Iiiils hit
AIRmaarssiif)
Huishoud- en Industriesciiool.
Uet al te goede hart.
TU klein schepsel!" placht zij, anne
Juffrouw-Poes te schelden, wanneer deze,
reeds nadat het maal verorberd was, nog met
groot genoegen voor het vuur lag te spin
nen, „waarom toch maak je zoo'n drukte en
herrie? Waarom slool je je zoo uit om de
menschen te bedanken als zij iets voor je
doen, alsof je het niet verdiende, en geen
recht had het aan te nemen? Spreekt het niet
van zelf, dat zij je voeden en koesteren? Het
zou een schande zijn, als ze je zonder vuur
of voedsel lietenIk ben beschaanid, als ik zie
hoe jij je weggooit, in het betoonen van e
dankbaarheid voor het geringste. In 's héme s
naam, heb wat meer eigenwaarde cn laat af
die onderdanigheidLet eens op jo broertje
en zie hoe verschillend hij zich gedraagt! Hij
neemt elk ding aan als iets vanzelf-prekends
en is zoo wijs om zijn gevoelens voor zich
te houden; het gevolg ia, dat de menschen
hem er des te meer om zullen waardeeren.
Het houdt de belangstelling van je vrienden
wakker, als zij niet al te zeker zijn of men
wel voldaan is. Doch jij, met je voortdurende
dankbetuigingen, wordt al gauw doorzien cn
spoedig verguisd. Heb wat meer respect voor
je eigen karakter, asjeblieft. Wat komt cr van
zelfrespect als men gaat apinnen, zoodra men
maar voldaan is?"
FEUILLETON.
Honderd en Zerenfiende Jaargang.
Zaterdag 2 September.
KNIPPEN VAN
ON DERKLEED! NO f
Vlinders uit onze omgeving
Toe, §pm een beetje, als je
je bekagelijk yoelt!
Aangifte voor den Goedkoopen Cur
sus in het
(8 lessen voor f 1.—, 2 avondlessen per
week), uitsluitend Binsdag S ett Trij-
dag 8 Sept., 31 uur, en Woensdag
6 Sept., 1013 uur, in het Burger
weeshuis.
Inlichtingen worden gaarne verstrekt door
de Directrice
J. F. BEUMER.
September.
De landman mag niet meer zijn een „dom
me boer," vooral niet in den tegenwöordigen
tijd, nu de concurremtiegeest zich in alles
openbaart. Hij moet door studie en rond
zien komen tot een juist inzicht in vele zaken.
De bemestingsleer b.v. stelt hem zware
eischen, maar ook is het niet gemakkelijk, om
bij vogels, zoowel als bij insecten, vrienden
en vijanden van elkander te leeren onder
scheiden. Vooral, waar hij optreedt tegen
het verdelgend rupsenvolkje, moet nauwkeu
rig acht gegeven worden op, de soorten, die
hem van dienst kunnen zijn, en op die, welke
verorberen, wat hij gaarne voor zich wil be
houden. De „domme boer" zal alles, wat
rups heet, een kwaad hart toedragen-; de ver
standige landman evenwel zal verschillende
species sparen, maar daartoe dient hij ze
dan ook goed te kennen.
De rups van den Windepijlstaart b.v. zal
hij gaarne het leven gunnen, omdat deze zich
uitsluitend voedt met de blaadjes van de Ak-
kerwinde (Convolvulus arvense), een on
kruid, dat men liever niet op de akkers aan
treft. Ook de wetenschappelijke benaming
van deze rupsensoort, Sphinx convolvuli,
zegt ons reeds, dat zij bij de aangeduide
plant behoort.
Gespaard dienen dus te worden de groote
vlinders van Sphinx convolvuli, die dès
avonds, ook zelfs nog in het najaar, rond
vliegen, en die bij dag lui en loom in de
schaduw rusten*. Ze zijn gemakkelijk te ken
nen aan het.sierlijke achterlijf, waarover in
de lengte een grijze streep loopt en dat ove
rigens voorzien is van roode, zwarte en witte
dwarsbanden. Ook de voorvleugels zijn
fraai door een menging van licht en donker
grijs, terwijl* men bij nadere beschouwing
zelden bij een vlinder zoo'n langen zuiger
vindt. Deze is somtijds wel'8 cM. en hij
wordt gedurig gebruikt om de bloemen van
honig te ontlasten. Meermalen evenwel is de
zuiger tusschen de uitstekende tasters verbor
gen.
Ook de pop, die groot en bruin is, kan
men gemakkelijk kennen aan de lange, opge
rolde zuigerscneede. Deze poppen overwin
teren in den grond- en daaruit worden des
vooriaars de vlinders geboren, die voor de
voortplanting der soort zorgdragen. De
wijfjes van het najaar leggen geen eieren.
De rups is, volwassen zijnde, groot en
forsch en meestal bruin gekleurd met donke
re driehoeken bij de rugstreep en lichtere
naar beneden. Soms komen ook groene
exemplaren voor, doch alle hebben ze een
pijltje aan het achtereinde. Vooral bij de
jonge rupsjes is dat zeer beweeglijk en merk
waardig lang.
Wanneer men des avonds in het vrije veld
vertoeft, hoort men soms plotseling het sui
zend geluid van zoo'n grooten vlinder. Voor
al in Augustus kan dit best gebeuren, maar,
ook nog bij gunstig weer in September. Men
zou dan evenwel in de drukke bewegingen
van het beest niet zien hetzelfde dier, dat bij
dag zoo in doffe rust verkeert.
Roman naar hat Duitseh vaa Matte Dkas.
10)
„Mijn huisdame is zwaar ziek", zei hij
haastig. „Wat zou 't zijn? Mogalijk, iets
ergs. Doet u wat u kan en druk uw helpster
op 't hart, dat zij de zieke goed verpleegt.
Ook in de eerste plaats 's nachts."
„Wij zullen zien", mompelde de dokter.
De knecht van daareven stond klaar om
hen te geleiden. In de vestibule opende hij
een deur, die toegang gaf tot een trap. Re
nate, ongeduldig en zeer ondernemend ge
stemd, liep al naar boven en haar onbehou
wen metgezel voor. Hij werd plotseling in
de vestibule door den heer des huizes aan
den mouw getrokken-. „Als' u mij de dame
in acht dagen gezond maakt", fluisterde hij
hem op dringenden, bijna dreigenden toon
toe, „dan betaal ik u vijfhonderd marken
voor de kuur, het waken niet meegerekend."
Het ontbrak den dokter totaal aan tact om
zijn meening op waardige wijze te kennen te
geven. Hij knikte slechts brommend en
kneep zijn slappen mond een weinig samen.
„Ouwe, verliefde kerel", dacht' hij minach
tend. Maar de genoemde som bleef hem toch
opwekkend in de ooren klinken.
„Hier is 't, dokter", zei Renate boven. Zij
was reeds bij een deur, waarvan de knecht
den kruk in de hand hield. „Komt u nu toch
eindelijk."
Zij traden een groot, diep vertrek met
boogramen binnen, waarvoor dikke gordij
nen liingen. Het was met een ietwat boer-
scheh elegantie ingericht Om een haard een
Meermalen vindt men groote, zwarte rup
sen op klaversoorten, inzonderheid op Roo
de Klaver (Trifólium proctense). Deze rup
sen kenmerken zich door een lichtgele be
haring, door fijne, lichte lengtestrepen, door
lichte stippen tusschen de geledingen en door
oranjevlekken in den nek en boven de na-
schuivers. Spartelrups worden ze genoemd
naar de spartelende bewegingen, die ze ma
ken tot ve krijging van de vrijheid, b.v. wan
neer men. ze in de hand genomm heeft.
Een welkome gasi is de Spartelrups niet,
al kan de boer wel wat klaverblaadjes mis
sen. Maar ook ia verschillende boomen
kunnep deze onverzadigbare imagers heel
wat verorberen, daar ze als rupsen overwin
teren, om zich dan in het vroege voorjaar
aan het jonge, malsché groen tegoed te kun
nen doen. Zoo vreten ze een g>ed deel van
den zomer door, om dan te verpoppen in een
cocon, die bruingeel gekleurd is. Grijpt men
zoo'n cocon aan, dan voelt men de prikke
lende haartjes, die er ingesponnen zijn.
Slechts drie weken blijft de poptoestand en
dan komt de vlinder, die maar enkele weken
heeft te leven.
Rups en pop leven samen meer dan tien
maanden.
Doch de vlinders, waarvan de mannetjes
en de wijfjes veel verschillen, zorgen in dien
korten levenstijd wel voor zeer voldoende
voortplanting, en wanneer we de hulp der
vogels misten, zouden we ook spoedig van
Spartelrups-plagen hebben te spreken. Waar
de kleinere vogels gaarne de eieren wegpik
ken, daar is het de koekoe, die in de rupsen
een lievelingskostje vindt. Het „spaart den
koekoe!" kaü dan ook niet dikwijls genoeg
uitgeroepen worden. Bij de vlinders is de
kleur van mannetje en wijfje vrijwel gelijk.
Hoofdzakelijk zijn ze donkerbruin, doch er
loopen licht-bruine randen over de vleugels
Ook zijn de voorvleugels met een' stip ver
sierd, doch deze is bij het wijfje lichter ge
kleurd dan bij het mannetje, en een zwart
randje er om heen is duidelijker zichtbaar.
Het wijfje is grooter dan het mannetje, en
mocht dit niet het geval zijn, dan zou toch
het dikke achterlijf van het vrouwtje steeds
deze sekse aanwijzen.
Door de langere beharing bij het man
netje zijn de versieringen op het lichaam
minder opvallend dan bij het meer naakte
wijfje, en ook zijn de breed gebaarde sprie
ten van het eerste een duidelijk kenmerk.
De mannetjes moeten een zéér goed reuk
orgaan hebben, waardoor ze steeds de wijf
jes weten te ontdekken. Doet men van ae
laatsten in een doosje of kistje, dan komen
de mannetjes er om neen vliegen. Dit mid
del wordt wel gebezigd, om ze te vangen,
daar deze levendige dieren zich veel minder
goed laten verschalken, dan de wijfjes.
't Is reeds duidelijk, dat we de Spartelrups
tot de Spinners of Bombycidae hebben te re
kenen, waartoe ook de zijderupsen behooren
De Spinners ontkenen hun naam natuurlijk
aan ae eigenschap van de rupsen, om bij de
verpopping spinsel te vervaardigen. Dit
vormt nu eens een zefer gesloten, dan weer
een veel minder dichten cocon, die doorwe
ven is met de losgelaten haren. Ook spinnen
sommige rupsen wel bladeren aaneen, waar-
tusschen zij als rupsen den winter doorbren
gen, om in het volgend voorjaar haar vraat
zuchtig leven voort te zetten.
Als men het liefdeleven van de Oryga pudi-
bunda. waarvan de rups Merians-Borstelrups
geheeten wordt, van ei tot imago bestudeert
en bewondert, zou men bijna geneigd zijn,
deze soort tegen alle mogelijke aanvallen in
bescherming te nemen. Doch we weten, cjat
de rups zich den heelen zomer voedt met
bladeren van velerhande boomen, vooral van
eiken, berken, linden en verschillende vrucht-
boomen, en dat ze inzonderheid aan jonge
beuken veel schade kan aanbrengen,
En daarom hebben we te strijden tegen te
groote vermenigvuldiging.dezer mooie die
ren, en we doen dat misschien het best, door
zooveel mogelijk de afgevallen bladeren bij
een te verzamelen en aan de vlammen prijs te
geven, hoe we ook op bladadrde gesteld blij
ven. Want de dubbele cocon, dim de rups
tegen het najaar spint, heeft men te zoeken
op den grond tusschen de afgevallen blade:
ren, waar hij, bij geen storing, den geheelen
winter verblijft.
De rups heeft een lichtgele kleur en Is ver
sierd met vier dichte, borstelvórmige bundels
van witte haren op dén rug, terwijl men een
lange, roode pluim op het achterlijf vindt.
Tusschen dezo borstels ziet men het fraaie
fluweelzwart der inkervingen, wat een keurig
reeks lage stoelen, daarbij een groote sofa,
een kostbare ingelegde tafel, een dik, zwaar
tapijt, schilderijen, beelden, vogels irr kooien.
Het was er benauwd. Links tegen den muur
stond eed groot ledikant met hemel cn gordij
nen. Een kamermeisje met een wit mutsje, dat
er naast zat, stond nu op, trok de zware gor
dijnen wat weg en ging weg.
„Lucht 1" hijgde de dokter.
Renate stond reeds.voor het raam. Het
kostte letterlijk moeite de gordijnen weg te
trekken. En nu had zij biiua een luiden kreet
geslaakt. Men had van daar het uitzicht op
het uitgestrekte, groene land. In het verschiet
glinsterde door het weiland een rivier in den
zonneschijn. En men kon hier in 't donker
liggen, en in zulk een atmosfeer. Zij stiet den
eenen vleugel wijd open. Lust tot handelen
vervulde haar.
„Jullie schijnt mij hier mooi ouderwetsch
te zijn dacht zij. „Wij moeten hier eens
aan het werk. Dat zal een genot worden!"
Er was nog veel van een kfnd in haar, bet
liefst ging zij op iets af, dat zwaar en moei
lijk voor haar was, waarbij men kon zien, dat
het iets uitwerkte. Dat eeuwige beetje lap
pen en bijwerken en dat zachte gedoe vond
zij dikwijls afschuwelijk vervelend. Maar
zich op een geduchten warboel werpen, dat
had nog zin! Zij kreeg plotseling een be
vlieging van ongeduld naar haar werk en
wilde dat de dokter maar vast weg was en
zij hier alleen kon regeeren.
Zij trad op het bed toe. De dokter zat er
voor en sprak zacht met de zieke. Nu kon
men die ook zien. Ziji zat half overeind en
had gloeiende wangen. Natuurlijk had zij
koorts. Het was een gezicht van iemand van
ongeveer twintig jaar, blond, met regelmatige
trekken. Zij klaagde, dat zij niet kon slapen,
dat zij vreeselijke droomen liad en veel pijn,
effed oplevert. Ook de vlinders zijn schoon
.De voorste vleugels zijn geelgrijs met twee
donkerder dwarsbanden, de achtervleugels
lichter. De mannetjes zijn kleiner dan de
wijfjes en ,ook wat donkerder van kleur,ter-
wijf ze. gebaarde sprieten hebben en' de wijf
je het met dunne, gezaagde dom. Raakt
men de rups aan, dan buigt ze dea kop tegen
de voorpooten. Ze heet daarom pudi-bun-
da, dat „beschaamde" beteekent.
J. DAALDER Dz.
Uit het Engelscb van
M. OADDY.'
Zij waren stellig wel meer dan honderd
maal door dezelfde moeder belikt; zij waren
grootgebracht met hetzelfde voedsel, zij leef
den in hetzelfde huis, leerden dezelfde lessen,
hoorden dezelfde vermaningen en toch, hoe
verschillend waren zijNooi hadden er twee
poesjes bestaan, zoo ongelijk aan elkaar 1 De
een met haar warm, gevoelig hartje kon nooit
haar vreugde vóór zich behouden, maar
spinde dadelijk, terwijl de ander eigenlijk
nooit eens recht luid spinde en, deed zij het,
het steeds binnensmonds deed, ook al was zij
nog zoo blij en gelukkig.
Het was misschien voor een deel de fout
der moeder, want deze had haar .kinderen
steeds ingetogenheid voorgehouden: zij spin
de zelf bijna nooit, on, als zij het deed, dan
geschiedde het heel onderdrukt. Het arme
ding; het was te excuseeren; het had veel
zorgen gekend. Katten hebben die dikwijls.
Haar jongen worden haar zoo vaak ontno
men en zij worden zoo dikwijls opgejaagd,
als de menschen het druk hebben, en kinderen
kunnen zoo nonchalant met ze omgaan of
honden op haar afsturen wat zoo hinder
lijk is dat het heusch een wonder genoemd
mag worden, dat ze ooit zelfs nog tot spin
nen komen.
Toch was het geen reden voor haar, die
geen neiging tot spinnen had, het in anderen
af te keuren als deze wel wilden spinnen,
wanneer zij zich behagelijk voelden, doch zij
deed het nu eenmaal en zij en haar spinnéüde
dochter maakten elkaar menig katje over dit
onderwerp.
Eiken morgen b.v., als de aardige blond-
harige knaap de kleintjes een schoteltje van
de ontbijttafel bracht, was het uitgemaakt,
cjat er verschil van meening over de spin-
kwestie zou bestaan; voordat het schoteltje
den grond had aangeraakt was Juffrouw-
Poesje er natuurlijk al bij) staart en kopje
stram en recht omhoog, zingende luid haar
eigen lied, waarbij haar keel zichtbaar trilde,
terwijl Meneer-Poes, geheel tegenovergesteld,
zijn voedsel bijna zonder woordjë aannam,
en, mocht hij toevallig behoefte hebben uiting
aan zijn blijdschap te willen geven, dan ge
beurde dit zoo binnensmonds, dat niemand
het hooren kon, tenzij men de ooren dicht bij
hem bracht.
Moeder-Poes noemde nu deze houding cor
rect en waardig; daarom laat het zich begrij
pen, dat zij zich boos maakte op het andere
Juffertje-Poes had geen flauw begrip van
wat er in zulk een geval van*kwam, doch zij
zij hacl dien nacht-gedacht dat zij stierf.
De'dokter onderzocht en beklopte haar een
beetje oppervlakkig, vond Renate, Hij scheen
haar verstrooid en misnoegd. Toen schreef
hij een recept op, stak dat met een wrevelig
gebaar in zijn vestzakje, stond op ging han
den wrijvend naar het raam, waarvan een
vleugel openstond.
„Dokter, dokter 1". schreeuwde de zieke,
„wat scheelt mij
„Niets och immers niets", zei hij knorrig
over zijn schouder heen.
Renate was hem gevolgd.
„'Nu ja, zei hij op gedempten toon, maar
nog altijd even knorrig, alsof hij ,er eigenlijk
niets van wilde weten. „Het is longontsteking
en vrij ernstig, 't Hart is ook aangedaan, 'k
Weet niet waarom zoo'n persoon hij trok
zijn schouders op en stak zijn onderlip naar
voren „zoo iets uithaalt".
„Maar dokter 1" zei Renate ten zeerste ver
baasd, ,hoe komt u er bij
„Ja, en ik moet it hier toch laten, 't Is noo-
dig, die persoon moet omslagen, ijsomslagen.
Anders
Hij hield op. Hij dacht zeker: „Veel was er
aan die niet verloren". Et had hem iets zel
den zoo geërgerd alsd ie verliefde heer des
huizes daar beneden en die domme vrouw
hier boven, die in zoo'n vuile lucht kon liggen
Hetw as omdat hij dit reine, frissche, jonge
ding hierm oest laten en haar nog niet eens
kon zeggen, hoe alles hier gesteld was. Maar,
zooals zij haar kende, ging zij zeker, zonder
iets te bemerken of te vermoeden, tusschen
alles door en zag niets van het lage en leelij-
ke om haar heen.
„Het is echter geen werk voor u". zei hij,
„morgen zend ik een zuster uit het zieken
huis. Dit wordt hier nog een lange geschiede
nis".
veronderstelde, dat het iets vreeselijks moest
zijn, zij voelde zich erg bezwaard1, dat zij al
les naar buiten bracht en smeedde duizender
lei plannen om voortaan haar waardigheid op
te houden, maar zelfrespect te redden voor
het gruweiijk-onbekende lot in de toekomst,
en dus niet zneer te spinnen.
Doch het was alles tevergeefsch. Zoodra
iets maar gelukkig stemde, gorgelde ook
haar keeltje, even natuurlijk als bloemen ont
luiken in het voorjaar; zij was er .weer bij!
De verzoekingen waren eindeloos. Daar had
je nu het nichtje van het kleine jongetje!
Bleekjes en stil'als het was, aam zij het poes
je dikwijls op haar schoot en liefkoosde het
wel een half uur lang, hoe kon je het spinnen
dan nalaten?
Of de jongen zou een stuk kurk aan een
touw ergens aan vastbinden, de poesjes kon
den het met de pootjes aanraken, zij konden
het vangen, er naar springen, zooveel zij maar
wilden' hoe was het dan mogelijk geen ui
ting te geven aan je pret in de rustpoozen van
het spel, terwijl het ding vóqt hun oogen van
de eene zij naar de andere zwaaide, hen aan
zettend, tot den volgenden sprong?
En was er eens niets bijzonders, waarover
men zich verheugen kon, dan had men nog al
tijd zijn eigen staart om naar te grijper? die
grap was heuseh onweerstaanbaar en- ver
diende wel een lofzang.
Haar broertje -echter maakte zich zelden
aan zoo iets schuldig; dat nu juist verbaasde
haar zoo en naarmate de tijd voorbij ging,
vond zij dat raadselachtiger. Eens, toen zij
samen alleen waren en haar verstand' de
overhand op haar gemoed had, vroeg ze het
hem vierkant met deze enkele woorden
„Waarom spin je niet als je je voldaan
voelt?" alsóf cfit de natuurlijkste en de van
zelfsprekendste zaak dei wereld was. Hij
scheen overrompel, doch antwoordde tensloi-
te:
„Het is zoo teerhartig, volgens moeder; ik
behoor mij te schamen. Trouwens"" voegde
hij er na een korte pauze aan toe, „om je de
waarheid te zeggen maar vertel het niet
verder wanneer ik zal beginnen, kriebelt
er iets in mijn keel. Maar denkt er om, dat je
niets verklapt, met zou mij in moeder's oogen
zoo naar beneden halen. Zij houdt ervan dat
mijn zijn waardigheid' ophoudt, nietwaar?"
Had Moeder-Poes deze woorden kunnen be
luisteren, misschien was ze even geschrokken
over het resultaat van haar opvoeding; doch
zooals het nu was, bleef zij in de gelukkige
onwetendheid dat haar zoon door iets anders
dan door hdar vermaning werd beïnvloed.
.Toch, het klonk vreemd om het te zeg
gen, maar zij, zij ook, had dien kriebel in
haar keel, af en toel
Eindelijk kwam er verandering in hun le
ven. Hun vriend, de kleine blondharige jon
gen. kwam, op zekeren dag opgewonden de
keuken binengésprongen, waar Poes en haar
jongen lagen te slapen, gevolgd door het
bleeke, stille nichtje, zacht en zwijgzaam als
altijd. Do jongen rende direct op de poes toe,
nam béide in zijn handen en ze over elkaar
heen leggend, zei hij tot zijn nichtje: „Nu
mogen wij er elk een van hebben, zeg mij nu
maar welke jij het liefste vindt? Ik ben zoo
bang, dat jij niet zelf kunt kiezen als ze je
erom vragen, en als ik dan kiezen moet, zal
ik niet weten, welke je het liefste wilt hebben.
En ik wil dat jij er eentje hebt, die je het lief
ste vindt, dus zeg 't me nu gauw, vooruit."
„O, ik vind ze allebei liefantwoordde het
meisje op dezelfde onverschillige wijze, waar
op ze gewoonlijk sprak.
„Ik ook'' hernam haar neefje, „maar ik
weet ook welke ik boven' den ander verkies, en
dat weet jij ook, maar je wilt het niet zeggen.
Vindt je het eigenlijk wel prettig om een kat
je te krijgen voegde hij eraan toe, terwijl hij
even met een twijfelende uitdrukking in het
bleeke gezichtje van het meisje keek. Toen
fluisterde hij, terwijl hij beide beestjes tegen
het gezichtje vleide, als om ze te laten kussen:
„Toe, nichtje, 'k wou dat ik het nu eens op
je gezicht kon lezen of je het prettig vindtI
Luister, lach, als degene, die jij het liefste
vindt' langs je streelt. Toe, zul je, één keertje,
toe maar....,"
't Was tevergeefsch. Hij streelde de poesjes
na elkaar langs haar wang, liet haar de tee-
kening van hun huid zien, maar zij bleef vol
houden, dat zij ze beiden lief vond en ook heel
blij was een katje te krijgen, totdat hij tenslot
te niet meer vroeg,
Het is ten root verdrlett voor sommig
menschen, als hun vrienden niet spinnen, als
zij plezier hebbentoen de kinderen naar den
salon teruggingen, was heUjongctje het ge-
„Wcl". zei Renate, „juist daarom. Daarom
riioet ik fiicr blijven. Kijk u eens hoe alles er
hier uitziet. Deze beklcede stoelen 1 Die moe
ten er vandaag nog uit. Zeg het maar dade
lijk, anders krijg ik het niet gedaan."
,,'t Ia ook de moeite waard mompelde de
dokter.
Hij keek Renate ongelukkig aan, als een
hulpeloos oud paard. Het was weer de oude
geschiedenis hij wou iets en wist niet hoe hij
net moest aanpakken. In lange jaren had
hem iet niet zoo zenuwachtig gemaakt als nu
de gedachte Rneate hier te moeten laten. En
toch kon h'iji totaal niets doen tegenover Rc-
nate's onverstoorbare onbevangenheid. Zij
begon de stoelen reëds weg tè slecpen en het
froote karpet met eigen handen op te rollen,
oen vermande hij zich en beidé eindelijk om
hulp voor haar.
De zieke begon zich heftig te verweren, toen
zij plotseling haar kamer zag leeg ruimen.
Dit trof haar gevoeligste punt; haar trots op
de haar gegeven inrichting, die bewees, welke
positie zij hier in huis bekleede. Zij ging over
eind zitten en schreeuwde. Maar Renate kwam
bij haar en sprak haar toe. „Het komt er im
mers alles weer in, zoodra u beter is. Maar
nu vangt de bekleeding ziektestoffen op en u
wilt toch gezond worden. Alles wat dat ver
hindert moet wejg'A Ondér het spreken knip
oogde zij de dienstmeisjes voortdurend toe.
„Dit nemen dat nemen". Toonloos zei ze
met de lippen: „De vogelkooien". Dan „nu de
hemel van het ledikant". Het gaf een nieuw
geschreeuw, toen de beide meisjes, om dat te
bewerkstelligen, op stoelen klommen. „Mijn
gordijnenMijn gordijnenIk kaa niet slapen
als 'tz oo licht is! Ik zek 't aan mijnheer Pa-
gel!"
„Voor den donder nog eens kwam de
dokter tusschenbeide. Maar Renate duwde
druiste van twee, hoewel hij niet had kunnen
uitleggen waarom.
Toen gebeurde wat hij voorzien had: de
de keuze tusschen de poesjes werd het eerst
aan hei meisje overgelaten, doch inplaats dat
zij dit als ren gunst opnam en er „aank u" op
zei en verheugd er over was, zooals had be
hoord zei ze alleen, dat zei ze beide lief vond
en1 het ha; onverschillig was, welke zij kreeg
och, en aL ie er naar had kunnen zien, terwijl
zij sprak, nu niemand gedacht hebben, dat
zij eigenlijk iets om de twee had gegeven
Hoe kwam het dat haar de bedroefde blik
ontging van haar tante, een droefheid, die
wat anders gold dan dit geval met de poes
jes.
Doch zij bemerkte niets; daarop zei haar
tante, dat de jongen dan maar moest kiezen,
als zij er niet om gaf. De jongen kreeg bij de
ze worden een kleur van ergernis, doch toen
hij vergeefsch in de oogen van zijn nichtje
iets zocht van eenige voorliefde greep hij plot
seling naar Juffertje-Poes, en haar tegen zijn
wangen aanvleiend, riep hij luid:
„Deze wil ik hebben, deze moet het zijn,
want dit poesje spint, als zij zich behagelijk
gevoelt".
En daarop nam het meisje het andere poes
je, kuste het lief, doch ging ermee heen, zon
der een woord te zeggen.
Een' week ging er nu voorbij, de kinderen
verzorgden hun beestjes, doch praatten nooit
meer over wie de liefste der beide had, een ze
kere verlegenheid was er ontstaan sedert den
dag, waarop de keuze had plaats gevonden.
Maar aan het einde der week, op een zon-
nigen morgen, toen de jongen op de pony
van zijn vader reed en het meisje alleen thuis
was, en haar tante plotseling in de sleekamer
verscheen, vond deze haar op de knietjes
voor de sofa in een snikbui, gebogen over
Juffertje-Poes'lijfje heen, die luid aan het
spinnen was, terwijl baar eigen beestje onop
gemerkt bij het vuur te slapen lag.
Het bleeke, stille meisje was sedert een
aar jaren wees en tot voor eenigen tijd in
uis geweest bij haar voogd, die, joewel ge
trouwd. geen kinderen had en meer correct en
deftig dan gevoelvol en medelevend en mede
gevoelend was. Het gevolg was, dat het
kleine ding eerst door verdriet, later door
vrees, gepaard aan een verlegen, eenzelvige
natuur, al meer en meer zich in zichzelf had
opgesloten, een kringetje, waarin nu ook
geen oom of tante of neefje vermochten in te
dringen.
Doch zij wachtten met tact den tijd af en
die tijd scheen nabij en Juffrouwtje-Poes gaf
tenslotte de oplossing. Met de armen van
haar tante rond haar halsje, kroop een gevoel
van weldadige innigheid haar eenzaam hartje
binnen en zij bekende, dat zij de heele week
heimelijk gemord had, omdat puur en al
léén omdat 't zoo on-knus was, een poesje
te verzorgen, dat niet 6pinde als het zich be
hagelijk voelde 1
Iedereen kan begrijpen hoe aardig het was
tien minuten later hét meisje met warm-ge-
kleurde wangetjes te zien lachen door haar
tranen heen over die niet-spinnende poes,
waar zij op leek! Iedereen kan begrijpen, met
welk een uitbundige vreugde de kleine neef
er op aandrong, dat er nu van poesjes zou
worden verwisseld, zoodat Juffertje-Poes de
hare werd. En hoe hij zelf tegelijk overtuigd
was, dat bij Meneer-Poes zoo dok op zich
zou maken, dat hij, lust of niet, wel spinnen,
moest, hoe hij, door fijne attenties, lekkere
hapjes, zoet gekriebel achter de oortjes, hem
er wel toe zou krijgen, tenminste dat er tril
lingen in het keeltje zichtbaar en voelbaar
zouden worden.
Werkelijk, zij vormden nu een gelukkig
partijtje. Meneer-Poes nam Juffertje-Poes tot
vriendin, tot vertrouwde en tot raadgeefster;
hij groeide aardig op, zoodat hij tenslotte
niet kon nalaten zijn gevoelens ook op aller
lei maniertjes te uiten en Moeder-Poes zelf
draaide ook wat bij. Misschien wel, omdat
zij zag, dat haar jongen haar niet werden af
genomen, misschien omdat zij tenslotte niet
weerstand kon bieden aan de openhartigheid
van Juffer-Poes, wie zal het zeggen? In elk
geval Het zij het gescheld achterwege en nam
deel aan de spelletjes.
En mocht zij of haar zoon misschien min
der luid spinnen dan de dochter, de oorzaak
lag tenslotte in dat hinderlijke gekriebel in
de k< i.
Ach. het kleine, bleeke meisje zelve be
klaagde zich erover, dat zij iets dergeüjks had
ondervonden in die twee droevige jaren,
voordat haar lieve tante haar gelukkig had
hem tot aan dc deur. „Oaat u nu toch einde
lijk weg. Ik' weet nu Immers alles. Ik speel 't
veel beter alleen met haar klaar, dan wan
neer u daartusschen in vloekt".
Hüncteld schoof achterwaarts de deur uit
en koek haar treurig aan. „Och nee, dat is
allemaal
Zij luisterde al niet meer naar hem maar
had zich omgedraaid en ging zacht en beslist
met bevelen voort.. „De tafel ook weg. Ik moei
er ten van planken, hebben, waarop ik het ijs
kan "kloppen.
Eindelijk, eindelijk kwam er rust, n.l. wat
men onder deze omstandigheden rust kon noe
men. De kamer was niet te herkennen. Nu
was het een ideale ziekenkamer geworden.
Renate voelde zich geheel in haar element. Nu
had niemand hiermede lets te maken. Zij
maakte de zakken met ijs klaar, en legde ze de
zuchtende, jammerde zieke aan. Die brandde
letterlijk van koorts. Zij tastte met droge, hee-
te handen1 naar Renate en trok haar naast
zich op den rand van het bed.
„Zuster", zei ze met stokkende adem, „zeg
mij eens ronduit of ik moet sterven 1"
Renate weerde dat lachend af. De overtui
gende toon, waarop zij „Onzin; juffrouw
Biermann!" zei, werkte bijna als een toover-
woord. Juffrouw Biermann was opeens on
uitsprekelijk gekalmeerd. Maar zij liet Rena-
te's hand nog niet los. Zij sperde haar oogen
wijd open, zoodat zij onnatuurlijk Schitterden
en fluisterde met naar voren gebogen, half
opgeheven hoofd: „Want zuster, die daar be
neden willen namelijk niets liever, dan dat ik
hieraan wegga
„Wie beneden?" vroeg Renate minachtend.
„Dat is toch de grootste onzin, juffrouw
Biermann."
„Ach, zuster", zei juffrouw Biermann, en
zij zag er plotseling veel minder wild en
Sfo. 007. MHO-
- -.g-