Het leest van Sint maarten Damrubriek. Honderd en Zeventiende Jaargang. Zaterdag 11 November. FEUILLETON. D© Zeevalli. Kroniels.. iu de maneschijn (11 November). Sint Maarten, de bisschop van Tours, die omstreeks het jaar 400 stierf, is de heilige, die in sommige streken Sint Nicolaas in po pulariteit naar de kroon steekt. Zeer terecht geniet hij deze populariteit: eigenlijk is alleen te verwonderen, waarom hij in andere streken in vergetelheid is ge raakt in tegenstelling met zijn collega Nico laas. Evenals, deze toch was Sint Maarten een weldoener, niet in 't bijzonder een kin dervriend, maar de milddadige gever aan de armen, die zelfs zoo- ver ging, dat hij zijn mantel half afsneed om met de helft een kou lijder te dekken. Met den halven mantel wordt het Utrecht sche wapen in verband gebracht. De stad Utrecht n.l. koos (evenals verschillende an dere b.v. Doesburg) Sint Maarten als schuts patroon en, daar de mantel van St. M. ge woonlijk rood afgebeeld werd, wil men hier uit verklaren, waarom het Utrechtsche stede wapen half rood, half blank (zilver) is. Op het Domplein te Utrecht kan men boven het poorjt, dat den ingang tot de Domklooster- gang markeert, Sint Maarten zien afgebeeld, bezig met den verheffenden arbeid van het manteldoorsnijden. In de gang zelf vindt men de geschiedenis van den heilige in ver schillende fazen voorgesteld in keurig ge restaureerd beeldhouwwerk op de tympans aan de buitenzijde der boogvensters. Op merkelijk mag het heeten, dat de stad Utrecht, wier bevolking toch niet sterk den nivelleerenden invloed van den tijdgeest on dergaat, geen sporen meer vertoont van een openbare viering van den St. Maartensdag, zooals die in andere landstreken is overge bleven. In geheel Vlaanderen, Holland, Kennemerland, Oost- en West-FriesLand en gedeelten van Duitschland was oudtijds de St. Maartensdag of liever-avond "gewijd aan amusement buitenshuis. Hoofdzakelijk be stond de pret uit het stoken van St. Maar tensvuren, waarvan de symboliek deze was, dat de dankbare menschen Sint Maarten, die zelf kou leed om anderen te dekken, noodig- den om zich aan hun vuren te komen war men. De talrijke St. Maartensliederen, die grootendeels in geschrift vastgelegd zijn en anderdeels in den volksmond voortleven, wijzen deze bedoeling onweerlegbaar uit. Zoo luidde het Utrechtsche liedje: Stookt nu vier, maakt nu vier! Sinter Maarten die komt hier, Al met zijn bloote armen, Hij zou 'm gaarne warmen. Was het stoken van vuren meer1 het der volwassenen, de jeugd vermaakte met het zingen van St. Maartensliederen aan de huizen der ingezetenen, een verkapt bedel- partijtje zooals op St. Nicolaasavond. De kindeken droegen kaarsjes in lantaarns aan stokken, soms in geïmproviseerde lantaam- tjes uit bieten of rapen door uithollen ge maakt. In de/meeste streken behoort de viering tot het verledene; zooals reeds opgemerkt werd in Utrecht; maar bovendien in geheel Zuid- Holland en Friesland. Daarentegen bloeit ze nog in Westphalen, de Rijnprovmcie, Hannover, in Vlaanderen en, wat ons land betreft, voornamelijk in Noord-Holland, of schoon ook overblijfselen te vinden zijn iü Gelderland, Noord-Limburg en Brabant. Overal in deze plaatsen bestaat de feest viering in het zingen aan de huizen door kinderen, die lichtjes meevoeren en er zeer op gesteld zijn om hun zang beloond te zien. De liedjes verschillen naar de landstreken, ofschoon de kern vrijwel dezelfde is. Van ouds was het de berijmde vraag naar brand stoffen voor het St. Maartensvuur, ofschoon ook andere inhoud veel voorkomt. In Noord- Hollanti zijn o.a. bekend: Sinte Sinte-Maarten De kalveren dragen staarten- De koeien dragen horens De klokken dragen torens. De torens dragen klokken Mi 6 U® tneisfe® dragen rokken, De jongens dragen broeken Oude wijven schutteldoeken. Turref in d? murref - Hoog op de klompen, Laag op de muilen, Meisje-me-Griet, ken je me niet Buurman die is dronken. Wie heeft buurman dronken gemaakt? Sint Jan, Sint Jan, Uit de vergulde Pijpekan. Dit lied wordt te Alkmaar nog gezongen (wellicht ook elders), In Medemblik luidt het: N Sinte Maartens veugeltje Zat al op ien heuveltje, Zat al op ien stokkie, Met zijn rood, rood rokkie, enz. Uit den mond van een ingezetene van Ha- l'renkarspel noteerde ik het volgende, dat ik nergens in de uitgebreide litteratuur over dit onderwerp terugvond: Sinte Maarten heeft een koe, Die moet naar den slager toe. Is ie vet of is ie mager, Evenwel gaat ie naar den slager. De jongens dragen broeken, enz. Het genoemde Alkmdarsche liedje ver toont overeenkomst met het Hoornsche, dat luidt: Turref in de murref en de maan die schijnt. De meid is mooi al is ze wat zwart. De molen is verbrand. Daar is geen beter meid in Holland. De brand vliegt in de lantaren, De vonken vlfegen er uit." Wie heeft buurman dronken gemaakt? Steven van der Klokken! Ter G o if w gist in „De Volksverma ken,!' dat aan dit lied een vergeten feit uit de Hoornsche geschiedenis ten grondslag moet liggen, althans hij kan de mooie zwarte meid, den verbranden molen en den dronken buurman niet verklaren. Echter schijnen de ze bestanddeelen niet speciaal Hoornsch te zijn, tenminste een ander te Alkmaar opge vangen liedje luidt: Sinte Sinte-Maarten. Turref in de murref in de maneschijn, Hoog op de klompen, Laag op de muilen, Besje-me-Griet, zeg het niet Wie heeft burman dronken gemaakt, Steven van der Klokken De meisjes dragen rokken De jongens dragen broeken Oude wijven schutteldoeken. Brand in de lantaren, De vonken vliegen er uit, De meisjes loopen om garen, De jongens om beschuit. Men treft hierin dezelfde onverklaarbare factoren aan als in het Hoornsche lied. Mo gelijk sloeg het lied in gewijzigden vorm over van Hoorn naar Alkmaar of omgekeerd. Opmerkelijk is nog, dat in den onmiddel- lijken omtrek van Hoorn, toch een bij uitstek Roomsche streek, geen sporen van het St. Maartensfeest te vinden zijn. Het sterkst bloeit het feest in de dorpen van de streek ongeveer tusschen Alkmaar en Schagen, met inbegrip van deze steden. De bovengenoem de zegsman uit Harenkarspel heeft de ge woonte om elk kind, dat zich op Sint Maar ten aanmeldt, één cent te geven, hetgeen hem vorig jaar op 1.25 kwam te staan. Zelfs de zeer kleine kinderen, die nog nauwelijks loopen en zingen kunnen, deden er mee aan 't feest, allerlei geïmproviseerde lantaarns werden gebruikt tot zelfs een samenstel van eenige koolbladeren. Een verbastering dreigt daar, doordat de grootere kinderen niet meer de traditioneelè versjes, maar meer stemmige schoolliederen zingen, die geen verband met het feest houden. Dezelfde ver bastering heeft plaats te Schagen, alwaar nieuw genoeg het zingen niet gepaard gaat met geld-ophalen. In ander opzicht is men daar weer zeer conservatief: de opge schoten jongens bezorgen daar n.l. de politie veel last met het vuurtje-stoken. In dat op zicht toonen ze zich verwant aan „die jonghe boefkens" tegen wie een Dordtsche keur van 1443 straf bedreigde, „so die jonghe boefkens op St. Maartensavond lestlecfen veel onrede- likheden bedreven mit groote vuren te bemen opter straten," enz. (J. ter Gouw. De volksvermaken. 1871). Ook in Hoorn is het vuurtje-stoken een geliefd vermaak. Weken tevoren zamelen de jongens brandstoffen op en verstoppen ze tusschen de versnijdingen van huizen en el ders. Circa 30 jaar geleden dacht aldaar een politie-inspecteur een eind te maken aan dit I eens. De overgeleverde versjes kunnen de op- werk zich Roman uit hat laatst der I6a eeuw, naar 'i Engalsah van RAFAül MBAfHHL 18) „Het weer is mij tegen geweest. Het was mijn bedoeling niet zoo ver naar het zuiden met u te gaan. Maar wij zijn door den storm voortgedreven. Dat is nu voorbij en zoo u be- looven wilt geen klacht tegen mij in te bren gen en het verlies te vergoeden, dat ik lijd, door uit mijn richting te gaan en een lading te missen, zal ik keeren en u binnen een week weer naar huis brengen". „Wat een schelm ben je,, dat je aan niemand je woord kunt houdenriep hij. „Eerst neem je geld aan, om mij weg te voerenen dan moet ik je weer betalen om mij terug te bren gen". „U doet me onrecht, Heer, dat zweer ik u Ik kan trouw zijn als eerlijke lieden mij ge bruiken en dat moet u weten, Sir Olivier. Maar wie aan schelmen zijn woord houdt is een dwaas en dat ben ik niet, zooals u ook moest weten. Ik heb dit gedaan, opdat u een schurk zoudt leeren kennen en kunnen dwars- boomenj zoowel als opdat ik wat voordeel van mijn schip zou hebben. Ik ben oprecht met u, Sir Olivier. Ik heb twee honderd pond in geld en sieraden van uw broeder gehad. Geef mij hetzelfde en1 Maar plotseling was Sir Olivier's lusteloos heid verdwenen. Ze viel als een mantel van hem af, en hij zat rechtop, klaar wakker en zelfs eenigsztns boos. „Wat zeg je?" riep hij, met scherpe, luide stem. De kapitein keek hem aan. „Ik zeg, dat als u mij dezelfde som wilt betalen, die uw broe der mij betaalde om u weg te voeren „Mijnb roeder?" brulde de ridder. „Zeg je mijn broeder?" „Ik zei uw broeder". „Jonker Lionel?" vroeg de ander nog. „Welke andere broeders hebt u?" vroeg Leigh. .r ontstond een pauze en Sir Olivier keek recht voor zich uit, zijn hoofd neergezonken tusschen de schouders. „Laat ik het begrij pen", zei hij eindelijk.Zeg je, dat mijn broe der Lionel je geld gaf om mij weg te voeren in één woord dat mijn aanwezigheid hier aan boord van dit ellendige schip zijn werk is?" „Wian anders had u verdacht? jOf dacht u, dat ik het voor mijn pleizier deed?" „Antwoordt mij", brulde Sir Olivier, zich wringend in zijn banden. „Ik heb u reeds meer dan eens geantwoord. Toch zal ik u nog eenmaal zeggen, daar u traag in het begrijpen zijt, dat mij door uw broeder Jonker Lionel Tressilian, twee hon derd pond betaald is, om u naar Barbertje te voeren en daar als slaaf te verkoopen. Is het u nu duidelijk?" „Zoo duidelijk als het valsch is. gemeene hond!" Je liegt, „Kalm, kalm!" zei Leigh goedmoedig. „Ik zeg, dat je liegt". Leigh keek hem een oogenblik aan. „Waait de wind uit dien hoek!" zei hij eindelijk en zonder een woord meer stond hij op en ging naar een kast tegen den houten muur van de kajuit. Hij opende die en haalde er een lede ren zak uit. Daar nam hij een hand vol juwee- len uit. Hij hield ze Sir Olivier onder den neus. „Waarschijnlijk", zei hij, „zult u eenige ervan kennen. Zij zijn me gegeven om de som vol te maken, daar uw broeder niet de geheele twee honderd pond ia geld had. Bekijk ze". eeuwenoude vuurfestijn: het resultaat -was een interpellatie in den gemeenteraad. Merk waardigerwijs wordt het feest in Hoorn niet op 11 November gevierd, maar 14 dagen na de kermis, die in Augustus valt. Wat de reden dezer vervroeging is, weet Ter Gouw niet te verklaren, evenmin kent hij een Ger- maansch feest, dat omstreeks 11 November viel. Om de laatste reden yerwerpt hij dan ook anderer meening, dat St, Maarten een oud-LIeidensch, later gekerstend feest zou zijn. Uit den mond van een Hoomschen-ex-vuurtje- stoker teekende ik op, dat de oorsprong der vuren gezocht moet worden in het verbranden van stroo en stoppels op de velden door de Germanen, na het binnenhalen van den oogst. Deze meening die ik nergens bevestigd las of hoorde) zou voor de vervroegde viering in Hoorn zeer aannemelijk zijn: immers, eind Aug. of begin September is de oogst ruim schoots binnen, dus waartoe met de opruiming van stroo en stoppels dan gewacht tot half Nov.? Waar echter Hoorn alleen uitzon dering maakt op den regel, is het te gevaarlijk tot deze oplossing te besluiten, temeer omdat we ons zoodoende den oorsprong der vuren Germaansch denken, welke verklaring Ter Gouw terecht vicieus acht. „Vreugdevuren zijn van alle tijden en niet uitsluitend Ger maansch," zegt hij. Deze schrijver geeft ook de verklaring van de vreemde, uitdrukking „turref in de murref". Deze uitdrukking zou oorspronkelijk voorge komen zijn in het Amsterdamsche liedje: Martijn, Turref in de murref in de maneschijn Gooi in den mos, Gooi in den wijn, Hier woont Sint her Martijn „Murref" is het Amsterdamsche „mond", en de onredelijkheid- om turf in den mond te steken, zou geen andere functie hebben dan om 't rijm en de alliteratie te hulp te komen! Een1 sobere verklaring inderdaad! Mooier is die omtrent „gooi in den mos" en „gooi in den wijn". Ondanks alle quasi-verklaring, die de ze uitdrukkingen voor verbasteringen aan ziet, moeten ze aldus luiden. Haar bedoeling is geen andere dan om tot drinken aan te sporen. Deze bedoeling wordt verduidelijkt door de vermelding, dat van oudsher te Dord recht, de stapelstad der Fransche wijnen, .de ze op St. Maarten gekelderd werden, hetgeen onder alle standen tot wijndrinken op dien dag aanleiding gegeven heeft. Hieraan wor den dan weer verschillende historische bijzon derheden gekoppeld o.a. dat de Saracenen Jaffa op St. Maartensavond overrompelden, en dat bisschop Frederik van Blankenheim op dien avond Wageningen verraste, welke wapenfeiten hun gunstigen afloop dankten aan de dronkenschap der verdedigers. Het Amsterdamsche liedje had nog 'twee coupletten en een bis-eouplet voor 't geval de bedelpartij niet in goede aarde viel. Het laatste luidde: Een zakkie met zemel, een zakkie met kruit, Hier hangt de gierige duvel uit! Hiermee werd een verwensching bedoeld, de zemelen doelden op broodgebrek en het „zakkie met kruit" op het kruitbuideltje, dat als genadegift het slachtoffer van den brand stapel op de borst gehangen werd. Te Amsterdam was het openbare'feestver- toon reeds in 1871 sedert verscheidene jaren uitgestorven. Op het noordelijkste puntje van Noord-Holland, bet eiland Terschelling, wordt het nog heden ten dage gevierd op de in ons land meest karakteristieke wijze. Jaap Kunst verhaalt er van in „Terschellinger volksleven". Eén der kinderen stelt daar n.l. den heilige zelf voor (vergelijk de St. Nico laasviering), is in 't wit gekleed en getooid met de schaarsche herfstbloemen. Om den hals draagt de kleine .het centenzakje en soms heeft hij nog een masker voor. De schrijver deelt twee verschillende liedjes mee, die op de wes telijke en op de oostelijke helft van het eiland onderscheidenlijk in zwang zijn. Hoe gunstig steekt deze rijkdom aan bijzonderheden in dit verwijderd oord af tegen het gemis aan eigen aardigheden in het Noordhollandsche dorp Sint Maarten, dat juist'door zijn naam bij zondere betrekking tot den heilige doet ver moeden. Aldaar echter geschiedt de viering op geen wijze, die iets afwijkt van de Noordhol- landsch-plattelandsche. Tot slot nog iets over den Sint Maartens- vogel. Steeds wordt Sint Maarten in verband gedacht tot een vogel, maar over het soort van dit dier worden de geleerden het maar niet lossing niet brengen, maar maken in tegen deel cle verwarring nog grooter. Zoo is te Cuijk aan de Maas in zwang het liedje: Sinter Maartens veugeltjen Heeft een blauw keugeltjen Heeft een rood staartjen, Hoepsa Sintermaarten. En De Coussemaker deelt in Chants pop. des Flamands de France het vol gende mee: j Sinter Maarten heeft een veugeltje met een rood keuveltje, met een rood rood rokje an, dat is Sinter Maartens man. De uitgever van het werk verklaart, dat keuvel is kovel of kap. In het eerste liedje wordt de vogel dus verondersteld een blau wen kop te hebben, in het tweede een roo- den. De genoemde uitgever zegt verder, dat, keuvel" door nu het woord ten niet meer bekend het keuveltje aan het is. Deze opmerking de mees- wordt, men met knoeien gegaan zou ik letterlijk haspelt men er keu- lkaar (al domineert willen overnemen met betrekkig tot het woord „keugeltje". Een' paar geslachten terug werd in Noord-Holland het woord keügel is lan taarn nog verstaanthans geitje en keuveltje door el keugeltje). In dit verband dient ook de aan dacht' geschonken te worden aan het liedje, dat Gerard van Doesburg in „Ons Blad' gaf, als zijnde, in Westphalen en Hannover in zwahg. Kipp kapp kogel Sünt de Martins vogel Hier waohnt de rieke Mann Die us gaut wat gawen kann; enz. 'De schrijver deelt dan in een noot mee, dat te Papenburg de lampions en uitgeholde sui kerbieten „Kipp kapp kogel" heeten. De- ze oude beteekenis van keugel doet mij ver onderstellen, dat het Cuijksche. vogeltje een blauw oogje gehad zal hebben. Zoodoende zou de tegenstrijdigheid in de versjes wegge nomen zijn, doch daarmee is nog steeds niet opgehelderd welke vogel bij Sint Maarten in de gunst stond. In geen geval kan het echter de bonte kraai zijn, die ten onzent St. Maar tenvogel heet, oqidat zij haar entree in het na jaar houdt. N. B. Sir Olivier herkende een ring en een lan gen, peervormigen parel oorring, die van zijn broeder was geweest; hij herkende een medail lon, dat hij zelf Lionel twee jaren geleden ge geven haden zoo herkende hij stük voor stuk elk kleinood dat hem voorgelegd werd. Het hoofd zonk hem op de borst, en hij bleef even zitten als verdoofd. „Mijn Godl" steunde hij eindelijk. „Wie is mij nog overgelaten! Li onel ook alLionel Een snik schokte de groote gestalte. Twee tranen vielen langzaam langs dat magere ge laat en verdwenen in zijn baard. „Ik ben vervloekt!" zei hij. Zonder zulk een bewijs zou hij nooit zoo iets geloofd hebben. Van het oogenblik, dat hij buiten de poort van Godolphin Court overvallen werd, had hij ge meend, dat het het werk van Rosamunde was, en zijn onverschilligheid kwam voort uit de gedachte, dat zij zich van zijn schuld had la ten overtuigen en dat haar haat haar zoo ver gevoerd had. Hij had nooit een oogenblik ge twijfeld aan de boodschap, hem door Lionel overgebracht, dat Jonkvrouwe Rosamunde hem tot zich riep. En evenals hij geloofde, dat hij in antwoord op haar wensch naar Go dolphin Court ging, zoo besloot hij ook, dat het gebeurde daar de werkelijke reden was waarvoor zij hem had laten roepen, dat zij dat op touw gezet had in antwoord op zijn po ging van den vorigen dag, om haar te spre ken, haar manier om zich te verzekeren, dat zulk een onbeschaamdheid nooit meer her haald zou worden. Deze overtuiging was als alsem voor hem geweest; zij was door zijn geheele wezen doorgedrongen, en had hem volkomen onver schillig gemaakt voör elk lot dat hem wachtte. Toch was het niet zoo bitter geweest, als het geen hem nu geopenbaard werd. In haar ge val waren er tenminste eenige redenen voor den haat, die haar vroegere lief de verdrongen (uit Buitenlandsche bladen.) Hoe moeilijk een kroniek soms is. Slechte inkt. Waarmee de Buiten landsche bladen gevuld zijn. Drink gelagen uit vroeger tijd. ^Berlijn bij nacht". Een strooien schildwacht. Het is voor een kroniek-schrijvqr niet altijd gemakkelijk om, zelfs al vloeit hem ook dage lijks nóg zoo'n stroom buitenlandsche cou ranten toe, daaruit iedere week een eenigs- zins actueel overzicht te géven, zonder soms te vervallen in een relaas van gebeurtenissen, die den lezer maar matig of in 't geheel geen belang inboezemen. Bedrukte pagina's tellen de bladen iedereu dag genoeg, maar het is de kwestie maar waarmee ze bedrukt zijn. Om te beginnen met slechte inkt, zooals. de Tag opmerkt, die z'n lezers verontschuldigin gen aanbiedt voor het dikwijls schijnbaar zoo verwaarloosde uiterlijk van het blad. Er is Weinig aan te doen, olie en vernis, twee onmisbare bestanddeelen .van goed houdbare drukinkt, zijn in Duitschland maar heel zui nig voorhanden. Maar dat bezwaar feit nu voor een kroniekschrijver zoo erg niet mee. De inkt brengt toch nog wel leesbare letters op het papier. Maar die letters, die kolom men vol magere en vette letters vooral vette, daar zijn de buitenlandsche bladen te genwoordig sterk in ze kunnen soms zoo'n heel klein beetje nieuws bevatten, dat voor onze lezers te genieten is. De Duitsche bladen zijn voor een groot deel gewijd aan de levensmiddelenkwestie en alles wat daar aan vast zit en dat is niet weinig maar we kunnen toch niet altijd over die Duitsche levensmiddelenkwestie-schrijven! Het aard appelen vraagstuk is trouwens allang interna tionaal geworden en er wordt in ons landje niet minder over gesproken en geschreven dan overal elders. En met allerlei andere levensmiddelenhistorie's is dat ook het ge val. We hebben de vorige maal de Duitschers voorgesteld als een bijzonder alcohollievend volk. We kunnen hen niet alleen in dat licht laten staan, er is nog een, dat in dat opzicht zeker niet voor hen onderdoet, het althans vroeger niet deed. Niet voor niets- is de had. Maar welken grond had Lionel? Welke andere beweegredenen konden er bestaan voor zulk een handeling dan een afschuwelijk, verachtelijk egoïsme, dat mogelijk zeker wilde zijn, dat de smaad van den dood van Pieter Godolphin niet weggenomen werd1 van de schouders, die hem onrechtvaardig dlroegen, en' de gevloekte begeerte om voordeel te trek ken uit de verwijdering van den man, die broeder, vader en alles voor hem geweest was? Hij rilde van afschuw. Het was ongelooflijk, en toch was 't zonder twijfel waar. Dit was de dank van Lionel voor al de liefde die hij hem betoond had, voor al de offers die hij ge bracht bad, om hem te beschermen. Al was de geheele wereld tegen hem, zou hij toch aan de trouw van Lionel geloofd en dat geloof zou hem wat moed gegeven hebben. En Een gevoel van eenzaamheid, volkomen ver latenheid overstelpte hem. Toen ging zijn ver driet (angzaam in haat over en deze groeide zoo snel aan, dat hij op zijn beurt al het ande re verdrong. Hij wierp zijn hoofd achterover en zijn bloed doorloopen, schitterende oogen vestigden zich op kapitein Leigh, die nu, op de kist gezeten, hem rustig opnam en gedul dig wachtte, tot hij weer kalm geworden was. „Leigh," zei hij, „wat is je prijs om mij we^r naar Engeland te brengen?" „Nu, Sir Olivier", antwoordde hij. „Mij dunkt de som, die ik kreeg om u weg te voe ren, zou goed zijn De eene zou als 't ware de andere uitwisschen", „Je zult het dubbele bedrag hebben, als je me weer te Trefusis Point aan land zet", was het onmiddellijke antwoord. De kleine oogen. van den kapitein knipten, en zijn borstelige, roode wenkbrauwen 'frons ten zich. De toestemming was wat te vlug, Hier moest wat achter steken, of hij kende de menschen niet. „Wat voor kwahd hebt u in den zin?" vroeg „Schotsche wiskey" zoo beroemd, en op dat gebied hebben de schotten van ouds-her een reputatie op te houden. De Daily Chronicle vertelt, dat het vroeger in de Edinburgsche gezelschappen gewoonte was, op de gezond heid van iederen gast afzonderlijk te drinken. Waren er dus 10 menschen bijeen dan gaf dat 90 „op je gezondheids"! En voor de dames van tafel gingen, werden er nog gla zen geledigd op „gevoelens" als „moge het genot van den avond de verwijten van den morgen te niet doen" of „Teere genietingen voor gevoelige zielen." We zijn nu toch over dit onderwerp bezig. Max Garo vertelt er wat over in „der Tagf' in zijn schetsen. „Berlijn 's nachts." Na de voorstelling vereenigen zij die niet met geld te rekenen hebben zich in hun geliefkoosde Bodega's. Het met electri- sclie gloeilampjes dicht bezette plafond, het buffet, zwaar torsend een vracht zilver en kristal, de keurig gedekte kleine tafeltjes, dat alles wekt de stemming die, onbewogen door het oorlogsgewoel in Europa, nog opper vlakkig heerscht. De ober, een en al waardig heid en ongenaakbaarheid, laat door een vertrouwden bediende alle champagneglazen nog eens nauwkeurig inspecteeren, dat er vooral geen beschadigde onder blijft Want champagne is hier de bron van alle leven. De Shrapnell's hebben ervoor gezorgd, dat er tegenwoordig op Duitsch gebied Cham pagne in voorraad is en de Ehiitscher drinkt graag Fransche wijnen, als de mammon het hem veroorloofd! Ja, deze oorlog, die me- nigeen's armzalig bestaantje vernietigd heeft, bracht anderen uit hun bekrompen leven tot rijkdom. Daar zitten ze, op vergulde stoelen bij de eersten aan tafel en, ondanks' de oor logswinstbelasting, betalen ze lachende in deze vroolijke oorden de gepeperde cham- pagneprijzen. Snel loopt de zaal vol. Als een heer met twee dames binnenkomt, die dadelijk dé al- gemeene opmerkzaamheid tot zich weten te trekken, moet de Ober zijn gewichtigheid ge heel en al inboeten. Voorbij is 't met zijn waardigheid, hij daalt af "tot een gewoon sterveling, slaaf van de vrouw. Als een pijl schiet hij af op het blondje, met haar frissche gezichtje, neemt met een buiging de rozentak van haar aan, yliegt naar een vaas. Als ze wat in haar rieten fauteaul heen en weer rit selt, haar met hermelijn gevoerden mantel te rugslaat, schuif hij haar een kussen in den rug. Champagne en nog eens champagne, zware geuren van reukwater, gloeiende wangen! Maar de toon blijft beschaafd, men houdt de vormen in 't oog. Want jeder oogenblik komt de gérant binnentrippelen en laat zijn wakend oog eens over alles en allen gaan. En de kleine vioolspeler bij de vleugel laat z'n instrument jubelen en klagen, lachen en weenen, tot, plotseling, het lied afbreekt, één uur, oorlogs-sluitingsuur. En zoo, terwijl het seizoen in de steden z'n intocht doet, met muziek, comedie en misschien oppervlakkige vroolijkheid, komt het ook voor de soldaten, in 't veldj maar voor hen beteekent het nog grooter ont beringen dan anders, als de regen over de loopgraven striemt en ze verandert in modde rige slooten, als de sneeuw over de vlakten jaagt, en de koude de ledematen doet bevrie zen. De soldaten tegen de koude te beschermen, dat is een zware, verantwoordelijke taak van iedere legerintendance. Het Duitsche legerbestuur heeft er voor de schildwachten, die soms op open plaatsen heel erg van de kou te lijden hebben, iets op gevonden. Een plaatje in de „Weltspiegel" vertoont een soldaat, van de enkels tot boven de ooren gehuld in 't stroo, op de manier, waarop wij 't 's winters onze rozenstruiken en standbeelden plegen te doen. Of nog meer doet de vertooning denken aan een in stroo gepakte wijnflesch, met een menschenhoofd als kurk. 't Zal wel een flinke warme be dekking zijn, en veel bewegingsvrijheid be hoeft een schildwacht toch ook niet te heb ben. AAN DE DAMMERS! Met dank voor de ontvangen oplossingen van probleem no. 415. Stand. Zw. 2, 4, 6, 7, 9, 10, 11, 16/21, 23. W. 26/32, 34, 35, 37, 38, 40, 42, 43, 45, 47 hij grijnzend. „Kwaad, man. Tegen jou?" Sir Olivier lachte heesch. „Goede hemel, schurk, geloof je, dat ik nu over jou denk, of dat er in mijn geest plaats is voor zoo'n kleinen wrok naast dien ande ren?" Het was de waarheid. Zoo groot was zijn toorn tegen Lionel dat hij niet dacht aan het aandeel dat deze schurkachtige zeeman in de zaak gehad had. „Wilt u mij uw woord daarop geven?" „Mijn woord? Och man, dat heb ik al ge geven. Ik meen, dat de som je uitbetaald zal worden op het oogenblik dat je me in Enge land weer aan wal zet. Is dat voldoende? Snijd dan deze banden door en maak een ein de aan mijn tegenwoordigen toestand." „Op mijn woord, ik ben blij dat ik met zoo'n verstandig man te doen heb. U neemt het goed op. U ziet, dat ik, wat ik gedaan heb, slechts deed in mijn beroep, dat ik slechts een werk tuig-ben, en dat de schuld aan hen is, die mij voor dit werk huurden." „Ja, je bent niets dan een werktuig een laag werktuig, geslepen met goud; niets meer. Dat geef ik toe. Snijd nu deze banden door, in GodsnaamIk ben het moede gebonden te zijn als een kapoen". De kapitein nam zijn mes, ging naar Oli vier en' sneed zijn banden door zonder een woord meer. Sir Olivier stond zoo plotseling op, dat hij zijn hoofd stootte tegen de lage zoldering van de kajuit, en dus ging hij dadelijk weer zitten: En op dat oogenblik klonk er van buiten' en van boven een kreet, die den schipper naar de kajuitdeur deed gaan. Hij wierp die open en liet zoo den rook uit en den zonneschijn bin nen. Hij ging naar het achterdek en Sir Oli vier volgde hem. Wordit vervolgd! Ifo. 867. OfMIVl rA« r\n 1 A r.-t V r 1 L ni. ««nn.11a ni n 1 I 1 1 a eiijk

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5