I Tabak J. R. Keuss. FEUILLETON. Na lange Jaren Honderd en Zeientiende Jaargang. Zaterdag 10 Juni. De Klokken (Een Pinkster-novelle.) Pinksterzondag zou aanbreken. Morgen zou 't Pinksteren zijn. Het mooie oude land goed van Alshoven lag in zijn alleszins ver zorgde properheid, dank zij de bemoeiingen der oude Barbel, rustig onder den lichtblau- wen avondhemel Het uitgestrekte erf was Zorgzaam aangeharkt en bijgeveegd, glinste rend versch zand, lag gestrooid op de vloer tegels van het enorme voorportaal en op de treden van de bordestrap en door de zonne stralen, die reeds het beukenbosch omvingen, gloeiden de vensterruiten, waarvóór de hagel witte gordijntjes hingen in de brandende zon. Aan den voet der trap zat Niklas Knolle gehurkt, die in 1870 zijn meester en kapitein van Alshoven geholpen had, Sedan te nemen en snoeide met zorg aan de beide pracht-ber- ken, die het feest der warme voojaersweelde mee schenen te verbeiden. Op de treden, leidend naar de eenvoudige, blanke kerk, die vlak bij de groote ingangSr poort zich bevond, verdrongen zich de manne lijke leden der dorpsjeugd, om den voor sprong naar den klokketoren en het recht, de eerste bij het koord te zijn, om den Pinkster zondag in te luiden. Toen de oude heer von Alshoven met zijn zwanen, hoogen gang pas seerde, stoven ze als musschen uit elkander, grepen hun petjes en brulden als in koor: „Prettige feestdagen, meneer de baron 1" Jobst von Alshoven mompelde iets, dat door optimistische gemoederen voor de beant woording der gelukwenschen gehouden zou worden. Elke Zaterdag was in het leven van den ouden landheer een kritieke dag van de ergste soort, want dan voerde hem zijn inspec tietocht zijn geheele bezit rond en als de oude heer langs de zoogenaamde „nieu,we brug" moest, ging ook de duivel er over dansen. Het beekje, waarover de nieuwe brug ge slagen was, scheidde de bezittingen der Als hoven's en Waltzlow's en zoo lang ginds de sperwers en hier de beer in het wapenschild boven de poort stonden, zoo lang duurde de ruzie, over de vraag, wie eigenlijk de nieuwe brug over de Gelde had moeten bouwen. En toen 'de proces-akten drie kasten vulden en een Watzlow de geelzucht en een Alshoven de gal gekregen had, nam de jongste der vijan delijke bloedverwanten, de jonge Detler Watzlow, de zaak energisch ter hand en be wees uit oeroude bescheiden, dat reeds ten tijde van Luther dó Alshoven's tot bruggen bouw verplicht waren gesteld, omdat de gril lige loop van 't riviertje hun 'n eenmerkelijk groot stuk land toewees. En 't werd den ou den heer beduid, dat, als hij de brug niet op nieuw deed herstellen en zich een ongeluk voor mocht doen door den onsolieden onder bouw, hij daarvoor aansprakelijk zou wor den gesteld, wat hem heel veel onaange naamheden zou bezorgen en heel veel geld zou kunnen kosten. Daarop werd de brug opnieuw gebouwd en vereenigde, in verzoenende, licht-ontwor- pen bogen de beide vijandelijke kampen, maar de vertoornde Jobst von Alshoven zwoer een duren eed, dat, wat er ook mocht gebeuren, hij nooit of nimmer een voet over die steenmassa zou zetten. En hij hield woord.... jarenlang; maar een ander iemand vond den weg erheen inplaats van hem, half in liefde, half in weerspannig heid, dat was Jobst Alshoven's eenig kind, op den dag dat zij, Margaretha von Alshoven, Detler von Watzlow's vrouw werd. Zij had hem iiefgekregen ondanks de door akten bezegelde vijandschap der beide fami- lieën en ware de oude Alshoven maar niet zoo verbeten geweest op den jongen over winnaar, die hem de nederlaag had bezorgd, hij zou aan niemand liever zijn kind hebben toevertrouwd dan aan dezen, zonnigen, krachtigen edelman. Margaretha was nu tegen den wil haars vaders Detler's echtgenoote geworden en het was bijna reeds al drie jaren, dat vader en kind elkaar niet meer hadden teruggezien. Geschreven had ze wel ja, zeker, nog een maand geleden was er een brief met haar mooi, kloek handschrift en met het sperwers wapen bij hem binnengebracht, doch ongele- naar het Eugslsch, door k. 6. MQ&CJELY. 28) „U hoeft het ook niet te vergeten, u moet er alijd aan denken", Joyce's stem was streng, zoowel als bedarend, en die vereeniging van kalmte en kracht had juist een goeden invloed op de zieke vrouw. „Hetty heeft zooveel moe derlijke liefde en vriendelijkheid noodig". Me vrouw Marshall gezicht werd minder gespan nen terwijl Joyce sprak, haar trekken werden minder scherp, de strenge uitdrukking vermin derde. „Er is iets in uw manier van spreken en in uw heele persoon, dat mij rust geeft," zei ze met een zucht, „als u bij mij is vöel ik mij kalmer en beter in staat af te wachten wat er gebeuren mocht. U schijnt zulk een heerlijke verzekerdheid te hebben, dat alle dingen op den duur goed zullen afloopen. Die verze kerdheid is in uw oogen te lezen." „Ik voel mij zoo verzekerd dat de dingen ten goede zullen uitloopen," antwoordde zij kalm, „en als men zich zeker van iets voelt, kan men dat in de oogen lezen. Ik geloof dat u en ik zeker kunnen zijn dat Hetty "in Gods handen is dat Hij voor haar zorgen zal." „Ja maar er kunnen vreeselijke dingen aan jonge meisjes overkomen," riep me vrouw Marshall, „en ofschoon ik nooit echt veel van Hetty gehouden heb, ik wou toch niet graag dat haar iets akeligs overkwam. En zij is zoo onhandelbaar, zoo zeker dat ze het zelf het beste weet, zoo onwillig om zich te laten leiden." Het was niet het geschikte oogenblik om zen had hij hem in de kachel geworpen. De oude heer had met de luidjes van de overzij de afgedaan Niklas Knolle spitste zijn lippen tof een fluitdeuntje, toen hij de onweersluchten had waargenomen op het voorhoofd van zijn heer. Doch zonder een woord te zeggen werkte hij verder. Jobst von Alshoven liep de trap op van «ten weg, dien hij anders nooit placht te nemen, want van de balustrade bo ven op het terras kon men den toren van het kasteeltje der Watzlow's zien. Daar viel de eerste slag van de klok uit het kerktorentje, de eerste der acht, en bit de laatste zetten alle klokken mee in, de heldere, kleine klokken, die het dorpsleven regeeren, en de zware, plechtige, die alleen op feestda gen luidden en wier heerlijke klank het gan- sche G lededal beheerschte. Want sedert on denkbare tijden waren de klokken von Alsho ven de eenige ver in het rond. Doch vandaag vandaag bleef Jobst Als hoven in al zijn breedte midden op het terras staan met een gezicht als een aiwachtenden bison, met zijn grijs-grauwen knevel recht overeind als ter verdediging. Want heel duidelijk, in wonderbare zui verheid zich vermengend met de Alshovener klokken, kwam uit het dal, over de boomen van het tpark, een nieuw, plechtig gebeier 1 Een nieuw, nog nimmer gehoord Het gezicht van den krijgsheld, dat altijd een beetje erg rood zag, werd nu paars blauw als overhit staal. „Knolle!" brulde hij zóó hard, dat de berk bij de trap heen- en weer bewoog. „Knolle, wat is me dat voor een ellendig gebingel door onze klokken heen?" Niklas Knolle hield van homoeopatische geneesmiddelen. Hij stak zijn stomste ge zicht omhoog en dat wou 'wat zeggen luisterde een oogenblik zeer aandachtig en verzekerde toen met heerlijke zelfbewustheid: „Dat komt van de Watzlow's vandaan, me neer die baron!" „Die hebben toch in hun heele leven nog nooit een klok gehad", streed de oude heer woedend op. „Nee, dat is best mogelijk. Dan zal de jon ge meneer er nu een aangeschaft hebben", antwoordde Knolle dood-lakoniek. „Vervloekt!" mompelde Jobst Alshoven; hij draaide zijn trouwen knecht den rug toe en liep het huis in. Maar het scheen alsof de muren de heerlijke klanken der klokken niet vermochten tegen te houden. Om alle boo men zweefde het geluid en1 toen de klokken van Alshoven zwegen, als om zelf te luiste ren naar haar nieuwe zuster's stem, beierde de klok uit 't vijandelijk kamp door en heette het heilige feest welkom in haar eenvoudige, plechtige schoonheid. En om den beker te doen overvloeien, zette in het nabijgelegen huis van den voorzanger het amechtige harmonium zijn gezangen in. De voorzanger nam met zijn jeugdige schare het koraal van het komende vrede-feest nog eens door: „Kom, Heilige Geest, keer bij ons in, en laat ons U ten woning zijn....." „Wel drommels nog en toebegon de oude heer te brommen, door den aandoenlij- ken ernst van het kinderlijke gezang van de wijs gebracht, „wel drommels nog en toe, voor mijn part mag die Pinksterboel me ge stolen worden 1 Ik wil er niets meer van hooren! Houdt toch op! Houdt op met dat gesjanter, voor den donder! Maar dat hielp allemaal niet. De zingendé kinderschaar was niet van de wijs te bren gen. Deze dag was voor Niklas Knolle een las tige dag, wat betreft het omgaan met zijn heer en meester. Hoewel deze steeds zeer woordkarig was bij de eenzame maaltijden, legde hij toch altijd een zeer gezonden eet lust aan den dag en bewees alle eer aan de kookkunsten der oude Barbel. Vandaag schoof hij na den tweeden hap 't bord al van zich weg en werd reuze-grof toen Knolle een bescheiden vraag waagde te stellen. „Meneer, de baron Alshoven knorde: „Hm!" „Meneer de baron, nu ben ik er achter, ik weet nu waarom de jonge meneer een klok in zijn kerkje heeft laten aanbrengen." Geen antwoord. Maar Knolle waagde zich nog eens: „Meneer de baron is n.l. n.l. om zoo te zeggen grootvader!" „Wa-at?" barstte de baron los. Maar Knolle's gezicht bleef al maar door onbe roerd. „Ja, ja, meneer de baron! De freule, ik be doel mevrouw von Watzlow, heeft vier we ken geleden een iongen gekregen!" Jobst von Alshoven dacht aan den brief, te zeggen dat de moeder van het meisje haar nooit eenige verstandige leiding gegeven had. Joyce herhaalde slechts: „Wij kunnen haar alleen aan Gods leiding toevertrouwen en zeker wezen dat Hij haar voor kwaad behoeden zal: en intusschen moeten wij geen middel onbeproefd laten om haar op te sporen." Haar woorden werden besloten door een hard kloppen op de voordeur; toen Joyce de deur opende stond zij tegenover Hal Fen- wich; de knappe jongen zag er nu zeer bleek en stil uit, zijn oogen schitterden van toorn. „Wat beteekent aat, wajt vader mij vertelt van Hetty?" riep hij uit zonder te groeten. „Waar is Zij? Hij zegt dat u haar kwijt is? Waar is ze?" „Dat weten wij niet." Joyce kreeg medelij den met den jongen toen zij zag welk een groote ellende er sprak uit dat jongensachtig gelaat. „U dacht geloof ik, dat ik er de hand in had?" Bedwongen woede sprak uit zijn stem; „u ging naar de hoeve denkende dat ik zou we ten wat er met haar gebeurd was; dacht u dat ik haar verleid had om weg te Ioopen, of wat dacht u anders?" „U en zij zijn groote vrienden; ik had na tuurlijk hoop dat u in staat zou zijn mij te helpen; ik dacht dat u misschien wist waar ze naar toe had kunnen gaan. Waarom komt u niet binnen, dan kunnen wij er kalm over praten. Mevrouw Marshall is boven, u zult haar niet storen. Kom binnen en praat er eens met mij over." „Ik verlang niet binnen te komen." Hal's vertoornde toon werd kalmer toen hij de oogen van Joyce ontmoette; „ik wou alleen maar weten waar Hetty is en alles wat haar gedaan hebt, samen." „Wij weten niet waar zij heen is." In wei dien hij vóór vier weken ontvangen, ongele zen in het vuur had geworpen. Moeizaam stond hij op. „Laat me met vrede met je praatjes, oude kletskous!" snauwde hij en liep regelrecht naar zijn slaapkamer, en voor de eerste maal sedert 1870 scheidden de oude krijgskamera- den in wrok. Maar Niklas was dikhuidig. Juist was Alshoven op den kant van zijn spartaansch veldbed gezeten, bezig met. zijn laarzen uit te trekken, of Knolle stak weer even zijn dikken grijgen kop door de deur spleet. „Meneer de baron, meneer de baron". „Wat is er nu weer voor den donder „Meneer de baron, morgenvroeg om 9 uur is de doop „Hou je mond!" brulde de oude heer terug en de kaplaars vloog de richting van de deur uit, doch Niklas Knolle was er reeds achter verdwenen en keek zeer vergenoegd. Jobst von Alshoven lag nu al zuchtend zich in zijn bed rond te draaien, maar tever geefs zocht hij den slaap. Middernacht was reeds voorbij, de heilige Pinksternacht liep naar den feestelijken morgen, maar de oude log nog steeds wakende en worstelende op zijn veldleger. Eindelijk had hij er genoeg van. Hij stond op, schoot in het donker zijn kleeren aan en trad naar buiten op het terras. Hem scheen het toe, dat nog nooit eenige nacht zóó stil, zóó helder en zóó vredig ge weest was als deze. Geen luchtje beroerde de bladeren der boomen, maar de stammen der berken beneden aan de trap glinsterden als zilver in het duister. De oude von Alshoven stond geleund over de balustrade en staarde in de richting van het vijandige huis. Daar lag nu zijn kind, zijn eenig, zijn mooi, kloek, onbuigzaam kind, en tegen haar borst het jonge leven, dat heden den heiligen geest door den doop ontvangen zou, den geest van liefde en van vrede. En hij, de vader, de grootvader, zou geen aandeel hebben aan dat geluk. Vroeger zou een dergelijke vraag nauwe lijks in zijn hersenen zijn opgekomen. Gram en bitterheid hadden hem het zwijgen opge legd, maar nu was de macht van het zwijgen gebroken. Het juichende, blijde menschenge- uk van den overkant had naar een geluid ge zocht, dat zijn overvolle zaligheid de gansdie wereld zou kunnen in jubelen en had in mach tig klokkenmetaal zijn gelukstem gelegd. Die zou nu klinken en zingen, den dag in mor- gengloren begroeten en in avondrood begra ven en het vijandelijk zwijgen zou nooit meer de baas worden op het oude landgoed.. Nooit meer In stralende feestelijkheid steeg de zon om hoog en als had haar glans ze wakker geroe pen, vingen nu de klokken te beieren aan, zoo dat de wonderheerlijke voorjaarslucht te be ven scheen onder het welluidend gebimbam dezer feestvreugde. En in den glans der mor- morgenzon rees de witblauwe vlag met den sperwer op den toren omhoog als wilde de koene vogel met wijd uitgespreide vleugelen rechtuit naar den hemel toe Ja, zij was gelukkig, de jonge moeder, trotsch, gelukig in haar nieuwe, ontroerende waardigheid. Maar de fijn-geteekende scha duw, die de oude veete over haar geluk bracht was voor de oogen van haar beminden man nog nooit zoo duidelijk te lezen geweest als nu op het oogenblik, in het voorjaarslicht der Pinksterzon de omgeving als een sprookjes- tuin verscheen. Dacht zij misschien er aan, hoe ook op zijn weg de schaduw van oude vijandschap zou vallen? Dacht zij aan den eenzamen, ouden, man, die door bitterheid en wrok van hen ge scheiden was? Daar vingen de klokken uit de hoogte met zwevende klanken aan te luiden; Margaretha stond en greep met haar hand naar den arm van haar man, want daarbuiten, op den voor hof, schreeuwde een welbekende comman- deerstem „Begint maar dreumesen Heldere kinderstemmen zongen „Gij, Geest des Vredies, daal ter neer, Daal neer in onze zielen „Vader!" riep Margaretha juichend en scheiend tegelijk, „vader!" En daar stond de oude heer von Alshoven ook meteen op den drempel en hield zijn dochte tn zijn armen. „Nu, vooruit," snoof hij, „nu laat eens gauw kijken, dien jongen van jullie! Een pracht-ke- rel! Hoe is zijn naam?" „Hij heet naar zijn grootvader. Jobst Hein- rich," antwoordde Detler met lachenoogen. En de overwonnen Alshoven zag hem aan en herhaalde nog eens opnieuw: „pracht-kerel En dit keer wist men niet of hij den ouden, of den jongen Watzlow bedoelde. Intusschen klauterde de oude Niklas Knolle nige woorden vertelde Poyce hem de nauw keurige bijzonderheden van het verdwijnen van het meisje, „haar moeder eq ik maken ons zeer ongerust over haar." „U mag u ongerust maken, «lat is moge lijk," luidde het beknopte antwoord, „ik denk met dat het haar moeder veel schelen kan." „Haar moeder maakt zich ook erg onge rust; u zult hoop ik gelooven dat ik alles wat in mijn vermogen is zou willen doen om goede vrienden te worden met Hetty en haar gelukkig te zien." Joyce sprak zeer ernstig en de uitdrukking in Hal's oogen werd minder vijandig. „U ziet ik wist dat u een vriend van haar was en ik kwam naar u toe om hulp." „Ik wil haar tot vrouw hebben, dat moet u begrijpen," zei Hal op gedicideefden toon, „en niet alleen als vriendin en ik geloof dat zij evenveel van mij houdt als ik van haar, ofschoon wij dikwijls twist met elkander heb ben." Er kwam een beschaamde uitdrukking op zijn gezicht en Joyce herinnerde zich de wanhopige snikken van Hetfy, dien keer in 't boschje. „Ik begrijp haar beter dan iemand anders," zei hij een weinig uitda gend, „en ik ben van plan met haar te trou wen, zoodra ik kan doen wat ik wil." „Maar uw vader begon Joyce. De jon ge man viel haar dadelijk in de rede; met fonkelende oogen zei hij „Mijn vader heeft een vooroordeel tegen Hetty, maar ik laat mij niet regeeren door de vooroordeelen van mijn vader. Daarenboven is het niet noodig mijn vader aan te halen bij iets waf mij betreft. Hij en ik kunnen het niet samen vinden, dat hebben wij nooit ge kund, evenmin als Hetty en haar moeder. Het kan mij geen zier schelen of mijn vader het goedkeurt ja of neen, Hetty is mij meer waard dan twintig vaders. Als zij is weg- geloopen omdat zij zich ongelukkig voelt, ALKMAARSCH E ONOVERTREFBAAR. op den toren en had het er druk met de vlag getouwen en opeens zag men naast het sper werwapen den grimmigen beer tegen den roo- den achtergrond triumfeerend de zon in-gloei- en. En toen dit vrede teeken aan de overzij in Alshoven ontdekt was, stemden vandaar de mooie, oude klokken het jubellied mee in met nieuwe zuster. Trotscher dan toen boven de wallen van Sedan de witte vlag verscheen, had de oude Niklas Knolle ook niet kunnen zijn! Want dit hier beteekende nu eens echt vre de BINNENLAND. Gemengd nieuws. UIT BERGEN. (IN EN OM DEN RAAD). Men schrijft ons Een middagzitting van den Raad is een zeldzaamheid, doch een gelukkige uit zondering: men begint anders om elf uur, stuurt, ais het koffietijd is, publiek en pers kalmpjes naar huis, laat zich een koifiemaal voorzetten, en de buitenstaander moet maar weten, wanneer de heeren met de agenda weer een aanvang nemen. Practischer ware het, wanneer men thuis at of koffiedronk, en d a a r n a de agenda zonder onderbreking af handelde, zooals nu geschiedde. In hoofdzaak was het doel dezer vergade ring van administratieven aard: ramingen zijn niet altijd gemakkelijk en laten aan juist heid veelal te wenschen over, ook is niet steeds te voorzien, welke eischen een goed gemeentebeheer, in een komend jaar, aan de openbare kas stellen zal. Den werkelijkèn toestand over 1915, in eene suppletoire be grooting, en in een staat van onvoorziene uit gaven,, in overeenstemming te brengen met hetgeen werkelijk had plaats gehad, hield de raadsleden in de eerste plaats bezig. En dat ook 1916 reeds een suppletie der begroo- tingsposten noodig had, bewijst wel, hoe snel de behoefte van den dienst zich wijzigt. Tot troost mag strekken, dat 1915 de meer gedane uitgaven niet alleen ruimschoots dek ken kan uit de besparingen op andere te hoog geraamde posten, doch een zeer aan zienlijk batig saldo den dienst van 1916 on der gunstige voorteekenen doet aanvangen. Het college van B. en W. maakte van deze gelegenheid gebruik, om den Raad verhoo ging van eenige ambtenaarstractementen voor te stellen; en ging men daarmede, zon der veel discussie, accoord. De politie-agent, de doodgraver, de telefoonhouder te Bergen aan Zee profiteerden van deze welwillende stemming. Zeer sympathiek was een voorstel van den heer Baltus, om salarisverhooging van den geneesheer, met de armenpractijk, inclusief geneesmiddelenlevering, en met den dood- schouw belast, in overweging te nemen. Be driegen wij ons niet, dan zal wel in eene vol gende vergadering een voorstel van B. en W. dienaangaande den Raad bereiken. Wij hoor den reeas een cijfer noemen, doch hopen zeer, dat voor dezen verdienstelijken en sym pathieken ambtenaar, den man, dien velen onzer als een goeden langjarigen vriend gaarne onzen drempel zien overschrijden, bij voorkeur echter zonder bepaalde noodzaak, de voorbereiding en voorafgaand overleg met den Raid zoó zijn zal, dat de openbare zitting, met algemeene stemmen, het salaris zal brengen op die hoogte, als in goede over eenstemming is met de gevorderde diensten en op den voet als goed beheerde, en loon naar arbeid gevende andere gemeenten aan zulk een ambtenaar betalen. Gemeenten, die schrielheid stellen boven eene belooning, naar de eischen, waaraan een dergelijke amb tenaar heeft te voldoen, neme men, zeker in dit geval, waar het Dr. van Pelt betreft, n i e t tot voorbeeld. Wisten wij reeds, dat door verkoop van het daarvoor beoogde terrein onze gemeente, na een niet gemakkelijken strijd, nu voor goed gevrijwaard was voor eene begraaf plaats, in de onmiddellijke nabijheid van den ingang tot ons mooie dorp, de laatste raads zitting leverde het bewijs, dat het katholieke deel ónzer bevolking haar wensch naar een afzónderlijk, en met de algemeene begraaf- zal ik geen steen op den andere laten voor dat ik haar heb weergevonden en ik zal trachten haar gelukkig te maken. Niemand anders heeft dat ooit geprobeerd behalve u misschien," voegde hij er bij met een half verontschuldigenden blik op Joyce. „Ik heb mijn best gedaan en ik wou zijn Voortgegaan mijn best te doen," antwoordde zij ernstig, ,.en evenals u zal ik geen middel onbeproefd laten totdat zij gevonden is en ook later." ,.Ik zal wel op mij nemen voor haar toe komst te zorgen," antwoordde Hal streng en Joyce merkte op, hoe het jongensachtig ge laat een mannelijke en vastberaden uitdruk king aannam. „Ik kan haar gélukkig ma ken en ik ben van plan dat te doen welke be zwaren mij ook in den weg gelegd worden en wie mij ook tegenstand biedt. Hetty zal met mij trouwen en ik zal voor haar toe komst zorgen." En zonder een woord tot af scheid <?f verdere verklaring ging hij de deur uit en liep den tuin door. Joyce achterla tende met het bewustzijn dat, hoe jong hij ook was, hij een vastheid van wil bezat, die misschien een edel en hoogstaand 'man van hem zou vormen. HOOFDSTUK XVII. IK ZAN NIET OPGEVEN. „je hadt niet gedacht dat ik je brief als een afscheid zou beschouwen, is 't wel Dulcie? Je kunt geen hooge opinie hebben van mijn liefde als je je kunt \erbeelden dat ik dadelijk alles zou opgeven". „Ik dacht", begon.Dulcie maar ze kon den zin niet voleindigen en ze legde haar handen op den rug van den stoel, waarvan zij Was opgestaan toen Humphry Tracey binnen kwamhet was of zij dien steun op dat oogen plaats niet verbonden terrein niet opgege ven had: vergunning werd gevraagd voor den aanleg, op eene boerenplaats, aan den Kerkedijk, die door wijlen mejuffrouw Ol denburg aan de Kerk werd gelegateerd, doch waarvan mejuffrouw Wed. Nanne tot haar dood het vruchtgebruik heeft Tot zoover schijnt ons deze oplossing zeer natuurlijk, en, wat den afstand van den kom der ge meente betreft, gelukkig, doch eenigszins vreemd doet het den buitenstaander aan, dat nu op eenmaal de bezwaren, van te zeer af gelegen te zijn, op grond waarvan men zóó lang en zóó hardnekkig, het eerste plan heeft willen doordrijven, tegen de herhaaldelijk uitgesproken wenschen van bijna de geheele bevolking, zonder onderscheid van geloof, dat herhalen wij, deze bezwaren nu schijnen weggevaagd als sneeuw voor de zon, mag verwondering wekken. De katholieke begraaf plaats komt nu, in de onmiddellijke nabijheid van de nieuwe gemeentelijke begraafplaats, bij den aanleg waarvan ook op het begraven van katholieke dooden is gerekend. Jammer is dat zeker, doch men had. het kunnen voor zien: afscheiding op ieder gebied van belij ders van andere godsdiensten, is, bij de thans gevolgde leiding in de katholieke kerk, zoo algemeen, dat het volgen van die richting, ook in deze gemeente, geen verbazing be hoeft te wekken. De maatschappelijke ontwik keling brengt ons wel, met absolute histori sche noodzakelijkheid, een anderen geest, doch, al huldigt men het: zij die vertrouwen haasten niet, er op te wachten voor de thans levenden is er niet, en daarom doet men ver standig, met kaimen en verzoenenden geest te aanvaarden wat men niet veranderen kan. Een kleine, doch in haar gevolgen niet on belangrijke verbetering, zal het eindte der ^Hoflaan, bij het dorp, ondergaan: het paadje achter de boomen zal worden doorgetrok ken: althans men zal er de medewerking van de Herv. Gemeente voor inroepen, een andere eigenaar stelde reeds den benoodigden grond voor den kostenden prijs beschikbaar. Kon men nu tegelijkertijd die gevaarlijke bocht verbeteren! óns dunkt, indien de eigenares van dien grond er toe bereid werd bevonden, zou het der gemeente wel wat waard mogen zijn, ook de stellig niet zeer hooge kosten van hekverplaatsing, om deze niet onge vaarlijke plek te verruimen. Men late de wellicht niet spoedig terugkeerende gelegen heid niet zonder meer voorbijgaan SCHADELIJKE VLIEGEN. Een groot genoet voor den liefhebber zoowel als voor d en){broodkweeker" is het, zoo lezen we in het Nieuwsbla van Fr. 's avonds na werktijd bij de laatste catagorie is het in ds- zen tijd van 't jaar dan al vrij laat) of 'sZoa- dags, de verschillende op 't land staande ge wassen eens goed ©p te nonen, 't Zaad komt, er, dank zij het mooie voorjaarsweer goed uit en ook de uitgeplante kool, sla, uien e.a. staan zooals dat wordt gewenscht. Onder zoo'n rondwandeling wordt in stilte menig lucht kasteel gebouwd, want alles zal aanstonds duur zijn, alles vliegt weg Maar in vele gevallen wordt buiten den waard gerekend. Zooals we dat verleden week nog meemaakten. De bloemkool stond prach tig, buitengewoon mooi en daar gaan alle planten plotseling slap hangen: Bij het uit trekken van enkele blijken ze zoo goed als geen wortels te hebben en uit den half verga- nen poot kruipen viesgele maden. In tiental len van gevallen bleef van een groote aan plant weinig over. Een va nde veel voorkomen den bloemvliegen heeft ons hier parten gespeeld, in zoo'n geval de z. g. koolvlieg. Dit insect legt aan den voet van de jonge plantjes eieren, waaruit de lar ven te voorschijn komen, die gangen vreten door den stengel naar de wortels en daardoor den ondergang van de koolplanten bewerken. En waar in een zomer vaak drie generatie voorkomen, daar treffen we in deze lastige dieren aan bij vroeg uitgeplante zoowel als bij later gezaaide koolsoorten. De dieren overwin teren vaak als larve in den mest of daar, waar slachtoffers hebben gestaan. Een der beste bestrijdingsmiddelen is het toepassen van den wisselbouw. Texens is aan te bevelen, in plaats van stal- blik noodig had. Toen juffrouw Bruce had Ju aangekondigd dat er een heer was die haax wenschte te spreken, was al de kleur van haar gezicht verdwenen en de kleine, kale zitkamer die de huisjuffrouw op Brampton's verzoek tot haar beschikking gesteld had, nam eens klaps het voorkomen aan van een hinderlaag, waarin zij door haar vervolger gelokt was. Humphry zag hoe bleek zij werd, hij zag de vrees in haar oogen en deed geen poging haar aan te raken of te naderen, maar toen zij den volzin, waaraan zij begonnen was, nog steeds niet uitsprak, zij hij met een poging om haar te kalmeeren in zijn stem en manieren „Kom meisjelief, je moet mij niet aanzien of ik een boeman was in levenden lijve en of ik je wou opeten Ik ben geen boozen geest, ik wil je niet ongelukkig maken of verdriet doen. Ik was zoo dankbaar toen ik wat van je hoorde, dat ik dadelijk lust had naar je toe te gaan toen ik gisteravond den brief ont ving, maar het was toch beter tot vanmorgen ,te wachten." „Waarom heeft u niet geschreven?" De woorden kwamen met moeite over Dulcie's lip zij leunde zwaarder op dien stoel, die aar zoowel zedelijk als lichamelijk steun scheen te geven. „Schrijven?" Hij lachte een ongedwongen vertrouwelijk lachje en naderbij komende leg de hij liefkozend de hand op naar schouder, waarvan zij terugdeinsde. „Ik zag geen heil in schrijven; waartoe zou dat gediend hebben Veel beter om zelf te ko men. Je aardige, dwaze briefje vereischte mon deling antwoord en niet schriftelijk. Ik wist zeker dat wij alles in het reine zouden bren gen als wij elkaar spraken. Denk aan al de weken dat ik op tijding van je gewacht heb. Begrijp je wel wat zulk een langdurig stil zwijgen voor mij beteekende? Kan je beseffen £*7 - v 1 No. ISO. 1010. ié toni fc ,T~.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5