iisdt Cut lattin pktat 1910. Wat de leeuwerik aan de raps Me. Aardappelen. Het al te goede hart. Honderd en itewirtteiHle Jaugang. F E U IL L E T O N. Zaterdag 16 September. Oproeping in werkelijken dienst. De Wethouder, Voorzitter der Raadscom missie van Advies inzake de Levensmiddelen voorziening te ALKMAAR, brengt hiermede ter algemeene kennis: lo. dat het vóór 1 October a.s. verboden is geelvleezige Aardappelen te verwerken en te drogen; 2o. dat zulks na 1 October a.s. alleen zal kunnen geschieden ten aanzien van par tijen, voor welker verwerking ol droging door den Minister van Landbouw, Nij verheid en Handel toestemming is ver- 3o. dat alle geelvleezige Aardappelen zullen worden beschouwd' als Eetaardappelen. Partijen dezer Aardappelen, niet voor gebruik van den eigenaar ol zijn gezin bestemd, moeten overeenkomstig artikel 15 der Distributiewet zoodanig worden bewaard, dat zij onder normale omstan digheden niet ontijdig tot bederf over gaan, of als Eetaardappelen ongeschikt worden. Alkmaar, den 15en September 1916. De Wethouder voornoemd, J. F. LUBBE. De BURGEMEESTER van ALKMAAR brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de landstormplichtigen der jaarklasse 1910, wier geslachtsnamen beginnen met de letter B., bestemd voor de depóts der brigade Gre nadiers en Jagers op der 5de en 7de Infan terie brigade, voor zoover zij daarvan niet zijn vrijgesteld ol voorloopig vrijgesteld of tot nadere orde buiten oproeping worden ge laten, worden opgeroepen in werkelijken dienst over te gaan en zich te dien einde op DONDERDAG 5 OCTOBER, 1916 des voormiddags te 9.30 uur te Amsterdam, in het gebouw „Bellevue", ingang Maraix-. straat no. 400, moeten bevinden, ten einde voor den Provinciale Adjudant te verschij nen, die hen zendt naar de plaats van hun bestemming. Aan eiken landstormplichtige, voor zoover hij' in werkelijken dienst zal behooren op te komen, zal daartoe, voor zoover zijn adres ter gemeente-secrtarie bekend is, een oproepings brief worden bezorgd, uitgereikt of toegezon den. Tevens wordt voorloopig nog bekend ge maakt, dat de landstormplichtigen, toegewe zen aan de Infanterie, wier geslachtsnamen beginnen met een der letters E. tot en met Z, zullen wórden in dienst gesteld op 9 of 10 November a. s. en de landstormplichtigen, bestemd voor de Zeemacht, op 14 November a. s. Alkmaar, 12 Sept. 1916. De Burgemeester voorn. JAN DE WIT, Lo. Burg. DRANKWET. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen ter algemeene ken nis, dat bij hun College is ingekomen een ver zoekschrift van P. J. VAN WIJNGAAR DEN, aldaar, óm verlof tot den verkoop van alcoholhoudenden anderen dan sterken drank m het perceel KREBBESTEEG, A 4. Binnen twee weken na deze bekendmaking kunnen tegen het verleenen" van het verlof schriftelijke bezwaren worden ingediend. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dz., Voorzitter, loco Burgemeester. DONATH, Secretaris. Alkmaar, den 15en September 1916. Uit het Engelsch, van M. GADDY. „Laat ik jou als de verzorgster mijner kin deren huren", sprak een Vlinder tot een stille nups, die langzaam over een koolblad voort- kroop op de naar eigen loome manier. „Kijk eens naar deze eitjes", vervolgde de Vlinder, „ik weet niet hoe lang het nog dur ren zal, voordat zij tot het leven overgaan, maar iik voel me ziek en zwakjes en ais ik mocht sterven, wie zal dan zorgen voor mijn kieine vlimder-kindertjes, als ik er niet meer ben? Wil j ij dat doen, vriendelijke, groene Rups? Maar denk er wel om, wat je ze te eten geeft, Rups! Zij kunnen natuurlijk niet leven van het grove voedsel dat j ij gebruikt. Jij moet hun vroegen morgendauw en honing der bloemen geven, en je moet ze in den be ginne maar een klein weinigje laten rondvlie gen, want, nietwaar, van hen kan men niet verwachten, dat ze dadelijk hun vleugeltjes op handige wijze gebruiken. Ach 1 't is toch wel heel jammer, dat je zelf niet kunt vlie gen Maar ik heb geen tijd om nog naar een andere verzorgster om te zien; ie zulit wel je best doen, nietwaar? Och, och, hoe kon ik er toch toe komen, mijn eieren op een koolblad te leggen! Wat een dwaze plaats voor vlindertjes^ om daarop geboren te wor den! Maar jij zult lief voor ze zijn, is 't niet, lief voor mijn kleintjes? Hier, neem dit goud stof van mijn vleugelen tot belooning. O, wat voel ik mij duizelig! Rups! je zult je wel herinneren waf ik zei over het voedsel..." En bij deze woorden sloot de Vlinder haar oogen en stierf en de groene Rups die zelfs geen gelegenheid had gevonden om ook maar ja oi neen te zeggen op het voorstel, werd eenzaam achtergelaten bij de eieren van de^ Vlinder. „Zij heeft een mooie verzorgster uitgeko zen, die arme dame!" riep ze uit, „en mij werd maar wat een prettig werkje opgedrar gen! Haar verstand moet haar reeds begeven hebben, anders zou zij stellig mij, kruipend schepsel, nooit gevraagd hebben om haar teere kleintjes op te voeden 1 Ja, ze zullen wat om me geven 1 Zoodra ze de vroolijke vleugels aan hun rugje voelen, vliegen ze ver uit mijn gezicht wanneer ze er lust toe gevoelenAchwat zijn sommige wezens toch dwaas, ondanks hun geverfde kleeren en het goudstof op hun vleugelen!" Maar de arme Vlinder was nu eenmaal dood en op het koolblad lagen de eieren; de groene Rups bezat een teer hart, zij besloot dan ook haar uiterste best te zullen doen. Maar veel sliep zij dien nacht niet; zij was veel te bezorgd. Den heelen nacht liep zij langs den haar toevertrouwden schat heen en weer, uit vrees, dat eenig letsél hen mocht genaken, waar door zij erge rugpijn kreeg; den' volgenden morgen zei ze tot zichzelve: „Twee hoofden zijn beter dan één. Ik zal een of ander verstandig dier over de zaak raadplegen en raad inwinnen. Hoe kan een armzalig kruipend dier als ik weten wat er gedaan moet worden, als ik niet mijn meer deren om raad vraag?" Doch er was één bezwaar wien moest de Rups raadplegen? Daar was de aardige, ruige Hond, die af en toe in den tuin kwam Maar die was zoo darteldie zou naar alle waarschijnlijkheid al de eieren van het kool blad afslaan met één zwaai van zijn staart, als zij hem tot zich riep om met hem te spre ken en dan zou zij zich dat nooit kunnen ver geven. Dan was er nog Poesie-mauw, die nu en dan onder den appelboom placht te komen zitten, haar vachtje koesterend in den zonne schijn, maar die was zoo zelfzuchtig en on verschillig! Er bestond niet de minste hoop, dat zij zich nu eens werkelijk zou willen ver diepen in vlinder-eitjes. „Ik zou weieens willen weten, welke de wijste onder de dieren is, die ik ken", zuchtte de Rups in groote bezorgdheid en zij dacht na, dacht na, totdat zij tenslotte dacht aan den Leeuwerik. Zij stelde zich maar voor, dat, omdat hij zoo hoog ging en niemand wist waarheen, hij heel knap moest zijn, heel vee. moest weten, want zóó hoog omhoog te gaan (ieis wat z ij nooit kon doep), was voor het begrip der Rups cje volmaakte glorie. Er leefde in het naastbijgelegen korenveld te een Leeuwerik en dc Rups zond e,n bood schap tol hen om te vragen bij haar te ko Roman naar het Duitscb van Marie Diere. 16) Bob liet Renate zijn kamer binnenbeden, véaaruit hij juist was gekomen. Hij zweefde in dat oogenblik, door 't gebeurde overvallen en van zichzelf losgemaakt als een dwarrel'- lende veer boven een brandend vuur. Maar hij kon daardoor in 't volgende oogenblik weer verzwolgen1 worden. „Bob," zei Renate, „als je wilt, dan wil ik mij met jou verloven1". „Je bent zeker bracht hij uit. Het werd hein zwart voor de oogen. „Dat is immers on zin", lie hij erop volgen. Dat meen je im mers toch niet in ernst „Zeker wel," beweerde Renate. En met een heel eigenaardig wonderbaar dapper lachje voegde zij er bij„Ik wil het graag Bob". Hij zei een oogenblik ni.ets, maar klemde zich aan een stoelleuning vast en was doods bleek geworden. Op eens kwam het hem vooi alsof het stilzwijgen, dat een paar seconden tusschen hen heerschte, eindeloos lang had ge duurd en bedacht hij plotseling met schrik, dat hij niet geantwoord had, dat alles weer in duigen1 zou kunnen vallen. Met een stem, die hem bijna begaf en haastig bracht hij uit „Ik wil het natuurlijk ook. 't Zal aan mij niet liggen1" Aan mij ook niet," zei Renate. Er was nog altijd iets in hem, dat hem ver hinderde het volkomen te gelooven. Verwarde gedachten woelden' door zijn hoofd'. Waarom deed' zij dit? Hoe kwam dit zoo plotseling? Zij had toch daar straks dien anderen brief en waarom kwam zij hem hierheen na Al les was zoo verward dat men er gek van zou worden. men; toen hij kwam, vertelde zij hem al haar bezwaren en vroeg hem, hoe zij het moest aanleggen om de kleine schepseltjes, zoo an ders aan zij zelve, te voeden en te leiden. „Misschien ben jij in staat om raad in te winnen en iets hierover te weten te komen, als je weer eens de hoogte ingaat", merkte de Rups bescheiden op. De Leeuwerik sprak: „Misschien heb ik kans", doch hij bevredigde haar nieuwsgie righeid niet verder. Kort daarop echter ging hij zingend omhoog, den wijden, blauwen hemel in Bij tusschenpoozen stierf zijn stem in de verte weg, totdat de groene Rups heele- maal geen geluid meer kon waarnemen. Het behoeft niet gezegd, dat zij hem niet kon zien, arm dier! Zij kon nooit heel ver zien te een'igen tijd, en zij had moeite om zelfs op te kijken, ook al werkte zij zich met de groot ste inspanning omhoog, zooals nu, doch het trof geen doeldaarom liet zij zich maar op nieuw op haar pootjes neervallen en hervatte haar wandeling rondom de vlindereitjes, af en toe iets afknagend van het koolblad, waar zij langs ging. „Wat is het een tijd geleden, dat de Leeu werik heen is gegaian!" riep zij ten laatste uit. „Ik zou wel eens willen weten, waar hij nu is op dit oogenblik! Ik zou al mijn poot jes ervoor willen geven al3 ik het weten kon 1 Hij is zeker hooger gegaan dan gewoonlijk! Wat zou ik graag willen weten, waarheen hij gaat, als hij omhoog stijgt en wat hij hoort in die vreemde, blauwe lucht! Hij zingt altijd bij het opstijgen en neerdalen, maar hij ver klapt er nooit iets van. Hij is erg, erg geslo ten En de groene rups ondernam een nieuwe wandeling om de eitjes der Vlinder. Ten laatste werd de stem van den Leeuwe rik opnieuw gehoord. De Rups danste bijna van vreugde en het duurde niet lang of zij zag haar vriend met fluisterende klanken bij het koolblad neerstrijken. „Nieuws, nieuws, heerlijk nieuws, vriendin Rups!" zong de Leeuwrik, „maar het jammer lijke is, dat je mij niet zult willen gelooven „Ik geloof alles wat mij verteld wordt", merkte de rups haastig op. „Welnu, ten zeerste zal ik je dan zeggen, wat deze kleine schepseltjes moeten eten" en de Leeuwrik boog met zijn kopje naar de eieren. „Dauw en de honing van bloemen, vrees ik", zuchtte de Rups. „Niets van dat al, juffertje! Iets veel een voudigere dan dat. Iets dat jij heel gemakke lijk kunt verschaffen". „Ik kan alleen maar gemakkelijk aan kool bladeren komen", mompelde de Rups verdrie tig- „Prachtig! mijn lieve vriendin", riep de Leeuwerik uitgelaten uit. „Jij hebt het gera den. Je moet ze met koolbladeren voeden". „Nooit!" zei de rups verontwaardigd. „Het laatste verzoek hunner stervende moeder was om nooit zoo iets te doen". „Hun stervende moeder wist zelf niets er van", hield de Leeuwerik vol. „Maar waarom vraag je mij, als je mij toch niet gelooft? Jij heht noch geloof, noch vertrouwen". „O, ik geloof alles, wat mij verteld wordt", zei de Rups. „Neen, dat doe je niet", gaf de Leeuwerik terug. „Je wilt zelfs niet gelooven wat ik zei van het voedsel en toch is dat slechts het be gin van wat ik je te vertellen heb. Wat denk jij, Rups, wat denk je wie dat eruit deze eitjes zal komen?" „Vlindertjes, natuurlijk", zei de Rups. „Rupsen!" zong de Leeuwerik, en jij zult dat te gelegener tijd wel ontdekken ook, en meteen vloog de Leeuwerik heen, want hij had geen lust om nog langer met zijn vriendin over dit onderwerp van gedachten te wisselen. Ik had gedacht dat de Leeuwerik wijs en vriendelijk zou zijn, besprak de goedige, groe ne Rups met zichzelf, opnieuw haar gangetje makend om de eitjes heen, maar ik moet op merken, dat hij integendeel dwaas en betwe terig tevens is. Misschien vloog hij wel al te hoog dezen keer. Ach, het is wel jammer, dat wezen, die zoo hoog vliegen, toch flauw en grof kunnen zijn. Maar ik ben toch nog nieuwsgierig, wien hij zien zal, en- wat hij daarginder in de hoogte nader verneemt „Ik wil het je vertellen, als je mij wilt ge looven", zong de Leeuwerik, nogmaals bij haar neerstrijkende „Ik geloof alles, wat mij verteld wordt", herhaalde de Rups opnieuw met een gezicht zoo ernstig, alsof het een notarieele verkla ring was. „Dan zal ik je nog iets andera vertellen' riep de Leeuwerik uit, „want, het beste van mijn nieuws behoud ik voor het allerlaatst. Jij zelve zult eens een vlinder zijn". „Nare vogelkreet de Rups, „jij spot met mijn minderwaardigheid, nu ben' je wreed en ook dwaas. Ga wegl Ik zal je nooit meer om raad vragen." „Ik zei het immers al, je zoudt me niet gelooven", riep de Leeuwerik terug, nu ook stekelig op zijn beurt. „Ik geloof alles waf mij verteld wordt", hield de Rups vol, „dat wil zeggen en zij aarzelde alles wat zin heeft om te worden geloofd. Maar óm mij te zeggen, dat vlinder- eieren rupsen zijn en dat rupsen zich zullen ontdoen van het kruipen en vleugels zullen krijgen en vlinders zullen worden,.... Leeu wenk! jij bent te verstandig om zulk een on zin zelf te kunnen gelooven, want je weet dat dit onmogelijk is!" „Neen, dat weet ik n i e t", sprak de Leeu werik warm. „Wanneer ik over de koren velden der aarde strijk of omhoog stijg, de diepten van den blauwen hemel in, zie ik zouveie wondere dingen, dat ik niet zou we ten, waarom er niet nog meer zouden zijn. O rups, omdat jij kruipt omdat jij nooit verder komt 'dan je koolblad, noem jij elk ding on mogelijk." „Onzin!" kreet de Rups. „Ik weet wat mogelijk en ik weet ook wat onmogelijk is, naar gelang van mijn ondervinding en mijn vermogen, evenals jij dat doet. Kijk naar mijn uitgerekt groen lijf en deze tallooze pooten cu spreek mij dan over het bezitten van vieugeis en van een geschilderd haren jasje! Dwaas!...." „Dwaas ben jij zelf, jij, betweterige, Rups!" riep de verpntwaardigde Leeuwerik terug. „Een dwaas, die tracht te redeneeren over wat hij niet kan bevatten! Hoor je niet hoe mijn zang zwelt van ontroering, als ik om hoog stijg naar de geheimzinnige, wonderbar re wereid daarboven? O, Rups, wat van bo ven tot je neerdaalt, neem dat, evenals ik, met een kinderlijk geloof aan „Dus dat is, wat jij noemt...." „G e 1 o o f", viel de Leteuwerik in. „Hoe kan ik dat Geloof aanleereu vroeg de Rups. Op dat oogenblik voelde zij iets naast zich. Zij keek om zich heen,..acht of tien kleine, groene rupsjes scharrelden rondom Haar eQ hadden reeds een begin van een gaatje in het koolblad gemaakt. Zij waren uit de eieren der Vlinder gekropen! Schaamte en verbazing vulden het hart van onze groene vriendin, waarop spoedig vreugde volgde, want, als dit eerste won der mogelijk was, kon ook het tweede wonder gebeuren. „Schenk mij uw wijsheid, o, Leeuwprikr zeide zij en in de dagen, die volgden, her haalde zij die bede. De Leeuwerik zong haar dan van de wonderen der aarde hier beneden en van den hemel daarboven. En de Rups praatte al.de rest van haar leven tegen haar familieleden over den tijd, waarin zij een Vlinder zou worden. Doch niemand wilde haar gelooven. Zij had echter toch de les in 't geloof van den Leeuwerik begrepen en toen zij zou ingaan in haar graf in haar p"op-omhulsel, sprak zij „Tóch word ik den een of anaeren dag een Vlinder". Maar haar familieleden meenden dat zij van zinnen was en zeiden: „Arm ding En tu«n zij een Vlipder was geworden en opnieuw zou sterven, sprak zij: „Ik heb van vele wonderen geweten, ik heb geloof, ik kan ook nu vertrouwen in het- ,een uiema mag komen!" BINNENLAND. Maar opeens had er een verandering met hem plaats, een blijdschap maakte zich van hem meester, die alles omverrukte, in den grond stampte, een dolle, grenzelooze blijd schap, 'dat alles opeens zoo gekomen was, als het was; Half blind van opgewondenheid tast te hij naar haar, greep haar hand, wilde iets zeggen en bracht toch niets over zijn lippen Elk woord scheen hem te arm, te onbeteeke- nenid, te gewoon. „Nate", zei hij eindelijk slechts. Zijn hevige ontroering trof haar tot in dc ziel Zij wasb leek, glimlachte nu niet, haai mond trilde als zij moeite had niet in schreier uit te barsten. „Kom dan straks bij ons", zei ze. „Ja, Nate. Zoodia ik kan". O, een liefhebbend meisje moest haar liefste heel anders om den hals vallen bij zulk een vraag, die ieder doet en telkens zal,doen, zoo lang de oude aarde haren loop beschrijft. Wie legt den liefste daarbij zoo angstig het zwij gen op? „Kind, kind het is je bedoeling niet, maar je verscheurt mij het hart Een kwam hij heel opgewekt en met ge maakte vroolijkheid bij haar. „Hoppla, schat nu willen wij eens lichtzinnig zijn." Hij had een rijtuig besteld en reed met haar naar buiten in 't groen. Sluiw als de duivel, opdat schoonmama hem niet mogelijk weer op den hals werd geschoven, had hij een uur uitge kozen, waarin hij wist, dat zij ergens op een koffievisite was. Renate moest mee zooals zij was, in haar huisjapon, zonder handschoe nen, slechts met haar grooten, strooien hoed op, waaronder haar bleek, klein gezichtje met de groote oogen zoo teer uitkwam. Dat zij er ook maar niet weer zoo bloei end wilde uitzien als hij haar vroeger ken de! En toen hij nu in 't rijtuig zat, overviel hem de gedachte, dat zij geweend had. Hij klemde zijn tanden opeen, hij wilde niets vragen, hij wilde er in 't geheel niet aan denken Hij had immers vroolijk met haar wiEert zijn! Ach, dat zou immers alles ver stoord hebben als hij zou moeten denken, dat zij schreide en hem niet zei waaromdal zij heimelijk iets doo/leefde, waarmee hij niets had te maken en dat hem onbekend was Zij wilde nu vroolijk zijn, dat merkte hij wel. Zij zei„O wat is het heerlijk zoo te rijden! Je hebt werkelijk kostelijke invallen. Zij bewonderde de vorming der wolken bo ven de zwijgende veenstreek, door welke zij reden Het was een bedekte, windstille, war me dag. juist geschikt om te rijden. Zij lachte, toen een' der paarden schichtig werd voor een grooten lap, die aan den kant van den ,weg lag. Zij zei ook elk oogenblik iets, maakte opmerkingen over heel gewone dingen. Toen de zon voor korten tijd te voorschijn kwam, sprak zij daar ook over. Kijk eens. Bob, die beide dennen lijken wel een echtpaar, dat elkaar afrost." „Ja, een waarschuwing voor ons om ter harte te nemen", beweerde Bob. Hij antwoordde op alles, ging op haar kleine, gedwongen grappen even onhandig in. Toen de koetsier vroeg of hij een zijweg inslaan en zoo met een omweg naar huis rij den zou, zei hij: „Neen. nog een eind verder, tot aan het eind van het kreupelhout." Met een gevoel van doodsche leegte in het hart zette hij zijn meisje een uur later bij haar huis af. Dien nacht om drie uren begon het regenen, gelijkmatig ruischend en dicht. Het ritselde op Bob's raam van den grooten noteboom, die voor Bob's raam in den tuin van het zie kenhuis stond. Hij had tot dusver nauwelijks geslapen. Een ondragelijke pijn beklemde hem de borst. Nu lag hij geheel wakker, hoorde het ruischen en herkende in het toenemende morgenlicht elk voorwerp afzonderlijk in de kamer. In dit huiveringwekkend uur, voor het aan Gemengd nieuws. SCHAPENVLEESCH ALS VOLKSVOED6EL. De heer Hoefnagel, directeur van het ge meente-slachthuis te Utrecht, schrijft in „de Vee- en Vleeschhandel": 1 h is algemeen bekend, dat- in een groot ^edeeite van ons land schapenvleesch zeer weinig wordt genuttigd. Wanneer men de verslagen van de abattoirs hier te lande raadpiecgl valt terstond op hoe gering het aantal scliapen is, in vergelijking van runde- breken van den dag, waarin alles zoo zonder ling overhelder en beangstigend duidelijk zich afteekende, wist hij plotseling, dat de verbin tenis tusschen hem en Nate onhoudbaar was. Dat die op schuim en nevel op de een of andere onverklaarbare dwaling berustte. En dat al die krampachtige en1 wanhopige pogin gen om haar in stand te houden, toch'als 't er op aan kwam, niet konden helpen. Hij lag roerloos op zijrvlegerstede, met zijn oogen naar het raam toegekeerd. Niets eens zijn linkerhand, die onder zijn hooid lag, be woog zich. Koud zweet stond op zijn voorhoofd en hij dacht er over na dat zij gsteren in het rijtuig zoo vriendelijk tegen hem was geweest. Dat zij eigenlijk iederen dag meer gewild vriende lijk werd. En toen schoot hem als een1 donderslag de vernietigende gedachte door 't hoofd: „Zij of fert zich weer op Eenige minuten lag hij nog Stil. Het scheen alsof zijn lichaam ver lamd was. Een woeste, afschuwelijke kobold verrees, dien hij in de strakheid van zijn diep gewaarworden hoorde schreeuwen: Wel ja, wel ja! Je kent toch haar aard. Dat is Nate zooals zij gaat en staat. Zij offert zich op doodeenvoudig, zij offert zich op. Voor jou, mijn jongen. Heb ie haar niet wat voorge- kermd? He ja, zie je! Wanneer dan? Brief ach zoo Wel ja. Dus ook dat nog. Een ander opge geven. Offers, offers, stéeds offers. Onnooze- le dwaas, jij dwaas, dwaas Gaan je nu een paar lichten.op? Hoe zij kwam aangeloopen, ja? Je wou je niet verwonderen', je wou maar dat de zaak in orde kwam. Zie je nu hoe ver keerd het was? In de gang sloeg een klok. Het was vier uur. Bob richte zich, langzaam, als verstijfd op. Nu brak de dag aan en hij had dit alles niet gedroomd. Het regende nog siteeds. Alle steenen glin- ren, kalveren en varkens, hetwelk jaarlijks wordt geslacht. De gemeente Utrecht geeft hieromtrent al een zeer treffend "~crbeel& Zoo werden in 1915 op het abattoir in deze gemeente 13990 runderen, 19729 varkens en 3890 kalveren gedood, terwijl slechts 329 schapen werden geslacht. Een dergelijk laag cijfer geeft te denken en hoewel nu zoowel in Groningen als in Maastricht naar verhouding meer schapen worden geslacht dan hier te Utrecht, blijft toch overal in den lande het gebruik van schapenvleesch zeer gering. Wat is hiervan de reden? In Duitschland is het gebruik van schapenvleesch vrij bedui dend, terwijl het op de tafel van den En- gelschman bijna nooiit ontbreekt. Zou het „onbekend maakt onbemind" hiervan de oor zaak zijn of heeft het Nederlandsche volk werkelijk gegronde redenen om van schapen vleesch afkeerig te zijn? Het antwoord hierop is niet zoo gemakke lijk te geven. Hier ter stede hielden zich tot voor korten tijd slechts een viertal slagere grossiers met het slachten van schapen bezig. Het fijne schapenvleesch, als bouten en cote- letten werd door hen verkocht aan slagera met meergegoede cliëntèle of aan hotels, ter wijl het grovere vleesch, zooals schouders, borsten en onderstukken met nekken, door hen zelf in het klein werd verkocht. Hoewel nu gewoonlijk de, prijs van dit grove vleesch schommelde tusschen'25 en 35 cent per half K G., was de vraag er naar gewoonlijk vrij gering. Schapenvleesch scheen tot voor korten tijd als voedingsmiddel voor den kleinen burger of arbeider zoo goed als onbekend te zijn. Bovendien werd het steeds „onuitgebeend" verkocht, terwijl het door de bereiding „slinkt" en dus aan den disch minder schijnt dan een overeenkomstig gewicht aan varkens- en rundvleesch. Onze vette schapen gingen dan ook vóór den oorlog steeds voor een groot gedeelte naar Engeland. De groote yoikerenkrijg, welke reeds zooveel heeft ontwricht, laat zich echter ook geweldig gelden waar het de voe ding van mensch ep. dier betreft. Toen dan ook het leger voor een maand geleden begon met het nemen van een proef om voorloopig voor een maand eenmaal in de week schapenvleesch aan de troepen te verstrekken, begreep ik terstond, dat thans meer dan ooit de tijd rijp was om eens te probeeren of de burgerij nu ook niet eenmaal op groote schaal md hd schapenvleesch kon beginnen. De omstandigheden waren hier voor, vooral hier ter plaatse, bijzonder gun stig. Hd rundvleesch is thans zoo duur in prijs, dat hd voor de arbeiders zoo goed als nid meer te bekomen is, terwijl ook op de ta fel van de middenstandera hd rundvleesch hoe langer hoe schaarecher wordt. Wel is waar is, dank zij de distributie der regee- ringsvarkens, varkensvleesch nog tegen nid al te hooge prijzen te verkrijgen, maar scha penvleesch kan nog goedkooper worden ver strekt. Daarom gaf ik den leverander van het schapenvleesch, benoodigd voor hd garai- zoeii alhier en elders, dringend in overwe ging ook op groote schaal schapenvleesch beschikbaar te stellen voor de burgerij. Nie mand meer dan deze leverancier was beter in de gelegenheid dit te doen. Het gemeentebe stuur stelde gratis een paar lokalen beschik baar, maar bemoeide zich verder niet md de zen verkoop, zoodat het geen speciaal privi legie voor dezen slager werd. Ieder ander kan namelijk eveneens aanvragen een derge lijk lokaal ter zijner beschikking te stellen. En zid de proef slaagde uitnemend. In twee dagen tijds verkocht deze slager 75 schapen aan de burgerij, terwijl het aan de toonbank storm liep. Het vleesch afkomstig van alhier op het abattoir geslachte en goed gekeurde schapen, Was van goede kwaliteit en zag er zeer smakelijk uit. De prijs varieer de tusschen 35 en 50 cent per pond, al naar mate het grovere vleesch of de fijne cotolet- u werden gevraagd. Indien nu de respectievelijke huismoeders dit schapenvleesch met eenige zorg bereiden, snoods een beetje piquant maken, door toe- vueginvan een uitje, laurierblad, of kruid nagel dan kan het wel eens zijn, dat het schapenvleesch er nu eens i n kwam. En dit zou niet alleen een zegen zijn voor le ^penhouders, die de prijzen der scha pen zouden zien stijgen als het binnen- sterden van natheid. In de goten stroomden kleine beken. Zonderlingerwijze dacht Bob Andreas, toen hij door de straat liep: „Wat is het toch goed dat wij gisteren hebben gereden, vandaag zpu 't niet gedaan zijn". En meteen schoot hem de onzin te binnen, dien hij gedacht had. Want nu moést er een eind aan gemaakt worden. Hij had dien morgen een paar aanvallen j van zielszwakte gehad; hij had het hoofd in het zand willen1 steken en niet willen zien en weten. Alles van dien morgen, in dat uur voor het aanbreken van den dag moest hij ge droomd hebben. Of uit samenkwelling hebben saamgesteld. Nate doet zeker veel verkeerd uit goedhar tigheid, maar dat zou zij toch niet doen. Dat is immers te avontuurlijk, te lichtzinnig. Zij moest toch begrijpen, welk een ontzettend gevaarlijk spel zij speelt. De heiligste gevoe lens zou zij levenslang moeten huichelen, dengeen dien zij gelukkig wilde maken, dage lijks, elk uur, het geheele leven door bedrie gen. Dat zou niet alleen onbedacht en' licht zinnig van haar wezen, zooals zooveel, waar toe haar goed hart haar hals over kop bracht, maar het zou wreed, misdadig zijn. Het zou haar geheele bestaan ondermijnen, het zou on zedelijk wezen. Hoe sterkere bewoordingen hij vond, des te lichter werd 't hem om 't hant. En daarna kwam toch wéér de inzinking. „Maak je zelf nu maar zoo lang weer wat wijs, tot je er opnieuw inzit!" zei hij spottend tot zichzelf. „Je weet toch eigenlijk best, dat alles waar is. Beoordeel het, zooals je ver kiest, maak haar slecht en' geef haar naar be lieven slechte benamingen, het help alles niets. Het is zoo Neem er toch de proef van. Neem die als jij jezelf vertrouwt „Ja ik zal die nemen". (Wordt vervolgd.) pro. 210. 1MB-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5