DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Kliniek i!t Militate!» bladen. .No. 237 ftourford on ucIitLioiuie jiuirgiiii^. Abtmnaaantspriis per 3 mmirn 11.—, fr. p. post f 1.25. AdiertentiBpriisl2iCt p. regel, greets lette m pliatxraittte. Brieven fr. H. T. Beek- eo Handelsdrukkerij HERIYIs. COSTER <S ZOON, ¥oordam C 8. Tetefor. 3. ZATERDAG 7 OCTOBER. AMtiken tan onschadelijk vuurwerk. CIÜCIMATUS x i 41> Met 2ö et, @@pS@gst@®slag op d@n abonnementsprijs per 3 maanden. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van ALKMAAR brengen, ingevolge het be paalde bij art. 206 der Algemeene Politie verordening, ter algemeene kennis, dat van hei verbod tot het AFSTEKEN VAN VUUR WERKEN, door hun College, doch alléén voor. zoover betreft ONSCHADELIJKE VUURWERKEN, ONTHEFFINÜ WORDT VERLEEND OP MAANDAG 9 OCTOBER a.a., na zonsondergang tot middernacht, uitslui tend op het KAASMARKTPLEIN. Alkmaar, 28 September 1916. Burgemeester en Wethouders voornoemd, JAN DE WIT Dz,, Voorzitter, loco Burgemeester. DONATH, Secretaris. naar G. d'ANNUNZIO. Hij was geen lange man, maar hij was ma ger, lenig al3 een rietzijn hoofd scheen ge drukt door den weligen, dichten haarbos, die in lange, donkerbruine krullen omlaag golf de. Hij droeg een vollen baard, als zijn hoofd haar onverzorgdzijn blik was altijd naar den grond gericht, alsof bij steeds naar zijn bloo- te voeten Jceek. Zag hij toevallig de menschen aan, dan schrikten zij van hem, omdat de uit drukking zijner ocgen zeer vreemd was, zeer onbestemd; soms scheen het, alsof zij ver dwaasd was, maar opeens zou door een onver wachten, inwendigen glans een koortsachtige gloed ontstaan; ook zou de uitdrukking kun nen herinneren aan stil water, maar ook zou zij kunnen schitteren als het lemmet van een goeden degen. Over één zijner schouders droeg hij met uit- tartende houding een oud, rood verkleurd vest als een Spaansche jas, wat op z.uizelf een zekere elegance en aristocratischen zin verried. Men noemde hem Cincinnatus; men sprak ook over hem als over iemand, die niet heele- manl goed wijs was; ook fluisterde men van lief de-verraad, van een mestrekken, van een vlucht Toen ik hem leerde kennen, was ik dertien Jhar oud en hij boeide me levendig. Op zomer dagen als het plein leeg was en te blakeren stond in de zon en men op het gloeiende pla veisel slechts twee of drie dwalende honden zag, en slechts het eentonige gekras, door dringend en hinderlijk, waarnam van het rad van Bastians. den scharenslijper, bespiedde ik hem uren achter de gesloten luiken van ons huis. Hij wandelde langzaam in de zon rond met het uiterlijk v.an een groot heer, die zich verveelt; af en toe naderde hij heel zacht de honden, zoodat ze hem niet zouden bemerken hij nam dan een steen op, dien hij licht tus schen hen inwierp, waarop hij zich dan met onverschillige houding afwendde De honden liepen dan op hem toe, met druk staart-be- weeg, en hij stiet kleine lach-kreetjes uit, zoo als kinderen kunnen doen, alsof hij erg in zijn schik was. En ik, ik ook lachte mee dellijk. Dat kon men in zijn ©ogen waarne men. Ik zag met nieuwsgierigheid naar hem op en ik vond hem heel mooi. Hij bemerkte dit dadelijk en wendde zijn hoofd af in de rich ting der schuiten. „De zeilen .1" mompelde hij, in gedach ten. „Er zijn er twee: een boven, een beneden in liet water Hij scheen niet te begrijpen dat, wat bene den was, weerspiegeling beteekende. Ik tradut» te hem dit zoo goed mogelijk uit te leggen, ter- wij 1 hij als betooverd naar me luisterde, waar schijnlijk zonder iets er van te begrijpen. Ik herinnerde mij dat het woord „diafaan" doorzichig hem trof. Toen tuurde hij opnieuw naar de zeilen. Een klaproos-blaadje woei het water ln. Hjj volgde het met den blik, zoolang hij kon. „Dat drijft weg, ver wegzei hij wee moedig, met een onbeschrijfelijken klank in zijn stem, alsof dat blaadje hem dierbaar was geworden. Hij blikte naar den hemel omhoog, die groen gekleurd scheen en helder stond. De paars-getinte bergen teekenden zich tegen den horizon af als „een cycloop, die op zijn rug ligt"; In de verte, op de rivier, verlengde zich de ijzeren spoorbrug, die den hemel in kleine vierkantjes scheen af te snijden; diep, onder, de brug, doezelden de groene boomen weg. Een vaag geluid van stemmen klonk op uit de richting de kazerne. Ik bezat een wit huisje en in den rui men moestuin waren veel perzikken en Tresa teruggaan sprak hij een gcruimea tijd niet. Ik nam hem met volle aandacht waar en bij intuitie begreep ik vreemde dingen. „Jij hebt je moeder, die je thuis wacht en je omhelstmompelde hij eindelijk heel zacht, terwijl hij mijn hand nam. De zon daalde ach ter de bergen en de zee was vol tinten. „En jouw moeder, waar is zij?" vroeg ik hem, de oogen vol tranen. Hij zag twee musschea voor zich uit op den weg zitten; hij nam een tseen en maakte een beweging, alsof hij erop mikken wou; toen wierp hij hem heel veel verder voor zich uit. De vogels vlogen als pijlen uit den boog weg. „Vlieg heen, vlieg heen, vlieg!riep hij hen na, hen met den blik volgende, de wijde luchten in, en hij lachte heel hard, toen hij opnieuw herhaalde: „Vlieg maar heen, vlieg, vlieg! Op zekeren dag raapte ik al mijn moed bij een toen hij dicht aan mijn venster was geko men, bukte ik emit en riep luidCincinnatus Hij draaide zich dadelijk om, zag mij en lachte naar mij. Toen plukte ik een anjer uit een bloempot en wierp haar hem toe. Sedert dien dag waren we vrienden. Hij noemde mij de „kleine kroeskop". Op zekeren Zaterdag avond stond ik op de brug te turen naar het terugkeeren der visseherspinkenHet was één der wondermooie zonsondergangen, die de Jull-maand kan geven. Langzaam dr-ven de schuiten met hun oranje, roode, purperen, zwartgestreepte zeilen terug naar de aanleg plaatsen. Twee onder hen lagen reeds vastge- meerd en ontlast van de visrhvangst; de stem men der visschers en de versche geur van het zeewier drongen bij tusschenpoozen tot me door. Plotseling, toen ik mij omkeerde, zag ik Cin cinnatus geheel bezweet voor me staan; hij hield één hand achter zijn rug, alsof hij mij iets wilde verbergen, en had op zijn lippen den lad/van een speelsch kind „Hallo! jij daar, Cincinnatus!" ?ei Ik heel gelukkig, terwijl ik hem mijn wjtte handje toe stak Hij' liep nader op me toe en reikte mij een heerlijken bouquet rootte klaprozen en gou den korenaren „Dank je welWat zijn ze mooiriep ik verrukt uit. Hij wischte zich het warme voorhoofd af; toen bekeek hij zijn vochtige vingers, zag mij aan en begon te lachen. „De klaproozen zijn rood en staan midden in de velden tusschen de gele arenik zag ze staan, ik heb ze geplukt, ik heb ze jou ge bracht en jij hebt gezegdZij zijn mooi -Cincinnatus heeft ze in de velden onder de zon, die als vuur was, geplukt Hij sprak op bijna fluisterenden toon met kleine tusschenpoozen, alsof het hem moeite koste, den draad van zijn gedachtengang vast te houden; honderden verwarde beelden gin gen aan zijn geest voorbij, waarvan hij er twee, drie kon vasthouden, de juiste, de sterkst getinte; de andere vervaagden daarop oomid- p lacht te komen om ze na te zien, Tresa Mooi, mooi waren de oogen mooie Tresa. O, maar die vent Hij hield plotseling op; zeker had een som bere gedachte zijn geest doorkruist, want zijn oogen stonden woest. Hij dwong zich echter weer dadelijk tot kalmte en groette mij heel diep; toen verwij derde hij zich, onderwijl een populair liedje neuriënde. Ik zag hem vervolgens heel dikwijls; als hij de straat door kwam, riep ik hem altijd even aan om hem brood te geven. Eens bood ik hem enkele stuiverstukjes, dié mijn moeder mij had gegevenhij werd heel ernstig wees ze met een verontwaardigd gebaar terug en keerde mij den rug toe. 's Avonds ontmoette ik hem bui ten de poort; ik naderde hem en zei: „Cincinnatus, vergeef mij Hij zette het op een loopen als een opge- dier en verborg zich tusschen het ge- te. Maar den volgenden morgen wachtte hij mij op aan de voordeur van ons huis en reikte mij, glimlachend en beschaamd, een prachtig bouquet veldbloemen. Zijn oogen warm vochtig en zijn lippen beefden. Arme Cincin natus Een ander maal, 't was einde-Augustus za ten wij beiden in de laan; de zon was ondege- gaan achter de bergen. Het landschap scheen in slaap weggezonken. Hij keek naar de maan en mompelde met een kinderlijk accent, in zijn -stem „Soms ziet men haar, soms ziet men haar nietSoms ziet men haar, soms niet". Toen dacht hij een oogenblik na en zei: „De maan 1 zij heeft oogen, neus ea mon<J precies als een braaf christen en zij kijkt naar onsWie kan zeggen wat ze denkt?Wie kan 't zeggen?" Hij begon een liedje uit de Abruzzea te neu riën, een dier melancholieke wijsjes, die over de bergen weerklinken als gloeiend' de herfst- schemering daalt, nadat geoogst is. In de ver te zag men ijlings twee groote trein lantaarns als vurige monsters het half duister doorbo ren. De trein joeg voorbij, stampend en roo- kendmen hoorde 't scherpe fluitje van de lo comotief op de ijzeren brug; toen heerschte opnieuw de rust in het eindelooze, donkere land. Cincinnatus was opgestaan en riep „Daar gaat hij, daar gaat hij, ver, ver-weg, zwart en gerekt als een draak, en zijn inge wanden bergen vuur dat de demon erin brachtJa, vuur van den demoü Ik heb steeds voor mijn oogen zijn houding in dat oogenblik De onverwachte verschijning van den trein in de diepe stilte der natuur had hem beroerd. Hij bleef in gedachten gedurende den heelen terugweg. Ik had sedert eenige dagen een verandering in hem waargenomen. Het scheen, alsof hij voortdurend koorts had. Hij liep als een veu len de velden door, totdat hij uitgeput neer viel achter-adem en geheel machteloos. Dan bleef hij uren onbewegelijk, met lichtlooze oo gen, in de brandende middagzon als neerge smeten liggen. Tegen den avond wierp hij zijn oude geelachtig-verkleurde jas over zijn schouders en wandelde over het plein op en neer, met groote passeu, met het uiterlijk van een Spaansche grande. Hij ontvluchtte mii, hij bracht me geen klaprozen meer, geen veldbou- quetten, waar ik verdriet over had. De vrou wen van het land beweerden dat die man mij behekst had. Op zekeren morgen besloot ik hem tegemoet te gaan; hij sloeg zijn oogen niet naar mij op, maar kreeg een vuuroode kleur. „Wat heb je toch?" vroeg ik hem met aan drang. „mets". „Dat is niet waar". „Niets". „Dat is niet zoo". Ik bemerkte dat hij achter me heen keek, met een gloed in zijn oogen. Ik draaide me om en ik zag, bij den ingang van een winkel, een mooi meisje uit het volk. „Tresa! mompelde Cincinnatus, sterk TCrbleekmd. Ik begreep nu alles, de ongelukkige meen de in die vrouw de schoone van zijn eigen land te herkennen, die hem van zijn verstand had beroofd. Twee dagen later ontmoette hij haar op het pleinhij naderde haar lachend en zei „Je bent mooier dan de zon". Het meisje gaf hem een klinkenden oorveeg als antwoord. Er stonden straatjongens om hen heen, die begonnen te spotten. Cincinatus stond, wit als een doek, star, verschrikt tusschen hen in. Koolstronken vlogen nu de lucht in en één ervan trof hemvlak in 't gezicht. Toen wierp hij zich op zijn kwelgeesten, loeiende als een gekwetste stier; dengeen die het dichtst bij was, greep hij beet en wierp hem als een hoop vodden van zich, De beide oorlogvoerende groepen streven naar de meest zorgvuldige geheimhouding hunner interne aangelegenheden tegenover elkander en dus ook tegenover ons, neutralen, De post wordt zorgvuldig gecontroleerd Op de rsdactiehureaux der couranten zit de censor en zijn schaar of potlood knipt of schrapt meedoogenloos alles wat het belang van het land kan schaden. Vandaar dat som mige buitenlandsche bladen, o.a. de Franache „Matin," nog al eens groote witte hiaten in den tekst vertoonen, een zin breekt plotseling af, een eind verder begint een andere weer, daar tusschen in een veelzeggende ruimte: de schrijver was buiten zijn boekje gegaan, zijn geschrijf kon de goedkeuring van den censor niet wegdragen. Bijv. de „Matin" heeft een bericht ontvan gen over een onderhoud van den minister van oorlog met een ieger-commissie. Het ia reeds gezet, alreeds in den vorm, maar op het laatste oogenblik komt de censor tus- sch«nbeide. En de lezers vinden 's morgens in het nummer van 28 September: „De mi nister van oorlog heeft heden met de leger- commissie een onderhoud gehad over het vraagtuk van de sterkte"dan een paar regels wit, vervolgens weer een zin rietje weer een regel wit, en dan de bepa lingen van een wet,,die de indeeling der lich tingen bij de verschillende legercorpsen re gelt. Hier zijn dus nog slechts eenige regels uit het artikeltje weggelaten. Het komt wel voor dat van een lang opstel slechts het hoofdje blijft staan, waarop een kolom wit volgt. Aan den lezer wordt het overgela ten te raden tot welke landsgevaarlijke uitin gen het onderwerp aanledng koü geven. In andere gevallen, o.a. bij de Duitsche bladen, blijft de censor meer achter de coulis sen en censureert hij de berichten en artike len vóór ze gezet worden, de courant ziet er daardoor gaver uit, maar de zaak blijft in wezen dezelfde. We gingen op een September-namiddag eens naar de zee kijken. Het donkerblauwe wa ter stak heerlijk af tegen den lichten hemel. De vissciiersschuiten voeren twee aan twee naast elkaar voort, zij deden aan groote, onbe kende vogels, met gouden, oranje-roode vler ken denken. Achter ons en langs den oever strekten de gele duinen zich uit en diep-weg groende nog even op een wilgenbosch. „De zee is wijd, de zee is blauwmom pelde hij, als tegen zichzelf alleen, in den klank der stem lag bewondering en ontzag. „De zee is heel wijd, heel groot, er zijn vis- schen in, die de menschen ojj-eten; ook zit er het monster in de ijzeren kooi; altijd roept hij, hoewel niemand hem hoort, en hij niet bevrijd wordt, ook is er het zwarte schip, dat alleen bij nacht vaart en zij die het mochten zien, sterven datzelfde jaar Hij hield op en ging zoo dicht bij den oe ver staan, dat de kleine witte golfjes zijn voe ten bevochtigden. De hemel mag weten wat er in dat arme zieke hoofd mocht omgaan, Bij 't Ik zag hem gaan onder mijn vensters, de handen geboeid, loopend tusschen twee véld- wachters in. Het bloed stroomde hem langs zijn baardgekromd, versuft, trillend, ging hij voorbij, ondier de scheldwoorden der menigte. Ik volgde hem met mijn blik, öe oogen vol tra nen. Maar gelukkig, de kwajongen had slechts een paar kneuzingen opgeloopen, zóodat Cin cinnatus na een paar dagen weer in vrijheid was gesteld. Arme kerelHij was niet meer te herken nen! Hij was somber, wantrouwend. Ik zag hem af en toe 's avonds, als een geslagen hond, langs vuile kleine straatjes sluipen. Op een mooien October-morgen werd hij op de rails van den spoorweg gevonden, dicht bij de groote brug, met gebroken' ledematen, als een hoop bebloede vodden Arme Cincinnatus! Hij had van dichtbij het monster willen aanschouwen dat aldoor gaat, dat aldoor verder, veel verder gaat, zwart en gerekt als de draak, en waarvan de ingewanden vuur bergen, door den duivel er in gebracht Ja, 'vuur van de duivel Dg censor en de buitenlandsche pers, De levensmiddelennood in Dmtschland. Een schrijf- ster, die den Bertijners hun boter en eieren niet gunt. Lónden m de ,jZepp.'s". Propjectielen 1yaarop de Duitschers jaloersch zijn, Wat voor voordeelen de Zeppelins den Londensche kleer maker opleveren. Het „Buitenland" dat vroeger voor velen reeds door zijn onbekendheid een mystieke bekoring had, is sinds Augustus 1914, ook voor hen die er zich eertijds op konden be roemen, wat meer van de toestanden daar af te weten, een gesloten boek, of althans een boek waarvan maar enkele bladzijden zijn opengesneden, die slechts een beperkt kijkje op den inhoud ervan vergunnen en naar meer doen verlangen. Maar de censor zorgt er wel voor, dat geen mes tusschen de onopengesneden blad zijden wordt gezet. Men mag lezen wat hem goed dunkt, en mm niet. Toch geven ze wat, al geven ze niet veel, de buitenlandsche bladen, ze gunnen ons hier en daar een kijkje op wat er in een oorlogs voerend land alzoo omgaat. Natuurlijk wijden de Duitsche bladen ko lommen over de kwestie der levensmiddelen voorziening. Men zou er den indruk uit krijgen, dat het leven en streven der Duitsche en vooral der Berlijnsche bevolking zich op één groot doel concentreert, te eten te krijgen. Inderdaad, voor het voedsel, dat noodig is, om in leven te blijven, moet men thans in Berlijn, behalve zeer veel geld, ook weer een deel van dat leven terugbeta len. Het wachtwoord in Berlijn is „wach ten". „Der Tag" schreef er onlangs over „De huisvrouwen bovenaj, toch al zoo zwaar be proefd, zijn ware kunstenaressen in liet wach ten geworden. Ze „staan" boter, vleesch, eieren, aardappelen en als dat noodig is, ook melk. Houdt een vrouw het wachten niet langer uit, en valt zef lauw, dan valt ze als heldin op het veldder boodschap- peaj" A'ls de heer des huizes, zoo vertelt het blad verder, dat blijkbaar hier „bonne mine au mauvais jeu" maakt, zich moet laten scheren, neemt hij feeder afscheid van zijn familie Wie weet wanneer zij elkaar zullen terug zien! Langs alle kapperszaken gaat de rond reis. De meeste „haarbouwkundigen" zitten echter aan het front en hebben den vijand on der het mes. En toch komen alle Berlijners op den gezetlen tijd bij de ernstig in het nauw gebrachte plaatsvervangers, om - van hun lastige stoppels bevrijd te worden. Ook de dokters hebben het druk, de oor log bezorgt hen veel werk en onderwijl heeft in de wachtkamer een schare hulpzoekenden zich gemakkelijk ingericht en wacht men zijn beurt af. Natuurlijk zijn er veel ingebeelde zieken en als men eindelijk aan de beurt komt, luidt de diagnose. „Ge mankeert niets, ge moet u niet opwinden, een betere spijs vertering, eet veel kaas" „U wenscht dus kaas," vraagt de winkelier. Hij is ijzig langzaam in zijn bewegingen, her haalt effen de woorden. De koopèr vóelt zich onthutst worden onder zijn doorboren- den blik. Heeft hij iets onhandigs gedaan, iets onbetamelijks gevraagd? Snel besloten verlaat hij den winkel. Kaas is te kostbaar Hij zal liever een brillanten ring voor zijn verloofde gaan koopen. Bij den juwelier wordt men tenminste vrij vlug bediend! Terwijl het in Berlijn dus fot den „bon ton" behoort iemand te laleti wachten, komt slechts de jonge dame op de minuut af op tijd op „de" afgesproken plaats. „Gretchen" is politiek genoeg om te beseffen dat, waar zooveel jonge mannen in de loopgraven zit ten, ze de achtergeblevenen niet moet ontstem men." Tot zoover „der Tag." Beziet deze de zaak nog van den vrootij- ken kant, de „Morgenposthet blad dat zijn meer dan 400 000 abonné's voornamelijk on der den middenstand telt, die zoo zwaar den druk der tijden gevoelt, maakt ernst met de zaak, en vraagt maatregelen, die het lange wachten in queue voor de levensmiddelenwin kels beperken en een gelijkmatiger verdeeling van sommige zeer schaarsche z->'en als melk en eieren van welke laatste er in deze we ken slechts 1 per hoofd in de tien dage° voor radig was in de hand werken. Voorts heeft de „Morgenpost" nog een factor ontdekt, die de toch al zoo moeilijke levejwmiddelenvoorzieiuug van Berlijn te genwerkt Deze factor wordt gevormd door een schrijfster, Marie Diers, van wie op het oogenblik ook een verhaal „Het al te goede hart," in de Alkmaarsche courant als feuilleton verschijnt. Wat deze schrijfster wel met de levensmid delenvoorziening van Berlijn uit te staan heeft? Wel, mevr. Diers heeft haar afschuw niet kunnen bedwingen over het feit dat, ter wijl een deel van het Duitsche volk in de loopgraven in-Oost en West strijdt en om komt, te Berlijn de theaters, de bioscopes en de café's voller dan ooit zijn, en de bevolking zich schijnbaar niets aantrekt van alle jam mer en ellende die ginds geleden wordt. Dat mevr. Diers den Berlijners het beetje levensvreugde, dat er na een dag van hard werken en.wachjen voor hen overschiet, en dat vaak nog dient om hun over erger verdriet heen te zetten, niet gunt, vindt de „Morgenpost" nu nog tot daar en toe, maar erger vindt het blad het, dat zij haar „klaag liederen van Jeremia" in de agrarische pers uit, het gevolg daarvan is natuurlijk, dat men op het platteland waar men de Berlijners toch al niet mag lijden en waar men tegen woordig met grimmig leedvermaak verneemt hoe krap het in de hoofdstad is met boter en eieren nu eerst eens flink de levering van die artikelen naar Berlijn gaat bemoeilijken. Mevrouw Diers krijgt dan ook zelf wel geen boter en eieren, maar dat is voor de overige Berlijners toch slechts een schrale troost. Staat het leven in Berlijn dus tn het teeken der levensmiddelenkwestie, Londen wordt bij wijze van weerwraak geplaagd met Zeppe lins. Engelsche bladen yerklaren het, alsof de Londensche bevolking die telkens terugkee- rende luchtbezoekers als een welkome afwis seling in de dageiijksche sleur beschouwt, waarbij, nu ja, wel eens een enkel huis ver woest wordt en eenige dooden te betreuren zijn, maar die „im graszen ganzen" toch te beschouwen zijn als teekenen van machte- looze woede van een verslagen vijand. Er wordt gelachen om de nuttelooze aan vallen, welke den aanvaller, die telkens kost bare luchtkruisers verliest, meer schade be rokkenen dan den aangevallenen. Tallooze mis lukte proefnemingen van graaf Zeppelin wor den in herinnering gebracht wel een zeer poreus doekje voor het bloeden, nu men aan den lijve voelt, dat de Zeppelin hun kinder jaren te boven zijn met gebrekkige lucht schepen steekt men niet de Noordzee over en gaat men niet, zooals in de enkele zeesla gen maar al te duidelijk bleek, nauwkeurig de verschillende bewegingen van de vijande lijke vloot na. De „Daily Chronicle" gaat er nn op wijzen dat nog wel erger projectielen dan Zeppelinbommen de aarde geteisterd hebben en meent dat de Duitschers ongetwij feld wel jaloersch zullen zijn op de meteoor, die eens in Arizona gevallen is, en daar een gat sloeg van meer dan een kilometer in doorsnee en 200 meter diepte. „Als niet zeer gelukkig zegt het blad „twee derde onzer aarde met water bedekt was, zouden de meteoren, die ten getale van twintig ntil- joen per dag op haar vallen, catastrophes veroorzaken, waarbij vergeleken de gevolgen van een Zeppelinaanval kinderspel of liever spel van een heel klein duiveltje zouden zijn!" Ten laatste bevoonleelen de Zeppelins nog een bepaalde klasse van menschen, de ver vaardigers van kamerjaponnen. Wanneer te genwoordig een I.ondenaar plotseling 's nachts wordt wakker geschrikt met het be richt, dat et een „Zepp op Komst is, dan is zijn eerste impuls, om dadelijk de straat op te gaan om hem te zien en hij schiet dus zijn kamerjapon aan. De eigenaar van een der grootste I.ondensche zaken constateerde onlangs, dat hij meer dan twee maal zoo veel kamerjaponnen en chamberlooks ver kocht dan in de „pre-Zepelin" dagen. Ze worden in de- elegantste modellen vervaar digd. die aan de hoogste eischen der mode voldoen. BINNENLAND. Gemengd nieuws. DE TENTOONSTELLING DER VEGETARIëRS. Men schrijft ons uit Amsterdam: De Amsterdamsche vegetariërs en dat zijn er velen hebben liet goede idee gehad, de durev leeschprijzen dienstbaar te maken aan hun propaganda. Op de Heerengracht bij tie Vijzelstraat hebben zij een heerenhuis voor tentoonstellingsgebouw ingericht, en half Amsterdam loopt uit, om de exploitatie der planteneters te zien. Vooi het raam van het sous terrain staat een gedekte tafel, die den toeschouwer moet laten zien, waarmee een vegetariër zich heeft te „behelpen De tafel ziet er aardig uit, zelfs iet ooi logsbrood staatg oed, en de flesschen alsohoivrijc vruchtenwijn maken er bijna een feesttafel van, zoodat het ontbrekende bief stukje nauwelijks opvalt. Den heele dag door en vooral in den avond, verdringen zich de toeschouwers voor dit raam maar velen schij nen nog wat bevreesd, om binnen een kijkje te gaan nemen; men schijnt de vegetariërs nog altijd eenigszins voor menscheneters aan te zien. De hue expositiezalen op de eerste etage zijn aardig ingericht De verschillende vrudr ten engroenten wekken werkelijk de eetlust op Overigens vermelden de grafische en schema tische voadatelhagm aan dm want da voor- ALKMAARSCHE COURANT.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5