen zongen
„Gij, Geest des Vredies, daal ter neer,
Daal neer in onze zielen
„Vader!" riep Margaretha juichend en
scheiend tegelijk, „vader!" En daar stond de
oude heer von Alshoven ook meteen op den
drempel en hield zijn dochte tn zijn armen.
„Nu, vooruit," snoof hij, „nu laat eens gauw
kijken, dien jongen van jullie! Een pracht-ke-
rel! Hoe is zijn naam?"
„Hij heet naar zijn grootvader. Jobst Hein-
rich," antwoordde Detler met lachenoogen.
En de overwonnen Alshoven zag hem aan en
herhaalde nog eens opnieuw: „pracht-kerel
En dit keer wist men niet of hij den ouden, of
den jongen Watzlow bedoelde.
Intusschen klauterde de oude Niklas Knolle
nige woorden vertelde Poyce hem de nauw
keurige bijzonderheden van het verdwijnen
van het meisje, „haar moeder eq ik maken
ons zeer ongerust over haar."
„U mag u ongerust maken, «lat is moge
lijk," luidde het beknopte antwoord, „ik denk
met dat het haar moeder veel schelen kan."
„Haar moeder maakt zich ook erg onge
rust; u zult hoop ik gelooven dat ik alles
wat in mijn vermogen is zou willen doen
om goede vrienden te worden met Hetty en
haar gelukkig te zien." Joyce sprak zeer
ernstig en de uitdrukking in Hal's oogen
werd minder vijandig. „U ziet ik wist dat u
een vriend van haar was en ik kwam naar u
toe om hulp."
„Ik wil haar tot vrouw hebben, dat moet u
begrijpen," zei Hal op gedicideefden toon,
„en niet alleen als vriendin en ik geloof dat
zij evenveel van mij houdt als ik van haar,
ofschoon wij dikwijls twist met elkander heb
ben." Er kwam een beschaamde uitdrukking
op zijn gezicht en Joyce herinnerde zich de
wanhopige snikken van Hetfy, dien keer in
't boschje. „Ik begrijp haar beter dan
iemand anders," zei hij een weinig uitda
gend, „en ik ben van plan met haar te trou
wen, zoodra ik kan doen wat ik wil."
„Maar uw vader begon Joyce. De jon
ge man viel haar dadelijk in de rede; met
fonkelende oogen zei hij
„Mijn vader heeft een vooroordeel tegen
Hetty, maar ik laat mij niet regeeren door de
vooroordeelen van mijn vader. Daarenboven
is het niet noodig mijn vader aan te halen bij
iets waf mij betreft. Hij en ik kunnen het
niet samen vinden, dat hebben wij nooit ge
kund, evenmin als Hetty en haar moeder.
Het kan mij geen zier schelen of mijn vader
het goedkeurt ja of neen, Hetty is mij meer
waard dan twintig vaders. Als zij is weg-
geloopen omdat zij zich ongelukkig voelt,
ALKMAARSCH E
ONOVERTREFBAAR.
op den toren en had het er druk met de vlag
getouwen en opeens zag men naast het sper
werwapen den grimmigen beer tegen den roo-
den achtergrond triumfeerend de zon in-gloei-
en.
En toen dit vrede teeken aan de overzij in
Alshoven ontdekt was, stemden vandaar de
mooie, oude klokken het jubellied mee in met
nieuwe zuster.
Trotscher dan toen boven de wallen van
Sedan de witte vlag verscheen, had de oude
Niklas Knolle ook niet kunnen zijn!
Want dit hier beteekende nu eens echt vre
de
BINNENLAND.
Gemengd nieuws.
UIT BERGEN.
(IN EN OM DEN RAAD).
Men schrijft ons
Een middagzitting van den Raad is een
zeldzaamheid, doch een gelukkige uit
zondering: men begint anders om elf uur,
stuurt, ais het koffietijd is, publiek en pers
kalmpjes naar huis, laat zich een koifiemaal
voorzetten, en de buitenstaander moet maar
weten, wanneer de heeren met de agenda
weer een aanvang nemen. Practischer ware
het, wanneer men thuis at of koffiedronk, en
d a a r n a de agenda zonder onderbreking af
handelde, zooals nu geschiedde.
In hoofdzaak was het doel dezer vergade
ring van administratieven aard: ramingen
zijn niet altijd gemakkelijk en laten aan juist
heid veelal te wenschen over, ook is niet
steeds te voorzien, welke eischen een goed
gemeentebeheer, in een komend jaar, aan de
openbare kas stellen zal. Den werkelijkèn
toestand over 1915, in eene suppletoire be
grooting, en in een staat van onvoorziene uit
gaven,, in overeenstemming te brengen met
hetgeen werkelijk had plaats gehad, hield de
raadsleden in de eerste plaats bezig. En dat
ook 1916 reeds een suppletie der begroo-
tingsposten noodig had, bewijst wel, hoe
snel de behoefte van den dienst zich wijzigt.
Tot troost mag strekken, dat 1915 de meer
gedane uitgaven niet alleen ruimschoots dek
ken kan uit de besparingen op andere te
hoog geraamde posten, doch een zeer aan
zienlijk batig saldo den dienst van 1916 on
der gunstige voorteekenen doet aanvangen.
Het college van B. en W. maakte van deze
gelegenheid gebruik, om den Raad verhoo
ging van eenige ambtenaarstractementen
voor te stellen; en ging men daarmede, zon
der veel discussie, accoord. De politie-agent,
de doodgraver, de telefoonhouder te Bergen
aan Zee profiteerden van deze welwillende
stemming.
Zeer sympathiek was een voorstel van den
heer Baltus, om salarisverhooging van den
geneesheer, met de armenpractijk, inclusief
geneesmiddelenlevering, en met den dood-
schouw belast, in overweging te nemen. Be
driegen wij ons niet, dan zal wel in eene vol
gende vergadering een voorstel van B. en W.
dienaangaande den Raad bereiken. Wij hoor
den reeas een cijfer noemen, doch hopen
zeer, dat voor dezen verdienstelijken en sym
pathieken ambtenaar, den man, dien velen
onzer als een goeden langjarigen vriend
gaarne onzen drempel zien overschrijden, bij
voorkeur echter zonder bepaalde noodzaak,
de voorbereiding en voorafgaand overleg
met den Raid zoó zijn zal, dat de openbare
zitting, met algemeene stemmen, het salaris
zal brengen op die hoogte, als in goede over
eenstemming is met de gevorderde diensten
en op den voet als goed beheerde, en loon
naar arbeid gevende andere gemeenten aan
zulk een ambtenaar betalen. Gemeenten, die
schrielheid stellen boven eene belooning,
naar de eischen, waaraan een dergelijke amb
tenaar heeft te voldoen, neme men, zeker in
dit geval, waar het Dr. van Pelt betreft,
n i e t tot voorbeeld.
Wisten wij reeds, dat door verkoop van
het daarvoor beoogde terrein onze gemeente,
na een niet gemakkelijken strijd, nu voor
goed gevrijwaard was voor eene begraaf
plaats, in de onmiddellijke nabijheid van den
ingang tot ons mooie dorp, de laatste raads
zitting leverde het bewijs, dat het katholieke
deel ónzer bevolking haar wensch naar een
afzónderlijk, en met de algemeene begraaf-
zal ik geen steen op den andere laten voor
dat ik haar heb weergevonden en ik zal
trachten haar gelukkig te maken. Niemand
anders heeft dat ooit geprobeerd behalve
u misschien," voegde hij er bij met een half
verontschuldigenden blik op Joyce.
„Ik heb mijn best gedaan en ik wou zijn
Voortgegaan mijn best te doen," antwoordde
zij ernstig, ,.en evenals u zal ik geen middel
onbeproefd laten totdat zij gevonden is en
ook later."
,.Ik zal wel op mij nemen voor haar toe
komst te zorgen," antwoordde Hal streng en
Joyce merkte op, hoe het jongensachtig ge
laat een mannelijke en vastberaden uitdruk
king aannam. „Ik kan haar gélukkig ma
ken en ik ben van plan dat te doen welke be
zwaren mij ook in den weg gelegd worden
en wie mij ook tegenstand biedt. Hetty zal
met mij trouwen en ik zal voor haar toe
komst zorgen." En zonder een woord tot af
scheid <?f verdere verklaring ging hij de deur
uit en liep den tuin door. Joyce achterla
tende met het bewustzijn dat, hoe jong hij
ook was, hij een vastheid van wil bezat, die
misschien een edel en hoogstaand 'man van
hem zou vormen.
HOOFDSTUK XVII.
IK ZAN NIET OPGEVEN.
„je hadt niet gedacht dat ik je brief als een
afscheid zou beschouwen, is 't wel Dulcie? Je
kunt geen hooge opinie hebben van mijn liefde
als je je kunt \erbeelden dat ik dadelijk alles
zou opgeven".
„Ik dacht", begon.Dulcie maar ze kon den
zin niet voleindigen en ze legde haar handen
op den rug van den stoel, waarvan zij Was
opgestaan toen Humphry Tracey binnen
kwamhet was of zij dien steun op dat oogen
plaats niet verbonden terrein niet opgege
ven had: vergunning werd gevraagd voor
den aanleg, op eene boerenplaats, aan den
Kerkedijk, die door wijlen mejuffrouw Ol
denburg aan de Kerk werd gelegateerd, doch
waarvan mejuffrouw Wed. Nanne tot haar
dood het vruchtgebruik heeft Tot zoover
schijnt ons deze oplossing zeer natuurlijk,
en, wat den afstand van den kom der ge
meente betreft, gelukkig, doch eenigszins
vreemd doet het den buitenstaander aan, dat
nu op eenmaal de bezwaren, van te zeer af
gelegen te zijn, op grond waarvan men zóó
lang en zóó hardnekkig, het eerste plan heeft
willen doordrijven, tegen de herhaaldelijk
uitgesproken wenschen van bijna de geheele
bevolking, zonder onderscheid van geloof,
dat herhalen wij, deze bezwaren nu schijnen
weggevaagd als sneeuw voor de zon, mag
verwondering wekken. De katholieke begraaf
plaats komt nu, in de onmiddellijke nabijheid
van de nieuwe gemeentelijke begraafplaats,
bij den aanleg waarvan ook op het begraven
van katholieke dooden is gerekend. Jammer
is dat zeker, doch men had. het kunnen voor
zien: afscheiding op ieder gebied van belij
ders van andere godsdiensten, is, bij de thans
gevolgde leiding in de katholieke kerk, zoo
algemeen, dat het volgen van die richting,
ook in deze gemeente, geen verbazing be
hoeft te wekken. De maatschappelijke ontwik
keling brengt ons wel, met absolute histori
sche noodzakelijkheid, een anderen geest,
doch, al huldigt men het: zij die vertrouwen
haasten niet, er op te wachten voor de thans
levenden is er niet, en daarom doet men ver
standig, met kaimen en verzoenenden geest
te aanvaarden wat men niet veranderen kan.
Een kleine, doch in haar gevolgen niet on
belangrijke verbetering, zal het eindte der
^Hoflaan, bij het dorp, ondergaan: het paadje
achter de boomen zal worden doorgetrok
ken: althans men zal er de medewerking van
de Herv. Gemeente voor inroepen, een andere
eigenaar stelde reeds den benoodigden grond
voor den kostenden prijs beschikbaar. Kon
men nu tegelijkertijd die gevaarlijke bocht
verbeteren! óns dunkt, indien de eigenares
van dien grond er toe bereid werd bevonden,
zou het der gemeente wel wat waard mogen
zijn, ook de stellig niet zeer hooge kosten
van hekverplaatsing, om deze niet onge
vaarlijke plek te verruimen. Men late de
wellicht niet spoedig terugkeerende gelegen
heid niet zonder meer voorbijgaan
SCHADELIJKE VLIEGEN.
Een groot genoet voor den liefhebber zoowel
als voor d en){broodkweeker" is het, zoo lezen
we in het Nieuwsbla van Fr. 's avonds na
werktijd bij de laatste catagorie is het in ds-
zen tijd van 't jaar dan al vrij laat) of 'sZoa-
dags, de verschillende op 't land staande ge
wassen eens goed ©p te nonen, 't Zaad komt,
er, dank zij het mooie voorjaarsweer goed uit
en ook de uitgeplante kool, sla, uien e.a. staan
zooals dat wordt gewenscht. Onder zoo'n
rondwandeling wordt in stilte menig lucht
kasteel gebouwd, want alles zal aanstonds
duur zijn, alles vliegt weg
Maar in vele gevallen wordt buiten den
waard gerekend. Zooals we dat verleden week
nog meemaakten. De bloemkool stond prach
tig, buitengewoon mooi en daar gaan alle
planten plotseling slap hangen: Bij het uit
trekken van enkele blijken ze zoo goed als
geen wortels te hebben en uit den half verga-
nen poot kruipen viesgele maden. In tiental
len van gevallen bleef van een groote aan
plant weinig over. Een va nde veel voorkomen
den
bloemvliegen
heeft ons hier parten gespeeld, in zoo'n geval
de z. g. koolvlieg. Dit insect legt aan den voet
van de jonge plantjes eieren, waaruit de lar
ven te voorschijn komen, die gangen vreten
door den stengel naar de wortels en daardoor
den ondergang van de koolplanten bewerken.
En waar in een zomer vaak drie generatie
voorkomen, daar treffen we in deze lastige
dieren aan bij vroeg uitgeplante zoowel als bij
later gezaaide koolsoorten. De dieren overwin
teren vaak als larve in den mest of daar, waar
slachtoffers hebben gestaan.
Een der beste bestrijdingsmiddelen is
het toepassen van den wisselbouw.
Texens is aan te bevelen, in plaats van stal-
blik
noodig had. Toen juffrouw Bruce had
Ju
aangekondigd dat er een heer was die haax
wenschte te spreken, was al de kleur van haar
gezicht verdwenen en de kleine, kale zitkamer
die de huisjuffrouw op Brampton's verzoek
tot haar beschikking gesteld had, nam eens
klaps het voorkomen aan van een hinderlaag,
waarin zij door haar vervolger gelokt was.
Humphry zag hoe bleek zij werd, hij zag de
vrees in haar oogen en deed geen poging haar
aan te raken of te naderen, maar toen zij den
volzin, waaraan zij begonnen was, nog steeds
niet uitsprak, zij hij met een poging om haar
te kalmeeren in zijn stem en manieren
„Kom meisjelief, je moet mij niet aanzien
of ik een boeman was in levenden lijve en of
ik je wou opeten Ik ben geen boozen geest, ik
wil je niet ongelukkig maken of verdriet
doen. Ik was zoo dankbaar toen ik wat van
je hoorde, dat ik dadelijk lust had naar je toe
te gaan toen ik gisteravond den brief ont
ving, maar het was toch beter tot vanmorgen
,te wachten."
„Waarom heeft u niet geschreven?" De
woorden kwamen met moeite over Dulcie's lip
zij leunde zwaarder op dien stoel, die
aar zoowel zedelijk als lichamelijk steun
scheen te geven.
„Schrijven?" Hij lachte een ongedwongen
vertrouwelijk lachje en naderbij komende leg
de hij liefkozend de hand op naar schouder,
waarvan zij terugdeinsde.
„Ik zag geen heil in schrijven; waartoe zou
dat gediend hebben Veel beter om zelf te ko
men. Je aardige, dwaze briefje vereischte mon
deling antwoord en niet schriftelijk. Ik wist
zeker dat wij alles in het reine zouden bren
gen als wij elkaar spraken. Denk aan al de
weken dat ik op tijding van je gewacht heb.
Begrijp je wel wat zulk een langdurig stil
zwijgen voor mij beteekende? Kan je beseffen
£*7
- v
1
No. ISO. 1010.
ié toni
fc ,T~.