iisdt Cut
lattin pktat 1910.
Wat de leeuwerik aan de raps Me.
Aardappelen.
Het al te goede hart.
Honderd en itewirtteiHle Jaugang.
F E U IL L E T O N.
Zaterdag 16 September.
Oproeping in werkelijken
dienst.
De Wethouder, Voorzitter der Raadscom
missie van Advies inzake de Levensmiddelen
voorziening te ALKMAAR, brengt hiermede
ter algemeene kennis:
lo. dat het vóór 1 October a.s. verboden is
geelvleezige Aardappelen te verwerken
en te drogen;
2o. dat zulks na 1 October a.s. alleen zal
kunnen geschieden ten aanzien van par
tijen, voor welker verwerking ol droging
door den Minister van Landbouw, Nij
verheid en Handel toestemming is ver-
3o. dat alle geelvleezige Aardappelen zullen
worden beschouwd' als Eetaardappelen.
Partijen dezer Aardappelen, niet voor
gebruik van den eigenaar ol zijn gezin
bestemd, moeten overeenkomstig artikel
15 der Distributiewet zoodanig worden
bewaard, dat zij onder normale omstan
digheden niet ontijdig tot bederf over
gaan, of als Eetaardappelen ongeschikt
worden.
Alkmaar, den 15en September 1916.
De Wethouder voornoemd,
J. F. LUBBE.
De BURGEMEESTER van ALKMAAR
brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
de landstormplichtigen der jaarklasse 1910,
wier geslachtsnamen beginnen met de letter
B., bestemd voor de depóts der brigade Gre
nadiers en Jagers op der 5de en 7de Infan
terie brigade, voor zoover zij daarvan niet
zijn vrijgesteld ol voorloopig vrijgesteld of
tot nadere orde buiten oproeping worden ge
laten, worden opgeroepen in werkelijken
dienst over te gaan en zich te dien einde op
DONDERDAG 5 OCTOBER, 1916 des
voormiddags te 9.30 uur te Amsterdam, in
het gebouw „Bellevue", ingang Maraix-.
straat no. 400, moeten bevinden, ten einde
voor den Provinciale Adjudant te verschij
nen, die hen zendt naar de plaats van hun
bestemming.
Aan eiken landstormplichtige, voor zoover
hij' in werkelijken dienst zal behooren op te
komen, zal daartoe, voor zoover zijn adres ter
gemeente-secrtarie bekend is, een oproepings
brief worden bezorgd, uitgereikt of toegezon
den.
Tevens wordt voorloopig nog bekend ge
maakt, dat de landstormplichtigen, toegewe
zen aan de Infanterie, wier geslachtsnamen
beginnen met een der letters E. tot en met Z,
zullen wórden in dienst gesteld op 9 of 10
November a. s. en de landstormplichtigen,
bestemd voor de Zeemacht, op 14 November
a. s.
Alkmaar, 12 Sept. 1916.
De Burgemeester voorn.
JAN DE WIT, Lo. Burg.
DRANKWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR brengen ter algemeene ken
nis, dat bij hun College is ingekomen een ver
zoekschrift van P. J. VAN WIJNGAAR
DEN, aldaar, óm verlof tot den verkoop van
alcoholhoudenden anderen dan sterken drank
m het perceel KREBBESTEEG, A 4.
Binnen twee weken na deze bekendmaking
kunnen tegen het verleenen" van het verlof
schriftelijke bezwaren worden ingediend.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz., Voorzitter,
loco Burgemeester.
DONATH, Secretaris.
Alkmaar, den 15en September 1916.
Uit het Engelsch,
van M. GADDY.
„Laat ik jou als de verzorgster mijner kin
deren huren", sprak een Vlinder tot een stille
nups, die langzaam over een koolblad voort-
kroop op de naar eigen loome manier.
„Kijk eens naar deze eitjes", vervolgde de
Vlinder, „ik weet niet hoe lang het nog dur
ren zal, voordat zij tot het leven overgaan,
maar iik voel me ziek en zwakjes en ais ik
mocht sterven, wie zal dan zorgen voor mijn
kieine vlimder-kindertjes, als ik er niet meer
ben? Wil j ij dat doen, vriendelijke, groene
Rups? Maar denk er wel om, wat je ze te
eten geeft, Rups! Zij kunnen natuurlijk niet
leven van het grove voedsel dat j ij gebruikt.
Jij moet hun vroegen morgendauw en honing
der bloemen geven, en je moet ze in den be
ginne maar een klein weinigje laten rondvlie
gen, want, nietwaar, van hen kan men niet
verwachten, dat ze dadelijk hun vleugeltjes
op handige wijze gebruiken. Ach 1 't is toch
wel heel jammer, dat je zelf niet kunt vlie
gen Maar ik heb geen tijd om nog naar
een andere verzorgster om te zien; ie zulit
wel je best doen, nietwaar? Och, och, hoe
kon ik er toch toe komen, mijn eieren op een
koolblad te leggen! Wat een dwaze plaats
voor vlindertjes^ om daarop geboren te wor
den! Maar jij zult lief voor ze zijn, is 't niet,
lief voor mijn kleintjes? Hier, neem dit goud
stof van mijn vleugelen tot belooning. O,
wat voel ik mij duizelig! Rups! je zult je
wel herinneren waf ik zei over het voedsel..."
En bij deze woorden sloot de Vlinder haar
oogen en stierf en de groene Rups die zelfs
geen gelegenheid had gevonden om ook maar
ja oi neen te zeggen op het voorstel, werd
eenzaam achtergelaten bij de eieren van de^
Vlinder.
„Zij heeft een mooie verzorgster uitgeko
zen, die arme dame!" riep ze uit, „en mij
werd maar wat een prettig werkje opgedrar
gen! Haar verstand moet haar reeds begeven
hebben, anders zou zij stellig mij, kruipend
schepsel, nooit gevraagd hebben om haar
teere kleintjes op te voeden 1 Ja, ze zullen
wat om me geven 1 Zoodra ze de vroolijke
vleugels aan hun rugje voelen, vliegen ze
ver uit mijn gezicht wanneer ze er lust toe
gevoelenAchwat zijn sommige wezens
toch dwaas, ondanks hun geverfde kleeren en
het goudstof op hun vleugelen!"
Maar de arme Vlinder was nu eenmaal
dood en op het koolblad lagen de eieren; de
groene Rups bezat een teer hart, zij besloot
dan ook haar uiterste best te zullen doen.
Maar veel sliep zij dien nacht niet; zij was
veel te bezorgd.
Den heelen nacht liep zij langs den haar
toevertrouwden schat heen en weer, uit vrees,
dat eenig letsél hen mocht genaken, waar
door zij erge rugpijn kreeg; den' volgenden
morgen zei ze tot zichzelve:
„Twee hoofden zijn beter dan één. Ik zal
een of ander verstandig dier over de zaak
raadplegen en raad inwinnen. Hoe kan een
armzalig kruipend dier als ik weten wat er
gedaan moet worden, als ik niet mijn meer
deren om raad vraag?"
Doch er was één bezwaar wien moest
de Rups raadplegen? Daar was de aardige,
ruige Hond, die af en toe in den tuin kwam
Maar die was zoo darteldie zou naar alle
waarschijnlijkheid al de eieren van het kool
blad afslaan met één zwaai van zijn staart,
als zij hem tot zich riep om met hem te spre
ken en dan zou zij zich dat nooit kunnen ver
geven. Dan was er nog Poesie-mauw, die nu
en dan onder den appelboom placht te komen
zitten, haar vachtje koesterend in den zonne
schijn, maar die was zoo zelfzuchtig en on
verschillig! Er bestond niet de minste hoop,
dat zij zich nu eens werkelijk zou willen ver
diepen in vlinder-eitjes.
„Ik zou weieens willen weten, welke de
wijste onder de dieren is, die ik ken", zuchtte
de Rups in groote bezorgdheid en zij dacht
na, dacht na, totdat zij tenslotte dacht aan
den Leeuwerik. Zij stelde zich maar voor,
dat, omdat hij zoo hoog ging en niemand
wist waarheen, hij heel knap moest zijn, heel
vee. moest weten, want zóó hoog omhoog te
gaan (ieis wat z ij nooit kon doep), was voor
het begrip der Rups cje volmaakte glorie.
Er leefde in het naastbijgelegen korenveld
te een Leeuwerik en dc Rups zond e,n bood
schap tol hen om te vragen bij haar te ko
Roman naar het Duitscb van Marie Diere.
16)
Bob
liet Renate zijn kamer binnenbeden,
véaaruit hij juist was gekomen. Hij zweefde
in dat oogenblik, door 't gebeurde overvallen
en van zichzelf losgemaakt als een dwarrel'-
lende veer boven een brandend vuur. Maar hij
kon daardoor in 't volgende oogenblik weer
verzwolgen1 worden.
„Bob," zei Renate, „als je wilt, dan wil ik
mij met jou verloven1".
„Je bent zeker bracht hij uit. Het werd
hein zwart voor de oogen. „Dat is immers on
zin", lie hij erop volgen. Dat meen je im
mers toch niet in ernst
„Zeker wel," beweerde Renate. En met een
heel eigenaardig wonderbaar dapper lachje
voegde zij er bij„Ik wil het graag Bob".
Hij zei een oogenblik ni.ets, maar klemde
zich aan een stoelleuning vast en was doods
bleek geworden. Op eens kwam het hem vooi
alsof het stilzwijgen, dat een paar seconden
tusschen hen heerschte, eindeloos lang had ge
duurd en bedacht hij plotseling met schrik,
dat hij niet geantwoord had, dat alles weer in
duigen1 zou kunnen vallen. Met een stem,
die hem bijna begaf en haastig bracht hij uit
„Ik wil het natuurlijk ook. 't Zal aan mij niet
liggen1"
Aan mij ook niet," zei Renate.
Er was nog altijd iets in hem, dat hem ver
hinderde het volkomen te gelooven. Verwarde
gedachten woelden' door zijn hoofd'. Waarom
deed' zij dit? Hoe kwam dit zoo plotseling?
Zij had toch daar straks dien anderen brief
en waarom kwam zij hem hierheen na Al
les was zoo verward dat men er gek van zou
worden.
men; toen hij kwam, vertelde zij hem al haar
bezwaren en vroeg hem, hoe zij het moest
aanleggen om de kleine schepseltjes, zoo an
ders aan zij zelve, te voeden en te leiden.
„Misschien ben jij in staat om raad in te
winnen en iets hierover te weten te komen,
als je weer eens de hoogte ingaat", merkte de
Rups bescheiden op.
De Leeuwerik sprak: „Misschien heb ik
kans", doch hij bevredigde haar nieuwsgie
righeid niet verder. Kort daarop echter ging
hij zingend omhoog, den wijden, blauwen
hemel in Bij tusschenpoozen stierf zijn stem
in de verte weg, totdat de groene Rups heele-
maal geen geluid meer kon waarnemen. Het
behoeft niet gezegd, dat zij hem niet kon
zien, arm dier! Zij kon nooit heel ver zien
te een'igen tijd, en zij had moeite om zelfs op
te kijken, ook al werkte zij zich met de groot
ste inspanning omhoog, zooals nu, doch het
trof geen doeldaarom liet zij zich maar op
nieuw op haar pootjes neervallen en hervatte
haar wandeling rondom de vlindereitjes, af
en toe iets afknagend van het koolblad, waar
zij langs ging.
„Wat is het een tijd geleden, dat de Leeu
werik heen is gegaian!" riep zij ten laatste
uit. „Ik zou wel eens willen weten, waar hij
nu is op dit oogenblik! Ik zou al mijn poot
jes ervoor willen geven al3 ik het weten kon 1
Hij is zeker hooger gegaan dan gewoonlijk!
Wat zou ik graag willen weten, waarheen hij
gaat, als hij omhoog stijgt en wat hij hoort
in die vreemde, blauwe lucht! Hij zingt altijd
bij het opstijgen en neerdalen, maar hij ver
klapt er nooit iets van. Hij is erg, erg geslo
ten
En de groene rups ondernam een nieuwe
wandeling om de eitjes der Vlinder.
Ten laatste werd de stem van den Leeuwe
rik opnieuw gehoord. De Rups danste bijna
van vreugde en het duurde niet lang of zij
zag haar vriend met fluisterende klanken bij
het koolblad neerstrijken.
„Nieuws, nieuws, heerlijk nieuws, vriendin
Rups!" zong de Leeuwrik, „maar het jammer
lijke is, dat je mij niet zult willen gelooven
„Ik geloof alles wat mij verteld wordt",
merkte de rups haastig op.
„Welnu, ten zeerste zal ik je dan zeggen,
wat deze kleine schepseltjes moeten eten"
en de Leeuwrik boog met zijn kopje naar de
eieren.
„Dauw en de honing van bloemen, vrees
ik", zuchtte de Rups.
„Niets van dat al, juffertje! Iets veel een
voudigere dan dat. Iets dat jij heel gemakke
lijk kunt verschaffen".
„Ik kan alleen maar gemakkelijk aan kool
bladeren komen", mompelde de Rups verdrie
tig-
„Prachtig! mijn lieve vriendin", riep de
Leeuwerik uitgelaten uit. „Jij hebt het gera
den. Je moet ze met koolbladeren voeden".
„Nooit!" zei de rups verontwaardigd. „Het
laatste verzoek hunner stervende moeder was
om nooit zoo iets te doen".
„Hun stervende moeder wist zelf niets er
van", hield de Leeuwerik vol. „Maar waarom
vraag je mij, als je mij toch niet gelooft? Jij
heht noch geloof, noch vertrouwen".
„O, ik geloof alles, wat mij verteld wordt",
zei de Rups.
„Neen, dat doe je niet", gaf de Leeuwerik
terug. „Je wilt zelfs niet gelooven wat ik zei
van het voedsel en toch is dat slechts het be
gin van wat ik je te vertellen heb. Wat denk
jij, Rups, wat denk je wie dat eruit deze eitjes
zal komen?"
„Vlindertjes, natuurlijk", zei de Rups.
„Rupsen!" zong de Leeuwerik, en jij zult
dat te gelegener tijd wel ontdekken ook, en
meteen vloog de Leeuwerik heen, want hij had
geen lust om nog langer met zijn vriendin
over dit onderwerp van gedachten te wisselen.
Ik had gedacht dat de Leeuwerik wijs en
vriendelijk zou zijn, besprak de goedige, groe
ne Rups met zichzelf, opnieuw haar gangetje
makend om de eitjes heen, maar ik moet op
merken, dat hij integendeel dwaas en betwe
terig tevens is. Misschien vloog hij wel al te
hoog dezen keer. Ach, het is wel jammer, dat
wezen, die zoo hoog vliegen, toch flauw en
grof kunnen zijn. Maar ik ben toch nog
nieuwsgierig, wien hij zien zal, en- wat hij
daarginder in de hoogte nader verneemt
„Ik wil het je vertellen, als je mij wilt ge
looven", zong de Leeuwerik, nogmaals bij
haar neerstrijkende
„Ik geloof alles, wat mij verteld wordt",
herhaalde de Rups opnieuw met een gezicht
zoo ernstig, alsof het een notarieele verkla
ring was.
„Dan zal ik je nog iets andera vertellen'
riep de Leeuwerik uit, „want, het beste van
mijn nieuws behoud ik voor het allerlaatst.
Jij zelve zult eens een vlinder zijn".
„Nare vogelkreet de Rups, „jij spot met
mijn minderwaardigheid, nu ben' je wreed en
ook dwaas. Ga wegl Ik zal je nooit meer om
raad vragen."
„Ik zei het immers al, je zoudt me niet
gelooven", riep de Leeuwerik terug, nu ook
stekelig op zijn beurt.
„Ik geloof alles waf mij verteld wordt",
hield de Rups vol, „dat wil zeggen en zij
aarzelde alles wat zin heeft om te worden
geloofd. Maar óm mij te zeggen, dat vlinder-
eieren rupsen zijn en dat rupsen zich zullen
ontdoen van het kruipen en vleugels zullen
krijgen en vlinders zullen worden,.... Leeu
wenk! jij bent te verstandig om zulk een on
zin zelf te kunnen gelooven, want je weet
dat dit onmogelijk is!"
„Neen, dat weet ik n i e t", sprak de Leeu
werik warm. „Wanneer ik over de koren
velden der aarde strijk of omhoog stijg, de
diepten van den blauwen hemel in, zie ik
zouveie wondere dingen, dat ik niet zou we
ten, waarom er niet nog meer zouden zijn. O
rups, omdat jij kruipt omdat jij nooit verder
komt 'dan je koolblad, noem jij elk ding on
mogelijk."
„Onzin!" kreet de Rups. „Ik weet wat
mogelijk en ik weet ook wat onmogelijk is,
naar gelang van mijn ondervinding en mijn
vermogen, evenals jij dat doet. Kijk naar
mijn uitgerekt groen lijf en deze tallooze
pooten cu spreek mij dan over het bezitten
van vieugeis en van een geschilderd haren
jasje! Dwaas!...."
„Dwaas ben jij zelf, jij, betweterige, Rups!"
riep de verpntwaardigde Leeuwerik terug.
„Een dwaas, die tracht te redeneeren over
wat hij niet kan bevatten! Hoor je niet hoe
mijn zang zwelt van ontroering, als ik om
hoog stijg naar de geheimzinnige, wonderbar
re wereid daarboven? O, Rups, wat van bo
ven tot je neerdaalt, neem dat, evenals ik, met
een kinderlijk geloof aan
„Dus dat is, wat jij noemt...."
„G e 1 o o f", viel de Leteuwerik in.
„Hoe kan ik dat Geloof aanleereu vroeg
de Rups.
Op dat oogenblik voelde zij iets naast zich.
Zij keek om zich heen,..acht of tien kleine,
groene rupsjes scharrelden rondom Haar eQ
hadden reeds een begin van een gaatje in het
koolblad gemaakt. Zij waren uit de eieren
der Vlinder gekropen!
Schaamte en verbazing vulden het hart van
onze groene vriendin, waarop spoedig
vreugde volgde, want, als dit eerste won
der mogelijk was, kon ook het tweede
wonder gebeuren.
„Schenk mij uw wijsheid, o, Leeuwprikr
zeide zij en in de dagen, die volgden, her
haalde zij die bede. De Leeuwerik zong haar
dan van de wonderen der aarde hier beneden
en van den hemel daarboven. En de Rups
praatte al.de rest van haar leven tegen haar
familieleden over den tijd, waarin zij een
Vlinder zou worden.
Doch niemand wilde haar gelooven. Zij
had echter toch de les in 't geloof van den
Leeuwerik begrepen en toen zij zou ingaan
in haar graf in haar p"op-omhulsel, sprak zij
„Tóch word ik den een of anaeren dag
een Vlinder".
Maar haar familieleden meenden dat zij
van zinnen was en zeiden:
„Arm ding
En tu«n zij een Vlipder was geworden en
opnieuw zou sterven, sprak zij:
„Ik heb van vele wonderen geweten, ik
heb geloof, ik kan ook nu vertrouwen in het-
,een uiema mag komen!"
BINNENLAND.
Maar opeens had er een verandering met
hem plaats, een blijdschap maakte zich van
hem meester, die alles omverrukte, in den
grond stampte, een dolle, grenzelooze blijd
schap, 'dat alles opeens zoo gekomen was, als
het was; Half blind van opgewondenheid tast
te hij naar haar, greep haar hand, wilde iets
zeggen en bracht toch niets over zijn lippen
Elk woord scheen hem te arm, te onbeteeke-
nenid, te gewoon.
„Nate", zei hij eindelijk slechts.
Zijn hevige ontroering trof haar tot in dc
ziel Zij wasb leek, glimlachte nu niet, haai
mond trilde als zij moeite had niet in schreier
uit te barsten.
„Kom dan straks bij ons", zei ze.
„Ja, Nate. Zoodia ik kan".
O, een liefhebbend meisje moest haar liefste
heel anders om den hals vallen bij zulk een
vraag, die ieder doet en telkens zal,doen, zoo
lang de oude aarde haren loop beschrijft. Wie
legt den liefste daarbij zoo angstig het zwij
gen op?
„Kind, kind het is je bedoeling niet,
maar je verscheurt mij het hart
Een kwam hij heel opgewekt en met ge
maakte vroolijkheid bij haar. „Hoppla, schat
nu willen wij eens lichtzinnig zijn." Hij
had een rijtuig besteld en reed met haar naar
buiten in 't groen. Sluiw als de duivel, opdat
schoonmama hem niet mogelijk weer op den
hals werd geschoven, had hij een uur uitge
kozen, waarin hij wist, dat zij ergens op een
koffievisite was. Renate moest mee zooals zij
was, in haar huisjapon, zonder handschoe
nen, slechts met haar grooten, strooien hoed
op, waaronder haar bleek, klein gezichtje
met de groote oogen zoo teer uitkwam.
Dat zij er ook maar niet weer zoo bloei
end wilde uitzien als hij haar vroeger ken
de! En toen hij nu in 't rijtuig zat, overviel
hem de gedachte, dat zij geweend had.
Hij klemde zijn tanden opeen, hij wilde
niets vragen, hij wilde er in 't geheel niet aan
denken Hij had immers vroolijk met haar
wiEert zijn! Ach, dat zou immers alles ver
stoord hebben als hij zou moeten denken,
dat zij schreide en hem niet zei waaromdal
zij heimelijk iets doo/leefde, waarmee hij
niets had te maken en dat hem onbekend
was
Zij wilde nu vroolijk zijn, dat merkte hij
wel. Zij zei„O wat is het heerlijk zoo te
rijden! Je hebt werkelijk kostelijke invallen.
Zij bewonderde de vorming der wolken bo
ven de zwijgende veenstreek, door welke zij
reden Het was een bedekte, windstille, war
me dag. juist geschikt om te rijden.
Zij lachte, toen een' der paarden schichtig
werd voor een grooten lap, die aan den kant
van den ,weg lag. Zij zei ook elk oogenblik
iets, maakte opmerkingen over heel gewone
dingen. Toen de zon voor korten tijd te
voorschijn kwam, sprak zij daar ook over.
Kijk eens. Bob, die beide dennen lijken wel
een echtpaar, dat elkaar afrost."
„Ja, een waarschuwing voor ons om ter
harte te nemen", beweerde Bob.
Hij antwoordde op alles, ging op haar
kleine, gedwongen grappen even onhandig
in. Toen de koetsier vroeg of hij een zijweg
inslaan en zoo met een omweg naar huis rij
den zou, zei hij: „Neen. nog een eind verder,
tot aan het eind van het kreupelhout."
Met een gevoel van doodsche leegte in het
hart zette hij zijn meisje een uur later bij haar
huis af.
Dien nacht om drie uren begon het regenen,
gelijkmatig ruischend en dicht. Het ritselde
op Bob's raam van den grooten noteboom,
die voor Bob's raam in den tuin van het zie
kenhuis stond.
Hij had tot dusver nauwelijks geslapen. Een
ondragelijke pijn beklemde hem de borst. Nu
lag hij geheel wakker, hoorde het ruischen en
herkende in het toenemende morgenlicht elk
voorwerp afzonderlijk in de kamer.
In dit huiveringwekkend uur, voor het aan
Gemengd nieuws.
SCHAPENVLEESCH ALS
VOLKSVOED6EL.
De heer Hoefnagel, directeur van het ge
meente-slachthuis te Utrecht, schrijft in „de
Vee- en Vleeschhandel":
1 h is algemeen bekend, dat- in een groot
^edeeite van ons land schapenvleesch zeer
weinig wordt genuttigd. Wanneer men de
verslagen van de abattoirs hier te lande
raadpiecgl valt terstond op hoe gering het
aantal scliapen is, in vergelijking van runde-
breken van den dag, waarin alles zoo zonder
ling overhelder en beangstigend duidelijk zich
afteekende, wist hij plotseling, dat de verbin
tenis tusschen hem en Nate onhoudbaar was.
Dat die op schuim en nevel op de een of
andere onverklaarbare dwaling berustte. En
dat al die krampachtige en1 wanhopige pogin
gen om haar in stand te houden, toch'als 't
er op aan kwam, niet konden helpen.
Hij lag roerloos op zijrvlegerstede, met zijn
oogen naar het raam toegekeerd. Niets eens
zijn linkerhand, die onder zijn hooid lag, be
woog zich.
Koud zweet stond op zijn voorhoofd en hij
dacht er over na dat zij gsteren in het rijtuig
zoo vriendelijk tegen hem was geweest. Dat
zij eigenlijk iederen dag meer gewild vriende
lijk werd.
En toen schoot hem als een1 donderslag de
vernietigende gedachte door 't hoofd: „Zij of
fert zich weer op Eenige minuten lag hij
nog Stil. Het scheen alsof zijn lichaam ver
lamd was. Een woeste, afschuwelijke kobold
verrees, dien hij in de strakheid van zijn diep
gewaarworden hoorde schreeuwen: Wel ja,
wel ja! Je kent toch haar aard. Dat is Nate
zooals zij gaat en staat. Zij offert zich op
doodeenvoudig, zij offert zich op. Voor jou,
mijn jongen. Heb ie haar niet wat voorge-
kermd? He ja, zie je! Wanneer dan? Brief
ach zoo
Wel ja. Dus ook dat nog. Een ander opge
geven. Offers, offers, stéeds offers. Onnooze-
le dwaas, jij dwaas, dwaas Gaan je nu een
paar lichten.op? Hoe zij kwam aangeloopen,
ja? Je wou je niet verwonderen', je wou maar
dat de zaak in orde kwam. Zie je nu hoe ver
keerd het was?
In de gang sloeg een klok. Het was vier
uur. Bob richte zich, langzaam, als verstijfd
op.
Nu brak de dag aan en hij had dit alles
niet gedroomd.
Het regende nog siteeds. Alle steenen glin-
ren, kalveren en varkens, hetwelk jaarlijks
wordt geslacht.
De gemeente Utrecht geeft hieromtrent al
een zeer treffend "~crbeel& Zoo werden in
1915 op het abattoir in deze gemeente 13990
runderen, 19729 varkens en 3890 kalveren
gedood, terwijl slechts 329 schapen werden
geslacht. Een dergelijk laag cijfer geeft te
denken en hoewel nu zoowel in Groningen
als in Maastricht naar verhouding meer
schapen worden geslacht dan hier te Utrecht,
blijft toch overal in den lande het gebruik
van schapenvleesch zeer gering.
Wat is hiervan de reden? In Duitschland
is het gebruik van schapenvleesch vrij bedui
dend, terwijl het op de tafel van den En-
gelschman bijna nooiit ontbreekt. Zou het
„onbekend maakt onbemind" hiervan de oor
zaak zijn of heeft het Nederlandsche volk
werkelijk gegronde redenen om van schapen
vleesch afkeerig te zijn?
Het antwoord hierop is niet zoo gemakke
lijk te geven. Hier ter stede hielden zich tot
voor korten tijd slechts een viertal slagere
grossiers met het slachten van schapen bezig.
Het fijne schapenvleesch, als bouten en cote-
letten werd door hen verkocht aan slagera
met meergegoede cliëntèle of aan hotels, ter
wijl het grovere vleesch, zooals schouders,
borsten en onderstukken met nekken, door
hen zelf in het klein werd verkocht. Hoewel
nu gewoonlijk de, prijs van dit grove vleesch
schommelde tusschen'25 en 35 cent per half
K G., was de vraag er naar gewoonlijk vrij
gering.
Schapenvleesch scheen tot voor korten tijd
als voedingsmiddel voor den kleinen burger
of arbeider zoo goed als onbekend te zijn.
Bovendien werd het steeds „onuitgebeend"
verkocht, terwijl het door de bereiding
„slinkt" en dus aan den disch minder schijnt
dan een overeenkomstig gewicht aan varkens-
en rundvleesch.
Onze vette schapen gingen dan ook vóór
den oorlog steeds voor een groot gedeelte
naar Engeland. De groote yoikerenkrijg,
welke reeds zooveel heeft ontwricht, laat zich
echter ook geweldig gelden waar het de voe
ding van mensch ep. dier betreft.
Toen dan ook het leger voor een maand
geleden begon met het nemen van een proef
om voorloopig voor een maand eenmaal in
de week schapenvleesch aan de troepen te
verstrekken, begreep ik terstond, dat thans
meer dan ooit de tijd rijp was om eens te
probeeren of de burgerij nu ook niet eenmaal
op groote schaal md hd schapenvleesch kon
beginnen. De omstandigheden waren hier
voor, vooral hier ter plaatse, bijzonder gun
stig. Hd rundvleesch is thans zoo duur in
prijs, dat hd voor de arbeiders zoo goed als
nid meer te bekomen is, terwijl ook op de ta
fel van de middenstandera hd rundvleesch
hoe langer hoe schaarecher wordt. Wel is
waar is, dank zij de distributie der regee-
ringsvarkens, varkensvleesch nog tegen nid
al te hooge prijzen te verkrijgen, maar scha
penvleesch kan nog goedkooper worden ver
strekt.
Daarom gaf ik den leverander van het
schapenvleesch, benoodigd voor hd garai-
zoeii alhier en elders, dringend in overwe
ging ook op groote schaal schapenvleesch
beschikbaar te stellen voor de burgerij. Nie
mand meer dan deze leverancier was beter in
de gelegenheid dit te doen. Het gemeentebe
stuur stelde gratis een paar lokalen beschik
baar, maar bemoeide zich verder niet md de
zen verkoop, zoodat het geen speciaal privi
legie voor dezen slager werd. Ieder ander
kan namelijk eveneens aanvragen een derge
lijk lokaal ter zijner beschikking te stellen.
En zid de proef slaagde uitnemend. In
twee dagen tijds verkocht deze slager 75
schapen aan de burgerij, terwijl het aan de
toonbank storm liep. Het vleesch afkomstig
van alhier op het abattoir geslachte en goed
gekeurde schapen, Was van goede kwaliteit
en zag er zeer smakelijk uit. De prijs varieer
de tusschen 35 en 50 cent per pond, al naar
mate het grovere vleesch of de fijne cotolet-
u werden gevraagd.
Indien nu de respectievelijke huismoeders
dit schapenvleesch met eenige zorg bereiden,
snoods een beetje piquant maken, door toe-
vueginvan een uitje, laurierblad, of kruid
nagel dan kan het wel eens zijn, dat het
schapenvleesch er nu eens i n kwam.
En dit zou niet alleen een zegen zijn voor
le ^penhouders, die de prijzen der scha
pen zouden zien stijgen als het binnen-
sterden van natheid. In de goten stroomden
kleine beken.
Zonderlingerwijze dacht Bob Andreas, toen
hij door de straat liep: „Wat is het toch goed
dat wij gisteren hebben gereden, vandaag zpu
't niet gedaan zijn". En meteen schoot hem
de onzin te binnen, dien hij gedacht had.
Want nu moést er een eind aan gemaakt
worden.
Hij had dien morgen een paar aanvallen j
van zielszwakte gehad; hij had het hoofd in
het zand willen1 steken en niet willen zien en
weten. Alles van dien morgen, in dat uur
voor het aanbreken van den dag moest hij ge
droomd hebben. Of uit samenkwelling hebben
saamgesteld.
Nate doet zeker veel verkeerd uit goedhar
tigheid, maar dat zou zij toch niet doen.
Dat is immers te avontuurlijk, te lichtzinnig.
Zij moest toch begrijpen, welk een ontzettend
gevaarlijk spel zij speelt. De heiligste gevoe
lens zou zij levenslang moeten huichelen,
dengeen dien zij gelukkig wilde maken, dage
lijks, elk uur, het geheele leven door bedrie
gen. Dat zou niet alleen onbedacht en' licht
zinnig van haar wezen, zooals zooveel, waar
toe haar goed hart haar hals over kop bracht,
maar het zou wreed, misdadig zijn. Het zou
haar geheele bestaan ondermijnen, het zou on
zedelijk wezen.
Hoe sterkere bewoordingen hij vond, des te
lichter werd 't hem om 't hant. En daarna
kwam toch wéér de inzinking.
„Maak je zelf nu maar zoo lang weer wat
wijs, tot je er opnieuw inzit!" zei hij spottend
tot zichzelf. „Je weet toch eigenlijk best, dat
alles waar is. Beoordeel het, zooals je ver
kiest, maak haar slecht en' geef haar naar be
lieven slechte benamingen, het help alles
niets. Het is zoo Neem er toch de proef
van. Neem die als jij jezelf vertrouwt
„Ja ik zal die nemen".
(Wordt vervolgd.)
pro. 210. 1MB-