Iiiils hit AIRmaarssiif) Huishoud- en Industriesciiool. Uet al te goede hart. TU klein schepsel!" placht zij, anne Juffrouw-Poes te schelden, wanneer deze, reeds nadat het maal verorberd was, nog met groot genoegen voor het vuur lag te spin nen, „waarom toch maak je zoo'n drukte en herrie? Waarom slool je je zoo uit om de menschen te bedanken als zij iets voor je doen, alsof je het niet verdiende, en geen recht had het aan te nemen? Spreekt het niet van zelf, dat zij je voeden en koesteren? Het zou een schande zijn, als ze je zonder vuur of voedsel lietenIk ben beschaanid, als ik zie hoe jij je weggooit, in het betoonen van e dankbaarheid voor het geringste. In 's héme s naam, heb wat meer eigenwaarde cn laat af die onderdanigheidLet eens op jo broertje en zie hoe verschillend hij zich gedraagt! Hij neemt elk ding aan als iets vanzelf-prekends en is zoo wijs om zijn gevoelens voor zich te houden; het gevolg ia, dat de menschen hem er des te meer om zullen waardeeren. Het houdt de belangstelling van je vrienden wakker, als zij niet al te zeker zijn of men wel voldaan is. Doch jij, met je voortdurende dankbetuigingen, wordt al gauw doorzien cn spoedig verguisd. Heb wat meer respect voor je eigen karakter, asjeblieft. Wat komt cr van zelfrespect als men gaat apinnen, zoodra men maar voldaan is?" FEUILLETON. Honderd en Zerenfiende Jaargang. Zaterdag 2 September. KNIPPEN VAN ON DERKLEED! NO f Vlinders uit onze omgeving Toe, §pm een beetje, als je je bekagelijk yoelt! Aangifte voor den Goedkoopen Cur sus in het (8 lessen voor f 1.—, 2 avondlessen per week), uitsluitend Binsdag S ett Trij- dag 8 Sept., 31 uur, en Woensdag 6 Sept., 1013 uur, in het Burger weeshuis. Inlichtingen worden gaarne verstrekt door de Directrice J. F. BEUMER. September. De landman mag niet meer zijn een „dom me boer," vooral niet in den tegenwöordigen tijd, nu de concurremtiegeest zich in alles openbaart. Hij moet door studie en rond zien komen tot een juist inzicht in vele zaken. De bemestingsleer b.v. stelt hem zware eischen, maar ook is het niet gemakkelijk, om bij vogels, zoowel als bij insecten, vrienden en vijanden van elkander te leeren onder scheiden. Vooral, waar hij optreedt tegen het verdelgend rupsenvolkje, moet nauwkeu rig acht gegeven worden op, de soorten, die hem van dienst kunnen zijn, en op die, welke verorberen, wat hij gaarne voor zich wil be houden. De „domme boer" zal alles, wat rups heet, een kwaad hart toedragen-; de ver standige landman evenwel zal verschillende species sparen, maar daartoe dient hij ze dan ook goed te kennen. De rups van den Windepijlstaart b.v. zal hij gaarne het leven gunnen, omdat deze zich uitsluitend voedt met de blaadjes van de Ak- kerwinde (Convolvulus arvense), een on kruid, dat men liever niet op de akkers aan treft. Ook de wetenschappelijke benaming van deze rupsensoort, Sphinx convolvuli, zegt ons reeds, dat zij bij de aangeduide plant behoort. Gespaard dienen dus te worden de groote vlinders van Sphinx convolvuli, die dès avonds, ook zelfs nog in het najaar, rond vliegen, en die bij dag lui en loom in de schaduw rusten*. Ze zijn gemakkelijk te ken nen aan het.sierlijke achterlijf, waarover in de lengte een grijze streep loopt en dat ove rigens voorzien is van roode, zwarte en witte dwarsbanden. Ook de voorvleugels zijn fraai door een menging van licht en donker grijs, terwijl* men bij nadere beschouwing zelden bij een vlinder zoo'n langen zuiger vindt. Deze is somtijds wel'8 cM. en hij wordt gedurig gebruikt om de bloemen van honig te ontlasten. Meermalen evenwel is de zuiger tusschen de uitstekende tasters verbor gen. Ook de pop, die groot en bruin is, kan men gemakkelijk kennen aan de lange, opge rolde zuigerscneede. Deze poppen overwin teren in den grond- en daaruit worden des vooriaars de vlinders geboren, die voor de voortplanting der soort zorgdragen. De wijfjes van het najaar leggen geen eieren. De rups is, volwassen zijnde, groot en forsch en meestal bruin gekleurd met donke re driehoeken bij de rugstreep en lichtere naar beneden. Soms komen ook groene exemplaren voor, doch alle hebben ze een pijltje aan het achtereinde. Vooral bij de jonge rupsjes is dat zeer beweeglijk en merk waardig lang. Wanneer men des avonds in het vrije veld vertoeft, hoort men soms plotseling het sui zend geluid van zoo'n grooten vlinder. Voor al in Augustus kan dit best gebeuren, maar, ook nog bij gunstig weer in September. Men zou dan evenwel in de drukke bewegingen van het beest niet zien hetzelfde dier, dat bij dag zoo in doffe rust verkeert. Roman naar hat Duitseh vaa Matte Dkas. 10) „Mijn huisdame is zwaar ziek", zei hij haastig. „Wat zou 't zijn? Mogalijk, iets ergs. Doet u wat u kan en druk uw helpster op 't hart, dat zij de zieke goed verpleegt. Ook in de eerste plaats 's nachts." „Wij zullen zien", mompelde de dokter. De knecht van daareven stond klaar om hen te geleiden. In de vestibule opende hij een deur, die toegang gaf tot een trap. Re nate, ongeduldig en zeer ondernemend ge stemd, liep al naar boven en haar onbehou wen metgezel voor. Hij werd plotseling in de vestibule door den heer des huizes aan den mouw getrokken-. „Als' u mij de dame in acht dagen gezond maakt", fluisterde hij hem op dringenden, bijna dreigenden toon toe, „dan betaal ik u vijfhonderd marken voor de kuur, het waken niet meegerekend." Het ontbrak den dokter totaal aan tact om zijn meening op waardige wijze te kennen te geven. Hij knikte slechts brommend en kneep zijn slappen mond een weinig samen. „Ouwe, verliefde kerel", dacht' hij minach tend. Maar de genoemde som bleef hem toch opwekkend in de ooren klinken. „Hier is 't, dokter", zei Renate boven. Zij was reeds bij een deur, waarvan de knecht den kruk in de hand hield. „Komt u nu toch eindelijk." Zij traden een groot, diep vertrek met boogramen binnen, waarvoor dikke gordij nen liingen. Het was met een ietwat boer- scheh elegantie ingericht Om een haard een Meermalen vindt men groote, zwarte rup sen op klaversoorten, inzonderheid op Roo de Klaver (Trifólium proctense). Deze rup sen kenmerken zich door een lichtgele be haring, door fijne, lichte lengtestrepen, door lichte stippen tusschen de geledingen en door oranjevlekken in den nek en boven de na- schuivers. Spartelrups worden ze genoemd naar de spartelende bewegingen, die ze ma ken tot ve krijging van de vrijheid, b.v. wan neer men. ze in de hand genomm heeft. Een welkome gasi is de Spartelrups niet, al kan de boer wel wat klaverblaadjes mis sen. Maar ook ia verschillende boomen kunnep deze onverzadigbare imagers heel wat verorberen, daar ze als rupsen overwin teren, om zich dan in het vroege voorjaar aan het jonge, malsché groen tegoed te kun nen doen. Zoo vreten ze een g>ed deel van den zomer door, om dan te verpoppen in een cocon, die bruingeel gekleurd is. Grijpt men zoo'n cocon aan, dan voelt men de prikke lende haartjes, die er ingesponnen zijn. Slechts drie weken blijft de poptoestand en dan komt de vlinder, die maar enkele weken heeft te leven. Rups en pop leven samen meer dan tien maanden. Doch de vlinders, waarvan de mannetjes en de wijfjes veel verschillen, zorgen in dien korten levenstijd wel voor zeer voldoende voortplanting, en wanneer we de hulp der vogels misten, zouden we ook spoedig van Spartelrups-plagen hebben te spreken. Waar de kleinere vogels gaarne de eieren wegpik ken, daar is het de koekoe, die in de rupsen een lievelingskostje vindt. Het „spaart den koekoe!" kaü dan ook niet dikwijls genoeg uitgeroepen worden. Bij de vlinders is de kleur van mannetje en wijfje vrijwel gelijk. Hoofdzakelijk zijn ze donkerbruin, doch er loopen licht-bruine randen over de vleugels Ook zijn de voorvleugels met een' stip ver sierd, doch deze is bij het wijfje lichter ge kleurd dan bij het mannetje, en een zwart randje er om heen is duidelijker zichtbaar. Het wijfje is grooter dan het mannetje, en mocht dit niet het geval zijn, dan zou toch het dikke achterlijf van het vrouwtje steeds deze sekse aanwijzen. Door de langere beharing bij het man netje zijn de versieringen op het lichaam minder opvallend dan bij het meer naakte wijfje, en ook zijn de breed gebaarde sprie ten van het eerste een duidelijk kenmerk. De mannetjes moeten een zéér goed reuk orgaan hebben, waardoor ze steeds de wijf jes weten te ontdekken. Doet men van ae laatsten in een doosje of kistje, dan komen de mannetjes er om neen vliegen. Dit mid del wordt wel gebezigd, om ze te vangen, daar deze levendige dieren zich veel minder goed laten verschalken, dan de wijfjes. 't Is reeds duidelijk, dat we de Spartelrups tot de Spinners of Bombycidae hebben te re kenen, waartoe ook de zijderupsen behooren De Spinners ontkenen hun naam natuurlijk aan ae eigenschap van de rupsen, om bij de verpopping spinsel te vervaardigen. Dit vormt nu eens een zefer gesloten, dan weer een veel minder dichten cocon, die doorwe ven is met de losgelaten haren. Ook spinnen sommige rupsen wel bladeren aaneen, waar- tusschen zij als rupsen den winter doorbren gen, om in het volgend voorjaar haar vraat zuchtig leven voort te zetten. Als men het liefdeleven van de Oryga pudi- bunda. waarvan de rups Merians-Borstelrups geheeten wordt, van ei tot imago bestudeert en bewondert, zou men bijna geneigd zijn, deze soort tegen alle mogelijke aanvallen in bescherming te nemen. Doch we weten, cjat de rups zich den heelen zomer voedt met bladeren van velerhande boomen, vooral van eiken, berken, linden en verschillende vrucht- boomen, en dat ze inzonderheid aan jonge beuken veel schade kan aanbrengen, En daarom hebben we te strijden tegen te groote vermenigvuldiging.dezer mooie die ren, en we doen dat misschien het best, door zooveel mogelijk de afgevallen bladeren bij een te verzamelen en aan de vlammen prijs te geven, hoe we ook op bladadrde gesteld blij ven. Want de dubbele cocon, dim de rups tegen het najaar spint, heeft men te zoeken op den grond tusschen de afgevallen blade: ren, waar hij, bij geen storing, den geheelen winter verblijft. De rups heeft een lichtgele kleur en Is ver sierd met vier dichte, borstelvórmige bundels van witte haren op dén rug, terwijl men een lange, roode pluim op het achterlijf vindt. Tusschen dezo borstels ziet men het fraaie fluweelzwart der inkervingen, wat een keurig reeks lage stoelen, daarbij een groote sofa, een kostbare ingelegde tafel, een dik, zwaar tapijt, schilderijen, beelden, vogels irr kooien. Het was er benauwd. Links tegen den muur stond eed groot ledikant met hemel cn gordij nen. Een kamermeisje met een wit mutsje, dat er naast zat, stond nu op, trok de zware gor dijnen wat weg en ging weg. „Lucht 1" hijgde de dokter. Renate stond reeds.voor het raam. Het kostte letterlijk moeite de gordijnen weg te trekken. En nu had zij biiua een luiden kreet geslaakt. Men had van daar het uitzicht op het uitgestrekte, groene land. In het verschiet glinsterde door het weiland een rivier in den zonneschijn. En men kon hier in 't donker liggen, en in zulk een atmosfeer. Zij stiet den eenen vleugel wijd open. Lust tot handelen vervulde haar. „Jullie schijnt mij hier mooi ouderwetsch te zijn dacht zij. „Wij moeten hier eens aan het werk. Dat zal een genot worden!" Er was nog veel van een kfnd in haar, bet liefst ging zij op iets af, dat zwaar en moei lijk voor haar was, waarbij men kon zien, dat het iets uitwerkte. Dat eeuwige beetje lap pen en bijwerken en dat zachte gedoe vond zij dikwijls afschuwelijk vervelend. Maar zich op een geduchten warboel werpen, dat had nog zin! Zij kreeg plotseling een be vlieging van ongeduld naar haar werk en wilde dat de dokter maar vast weg was en zij hier alleen kon regeeren. Zij trad op het bed toe. De dokter zat er voor en sprak zacht met de zieke. Nu kon men die ook zien. Ziji zat half overeind en had gloeiende wangen. Natuurlijk had zij koorts. Het was een gezicht van iemand van ongeveer twintig jaar, blond, met regelmatige trekken. Zij klaagde, dat zij niet kon slapen, dat zij vreeselijke droomen liad en veel pijn, effed oplevert. Ook de vlinders zijn schoon .De voorste vleugels zijn geelgrijs met twee donkerder dwarsbanden, de achtervleugels lichter. De mannetjes zijn kleiner dan de wijfjes en ,ook wat donkerder van kleur,ter- wijf ze. gebaarde sprieten hebben en' de wijf je het met dunne, gezaagde dom. Raakt men de rups aan, dan buigt ze dea kop tegen de voorpooten. Ze heet daarom pudi-bun- da, dat „beschaamde" beteekent. J. DAALDER Dz. Uit het Engelscb van M. OADDY.' Zij waren stellig wel meer dan honderd maal door dezelfde moeder belikt; zij waren grootgebracht met hetzelfde voedsel, zij leef den in hetzelfde huis, leerden dezelfde lessen, hoorden dezelfde vermaningen en toch, hoe verschillend waren zijNooi hadden er twee poesjes bestaan, zoo ongelijk aan elkaar 1 De een met haar warm, gevoelig hartje kon nooit haar vreugde vóór zich behouden, maar spinde dadelijk, terwijl de ander eigenlijk nooit eens recht luid spinde en, deed zij het, het steeds binnensmonds deed, ook al was zij nog zoo blij en gelukkig. Het was misschien voor een deel de fout der moeder, want deze had haar .kinderen steeds ingetogenheid voorgehouden: zij spin de zelf bijna nooit, on, als zij het deed, dan geschiedde het heel onderdrukt. Het arme ding; het was te excuseeren; het had veel zorgen gekend. Katten hebben die dikwijls. Haar jongen worden haar zoo vaak ontno men en zij worden zoo dikwijls opgejaagd, als de menschen het druk hebben, en kinderen kunnen zoo nonchalant met ze omgaan of honden op haar afsturen wat zoo hinder lijk is dat het heusch een wonder genoemd mag worden, dat ze ooit zelfs nog tot spin nen komen. Toch was het geen reden voor haar, die geen neiging tot spinnen had, het in anderen af te keuren als deze wel wilden spinnen, wanneer zij zich behagelijk voelden, doch zij deed het nu eenmaal en zij en haar spinnéüde dochter maakten elkaar menig katje over dit onderwerp. Eiken morgen b.v., als de aardige blond- harige knaap de kleintjes een schoteltje van de ontbijttafel bracht, was het uitgemaakt, cjat er verschil van meening over de spin- kwestie zou bestaan; voordat het schoteltje den grond had aangeraakt was Juffrouw- Poesje er natuurlijk al bij) staart en kopje stram en recht omhoog, zingende luid haar eigen lied, waarbij haar keel zichtbaar trilde, terwijl Meneer-Poes, geheel tegenovergesteld, zijn voedsel bijna zonder woordjë aannam, en, mocht hij toevallig behoefte hebben uiting aan zijn blijdschap te willen geven, dan ge beurde dit zoo binnensmonds, dat niemand het hooren kon, tenzij men de ooren dicht bij hem bracht. Moeder-Poes noemde nu deze houding cor rect en waardig; daarom laat het zich begrij pen, dat zij zich boos maakte op het andere Juffertje-Poes had geen flauw begrip van wat er in zulk een geval van*kwam, doch zij zij hacl dien nacht-gedacht dat zij stierf. De'dokter onderzocht en beklopte haar een beetje oppervlakkig, vond Renate, Hij scheen haar verstrooid en misnoegd. Toen schreef hij een recept op, stak dat met een wrevelig gebaar in zijn vestzakje, stond op ging han den wrijvend naar het raam, waarvan een vleugel openstond. „Dokter, dokter 1". schreeuwde de zieke, „wat scheelt mij „Niets och immers niets", zei hij knorrig over zijn schouder heen. Renate was hem gevolgd. „'Nu ja, zei hij op gedempten toon, maar nog altijd even knorrig, alsof hij ,er eigenlijk niets van wilde weten. „Het is longontsteking en vrij ernstig, 't Hart is ook aangedaan, 'k Weet niet waarom zoo'n persoon hij trok zijn schouders op en stak zijn onderlip naar voren „zoo iets uithaalt". „Maar dokter 1" zei Renate ten zeerste ver baasd, ,hoe komt u er bij „Ja, en ik moet it hier toch laten, 't Is noo- dig, die persoon moet omslagen, ijsomslagen. Anders Hij hield op. Hij dacht zeker: „Veel was er aan die niet verloren". Et had hem iets zel den zoo geërgerd alsd ie verliefde heer des huizes daar beneden en die domme vrouw hier boven, die in zoo'n vuile lucht kon liggen Hetw as omdat hij dit reine, frissche, jonge ding hierm oest laten en haar nog niet eens kon zeggen, hoe alles hier gesteld was. Maar, zooals zij haar kende, ging zij zeker, zonder iets te bemerken of te vermoeden, tusschen alles door en zag niets van het lage en leelij- ke om haar heen. „Het is echter geen werk voor u". zei hij, „morgen zend ik een zuster uit het zieken huis. Dit wordt hier nog een lange geschiede nis". veronderstelde, dat het iets vreeselijks moest zijn, zij voelde zich erg bezwaard1, dat zij al les naar buiten bracht en smeedde duizender lei plannen om voortaan haar waardigheid op te houden, maar zelfrespect te redden voor het gruweiijk-onbekende lot in de toekomst, en dus niet zneer te spinnen. Doch het was alles tevergeefsch. Zoodra iets maar gelukkig stemde, gorgelde ook haar keeltje, even natuurlijk als bloemen ont luiken in het voorjaar; zij was er .weer bij! De verzoekingen waren eindeloos. Daar had je nu het nichtje van het kleine jongetje! Bleekjes en stil'als het was, aam zij het poes je dikwijls op haar schoot en liefkoosde het wel een half uur lang, hoe kon je het spinnen dan nalaten? Of de jongen zou een stuk kurk aan een touw ergens aan vastbinden, de poesjes kon den het met de pootjes aanraken, zij konden het vangen, er naar springen, zooveel zij maar wilden' hoe was het dan mogelijk geen ui ting te geven aan je pret in de rustpoozen van het spel, terwijl het ding vóqt hun oogen van de eene zij naar de andere zwaaide, hen aan zettend, tot den volgenden sprong? En was er eens niets bijzonders, waarover men zich verheugen kon, dan had men nog al tijd zijn eigen staart om naar te grijper? die grap was heuseh onweerstaanbaar en- ver diende wel een lofzang. Haar broertje -echter maakte zich zelden aan zoo iets schuldig; dat nu juist verbaasde haar zoo en naarmate de tijd voorbij ging, vond zij dat raadselachtiger. Eens, toen zij samen alleen waren en haar verstand' de overhand op haar gemoed had, vroeg ze het hem vierkant met deze enkele woorden „Waarom spin je niet als je je voldaan voelt?" alsóf cfit de natuurlijkste en de van zelfsprekendste zaak dei wereld was. Hij scheen overrompel, doch antwoordde tensloi- te: „Het is zoo teerhartig, volgens moeder; ik behoor mij te schamen. Trouwens"" voegde hij er na een korte pauze aan toe, „om je de waarheid te zeggen maar vertel het niet verder wanneer ik zal beginnen, kriebelt er iets in mijn keel. Maar denkt er om, dat je niets verklapt, met zou mij in moeder's oogen zoo naar beneden halen. Zij houdt ervan dat mijn zijn waardigheid' ophoudt, nietwaar?" Had Moeder-Poes deze woorden kunnen be luisteren, misschien was ze even geschrokken over het resultaat van haar opvoeding; doch zooals het nu was, bleef zij in de gelukkige onwetendheid dat haar zoon door iets anders dan door hdar vermaning werd beïnvloed. .Toch, het klonk vreemd om het te zeg gen, maar zij, zij ook, had dien kriebel in haar keel, af en toel Eindelijk kwam er verandering in hun le ven. Hun vriend, de kleine blondharige jon gen. kwam, op zekeren dag opgewonden de keuken binengésprongen, waar Poes en haar jongen lagen te slapen, gevolgd door het bleeke, stille nichtje, zacht en zwijgzaam als altijd. Do jongen rende direct op de poes toe, nam béide in zijn handen en ze over elkaar heen leggend, zei hij tot zijn nichtje: „Nu mogen wij er elk een van hebben, zeg mij nu maar welke jij het liefste vindt? Ik ben zoo bang, dat jij niet zelf kunt kiezen als ze je erom vragen, en als ik dan kiezen moet, zal ik niet weten, welke je het liefste wilt hebben. En ik wil dat jij er eentje hebt, die je het lief ste vindt, dus zeg 't me nu gauw, vooruit." „O, ik vind ze allebei liefantwoordde het meisje op dezelfde onverschillige wijze, waar op ze gewoonlijk sprak. „Ik ook'' hernam haar neefje, „maar ik weet ook welke ik boven' den ander verkies, en dat weet jij ook, maar je wilt het niet zeggen. Vindt je het eigenlijk wel prettig om een kat je te krijgen voegde hij eraan toe, terwijl hij even met een twijfelende uitdrukking in het bleeke gezichtje van het meisje keek. Toen fluisterde hij, terwijl hij beide beestjes tegen het gezichtje vleide, als om ze te laten kussen: „Toe, nichtje, 'k wou dat ik het nu eens op je gezicht kon lezen of je het prettig vindtI Luister, lach, als degene, die jij het liefste vindt' langs je streelt. Toe, zul je, één keertje, toe maar....," 't Was tevergeefsch. Hij streelde de poesjes na elkaar langs haar wang, liet haar de tee- kening van hun huid zien, maar zij bleef vol houden, dat zij ze beiden lief vond en ook heel blij was een katje te krijgen, totdat hij tenslot te niet meer vroeg, Het is ten root verdrlett voor sommig menschen, als hun vrienden niet spinnen, als zij plezier hebbentoen de kinderen naar den salon teruggingen, was heUjongctje het ge- „Wcl". zei Renate, „juist daarom. Daarom riioet ik fiicr blijven. Kijk u eens hoe alles er hier uitziet. Deze beklcede stoelen 1 Die moe ten er vandaag nog uit. Zeg het maar dade lijk, anders krijg ik het niet gedaan." ,,'t Ia ook de moeite waard mompelde de dokter. Hij keek Renate ongelukkig aan, als een hulpeloos oud paard. Het was weer de oude geschiedenis hij wou iets en wist niet hoe hij net moest aanpakken. In lange jaren had hem iet niet zoo zenuwachtig gemaakt als nu de gedachte Rneate hier te moeten laten. En toch kon h'iji totaal niets doen tegenover Rc- nate's onverstoorbare onbevangenheid. Zij begon de stoelen reëds weg tè slecpen en het froote karpet met eigen handen op te rollen, oen vermande hij zich en beidé eindelijk om hulp voor haar. De zieke begon zich heftig te verweren, toen zij plotseling haar kamer zag leeg ruimen. Dit trof haar gevoeligste punt; haar trots op de haar gegeven inrichting, die bewees, welke positie zij hier in huis bekleede. Zij ging over eind zitten en schreeuwde. Maar Renate kwam bij haar en sprak haar toe. „Het komt er im mers alles weer in, zoodra u beter is. Maar nu vangt de bekleeding ziektestoffen op en u wilt toch gezond worden. Alles wat dat ver hindert moet wejg'A Ondér het spreken knip oogde zij de dienstmeisjes voortdurend toe. „Dit nemen dat nemen". Toonloos zei ze met de lippen: „De vogelkooien". Dan „nu de hemel van het ledikant". Het gaf een nieuw geschreeuw, toen de beide meisjes, om dat te bewerkstelligen, op stoelen klommen. „Mijn gordijnenMijn gordijnenIk kaa niet slapen als 'tz oo licht is! Ik zek 't aan mijnheer Pa- gel!" „Voor den donder nog eens kwam de dokter tusschenbeide. Maar Renate duwde druiste van twee, hoewel hij niet had kunnen uitleggen waarom. Toen gebeurde wat hij voorzien had: de de keuze tusschen de poesjes werd het eerst aan hei meisje overgelaten, doch inplaats dat zij dit als ren gunst opnam en er „aank u" op zei en verheugd er over was, zooals had be hoord zei ze alleen, dat zei ze beide lief vond en1 het ha; onverschillig was, welke zij kreeg och, en aL ie er naar had kunnen zien, terwijl zij sprak, nu niemand gedacht hebben, dat zij eigenlijk iets om de twee had gegeven Hoe kwam het dat haar de bedroefde blik ontging van haar tante, een droefheid, die wat anders gold dan dit geval met de poes jes. Doch zij bemerkte niets; daarop zei haar tante, dat de jongen dan maar moest kiezen, als zij er niet om gaf. De jongen kreeg bij de ze worden een kleur van ergernis, doch toen hij vergeefsch in de oogen van zijn nichtje iets zocht van eenige voorliefde greep hij plot seling naar Juffertje-Poes, en haar tegen zijn wangen aanvleiend, riep hij luid: „Deze wil ik hebben, deze moet het zijn, want dit poesje spint, als zij zich behagelijk gevoelt". En daarop nam het meisje het andere poes je, kuste het lief, doch ging ermee heen, zon der een woord te zeggen. Een' week ging er nu voorbij, de kinderen verzorgden hun beestjes, doch praatten nooit meer over wie de liefste der beide had, een ze kere verlegenheid was er ontstaan sedert den dag, waarop de keuze had plaats gevonden. Maar aan het einde der week, op een zon- nigen morgen, toen de jongen op de pony van zijn vader reed en het meisje alleen thuis was, en haar tante plotseling in de sleekamer verscheen, vond deze haar op de knietjes voor de sofa in een snikbui, gebogen over Juffertje-Poes'lijfje heen, die luid aan het spinnen was, terwijl baar eigen beestje onop gemerkt bij het vuur te slapen lag. Het bleeke, stille meisje was sedert een aar jaren wees en tot voor eenigen tijd in uis geweest bij haar voogd, die, joewel ge trouwd. geen kinderen had en meer correct en deftig dan gevoelvol en medelevend en mede gevoelend was. Het gevolg was, dat het kleine ding eerst door verdriet, later door vrees, gepaard aan een verlegen, eenzelvige natuur, al meer en meer zich in zichzelf had opgesloten, een kringetje, waarin nu ook geen oom of tante of neefje vermochten in te dringen. Doch zij wachtten met tact den tijd af en die tijd scheen nabij en Juffrouwtje-Poes gaf tenslotte de oplossing. Met de armen van haar tante rond haar halsje, kroop een gevoel van weldadige innigheid haar eenzaam hartje binnen en zij bekende, dat zij de heele week heimelijk gemord had, omdat puur en al léén omdat 't zoo on-knus was, een poesje te verzorgen, dat niet 6pinde als het zich be hagelijk voelde 1 Iedereen kan begrijpen hoe aardig het was tien minuten later hét meisje met warm-ge- kleurde wangetjes te zien lachen door haar tranen heen over die niet-spinnende poes, waar zij op leek! Iedereen kan begrijpen, met welk een uitbundige vreugde de kleine neef er op aandrong, dat er nu van poesjes zou worden verwisseld, zoodat Juffertje-Poes de hare werd. En hoe hij zelf tegelijk overtuigd was, dat bij Meneer-Poes zoo dok op zich zou maken, dat hij, lust of niet, wel spinnen, moest, hoe hij, door fijne attenties, lekkere hapjes, zoet gekriebel achter de oortjes, hem er wel toe zou krijgen, tenminste dat er tril lingen in het keeltje zichtbaar en voelbaar zouden worden. Werkelijk, zij vormden nu een gelukkig partijtje. Meneer-Poes nam Juffertje-Poes tot vriendin, tot vertrouwde en tot raadgeefster; hij groeide aardig op, zoodat hij tenslotte niet kon nalaten zijn gevoelens ook op aller lei maniertjes te uiten en Moeder-Poes zelf draaide ook wat bij. Misschien wel, omdat zij zag, dat haar jongen haar niet werden af genomen, misschien omdat zij tenslotte niet weerstand kon bieden aan de openhartigheid van Juffer-Poes, wie zal het zeggen? In elk geval Het zij het gescheld achterwege en nam deel aan de spelletjes. En mocht zij of haar zoon misschien min der luid spinnen dan de dochter, de oorzaak lag tenslotte in dat hinderlijke gekriebel in de k< i. Ach. het kleine, bleeke meisje zelve be klaagde zich erover, dat zij iets dergeüjks had ondervonden in die twee droevige jaren, voordat haar lieve tante haar gelukkig had hem tot aan dc deur. „Oaat u nu toch einde lijk weg. Ik' weet nu Immers alles. Ik speel 't veel beter alleen met haar klaar, dan wan neer u daartusschen in vloekt". Hüncteld schoof achterwaarts de deur uit en koek haar treurig aan. „Och nee, dat is allemaal Zij luisterde al niet meer naar hem maar had zich omgedraaid en ging zacht en beslist met bevelen voort.. „De tafel ook weg. Ik moei er ten van planken, hebben, waarop ik het ijs kan "kloppen. Eindelijk, eindelijk kwam er rust, n.l. wat men onder deze omstandigheden rust kon noe men. De kamer was niet te herkennen. Nu was het een ideale ziekenkamer geworden. Renate voelde zich geheel in haar element. Nu had niemand hiermede lets te maken. Zij maakte de zakken met ijs klaar, en legde ze de zuchtende, jammerde zieke aan. Die brandde letterlijk van koorts. Zij tastte met droge, hee- te handen1 naar Renate en trok haar naast zich op den rand van het bed. „Zuster", zei ze met stokkende adem, „zeg mij eens ronduit of ik moet sterven 1" Renate weerde dat lachend af. De overtui gende toon, waarop zij „Onzin; juffrouw Biermann!" zei, werkte bijna als een toover- woord. Juffrouw Biermann was opeens on uitsprekelijk gekalmeerd. Maar zij liet Rena- te's hand nog niet los. Zij sperde haar oogen wijd open, zoodat zij onnatuurlijk Schitterden en fluisterde met naar voren gebogen, half opgeheven hoofd: „Want zuster, die daar be neden willen namelijk niets liever, dan dat ik hieraan wegga „Wie beneden?" vroeg Renate minachtend. „Dat is toch de grootste onzin, juffrouw Biermann." „Ach, zuster", zei juffrouw Biermann, en zij zag er plotseling veel minder wild en Sfo. 007. MHO- - -.g-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5