Het leest van Sint maarten
Damrubriek.
Honderd en Zeventiende Jaargang.
Zaterdag
11 November.
FEUILLETON.
D© Zeevalli.
Kroniels..
iu de maneschijn
(11 November).
Sint Maarten, de bisschop van Tours, die
omstreeks het jaar 400 stierf, is de heilige,
die in sommige streken Sint Nicolaas in po
pulariteit naar de kroon steekt.
Zeer terecht geniet hij deze populariteit:
eigenlijk is alleen te verwonderen, waarom
hij in andere streken in vergetelheid is ge
raakt in tegenstelling met zijn collega Nico
laas. Evenals, deze toch was Sint Maarten
een weldoener, niet in 't bijzonder een kin
dervriend, maar de milddadige gever aan
de armen, die zelfs zoo- ver ging, dat hij zijn
mantel half afsneed om met de helft een kou
lijder te dekken.
Met den halven mantel wordt het Utrecht
sche wapen in verband gebracht. De stad
Utrecht n.l. koos (evenals verschillende an
dere b.v. Doesburg) Sint Maarten als schuts
patroon en, daar de mantel van St. M. ge
woonlijk rood afgebeeld werd, wil men hier
uit verklaren, waarom het Utrechtsche stede
wapen half rood, half blank (zilver) is. Op
het Domplein te Utrecht kan men boven het
poorjt, dat den ingang tot de Domklooster-
gang markeert, Sint Maarten zien afgebeeld,
bezig met den verheffenden arbeid van het
manteldoorsnijden. In de gang zelf vindt
men de geschiedenis van den heilige in ver
schillende fazen voorgesteld in keurig ge
restaureerd beeldhouwwerk op de tympans
aan de buitenzijde der boogvensters. Op
merkelijk mag het heeten, dat de stad
Utrecht, wier bevolking toch niet sterk den
nivelleerenden invloed van den tijdgeest on
dergaat, geen sporen meer vertoont van een
openbare viering van den St. Maartensdag,
zooals die in andere landstreken is overge
bleven. In geheel Vlaanderen, Holland,
Kennemerland, Oost- en West-FriesLand en
gedeelten van Duitschland was oudtijds de
St. Maartensdag of liever-avond "gewijd aan
amusement buitenshuis. Hoofdzakelijk be
stond de pret uit het stoken van St. Maar
tensvuren, waarvan de symboliek deze was,
dat de dankbare menschen Sint Maarten, die
zelf kou leed om anderen te dekken, noodig-
den om zich aan hun vuren te komen war
men. De talrijke St. Maartensliederen, die
grootendeels in geschrift vastgelegd zijn en
anderdeels in den volksmond voortleven,
wijzen deze bedoeling onweerlegbaar uit.
Zoo luidde het Utrechtsche liedje:
Stookt nu vier, maakt nu vier!
Sinter Maarten die komt hier,
Al met zijn bloote armen,
Hij zou 'm gaarne warmen.
Was het stoken van vuren meer1 het
der volwassenen, de jeugd vermaakte
met het zingen van St. Maartensliederen aan
de huizen der ingezetenen, een verkapt bedel-
partijtje zooals op St. Nicolaasavond. De
kindeken droegen kaarsjes in lantaarns aan
stokken, soms in geïmproviseerde lantaam-
tjes uit bieten of rapen door uithollen ge
maakt.
In de/meeste streken behoort de viering tot
het verledene; zooals reeds opgemerkt werd
in Utrecht; maar bovendien in geheel Zuid-
Holland en Friesland. Daarentegen bloeit
ze nog in Westphalen, de Rijnprovmcie,
Hannover, in Vlaanderen en, wat ons land
betreft, voornamelijk in Noord-Holland, of
schoon ook overblijfselen te vinden zijn iü
Gelderland, Noord-Limburg en Brabant.
Overal in deze plaatsen bestaat de feest
viering in het zingen aan de huizen door
kinderen, die lichtjes meevoeren en er zeer
op gesteld zijn om hun zang beloond te
zien.
De liedjes verschillen naar de landstreken,
ofschoon de kern vrijwel dezelfde is. Van
ouds was het de berijmde vraag naar brand
stoffen voor het St. Maartensvuur, ofschoon
ook andere inhoud veel voorkomt. In Noord-
Hollanti zijn o.a. bekend:
Sinte Sinte-Maarten
De kalveren dragen staarten-
De koeien dragen horens
De klokken dragen torens.
De torens dragen klokken
Mi 6 U® tneisfe® dragen rokken,
De jongens dragen broeken
Oude wijven schutteldoeken.
Turref in d? murref -
Hoog op de klompen,
Laag op de muilen,
Meisje-me-Griet, ken je me niet
Buurman die is dronken.
Wie heeft buurman dronken gemaakt?
Sint Jan, Sint Jan,
Uit de vergulde Pijpekan.
Dit lied wordt te Alkmaar nog gezongen
(wellicht ook elders),
In Medemblik luidt het:
N Sinte Maartens veugeltje
Zat al op ien heuveltje,
Zat al op ien stokkie,
Met zijn rood, rood rokkie, enz.
Uit den mond van een ingezetene van Ha-
l'renkarspel noteerde ik het volgende, dat ik
nergens in de uitgebreide litteratuur over
dit onderwerp terugvond:
Sinte Maarten heeft een koe,
Die moet naar den slager toe.
Is ie vet of is ie mager,
Evenwel gaat ie naar den slager.
De jongens dragen broeken, enz.
Het genoemde Alkmdarsche liedje ver
toont overeenkomst met het Hoornsche, dat
luidt:
Turref in de murref en de maan die schijnt.
De meid is mooi al is ze wat zwart.
De molen is verbrand.
Daar is geen beter meid in Holland.
De brand vliegt in de lantaren,
De vonken vlfegen er uit."
Wie heeft buurman dronken gemaakt?
Steven van der Klokken!
Ter G o if w gist in „De Volksverma
ken,!' dat aan dit lied een vergeten feit uit de
Hoornsche geschiedenis ten grondslag moet
liggen, althans hij kan de mooie zwarte
meid, den verbranden molen en den dronken
buurman niet verklaren. Echter schijnen de
ze bestanddeelen niet speciaal Hoornsch te
zijn, tenminste een ander te Alkmaar opge
vangen liedje luidt:
Sinte Sinte-Maarten.
Turref in de murref in de maneschijn,
Hoog op de klompen,
Laag op de muilen,
Besje-me-Griet, zeg het niet
Wie heeft burman dronken gemaakt,
Steven van der Klokken
De meisjes dragen rokken
De jongens dragen broeken
Oude wijven schutteldoeken.
Brand in de lantaren,
De vonken vliegen er uit,
De meisjes loopen om garen,
De jongens om beschuit.
Men treft hierin dezelfde onverklaarbare
factoren aan als in het Hoornsche lied. Mo
gelijk sloeg het lied in gewijzigden vorm
over van Hoorn naar Alkmaar of omgekeerd.
Opmerkelijk is nog, dat in den onmiddel-
lijken omtrek van Hoorn, toch een bij uitstek
Roomsche streek, geen sporen van het St.
Maartensfeest te vinden zijn. Het sterkst
bloeit het feest in de dorpen van de streek
ongeveer tusschen Alkmaar en Schagen, met
inbegrip van deze steden. De bovengenoem
de zegsman uit Harenkarspel heeft de ge
woonte om elk kind, dat zich op Sint Maar
ten aanmeldt, één cent te geven, hetgeen hem
vorig jaar op 1.25 kwam te staan. Zelfs
de zeer kleine kinderen, die nog nauwelijks
loopen en zingen kunnen, deden er mee aan
't feest, allerlei geïmproviseerde lantaarns
werden gebruikt tot zelfs een samenstel van
eenige koolbladeren. Een verbastering
dreigt daar, doordat de grootere kinderen
niet meer de traditioneelè versjes, maar meer
stemmige schoolliederen zingen, die geen
verband met het feest houden. Dezelfde ver
bastering heeft plaats te Schagen, alwaar
nieuw genoeg het zingen niet gepaard
gaat met geld-ophalen. In ander opzicht is
men daar weer zeer conservatief: de opge
schoten jongens bezorgen daar n.l. de politie
veel last met het vuurtje-stoken. In dat op
zicht toonen ze zich verwant aan „die jonghe
boefkens" tegen wie een Dordtsche keur van
1443 straf bedreigde, „so die jonghe boefkens
op St. Maartensavond lestlecfen veel onrede-
likheden bedreven mit groote vuren te bemen
opter straten," enz. (J. ter Gouw. De
volksvermaken. 1871).
Ook in Hoorn is het vuurtje-stoken een
geliefd vermaak. Weken tevoren zamelen de
jongens brandstoffen op en verstoppen ze
tusschen de versnijdingen van huizen en el
ders. Circa 30 jaar geleden dacht aldaar een
politie-inspecteur een eind te maken aan dit I eens. De overgeleverde versjes kunnen de op-
werk
zich
Roman uit hat laatst der I6a eeuw,
naar 'i Engalsah van RAFAül MBAfHHL
18)
„Het weer is mij tegen geweest. Het was
mijn bedoeling niet zoo ver naar het zuiden
met u te gaan. Maar wij zijn door den storm
voortgedreven. Dat is nu voorbij en zoo u be-
looven wilt geen klacht tegen mij in te bren
gen en het verlies te vergoeden, dat ik lijd,
door uit mijn richting te gaan en een lading
te missen, zal ik keeren en u binnen een week
weer naar huis brengen".
„Wat een schelm ben je,, dat je aan niemand
je woord kunt houdenriep hij. „Eerst neem
je geld aan, om mij weg te voerenen dan
moet ik je weer betalen om mij terug te bren
gen".
„U doet me onrecht, Heer, dat zweer ik u
Ik kan trouw zijn als eerlijke lieden mij ge
bruiken en dat moet u weten, Sir Olivier.
Maar wie aan schelmen zijn woord houdt is
een dwaas en dat ben ik niet, zooals u ook
moest weten. Ik heb dit gedaan, opdat u een
schurk zoudt leeren kennen en kunnen dwars-
boomenj zoowel als opdat ik wat voordeel van
mijn schip zou hebben. Ik ben oprecht met u,
Sir Olivier. Ik heb twee honderd pond in geld
en sieraden van uw broeder gehad. Geef mij
hetzelfde en1
Maar plotseling was Sir Olivier's lusteloos
heid verdwenen. Ze viel als een mantel van
hem af, en hij zat rechtop, klaar wakker en
zelfs eenigsztns boos.
„Wat zeg je?" riep hij, met scherpe, luide
stem.
De kapitein keek hem aan. „Ik zeg, dat als
u mij dezelfde som wilt betalen, die uw broe
der mij betaalde om u weg te voeren
„Mijnb roeder?" brulde de ridder. „Zeg je
mijn broeder?"
„Ik zei uw broeder".
„Jonker Lionel?" vroeg de ander nog.
„Welke andere broeders hebt u?" vroeg
Leigh.
.r ontstond een pauze en Sir Olivier keek
recht voor zich uit, zijn hoofd neergezonken
tusschen de schouders. „Laat ik het begrij
pen", zei hij eindelijk.Zeg je, dat mijn broe
der Lionel je geld gaf om mij weg te voeren
in één woord dat mijn aanwezigheid hier
aan boord van dit ellendige schip zijn werk
is?"
„Wian anders had u verdacht? jOf dacht u,
dat ik het voor mijn pleizier deed?"
„Antwoordt mij", brulde Sir Olivier, zich
wringend in zijn banden.
„Ik heb u reeds meer dan eens geantwoord.
Toch zal ik u nog eenmaal zeggen, daar u
traag in het begrijpen zijt, dat mij door uw
broeder Jonker Lionel Tressilian, twee hon
derd pond betaald is, om u naar Barbertje te
voeren en daar als slaaf te verkoopen. Is het
u nu duidelijk?"
„Zoo duidelijk als het valsch is.
gemeene hond!"
Je liegt,
„Kalm, kalm!" zei Leigh goedmoedig.
„Ik zeg, dat je liegt".
Leigh keek hem een oogenblik aan. „Waait
de wind uit dien hoek!" zei hij eindelijk en
zonder een woord meer stond hij op en ging
naar een kast tegen den houten muur van de
kajuit. Hij opende die en haalde er een lede
ren zak uit. Daar nam hij een hand vol juwee-
len uit. Hij hield ze Sir Olivier onder den
neus. „Waarschijnlijk", zei hij, „zult u eenige
ervan kennen. Zij zijn me gegeven om de som
vol te maken, daar uw broeder niet de geheele
twee honderd pond ia geld had. Bekijk ze".
eeuwenoude vuurfestijn: het resultaat -was
een interpellatie in den gemeenteraad. Merk
waardigerwijs wordt het feest in Hoorn niet
op 11 November gevierd, maar 14 dagen na
de kermis, die in Augustus valt. Wat de
reden dezer vervroeging is, weet Ter Gouw
niet te verklaren, evenmin kent hij een Ger-
maansch feest, dat omstreeks 11 November
viel. Om de laatste reden yerwerpt hij dan
ook anderer meening, dat St, Maarten een
oud-LIeidensch, later gekerstend feest zou zijn.
Uit den mond van een Hoomschen-ex-vuurtje-
stoker teekende ik op, dat de oorsprong der
vuren gezocht moet worden in het verbranden
van stroo en stoppels op de velden door de
Germanen, na het binnenhalen van den oogst.
Deze meening die ik nergens bevestigd las
of hoorde) zou voor de vervroegde viering in
Hoorn zeer aannemelijk zijn: immers, eind
Aug. of begin September is de oogst ruim
schoots binnen, dus waartoe met de opruiming
van stroo en stoppels dan gewacht tot half
Nov.? Waar echter Hoorn alleen uitzon
dering maakt op den regel, is het te gevaarlijk
tot deze oplossing te besluiten, temeer omdat
we ons zoodoende den oorsprong der vuren
Germaansch denken, welke verklaring Ter
Gouw terecht vicieus acht. „Vreugdevuren
zijn van alle tijden en niet uitsluitend Ger
maansch," zegt hij.
Deze schrijver geeft ook de verklaring van
de vreemde, uitdrukking „turref in de murref".
Deze uitdrukking zou oorspronkelijk voorge
komen zijn in het Amsterdamsche liedje:
Martijn,
Turref in de murref in de maneschijn
Gooi in den mos,
Gooi in den wijn,
Hier woont Sint her Martijn
„Murref" is het Amsterdamsche „mond",
en de onredelijkheid- om turf in den mond te
steken, zou geen andere functie hebben dan
om 't rijm en de alliteratie te hulp te komen!
Een1 sobere verklaring inderdaad! Mooier is
die omtrent „gooi in den mos" en „gooi in den
wijn". Ondanks alle quasi-verklaring, die de
ze uitdrukkingen voor verbasteringen aan
ziet, moeten ze aldus luiden. Haar bedoeling
is geen andere dan om tot drinken aan te
sporen. Deze bedoeling wordt verduidelijkt
door de vermelding, dat van oudsher te Dord
recht, de stapelstad der Fransche wijnen, .de
ze op St. Maarten gekelderd werden, hetgeen
onder alle standen tot wijndrinken op dien
dag aanleiding gegeven heeft. Hieraan wor
den dan weer verschillende historische bijzon
derheden gekoppeld o.a. dat de Saracenen
Jaffa op St. Maartensavond overrompelden,
en dat bisschop Frederik van Blankenheim
op dien avond Wageningen verraste, welke
wapenfeiten hun gunstigen afloop dankten
aan de dronkenschap der verdedigers.
Het Amsterdamsche liedje had nog 'twee
coupletten en een bis-eouplet voor 't geval de
bedelpartij niet in goede aarde viel.
Het laatste luidde:
Een zakkie met zemel, een zakkie met kruit,
Hier hangt de gierige duvel uit!
Hiermee werd een verwensching bedoeld,
de zemelen doelden op broodgebrek en het
„zakkie met kruit" op het kruitbuideltje, dat
als genadegift het slachtoffer van den brand
stapel op de borst gehangen werd.
Te Amsterdam was het openbare'feestver-
toon reeds in 1871 sedert verscheidene jaren
uitgestorven. Op het noordelijkste puntje van
Noord-Holland, bet eiland Terschelling,
wordt het nog heden ten dage gevierd op de
in ons land meest karakteristieke wijze. Jaap
Kunst verhaalt er van in „Terschellinger
volksleven". Eén der kinderen stelt daar n.l.
den heilige zelf voor (vergelijk de St. Nico
laasviering), is in 't wit gekleed en getooid
met de schaarsche herfstbloemen. Om den hals
draagt de kleine .het centenzakje en soms heeft
hij nog een masker voor. De schrijver deelt
twee verschillende liedjes mee, die op de wes
telijke en op de oostelijke helft van het eiland
onderscheidenlijk in zwang zijn. Hoe gunstig
steekt deze rijkdom aan bijzonderheden in dit
verwijderd oord af tegen het gemis aan eigen
aardigheden in het Noordhollandsche dorp
Sint Maarten, dat juist'door zijn naam bij
zondere betrekking tot den heilige doet ver
moeden. Aldaar echter geschiedt de viering op
geen wijze, die iets afwijkt van de Noordhol-
landsch-plattelandsche.
Tot slot nog iets over den Sint Maartens-
vogel. Steeds wordt Sint Maarten in verband
gedacht tot een vogel, maar over het soort van
dit dier worden de geleerden het maar niet
lossing niet brengen, maar maken in tegen
deel cle verwarring nog grooter. Zoo is te
Cuijk aan de Maas in zwang het liedje:
Sinter Maartens veugeltjen
Heeft een blauw keugeltjen
Heeft een rood staartjen,
Hoepsa Sintermaarten.
En De Coussemaker deelt in
Chants pop. des Flamands de France het vol
gende mee: j
Sinter Maarten heeft een veugeltje
met een rood keuveltje,
met een rood rood rokje an,
dat is Sinter Maartens man.
De uitgever van het werk verklaart, dat
keuvel is kovel of kap. In het eerste liedje
wordt de vogel dus verondersteld een blau
wen kop te hebben, in het tweede een roo-
den. De genoemde uitgever zegt verder, dat,
keuvel" door
nu het woord
ten niet meer bekend
het keuveltje aan het
is. Deze opmerking
de mees-
wordt, men met
knoeien gegaan
zou ik letterlijk
haspelt men er keu-
lkaar (al domineert
willen overnemen met betrekkig tot het woord
„keugeltje". Een' paar geslachten terug werd
in Noord-Holland het woord keügel is lan
taarn nog verstaanthans
geitje en keuveltje door el
keugeltje). In dit verband dient ook de aan
dacht' geschonken te worden aan het liedje,
dat Gerard van Doesburg in „Ons Blad' gaf,
als zijnde, in Westphalen en Hannover in
zwahg.
Kipp kapp kogel
Sünt de Martins vogel
Hier waohnt de rieke Mann
Die us gaut wat gawen kann; enz.
'De schrijver deelt dan in een noot mee, dat
te Papenburg de lampions en uitgeholde sui
kerbieten „Kipp kapp kogel" heeten. De-
ze oude beteekenis van keugel doet mij ver
onderstellen, dat het Cuijksche. vogeltje een
blauw oogje gehad zal hebben. Zoodoende
zou de tegenstrijdigheid in de versjes wegge
nomen zijn, doch daarmee is nog steeds niet
opgehelderd welke vogel bij Sint Maarten in
de gunst stond. In geen geval kan het echter
de bonte kraai zijn, die ten onzent St. Maar
tenvogel heet, oqidat zij haar entree in het na
jaar houdt.
N. B.
Sir Olivier herkende een ring en een lan
gen, peervormigen parel oorring, die van zijn
broeder was geweest; hij herkende een medail
lon, dat hij zelf Lionel twee jaren geleden ge
geven haden zoo herkende hij stük voor stuk
elk kleinood dat hem voorgelegd werd.
Het hoofd zonk hem op de borst, en hij bleef
even zitten als verdoofd. „Mijn Godl" steunde
hij eindelijk. „Wie is mij nog overgelaten! Li
onel ook alLionel
Een snik schokte de groote gestalte. Twee
tranen vielen langzaam langs dat magere ge
laat en verdwenen in zijn baard.
„Ik ben vervloekt!" zei hij. Zonder zulk een
bewijs zou hij nooit zoo iets geloofd hebben.
Van het oogenblik, dat hij buiten de poort van
Godolphin Court overvallen werd, had hij ge
meend, dat het het werk van Rosamunde was,
en zijn onverschilligheid kwam voort uit de
gedachte, dat zij zich van zijn schuld had la
ten overtuigen en dat haar haat haar zoo ver
gevoerd had. Hij had nooit een oogenblik ge
twijfeld aan de boodschap, hem door Lionel
overgebracht, dat Jonkvrouwe Rosamunde
hem tot zich riep. En evenals hij geloofde,
dat hij in antwoord op haar wensch naar Go
dolphin Court ging, zoo besloot hij ook, dat
het gebeurde daar de werkelijke reden was
waarvoor zij hem had laten roepen, dat zij
dat op touw gezet had in antwoord op zijn po
ging van den vorigen dag, om haar te spre
ken, haar manier om zich te verzekeren, dat
zulk een onbeschaamdheid nooit meer her
haald zou worden.
Deze overtuiging was als alsem voor hem
geweest; zij was door zijn geheele wezen
doorgedrongen, en had hem volkomen onver
schillig gemaakt voör elk lot dat hem wachtte.
Toch was het niet zoo bitter geweest, als het
geen hem nu geopenbaard werd. In haar ge
val waren er tenminste eenige redenen voor
den haat, die haar vroegere lief de verdrongen
(uit Buitenlandsche bladen.)
Hoe moeilijk een kroniek soms is.
Slechte inkt. Waarmee de Buiten
landsche bladen gevuld zijn. Drink
gelagen uit vroeger tijd. ^Berlijn bij
nacht". Een strooien schildwacht.
Het is voor een kroniek-schrijvqr niet altijd
gemakkelijk om, zelfs al vloeit hem ook dage
lijks nóg zoo'n stroom buitenlandsche cou
ranten toe, daaruit iedere week een eenigs-
zins actueel overzicht te géven, zonder soms
te vervallen in een relaas van gebeurtenissen,
die den lezer maar matig of in 't geheel geen
belang inboezemen. Bedrukte pagina's tellen
de bladen iedereu dag genoeg, maar het is
de kwestie maar waarmee ze bedrukt zijn.
Om te beginnen met slechte inkt, zooals. de
Tag opmerkt, die z'n lezers verontschuldigin
gen aanbiedt voor het dikwijls schijnbaar
zoo verwaarloosde uiterlijk van het blad. Er
is Weinig aan te doen, olie en vernis, twee
onmisbare bestanddeelen .van goed houdbare
drukinkt, zijn in Duitschland maar heel zui
nig voorhanden. Maar dat bezwaar feit nu
voor een kroniekschrijver zoo erg niet mee.
De inkt brengt toch nog wel leesbare letters
op het papier. Maar die letters, die kolom
men vol magere en vette letters vooral
vette, daar zijn de buitenlandsche bladen te
genwoordig sterk in ze kunnen soms
zoo'n heel klein beetje nieuws bevatten, dat
voor onze lezers te genieten is. De Duitsche
bladen zijn voor een groot deel gewijd aan
de levensmiddelenkwestie en alles wat daar
aan vast zit en dat is niet weinig maar
we kunnen toch niet altijd over die Duitsche
levensmiddelenkwestie-schrijven! Het aard
appelen vraagstuk is trouwens allang interna
tionaal geworden en er wordt in ons landje
niet minder over gesproken en geschreven
dan overal elders. En met allerlei andere
levensmiddelenhistorie's is dat ook het ge
val.
We hebben de vorige maal de Duitschers
voorgesteld als een bijzonder alcohollievend
volk. We kunnen hen niet alleen in dat licht
laten staan, er is nog een, dat in dat opzicht
zeker niet voor hen onderdoet, het althans
vroeger niet deed. Niet voor niets- is de
had. Maar welken grond had Lionel? Welke
andere beweegredenen konden er bestaan
voor zulk een handeling dan een afschuwelijk,
verachtelijk egoïsme, dat mogelijk zeker wilde
zijn, dat de smaad van den dood van Pieter
Godolphin niet weggenomen werd1 van de
schouders, die hem onrechtvaardig dlroegen,
en' de gevloekte begeerte om voordeel te trek
ken uit de verwijdering van den man, die
broeder, vader en alles voor hem geweest was?
Hij rilde van afschuw. Het was ongelooflijk,
en toch was 't zonder twijfel waar. Dit was
de dank van Lionel voor al de liefde die hij
hem betoond had, voor al de offers die hij ge
bracht bad, om hem te beschermen. Al was
de geheele wereld tegen hem, zou hij toch aan
de trouw van Lionel geloofd en dat geloof zou
hem wat moed gegeven hebben. En
Een gevoel van eenzaamheid, volkomen ver
latenheid overstelpte hem. Toen ging zijn ver
driet (angzaam in haat over en deze groeide
zoo snel aan, dat hij op zijn beurt al het ande
re verdrong. Hij wierp zijn hoofd achterover
en zijn bloed doorloopen, schitterende oogen
vestigden zich op kapitein Leigh, die nu, op
de kist gezeten, hem rustig opnam en gedul
dig wachtte, tot hij weer kalm geworden was.
„Leigh," zei hij, „wat is je prijs om mij we^r
naar Engeland te brengen?"
„Nu, Sir Olivier", antwoordde hij. „Mij
dunkt de som, die ik kreeg om u weg te voe
ren, zou goed zijn De eene zou als 't ware
de andere uitwisschen",
„Je zult het dubbele bedrag hebben, als je
me weer te Trefusis Point aan land zet", was
het onmiddellijke antwoord.
De kleine oogen. van den kapitein knipten,
en zijn borstelige, roode wenkbrauwen 'frons
ten zich. De toestemming was wat te vlug,
Hier moest wat achter steken, of hij kende de
menschen niet.
„Wat voor kwahd hebt u in den zin?" vroeg
„Schotsche wiskey" zoo beroemd, en op dat
gebied hebben de schotten van ouds-her een
reputatie op te houden. De Daily Chronicle
vertelt, dat het vroeger in de Edinburgsche
gezelschappen gewoonte was, op de gezond
heid van iederen gast afzonderlijk te drinken.
Waren er dus 10 menschen bijeen dan gaf
dat 90 „op je gezondheids"! En voor de
dames van tafel gingen, werden er nog gla
zen geledigd op „gevoelens" als „moge het
genot van den avond de verwijten van den
morgen te niet doen" of „Teere genietingen
voor gevoelige zielen."
We zijn nu toch over dit onderwerp bezig.
Max Garo vertelt er wat over in „der Tagf'
in zijn schetsen. „Berlijn 's nachts."
Na de voorstelling vereenigen zij
die niet met geld te rekenen hebben zich in
hun geliefkoosde Bodega's. Het met electri-
sclie gloeilampjes dicht bezette plafond, het
buffet, zwaar torsend een vracht zilver en
kristal, de keurig gedekte kleine tafeltjes, dat
alles wekt de stemming die, onbewogen door
het oorlogsgewoel in Europa, nog opper
vlakkig heerscht. De ober, een en al waardig
heid en ongenaakbaarheid, laat door een
vertrouwden bediende alle champagneglazen
nog eens nauwkeurig inspecteeren, dat er
vooral geen beschadigde onder blijft Want
champagne is hier de bron van alle leven.
De Shrapnell's hebben ervoor gezorgd, dat
er tegenwoordig op Duitsch gebied Cham
pagne in voorraad is en de Ehiitscher drinkt
graag Fransche wijnen, als de mammon het
hem veroorloofd! Ja, deze oorlog, die me-
nigeen's armzalig bestaantje vernietigd heeft,
bracht anderen uit hun bekrompen leven tot
rijkdom. Daar zitten ze, op vergulde stoelen
bij de eersten aan tafel en, ondanks' de oor
logswinstbelasting, betalen ze lachende in
deze vroolijke oorden de gepeperde cham-
pagneprijzen.
Snel loopt de zaal vol. Als een heer met
twee dames binnenkomt, die dadelijk dé al-
gemeene opmerkzaamheid tot zich weten te
trekken, moet de Ober zijn gewichtigheid ge
heel en al inboeten. Voorbij is 't met zijn
waardigheid, hij daalt af "tot een gewoon
sterveling, slaaf van de vrouw. Als een pijl
schiet hij af op het blondje, met haar frissche
gezichtje, neemt met een buiging de rozentak
van haar aan, yliegt naar een vaas. Als ze
wat in haar rieten fauteaul heen en weer rit
selt, haar met hermelijn gevoerden mantel te
rugslaat, schuif hij haar een kussen in den
rug.
Champagne en nog eens champagne, zware
geuren van reukwater, gloeiende wangen!
Maar de toon blijft beschaafd, men houdt de
vormen in 't oog. Want jeder oogenblik
komt de gérant binnentrippelen en laat zijn
wakend oog eens over alles en allen gaan.
En de kleine vioolspeler bij de vleugel laat
z'n instrument jubelen en klagen, lachen en
weenen, tot, plotseling, het lied afbreekt, één
uur, oorlogs-sluitingsuur.
En zoo, terwijl het seizoen in de steden
z'n intocht doet, met muziek, comedie en
misschien oppervlakkige vroolijkheid,
komt het ook voor de soldaten, in 't veldj
maar voor hen beteekent het nog grooter ont
beringen dan anders, als de regen over de
loopgraven striemt en ze verandert in modde
rige slooten, als de sneeuw over de vlakten
jaagt, en de koude de ledematen doet bevrie
zen.
De soldaten tegen de koude te beschermen,
dat is een zware, verantwoordelijke taak van
iedere legerintendance.
Het Duitsche legerbestuur heeft er voor
de schildwachten, die soms op open plaatsen
heel erg van de kou te lijden hebben, iets op
gevonden.
Een plaatje in de „Weltspiegel" vertoont
een soldaat, van de enkels tot boven de ooren
gehuld in 't stroo, op de manier, waarop
wij 't 's winters onze rozenstruiken en
standbeelden plegen te doen. Of nog meer
doet de vertooning denken aan een in stroo
gepakte wijnflesch, met een menschenhoofd
als kurk. 't Zal wel een flinke warme be
dekking zijn, en veel bewegingsvrijheid be
hoeft een schildwacht toch ook niet te heb
ben.
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen oplossingen
van probleem no. 415.
Stand.
Zw. 2, 4, 6, 7, 9, 10, 11, 16/21, 23.
W. 26/32, 34, 35, 37, 38, 40, 42, 43, 45, 47
hij grijnzend.
„Kwaad, man. Tegen jou?" Sir Olivier
lachte heesch.
„Goede hemel, schurk, geloof je, dat ik nu
over jou denk, of dat er in mijn geest plaats
is voor zoo'n kleinen wrok naast dien ande
ren?"
Het was de waarheid. Zoo groot was zijn
toorn tegen Lionel dat hij niet dacht aan het
aandeel dat deze schurkachtige zeeman in de
zaak gehad had.
„Wilt u mij uw woord daarop geven?"
„Mijn woord? Och man, dat heb ik al ge
geven. Ik meen, dat de som je uitbetaald zal
worden op het oogenblik dat je me in Enge
land weer aan wal zet. Is dat voldoende?
Snijd dan deze banden door en maak een ein
de aan mijn tegenwoordigen toestand."
„Op mijn woord, ik ben blij dat ik met zoo'n
verstandig man te doen heb. U neemt het goed
op. U ziet, dat ik, wat ik gedaan heb, slechts
deed in mijn beroep, dat ik slechts een werk
tuig-ben, en dat de schuld aan hen is, die mij
voor dit werk huurden."
„Ja, je bent niets dan een werktuig een
laag werktuig, geslepen met goud; niets meer.
Dat geef ik toe. Snijd nu deze banden door,
in GodsnaamIk ben het moede gebonden te
zijn als een kapoen".
De kapitein nam zijn mes, ging naar Oli
vier en' sneed zijn banden door zonder een
woord meer.
Sir Olivier stond zoo plotseling op, dat hij
zijn hoofd stootte tegen de lage zoldering van
de kajuit, en dus ging hij dadelijk weer zitten:
En op dat oogenblik klonk er van buiten' en
van boven een kreet, die den schipper naar de
kajuitdeur deed gaan. Hij wierp die open en
liet zoo den rook uit en den zonneschijn bin
nen. Hij ging naar het achterdek en Sir Oli
vier volgde hem.
Wordit vervolgd!
Ifo. 867.
OfMIVl rA« r\n 1 A r.-t V r 1 L ni. ««nn.11a ni n 1 I 1 1 a
eiijk