DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Kliniek i!t Militate!» bladen.
.No. 237
ftourford on ucIitLioiuie jiuirgiiii^.
Abtmnaaantspriis per 3 mmirn 11.—, fr. p. post f 1.25. AdiertentiBpriisl2iCt p. regel, greets lette m pliatxraittte. Brieven fr. H. T. Beek- eo Handelsdrukkerij HERIYIs. COSTER <S ZOON, ¥oordam C 8. Tetefor. 3.
ZATERDAG 7 OCTOBER.
AMtiken tan onschadelijk
vuurwerk.
CIÜCIMATUS
x i 41>
Met 2ö et, @@pS@gst@®slag op d@n abonnementsprijs per 3 maanden.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR brengen, ingevolge het be
paalde bij art. 206 der Algemeene Politie
verordening, ter algemeene kennis, dat van
hei verbod tot het AFSTEKEN VAN VUUR
WERKEN, door hun College, doch alléén
voor. zoover betreft ONSCHADELIJKE
VUURWERKEN, ONTHEFFINÜ WORDT
VERLEEND OP
MAANDAG 9 OCTOBER a.a.,
na zonsondergang tot middernacht, uitslui
tend op het KAASMARKTPLEIN.
Alkmaar, 28 September 1916.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
JAN DE WIT Dz,, Voorzitter,
loco Burgemeester.
DONATH, Secretaris.
naar
G. d'ANNUNZIO.
Hij was geen lange man, maar hij was ma
ger, lenig al3 een rietzijn hoofd scheen ge
drukt door den weligen, dichten haarbos, die
in lange, donkerbruine krullen omlaag golf
de. Hij droeg een vollen baard, als zijn hoofd
haar onverzorgdzijn blik was altijd naar den
grond gericht, alsof bij steeds naar zijn bloo-
te voeten Jceek. Zag hij toevallig de menschen
aan, dan schrikten zij van hem, omdat de uit
drukking zijner ocgen zeer vreemd was, zeer
onbestemd; soms scheen het, alsof zij ver
dwaasd was, maar opeens zou door een onver
wachten, inwendigen glans een koortsachtige
gloed ontstaan; ook zou de uitdrukking kun
nen herinneren aan stil water, maar ook zou
zij kunnen schitteren als het lemmet van een
goeden degen.
Over één zijner schouders droeg hij met uit-
tartende houding een oud, rood verkleurd
vest als een Spaansche jas, wat op z.uizelf
een zekere elegance en aristocratischen zin
verried.
Men noemde hem Cincinnatus; men sprak
ook over hem als over iemand, die niet heele-
manl goed wijs was; ook fluisterde men van
lief de-verraad, van een mestrekken, van een
vlucht
Toen ik hem leerde kennen, was ik dertien
Jhar oud en hij boeide me levendig. Op zomer
dagen als het plein leeg was en te blakeren
stond in de zon en men op het gloeiende pla
veisel slechts twee of drie dwalende honden
zag, en slechts het eentonige gekras, door
dringend en hinderlijk, waarnam van het rad
van Bastians. den scharenslijper, bespiedde
ik hem uren achter de gesloten luiken van ons
huis. Hij wandelde langzaam in de zon rond
met het uiterlijk v.an een groot heer, die zich
verveelt; af en toe naderde hij heel zacht de
honden, zoodat ze hem niet zouden bemerken
hij nam dan een steen op, dien hij licht tus
schen hen inwierp, waarop hij zich dan met
onverschillige houding afwendde De honden
liepen dan op hem toe, met druk staart-be-
weeg, en hij stiet kleine lach-kreetjes uit, zoo
als kinderen kunnen doen, alsof hij erg in zijn
schik was. En ik, ik ook lachte mee
dellijk. Dat kon men in zijn ©ogen waarne
men. Ik zag met nieuwsgierigheid naar hem
op en ik vond hem heel mooi. Hij bemerkte dit
dadelijk en wendde zijn hoofd af in de rich
ting der schuiten.
„De zeilen .1" mompelde hij, in gedach
ten. „Er zijn er twee: een boven, een beneden
in liet water
Hij scheen niet te begrijpen dat, wat bene
den was, weerspiegeling beteekende. Ik tradut»
te hem dit zoo goed mogelijk uit te leggen, ter-
wij 1 hij als betooverd naar me luisterde, waar
schijnlijk zonder iets er van te begrijpen. Ik
herinnerde mij dat het woord „diafaan"
doorzichig hem trof.
Toen tuurde hij opnieuw naar de zeilen. Een
klaproos-blaadje woei het water ln. Hjj volgde
het met den blik, zoolang hij kon.
„Dat drijft weg, ver wegzei hij wee
moedig, met een onbeschrijfelijken klank in
zijn stem, alsof dat blaadje hem dierbaar was
geworden.
Hij blikte naar den hemel omhoog, die
groen gekleurd scheen en helder stond. De
paars-getinte bergen teekenden zich tegen den
horizon af als „een cycloop, die op zijn rug
ligt";
In de verte, op de rivier, verlengde zich de
ijzeren spoorbrug, die den hemel in kleine
vierkantjes scheen af te snijden; diep, onder,
de brug, doezelden de groene boomen weg.
Een vaag geluid van stemmen klonk op uit de
richting de kazerne.
Ik bezat een wit huisje en in den rui
men moestuin waren veel perzikken en Tresa
teruggaan sprak hij een gcruimea tijd niet.
Ik nam hem met volle aandacht waar en bij
intuitie begreep ik vreemde dingen.
„Jij hebt je moeder, die je thuis wacht en je
omhelstmompelde hij eindelijk heel zacht,
terwijl hij mijn hand nam. De zon daalde ach
ter de bergen en de zee was vol tinten.
„En jouw moeder, waar is zij?" vroeg ik
hem, de oogen vol tranen.
Hij zag twee musschea voor zich uit op den
weg zitten; hij nam een tseen en maakte een
beweging, alsof hij erop mikken wou; toen
wierp hij hem heel veel verder voor zich uit.
De vogels vlogen als pijlen uit den boog weg.
„Vlieg heen, vlieg heen, vlieg!riep hij
hen na, hen met den blik volgende, de wijde
luchten in, en hij lachte heel hard, toen hij
opnieuw herhaalde: „Vlieg maar heen, vlieg,
vlieg!
Op zekeren dag raapte ik al mijn moed bij
een toen hij dicht aan mijn venster was geko
men, bukte ik emit en riep luidCincinnatus
Hij draaide zich dadelijk om, zag mij en
lachte naar mij. Toen plukte ik een anjer uit
een bloempot en wierp haar hem toe. Sedert
dien dag waren we vrienden. Hij noemde mij
de „kleine kroeskop". Op zekeren Zaterdag
avond stond ik op de brug te turen naar het
terugkeeren der visseherspinkenHet was één
der wondermooie zonsondergangen, die de
Jull-maand kan geven. Langzaam dr-ven de
schuiten met hun oranje, roode, purperen,
zwartgestreepte zeilen terug naar de aanleg
plaatsen. Twee onder hen lagen reeds vastge-
meerd en ontlast van de visrhvangst; de stem
men der visschers en de versche geur van het
zeewier drongen bij tusschenpoozen tot me
door.
Plotseling, toen ik mij omkeerde, zag ik Cin
cinnatus geheel bezweet voor me staan; hij
hield één hand achter zijn rug, alsof hij mij
iets wilde verbergen, en had op zijn lippen
den lad/van een speelsch kind
„Hallo! jij daar, Cincinnatus!" ?ei Ik heel
gelukkig, terwijl ik hem mijn wjtte handje toe
stak
Hij' liep nader op me toe en reikte mij een
heerlijken bouquet rootte klaprozen en gou
den korenaren
„Dank je welWat zijn ze mooiriep
ik verrukt uit.
Hij wischte zich het warme voorhoofd af;
toen bekeek hij zijn vochtige vingers, zag mij
aan en begon te lachen.
„De klaproozen zijn rood en staan midden
in de velden tusschen de gele arenik zag ze
staan, ik heb ze geplukt, ik heb ze jou ge
bracht en jij hebt gezegdZij zijn mooi
-Cincinnatus heeft ze in de velden onder de
zon, die als vuur was, geplukt
Hij sprak op bijna fluisterenden toon met
kleine tusschenpoozen, alsof het hem moeite
koste, den draad van zijn gedachtengang vast
te houden; honderden verwarde beelden gin
gen aan zijn geest voorbij, waarvan hij er
twee, drie kon vasthouden, de juiste, de sterkst
getinte; de andere vervaagden daarop oomid-
p lacht te komen om ze na te zien, Tresa
Mooi, mooi waren de oogen mooie Tresa.
O, maar die vent
Hij hield plotseling op; zeker had een som
bere gedachte zijn geest doorkruist, want zijn
oogen stonden woest.
Hij dwong zich echter weer dadelijk tot
kalmte en groette mij heel diep; toen verwij
derde hij zich, onderwijl een populair liedje
neuriënde.
Ik zag hem vervolgens heel dikwijls; als hij
de straat door kwam, riep ik hem altijd even
aan om hem brood te geven. Eens bood ik hem
enkele stuiverstukjes, dié mijn moeder mij had
gegevenhij werd heel ernstig wees ze met een
verontwaardigd gebaar terug en keerde mij
den rug toe. 's Avonds ontmoette ik hem bui
ten de poort; ik naderde hem en zei:
„Cincinnatus, vergeef mij
Hij zette het op een loopen als een opge-
dier en verborg zich tusschen het ge-
te.
Maar den volgenden morgen wachtte hij
mij op aan de voordeur van ons huis en reikte
mij, glimlachend en beschaamd, een prachtig
bouquet veldbloemen. Zijn oogen warm
vochtig en zijn lippen beefden. Arme Cincin
natus
Een ander maal, 't was einde-Augustus za
ten wij beiden in de laan; de zon was ondege-
gaan achter de bergen. Het landschap scheen
in slaap weggezonken. Hij keek naar de maan
en mompelde met een kinderlijk accent, in zijn
-stem
„Soms ziet men haar, soms ziet men haar
nietSoms ziet men haar, soms niet".
Toen dacht hij een oogenblik na en zei:
„De maan 1 zij heeft oogen, neus ea
mon<J precies als een braaf christen en zij
kijkt naar onsWie kan zeggen wat ze
denkt?Wie kan 't zeggen?"
Hij begon een liedje uit de Abruzzea te neu
riën, een dier melancholieke wijsjes, die over
de bergen weerklinken als gloeiend' de herfst-
schemering daalt, nadat geoogst is. In de ver
te zag men ijlings twee groote trein lantaarns
als vurige monsters het half duister doorbo
ren. De trein joeg voorbij, stampend en roo-
kendmen hoorde 't scherpe fluitje van de lo
comotief op de ijzeren brug; toen heerschte
opnieuw de rust in het eindelooze, donkere
land.
Cincinnatus was opgestaan en riep
„Daar gaat hij, daar gaat hij, ver, ver-weg,
zwart en gerekt als een draak, en zijn inge
wanden bergen vuur dat de demon erin
brachtJa, vuur van den demoü
Ik heb steeds voor mijn oogen zijn houding
in dat oogenblik
De onverwachte verschijning van den trein
in de diepe stilte der natuur had hem beroerd.
Hij bleef in gedachten gedurende den heelen
terugweg.
Ik had sedert eenige dagen een verandering
in hem waargenomen. Het scheen, alsof hij
voortdurend koorts had. Hij liep als een veu
len de velden door, totdat hij uitgeput neer
viel achter-adem en geheel machteloos. Dan
bleef hij uren onbewegelijk, met lichtlooze oo
gen, in de brandende middagzon als neerge
smeten liggen. Tegen den avond wierp hij
zijn oude geelachtig-verkleurde jas over zijn
schouders en wandelde over het plein op en
neer, met groote passeu, met het uiterlijk van
een Spaansche grande. Hij ontvluchtte mii, hij
bracht me geen klaprozen meer, geen veldbou-
quetten, waar ik verdriet over had. De vrou
wen van het land beweerden dat die man mij
behekst had. Op zekeren morgen besloot ik
hem tegemoet te gaan; hij sloeg zijn oogen
niet naar mij op, maar kreeg een vuuroode
kleur.
„Wat heb je toch?" vroeg ik hem met aan
drang.
„mets".
„Dat is niet waar".
„Niets".
„Dat is niet zoo".
Ik bemerkte dat hij achter me heen keek,
met een gloed in zijn oogen. Ik draaide me om
en ik zag, bij den ingang van een winkel, een
mooi meisje uit het volk.
„Tresa! mompelde Cincinnatus, sterk
TCrbleekmd.
Ik begreep nu alles, de ongelukkige meen
de in die vrouw de schoone van zijn eigen land
te herkennen, die hem van zijn verstand had
beroofd.
Twee dagen later ontmoette hij haar op het
pleinhij naderde haar lachend en zei
„Je bent mooier dan de zon".
Het meisje gaf hem een klinkenden oorveeg
als antwoord.
Er stonden straatjongens om hen heen, die
begonnen te spotten. Cincinatus stond, wit als
een doek, star, verschrikt tusschen hen in.
Koolstronken vlogen nu de lucht in en één
ervan trof hemvlak in 't gezicht. Toen wierp
hij zich op zijn kwelgeesten, loeiende als een
gekwetste stier; dengeen die het dichtst bij
was, greep hij beet en wierp hem als een hoop
vodden van zich,
De beide oorlogvoerende groepen streven
naar de meest zorgvuldige geheimhouding
hunner interne aangelegenheden tegenover
elkander en dus ook tegenover ons, neutralen,
De post wordt zorgvuldig gecontroleerd
Op de rsdactiehureaux der couranten zit de
censor en zijn schaar of potlood knipt of
schrapt meedoogenloos alles wat het belang
van het land kan schaden. Vandaar dat som
mige buitenlandsche bladen, o.a. de Franache
„Matin," nog al eens groote witte hiaten in
den tekst vertoonen, een zin breekt plotseling
af, een eind verder begint een andere weer,
daar tusschen in een veelzeggende ruimte: de
schrijver was buiten zijn boekje gegaan, zijn
geschrijf kon de goedkeuring van den censor
niet wegdragen.
Bijv. de „Matin" heeft een bericht ontvan
gen over een onderhoud van den minister
van oorlog met een ieger-commissie. Het ia
reeds gezet, alreeds in den vorm, maar op
het laatste oogenblik komt de censor tus-
sch«nbeide. En de lezers vinden 's morgens
in het nummer van 28 September: „De mi
nister van oorlog heeft heden met de leger-
commissie een onderhoud gehad over het
vraagtuk van de sterkte"dan een
paar regels wit, vervolgens weer een zin
rietje weer een regel wit, en dan de bepa
lingen van een wet,,die de indeeling der lich
tingen bij de verschillende legercorpsen re
gelt. Hier zijn dus nog slechts eenige regels
uit het artikeltje weggelaten. Het komt wel
voor dat van een lang opstel slechts het
hoofdje blijft staan, waarop een kolom wit
volgt. Aan den lezer wordt het overgela
ten te raden tot welke landsgevaarlijke uitin
gen het onderwerp aanledng koü geven.
In andere gevallen, o.a. bij de Duitsche
bladen, blijft de censor meer achter de coulis
sen en censureert hij de berichten en artike
len vóór ze gezet worden, de courant ziet
er daardoor gaver uit, maar de zaak blijft
in wezen dezelfde.
We gingen op een September-namiddag
eens naar de zee kijken. Het donkerblauwe wa
ter stak heerlijk af tegen den lichten hemel.
De vissciiersschuiten voeren twee aan twee
naast elkaar voort, zij deden aan groote, onbe
kende vogels, met gouden, oranje-roode vler
ken denken. Achter ons en langs den oever
strekten de gele duinen zich uit en diep-weg
groende nog even op een wilgenbosch.
„De zee is wijd, de zee is blauwmom
pelde hij, als tegen zichzelf alleen, in den
klank der stem lag bewondering en ontzag.
„De zee is heel wijd, heel groot, er zijn vis-
schen in, die de menschen ojj-eten; ook zit er
het monster in de ijzeren kooi; altijd roept hij,
hoewel niemand hem hoort, en hij niet bevrijd
wordt, ook is er het zwarte schip, dat alleen
bij nacht vaart en zij die het mochten zien,
sterven datzelfde jaar
Hij hield op en ging zoo dicht bij den oe
ver staan, dat de kleine witte golfjes zijn voe
ten bevochtigden. De hemel mag weten wat er
in dat arme zieke hoofd mocht omgaan, Bij 't
Ik zag hem gaan onder mijn vensters, de
handen geboeid, loopend tusschen twee véld-
wachters in. Het bloed stroomde hem langs
zijn baardgekromd, versuft, trillend, ging hij
voorbij, ondier de scheldwoorden der menigte.
Ik volgde hem met mijn blik, öe oogen vol tra
nen.
Maar gelukkig, de kwajongen had slechts
een paar kneuzingen opgeloopen, zóodat Cin
cinnatus na een paar dagen weer in vrijheid
was gesteld.
Arme kerelHij was niet meer te herken
nen! Hij was somber, wantrouwend. Ik zag
hem af en toe 's avonds, als een geslagen
hond, langs vuile kleine straatjes sluipen.
Op een mooien October-morgen werd hij op
de rails van den spoorweg gevonden, dicht bij
de groote brug, met gebroken' ledematen, als
een hoop bebloede vodden
Arme Cincinnatus! Hij had van dichtbij
het monster willen aanschouwen dat aldoor
gaat, dat aldoor verder, veel verder gaat,
zwart en gerekt als de draak, en waarvan de
ingewanden vuur bergen, door den duivel er
in gebracht Ja, 'vuur van de duivel
Dg censor en de buitenlandsche
pers, De levensmiddelennood
in Dmtschland. Een schrijf-
ster, die den Bertijners hun boter
en eieren niet gunt. Lónden
m de ,jZepp.'s". Propjectielen
1yaarop de Duitschers jaloersch
zijn, Wat voor voordeelen de
Zeppelins den Londensche kleer
maker opleveren.
Het „Buitenland" dat vroeger voor velen
reeds door zijn onbekendheid een mystieke
bekoring had, is sinds Augustus 1914, ook
voor hen die er zich eertijds op konden be
roemen, wat meer van de toestanden daar af
te weten, een gesloten boek, of althans een
boek waarvan maar enkele bladzijden zijn
opengesneden, die slechts een beperkt kijkje
op den inhoud ervan vergunnen en naar meer
doen verlangen.
Maar de censor zorgt er wel voor, dat
geen mes tusschen de onopengesneden blad
zijden wordt gezet. Men mag lezen wat hem
goed dunkt, en mm niet.
Toch geven ze wat, al geven ze niet veel,
de buitenlandsche bladen, ze gunnen ons hier
en daar een kijkje op wat er in een oorlogs
voerend land alzoo omgaat.
Natuurlijk wijden de Duitsche bladen ko
lommen over de kwestie der levensmiddelen
voorziening. Men zou er den indruk uit
krijgen, dat het leven en streven der Duitsche
en vooral der Berlijnsche bevolking
zich op één groot doel concentreert, te eten
te krijgen. Inderdaad, voor het voedsel, dat
noodig is, om in leven te blijven, moet men
thans in Berlijn, behalve zeer veel geld,
ook weer een deel van dat leven terugbeta
len. Het wachtwoord in Berlijn is „wach
ten". „Der Tag" schreef er onlangs over „De
huisvrouwen bovenaj, toch al zoo zwaar be
proefd, zijn ware kunstenaressen in liet wach
ten geworden. Ze „staan" boter, vleesch,
eieren, aardappelen en als dat noodig is,
ook melk. Houdt een vrouw het wachten
niet langer uit, en valt zef lauw, dan valt ze
als heldin op het veldder boodschap-
peaj"
A'ls de heer des huizes, zoo vertelt het blad
verder, dat blijkbaar hier „bonne mine au
mauvais jeu" maakt, zich moet laten scheren,
neemt hij feeder afscheid van zijn familie
Wie weet wanneer zij elkaar zullen terug
zien! Langs alle kapperszaken gaat de rond
reis. De meeste „haarbouwkundigen" zitten
echter aan het front en hebben den vijand on
der het mes. En toch komen alle Berlijners
op den gezetlen tijd bij de ernstig in het
nauw gebrachte plaatsvervangers, om - van
hun lastige stoppels bevrijd te worden.
Ook de dokters hebben het druk, de oor
log bezorgt hen veel werk en onderwijl heeft
in de wachtkamer een schare hulpzoekenden
zich gemakkelijk ingericht en wacht men zijn
beurt af. Natuurlijk zijn er veel ingebeelde
zieken en als men eindelijk aan de beurt
komt, luidt de diagnose. „Ge mankeert niets,
ge moet u niet opwinden, een betere spijs
vertering, eet veel kaas"
„U wenscht dus kaas," vraagt de winkelier.
Hij is ijzig langzaam in zijn bewegingen, her
haalt effen de woorden. De koopèr vóelt
zich onthutst worden onder zijn doorboren-
den blik. Heeft hij iets onhandigs gedaan,
iets onbetamelijks gevraagd? Snel besloten
verlaat hij den winkel. Kaas is te kostbaar
Hij zal liever een brillanten ring voor zijn
verloofde gaan koopen. Bij den juwelier wordt
men tenminste vrij vlug bediend!
Terwijl het in Berlijn dus fot den „bon
ton" behoort iemand te laleti wachten, komt
slechts de jonge dame op de minuut af op
tijd op „de" afgesproken plaats. „Gretchen"
is politiek genoeg om te beseffen dat, waar
zooveel jonge mannen in de loopgraven zit
ten, ze de achtergeblevenen niet moet ontstem
men." Tot zoover „der Tag."
Beziet deze de zaak nog van den vrootij-
ken kant, de „Morgenposthet blad dat zijn
meer dan 400 000 abonné's voornamelijk on
der den middenstand telt, die zoo zwaar den
druk der tijden gevoelt, maakt ernst met de
zaak, en vraagt maatregelen, die het lange
wachten in queue voor de levensmiddelenwin
kels beperken en een gelijkmatiger verdeeling
van sommige zeer schaarsche z->'en als melk
en eieren van welke laatste er in deze we
ken slechts 1 per hoofd in de tien dage° voor
radig was in de hand werken.
Voorts heeft de „Morgenpost" nog een
factor ontdekt, die de toch al zoo moeilijke
levejwmiddelenvoorzieiuug van Berlijn te
genwerkt Deze factor wordt gevormd door
een schrijfster, Marie Diers, van wie
op het oogenblik ook een verhaal „Het al te
goede hart," in de Alkmaarsche courant als
feuilleton verschijnt.
Wat deze schrijfster wel met de levensmid
delenvoorziening van Berlijn uit te staan
heeft? Wel, mevr. Diers heeft haar afschuw
niet kunnen bedwingen over het feit dat, ter
wijl een deel van het Duitsche volk in de
loopgraven in-Oost en West strijdt en om
komt, te Berlijn de theaters, de bioscopes en
de café's voller dan ooit zijn, en de bevolking
zich schijnbaar niets aantrekt van alle jam
mer en ellende die ginds geleden wordt.
Dat mevr. Diers den Berlijners het beetje
levensvreugde, dat er na een dag van hard
werken en.wachjen voor hen overschiet,
en dat vaak nog dient om hun over erger
verdriet heen te zetten, niet gunt, vindt de
„Morgenpost" nu nog tot daar en toe, maar
erger vindt het blad het, dat zij haar „klaag
liederen van Jeremia" in de agrarische pers
uit, het gevolg daarvan is natuurlijk, dat men
op het platteland waar men de Berlijners
toch al niet mag lijden en waar men tegen
woordig met grimmig leedvermaak verneemt
hoe krap het in de hoofdstad is met boter en
eieren nu eerst eens flink de levering van
die artikelen naar Berlijn gaat bemoeilijken.
Mevrouw Diers krijgt dan ook zelf wel geen
boter en eieren, maar dat is voor de overige
Berlijners toch slechts een schrale troost.
Staat het leven in Berlijn dus tn het teeken
der levensmiddelenkwestie, Londen wordt bij
wijze van weerwraak geplaagd met Zeppe
lins. Engelsche bladen yerklaren het, alsof de
Londensche bevolking die telkens terugkee-
rende luchtbezoekers als een welkome afwis
seling in de dageiijksche sleur beschouwt,
waarbij, nu ja, wel eens een enkel huis ver
woest wordt en eenige dooden te betreuren
zijn, maar die „im graszen ganzen" toch
te beschouwen zijn als teekenen van machte-
looze woede van een verslagen vijand.
Er wordt gelachen om de nuttelooze aan
vallen, welke den aanvaller, die telkens kost
bare luchtkruisers verliest, meer schade be
rokkenen dan den aangevallenen. Tallooze mis
lukte proefnemingen van graaf Zeppelin wor
den in herinnering gebracht wel een zeer
poreus doekje voor het bloeden, nu men aan
den lijve voelt, dat de Zeppelin hun kinder
jaren te boven zijn met gebrekkige lucht
schepen steekt men niet de Noordzee over
en gaat men niet, zooals in de enkele zeesla
gen maar al te duidelijk bleek, nauwkeurig
de verschillende bewegingen van de vijande
lijke vloot na. De „Daily Chronicle" gaat er
nn op wijzen dat nog wel erger projectielen
dan Zeppelinbommen de aarde geteisterd
hebben en meent dat de Duitschers ongetwij
feld wel jaloersch zullen zijn op de meteoor,
die eens in Arizona gevallen is, en daar een
gat sloeg van meer dan een kilometer in
doorsnee en 200 meter diepte. „Als niet
zeer gelukkig zegt het blad „twee derde
onzer aarde met water bedekt was, zouden
de meteoren, die ten getale van twintig ntil-
joen per dag op haar vallen, catastrophes
veroorzaken, waarbij vergeleken de gevolgen
van een Zeppelinaanval kinderspel of liever
spel van een heel klein duiveltje zouden
zijn!"
Ten laatste bevoonleelen de Zeppelins nog
een bepaalde klasse van menschen, de ver
vaardigers van kamerjaponnen. Wanneer te
genwoordig een I.ondenaar plotseling
's nachts wordt wakker geschrikt met het be
richt, dat et een „Zepp op Komst is, dan is
zijn eerste impuls, om dadelijk de straat op
te gaan om hem te zien en hij schiet dus
zijn kamerjapon aan. De eigenaar van een
der grootste I.ondensche zaken constateerde
onlangs, dat hij meer dan twee maal zoo
veel kamerjaponnen en chamberlooks ver
kocht dan in de „pre-Zepelin" dagen. Ze
worden in de- elegantste modellen vervaar
digd. die aan de hoogste eischen der mode
voldoen.
BINNENLAND.
Gemengd nieuws.
DE TENTOONSTELLING DER
VEGETARIëRS.
Men schrijft ons uit Amsterdam:
De Amsterdamsche vegetariërs en dat
zijn er velen hebben liet goede idee gehad,
de durev leeschprijzen dienstbaar te maken
aan hun propaganda. Op de Heerengracht bij
tie Vijzelstraat hebben zij een heerenhuis voor
tentoonstellingsgebouw ingericht, en half
Amsterdam loopt uit, om de exploitatie der
planteneters te zien.
Vooi het raam van het sous terrain staat
een gedekte tafel, die den toeschouwer moet
laten zien, waarmee een vegetariër zich heeft
te „behelpen De tafel ziet er aardig uit, zelfs
iet ooi logsbrood staatg oed, en de flesschen
alsohoivrijc vruchtenwijn maken er bijna een
feesttafel van, zoodat het ontbrekende bief
stukje nauwelijks opvalt. Den heele dag door
en vooral in den avond, verdringen zich de
toeschouwers voor dit raam maar velen schij
nen nog wat bevreesd, om binnen een kijkje te
gaan nemen; men schijnt de vegetariërs nog
altijd eenigszins voor menscheneters aan te
zien.
De hue expositiezalen op de eerste etage
zijn aardig ingericht De verschillende vrudr
ten engroenten wekken werkelijk de eetlust op
Overigens vermelden de grafische en schema
tische voadatelhagm aan dm want da voor-
ALKMAARSCHE COURANT.