li. i 1 Honderd en Zeventiende Jaargang. Zaterdag 16 December. KLronieJi. FEU ILL IT OH. De Zeevalk:. GEMEENTE-ARCHIEF, MUSEUM EN BIBLIOTHEEK. Burgemeester en Wethouders va* Alkmaar brengen ter algemeene kennis dat bovenstaan de instellingen tusschen Kersttijd en Nieuw jaar NIET voor het publiek toegankelijk zul len zijn. Alkmaar 15 December 1916. Burgemeester en Wethouders voornoani, G. RIPPING, Voorzitter. DONATH, Secretaris. (Uit buitenlandsche bladen.) VredeskLanken. Oorlogsbe sparing. Vleeschlooze dagen en vroeger tijd. Wat Engeland eens aan zijn vlooi ten koste leg de. Kerstmis nadert en in dezen derden oor- logs-adventstijd klinkt voor het eerst weder, zij het dan nog heel schuchter, de oude kerst groet: het „Vrede op aarde". In de groote stad aan de Spree heeft hij dit maal het eerst geklonken, eer hij zijn tocht over de aarde begon, waarvan nog niemand den afloop weet. Lu ue Morgenpost vertelt, hoe de keizer lijke legerorder door de Berlijners werd ont vangen, die voor het Rijksdaggebouw in spanning de gebeurtenissen stonden af te wacnten. „Toen", zegt het blad, „de bulletins de le gerorder bekend maakten, voer er door de wachtende menigte een groote ontroering, het was, als hoorde men in den hooge vredige klokktonen en het oude, geliefde kerstwoord „Vrede op aarde" doortrilde de harten. Ach - wanneer ook die heilsboodschap werkelijk door klokgelui van de kerktorens verkondigd zal worden, nu was het nog niet meer aan de kreet van hartstochtelijk verlan gende lianen. Men zag elkander aan, bemerkte de uitwer king van de keizerlijke boodschap op ieders gezicht, men schudde wildvreemden de han- aen, sprak een paar woorden in een plotse linge opwelling. loen vloeide de menschenmassa van het Rijködaggebouw terug, het eerst, zooals steeds in zulke dagen, naar Berlijn's histori sche boulevard „Onder de Linden". En daar orill au ue oen strijd om couranten, zoqals dat sedert de eerste Augustusdagen 1914 niet meer was voorgekomen. Men wilde weten, wat de Rijkskanselier aan de keizerlijke woor den had toegevoegd. In een oogenblik waren alle café-restaurants en bierhuizen tot op het laatste plaatsje bezet en Berlijn laslas.... Intusschen, al droomt Berlijn van vrede, als het waakt bemerkt het er de gevolgen van den oorlog wel degelijk en steeds in hoo- gere mate. Er is gister weder een nieuwe verordening in werking getreden, die ten doel heeft d'e kolenbesparing in de hand te werken. Voortaan moeten alle winkels om 7 uur, air leen Zaterdags om 8 uur 's avonds gesloten zijn. Slechts apotheken en winkels waarin voornamelijk levensmiddelen verhandeld wor den, mogen evenals de kiosken, die couranten verkoopen, hierop een uitzondering maken. Het sluitingsuur van alle restaurants, biosco pes, schoüwburgen, concertzalen enz. is op 10 uur 's avonds gesteld. Dit is voor de Ber lijners evenwel niet zoo'n groot bezwaar, als het voor het Hollandsche uitgaande pu bliek, dat eerst om een uur of 6 middagmaalt, zou zijn. In Duitschland eet men vroeg,'er be staat dus geen bezwaar de schouwbur gen etc. om een uur of 7 te doen beginnen en als 't moet nog vroeger. Maar het gezellige soupeei'en na de Voorstelling behoort voor eerst tot het verleden. De verordening bevat verder een aantal be palingen op beperking der verlichting van win kels, cate's enz., die wij in Alkmaar, zij het dan niet gedwongen, ook toegepast zien. Bo vendien mogen in de Berlijnsche „woonka zernes", de groote étagewoningen, de gang en trap lampen niet meer branden na negen uur. Roman uit het laatst der 16e eeuw, naar 't E*gai«sh van RAFA4L 38) „Hij zou ons met zich kunnen medeslepen, en wat zpuden we dan bij zijn dood winnen? Je vader zou hem vreeselijk wreken." „Als het slim gedaan werd, zouden we niet ontdekt worden." „Niet ontdekt?" herhaalde |zij, en lachte schamper. „Wat ben je nog jong en blind, o Marzak! Wij zouden het eerst verdacht wor den. Ik heb geen geheim er van gemaakt, dat ik hem haat, en het volk houdt niet van mij. Zij zouden van je vader eischen, recht te doen, ook al zou hij er zelf afkeerig van zijn, waarvan ik lang niet zeker ben. Deze Sakr-el- Balir moge Allah hem verdorren! is een god in hun oogen. Denk eens aan de ont vangst, die zij hem bereid hebben! Welke Dey, die als overwinnaar terugkwam, werd ooit zoo begroet? Deze overwinningen, die het geluk hem verschaft heeft, hebben hem doen beschouwen als goddelijk begunstigd en beschermd. Ik zeg je, Marzak, dat, als je vader morgen stierf, Sakr-el-Bahr in zijn plaats tot Dey van Algiers zou worden uit geroepen, en dan wee ons! En Asad-ed-Din wordt oud. 'tls waar, hij vecht niet meer. Hij hecht aan het leven, en het kan nog lang duren. Maar mocht dit niet zoo zijn, en als Sakr-el-Bahr nog 1 eft, wanneer je vader sterft, dan durf ik niet denken, wat dan,jouw lot en het mijne zal zijn." „Moge zijn graf onteerd worden!" brom- Met lwdrfjf va* de electriScke trams m spoorwegen door en onder de stad moet zoo veel mogelijk worden ingekrompen, bepaalt paragraaf 6 der verordening, maar dit zal "wel een aoode letter blijken te zijnde tijams zijn dagelijks wegens het bijna geheel stop staan van het auto-verkeer, overvol en de dienst zou eerder uitgebreid dan ingekrompen be- hooren te worden. Maar indien de verordening slechts tot 1 uur totale lichtbesparing per dag voert, dan worden daarmee, naar men berekent, 1200 ton kolen of 120 wagonladingen uitgespaard, die door de munitiefabrieken dankbaar zullen wörden aanvaard! In Engeland tracht de Daily Chronicle de bittere pil van vleeschlooze dagen nog wat dunnetjes te vergulden, door er op te wijzen, dat onder de regeering van koningin Eliza beth een dergelijke maatregel, geldende voor Woensdag, Vrijdag en Zaterdag, werd inge voerd. 't Doel van dezen maatregel was toen tertijd „den visschers werk te geven". En overtreders werden gestraft met een boete van 36. Maar indien er personen waren, die de bepaling wilden afkoopen en de geheele week door vleesch wenschten te eten, dan hadden ze voor dit recht, indien ze tot den hoogsten adel behoorden, 16 te betalen, de mindere adel betaalde 8 en de gewone man kon het voor 4 verkrijgen. Het geld dat op deze wijze werd opgebracht, besteedde men aan de ondersteuning der armen. Men moet zich er echter voor wachten, uit dezen laatsten regel op te maken, dat er onder de regeering van „Queen Bess" overal zulke ideale toestanden bestonden. Engeland's maagdelijke koningin dacht nergens meer aan dan om voor zichzelve geld bij elkaar te schrapen. De helden, die gezamenlijk met de Hollan ders in hun notedopjes de Spaansche Armada aanvielen, hebben daar niet weinig onder ge leden. E>e voedselvoorziening van de vloot was onvoldoende, de levensmiddelen waren slecht, de gages der zeelieden werden niet uitbetaald, zoodat zij niet in staat waren, voor eigen rekening voedsel te koopen. En toch overwonrfen deze lieden de Armada en redden zoodoende Engeland en de Vereenig- de Gewesten. Maar toen de zegevierende vloot naar Margate terugkeerde, moesten de opvarenden aan land gedragen worden, dis- senterie brak onder hen uit en ze stierven in de straten, daar er in de stad geen gelegen heid bestond hen op te nemen. Lord Howard, de bevelvoerder, zeide, dat het iemands hart moest grieven, menschen, die zóó dapper vochten, zoo ellendig te zien sterven. De soldij van hen, die op deze wijze omkwamen, werd zelfs niet eens aan de ach tergebleven betrekkingen uitbetaald. De admiraals moesten er toe overgaan, hun mannen uit eigen middelen te" betalen en zij ruïneerden zich op deze wijze. Toen de vloot in Plymouth lag, lieten de bevelhebbers Dra ke, Hawkins en Howard voor ruim 7000 aan versnaperingen onder de bemanning uit deden, als belooning voor haar zeer moedig gedrag. De koningin protesteerde. En men moest maar zien, hoe men aan het geld kwam. De admiraals uit dien tijd vochten niet alleen, zij betaalden bovendien! STADSNIEUWS. DE PERbüON VAN CHRISTUS. .Gisteravond1 sprak ds T. Doevendans uit Amsterdam voor de afdeeling der Middag hoogte alhier over bovengenoemd onderwerp. E>e bovenzaal van „De Unie" was matig bezet De voorzitter, ds. Westra, heette alleen har telijk welkom. Het deed spr. buitengewoon aangenaam aan, dat nu een collega van de rechterzijde voor de vereeniging optrad, te meer, waar er telkens geruchten rondgaan, dat de middaghoogte een uitgesproken linksch karakter draagt. De vereeniging heeft echter geen anderen wensch dan. Vrijzinnig en Rechtzinnig samen te laten strijden tegen Atheïsme en Materialisme. Hierna nam ds. Doevendans het woord. De kwestie van den persoon van Christus is wel een van de belangrijkste die in het godsdiens tig leven naar voren komen. En waar we aanstonds het Kerstfeest hopen te vieren, valt op deze vraag meer dan ooit de aandacht. Waar men de persoon van Christus zich slechts kan voorstellen uit den Bijbel, daar wilde spreker de vraag bespreken „hoe stel len het Oude en Nieuwe Testament ons den Messias voor?" de Marzak. „Zijn graf?" zei zij. „De moeilijkheid is, het voor hem te delven, zonder dat wij ons zelf kwaad doen. Satan beschermt den hond." „Moge hij zijn bed in de hel spreiden!" zei Marzak. „Of wij hem al vloeken, helpt niet veel. Kom, Marzak, en bedenk, wat wij moeten doen." Marzak stond op, langzaam en slap als een hazewind. „Luister eens," zei hij. „Nu ik toch deze reis met hem maken moet, is de ge legenheid mij misschien gunstig op zee in een donkeren nacht." „Wacht! Laat ik het overdenken. Allah hel- pe mij om een middel te vinden!" Zij klapte in de handen en beval de sjavin, die op haar roep kwam, haar vizier Ayoub te roepen en een draagstoel voor haar te laten gereedma ken. „Wij zullen naar de slavenmarkt gaan, Marzak, en die slaven van hem eens zien. Wie weet, of er door middel van hen niet iets gedaan kan worden! List zal ons beter die nen dan alleen' kracht tegen dien ellendigen zoon der schande." „Moge zijn huis verwoest worden!" zei Marzak. HOOFDSTUK IX. Mededingers. De open ruimte voor de'poorten der slaven markt was gevuld1 met een bonte, drukke en luidruchtige menigte, die nog steeds toevleide uit het labyrinth der nauwe opgeplaveide stra ten. Er waren bruine Bembers met zwarte,gei tenharen mantels met een kap, uit één stuk ge maakt en versierd op den rug met een kwast van rood of oranje; hun kaal geschoren hoof den waren gedekt door kleine mutsen of er was alleen een koord van gevluchten kameel- I* h«t oude Testament te de Messiasver- wachting wel een van de schoonste gedachten die daarin voorkome*. Spreker wees op een paar Messiaansche teksten in het oude Testament, waarin de Messiasverwachting is als een licht, dat hoe langer hoe krachtiger wordt en hoe langer hoe meer uitbreiding erlangt, naarmate men in het oude Testament verder leest en dat in de Profetische boeken is geworden tot een morgenrood, dat de komst van de zon der Gerechtigheid voorspelt. Spreker stond bij eenige passages uit de Profetieën langer stil en noemde eenige. schoone woorden van Jesaja. In het Oude Testament wordt het lijden van den komenden Christus ook reeds aan gegeven, o.a in Jesaja 53, waarin van de ne derigheid en de geringheid van den Messias wordt gerept, doch steeds staat zijn Godde lijke majesteit en heerlijkheid op den voor grond. Had men nu een vroom en geloovig Israë liet zijn gedachten over den komenden Mes sias gevraagd, dan zou hij dien naar alle waarschijnlijkheid beschreven hebben als een zeer groot en heerlijk koning, onder wiens altijddurende regeering Israël een machtige, schitterende toekomst tegemoet ging. De Mes siasverwachting is, vooral in later dagen en in den tijd toen Christus op aarde was, een min of meer politieke geweest, men verwachtte een wereldlijk Koningsschap, ook onder de discipelen was dit een overheerschende ge dachte. Spreker ging er vervolgens toe over, na te gaan, wat het nieuwe Testament van den Messias zeide en of het inderdaad het in ver vulling gaan beschreef van wat het oude Tes tament deed verwachten. Het Kerstverhaal in Lukas II beschrijft ons den grooten Koning als een klein kinde- ke, in een kribbeHad men dat volgens het oude Testament verwacht? Op 30-jarigen leeftijd trad Christus voor 't eerst in 't openbaar in den tempel op. Is er nu meer overeenkomst gekomen tusschen den verwachten en den werkelijken Messias? We zien Christus veracht, gehoond, verworpen, we zien, dat het waar is wat de apostel zegt: „Hij is gekomen tot de zijnen, en de zijnen hebben hem niet aangenomen." Door de vooraanstaanden, de wijzen, de vroomen in Israël wordt Christus verstooten. Jezus gaat het land door, goeddoende, ge nezende en wat is zijn loon? Een kleine schare van aanhangers, waaronder zelfs nog een verrader school, en verder een steeds groeiende haat, woede en vijandschap. Is het beter geworden sedert de kribbe in de stal En dan het einde. Het vreeselijk lijden van de tot den dood bedroefde ziel, de angst in Ghetsemané, de bede om den te bitteren drinkbeker aan Hem te laten voorbijgaan. Het is alweder anders geworden, maar is het nu beter? Geen troost werd hem geschon ken, zelfs zijn discipelen slapen tijdens zijn doodstrijd. Daar nadert Judas met zijn tierende bende, en terwijl Jezus voor den H oogepriester wordt geleid, loochent Petrus zijn Heer! Het Het Sanhedrin roet Hem des doods schuldig en het proces voor den „rechtvaardigen" Ro mein Pilatus, vindt zijns gelijke aan vreese- lijkheid in de geschiedenis niet. Weer is het anders geworden. De gang naar Golgotha moet worden ge maakt, waarbij Jezus onder het kruis be zwijkt.' Daar hangt Christus aan het schandhout, als een moordenaar, naakt, bloedend van de geeselstriemen en de doorboorde nagels Daar haiigt Israëls heerlijke Koning, bespot, gehoond en geeft den geest. En men'gaat den Christus begraven, verwonnen is Hij door den Dood. Het is anders geworden, maar niet beter. En na de schitterende, verheerlijkende voor spellingen in het oude Testament schenkt het Nieuwe Testament, het Boek der vervulling, een bittere teleurstelling. Maar is met het voorafgaande de Christus goed geteekend? Het is geen objectieve be schouwing geweest, de nederigheid van Christus is gesteld tegenover de verwachte heerlijkheid. Doch "nu een andere beschouwing. Op het veld van Efrata spellen van uit een wolk van licht de engelen, de komst van den Messias, dè Engelenzang klinkt den herders tegen. En weer gaan we verder. Christus is 30 jaar oud geworden en opgetreden als leeraar onder de zijnen Er is verguizing en hoon. haar om gebondener' waren zwarte Sahara- bewoners, die bijna naakt liepen en statige Arabieren, die geheel omwikkeld schenen in hun wijde witte kleederen met kappen, die hun donkere, fijne gezichten overschaduwden; er waren eerwaardige en welvarend uitziende Mooren in bontkleurige gewaden, schrijlings gezeten op vlugge, rijkbehangen muildieren en er waren Tagarenen, de verbannen Mooren van Andalusië, waarvan de meesten slaven handelaar waren; er waren joden-inboorlin gen in sombere, zwarte kleeding en Christen- Joden, zoo genoemd, omd'at zij uit Christen landen kwamen, welks kleederdracht zij' nog droegener waren Turken uit de Levant, prachtig uitgedost en aanmatigend in hun op treden, en er waren nederige Cololies, Kaby- len en Biscaries. Hier liet een waterkoopman, met zijn waterzak van geitenvel, zijn kleine bel rinkelen; daar prees een sinaasappelkoop man, met een mand vol goudgele vruchten op zijn versleten tulband, zijn waar aan. Er wa ren voetgangers, ruiters op muildieren, ezels en kleine Arabische paarden, een steeds wisse lende mengeling van keiuren, allen pratend, duwend, vloekend in den heeten Afrikaan- schen zonneschijn, onder den blauwen neme', waar duiven rondvlogen. In de schaduw van den! gelen muur hurkte een rij kermende bede laars en ^ebrekkigen, die om aalmoezen vroe gen bij de poorten was een kleine ruimte opengelaten, en toehoorders hadden zich daar in een kring verzameld om een Meddah een bedelaar-zanger die begeleid door mu ziek van twee helpers, met een dunne neus stem een treurige ballade zong. Degenen van de menigte, die ttooper op de markt waren, drongen er doorheen lieten hun rijdliere buiten en gingen door de poorten, waar geen toegang voor kijkers alleen en het lagere volk was. In de groote, vierkante ruim- Maar daar is ook, wür de Meester optreed, een schare van luisterenden, die aan zijn lip pen hangt. En zij, die hem in opdracht van de schriftgeleerden moesten vangen, kwamen zonder Hem terug, doch met de boodschap „Nooit, nooit is er op aarde gesproken als door dezen mensch." Ook niet door de phari- zeën en schriftgeleerden. Spreker heeft eens de Koran gelezen, doch toen hij daarna den Bijbel las, was 't hem, als kwam hij uit een dorre woestijn in een para dijs van bloeiende schoonheid. Doch ten laatste weder de lijdensgeschie denis. We hooren Christus worstelen, klagen, we hooren hem vragen of den beker aan hem voorbij mag gaan Maar we lezen ook van een Hemelsche bode die Hem sterkt. En als Judas komt, met zijn bende, dan treed hij hen in vorstelijke heerlijkheid tegen en als hij vraagt „Wien zoekt gij," dan vallen de tierenden ter aarde in vrees. En Petrus trekt het zwaard om zijn Heer te verdedigen. En tegenover de smartwoorden aan het kruis „Mijn God, mjjn God, waarom hebt Gij mij verlaten" staan de grootsche gebeurtenissen bij zijn sterven en de woorden van den Ro- meinschen Hoofdman „Waarlijk, deze mensch was rechtvaardig." En tegenover de droeve graf legging van den doode staat de opstanding van den Vorst des Levens. Het Nieuwe Testament beschrijft de Hemel vaart en het spreekt van den bode van ver troosting aan de achtergeblevenen, en het voorspelt de heerlijke wederkomst van den Goddelijken Christus. Evenwel, nu de vraag, „waarin zou Chris tus ons het heerlijkst zijn geteekend?" Er zullen er zijn, die geneigd zijn dit in de opstanding te zien anderen in de Hemel vaart. Toch is er wellicht nog een schooner beeld, een, waarin de Majesteit van den Christus nog schitterender naar voren treedt. Er wordt wel gezegd, dat de opstanding uit den doode een wonder was. Doch wannper men zich voegt naar het Nieuwe Testament, dat de Christus als menschgeworden God'be- schrijft, is deze opstanding dan wel een won der? Christus, de Vorst des Levens, de van den Vader in de wereld gezondene Zoon, was immers niet te houden door den dood? Doch wèl een wonder, van orthodox stand punt bezien, is de Goede Vrijdag. Het Paasch- Evangelie is een groote natuurlijkheid, maar dat de Koning des Levens zich vrijwillig geeft aan den dood, dat is een wonder. En het schoonst en heerlijkst wordt Chris tus in het Nieuwe Testament geteekend juist in zijn vernedering, als kindeke in de kribbe, als verstootene van de menschen, als de Hei land geknield ligt en bidt. „Vader, indien het mogelijk is, laat dan dezen drinkbeker aan Mij voorbijgaan, doch niet Mijn wil, maar Uw wil geschiedde!" Aan het kruis' en in den dood, daar is Christus, de Koning der Liefde, daar is Hij op het schoonste, daar is hij de God en de Ko ning. De gekomen Christus, dat is hij die het dochtertje van Jaïrus uit den doode opwekte, die den zoon van de weduwe van Naïn van de lijkbaar deed rijzen. De Bijbel teekent den persoon van Christus als hij "komt in Bethanië waar Maria en Mar tha treuren om hun gestorven broeder, als hij gaat naar het graf en bidt het „Vader ik dank U, dat Gij mij gehoord hebt", en wegneemt den grafsteen voor het graf, dat reeds vier dagen gesloten was, en Hij roept „Lazarus, ik zeg U kom uit". En de doode komt, in graf doeken gewikkeld, doch herleefd. Hoe stelt men zich den persoon van Chris tus voor? We moeten ons in dit opzicht laten leiden door het woord Gods. Men mag niet zeggen dat^de beschrijving, die de Bijtel van Christus geeft, onjuist is. De daar beschreven reinheid, de grootheid', de Goddelijkheid is niet gegaan door het hart der menschen en daar veranderd, is niet gegaan door de zeef der filozofie, maar het is dg waarheid uit God. Maar als wij de ons zoo gegeven waarheid zonder meer aannemen, zijn we er dan? Als we goed en zuiver in de leer staan, ver werven we ons daarmee den Hemel? Neen, de vraag „wat dunkt u van den Chris tus?", moet niet enkel zijn een vraag van,het verstand, want boven het terrein van de We tenschap is het terrein van den Godsdienst. Deze beide hooren bijeen, doch'niet als gelijk waardige grootheden, slechts als harmoni sche. En het antwoord op de vraag moet zijn het antwoord dat een Thomas gaf „Mijn Koning te. op dorren1, drogen grond, ingesloten door stolkleurige muren, was meer plaats. De ver koop der slaven was nog niet begonnen en zou het eerste uur nog niet beginnen en intusschen werd een kleine handel gedreven door die kooplieden, welke het vurig begeerde recht verkregen hadden hun kramen tegen de mu ren op te zettenzij verkochten wol, fruit, spe cerijen en een paar handelden in juweelen en kleinoodiën tot versiering van den geloovige. In het midden van het plein was een bron gegraven, een groote achthoek met een lage borstwering in drie treden. Op de onderste van deze zat een oude jood met een baard, in een zwarte jas, zijn hoofd gewikeld in een ge- kleurden doek. Op zijn knieën stond een groo te platte doos, in vakken verdeeld, elk gevuld met mindere edelgesteenten en zeldzame stee- nen, die hij te koop aanboodom hem heen stond een kleine groep jonge Mooren en één of twee Turksche officieren; met verscheide- nen van hen was de oude Israëliet aan het lo ven en bieden. De geheele muur aan de noordzijde werd ingenomen door een groote loodswat deze bevatte werd verborgen door kameelharen gor dijnen; daarachter klonk een onderdrukt ge mompel van menschelijke stemmen. Dit waren de hokken waarin de slaven werden opgeslo ten waren die dien dag te koop werden aange boden. Een twaalftal zeeroovers met negersla ven stonden voor de gordijnen op wacht. Achter en boven den muur glinsterde de witte koepel van een moskee, geflankeerd door een spitse minaret en de hooge kruinen van een paar dadelpalmen, wier lange blade ren onbeweeglijk in de heete lucht hingen. Plotseling kwam er beweging in de menig te buiten de poorten. Uit een dér straten kwa men zes reusachtige Nubiërs onder den kreet van: „Oak! Oak! Warda! Plaats! Maak «n Mij1*' God". Op het temi* ra* hel ver stand komen we op vele plaatse* tege*over elkaar te staan, maar de vraag, door het hart gesteld, moet, wil het wèl zijn, slechts hebbe* als antwoord wat da Costa zei: „Voor U wil ik lijden, voor U wil ik strijden" enz. Spr. hoopte, dat door zijn woorden z'n hoorders zijn gebracht tot het denken over de vraag: „Wat dunkt u van den Christus" en dat het antwoord zij: „Hij is mijn Heiland". De voorzitter, Ds. Westra, sloot hierna de bijeenkomst, nadat hij eerst hen, die dezen avond de bijeenkomst bezocht hebben en an ders weinig op de lezingen van de Middag hoogte komen, doel en streven van de Mid daghoogte had nader gebracht. Aan de eischen des gemoeds moet allereerst worden voldaan, dat is 't streven van de Middaghoogte en dat deze spreker hierop heeft aangedrongen had den heer Westra zeer verheugd. BINNENLAND. GEMENGD NIEUWS. UIJ BERGEN. In en om den raad. Men schrijft ons: Indien ooit eene zitting bewezen heeft, dat voor het raadslidmaatschap in eene zich snel ontwikkelende gemeente als de onze mannen worden vereischt, (straks gelukkig ook vrou wen, naar wij hopen), die zich willen en kun nen wijden aan de studie van de velerlei aan de orde komende vraagstukken, dan is het stellig de raadszitting van 1.1. Dinsdag. De agenda was niet onbelangrijk, doch de toe hoorder ging naar huis met den indruk van grenzelooze dufheid: de beraadslagingen, het moet ronduit gezegd, stonden op een laag peil: men bleek bijna als regel niet op de noogte van het onderwerp, al betrof het ook eene zaak, die reeds zoo vele zittingen had medegemaakt, als de onderwijzersjaarwedde- regeling. Hetzelfde gold het daarmede ver band houdende voorstel van B. en W. betref fende den Franschen cursus ter voorbereiding voor scholen voor middelbaar onderwijs. En wat tenslotte werd gezegd over de distribu tieregeling, pleitte evenzeer voor de waar heid, dat men niet met vrucht over eene zaak praten kan, als men er zich niet door vooraf gaande studie van op de hoogte heeft gesteld. in een onzer vroegere overzichten herinner den wij aan de spreuk: Schae gaet voor de baat! Och, mocht dit toch met gulden lette ren in onze raadszaal op den muur worden geschreven! Sterk onder den indruk van de hernieuwde verwerping, met vier tegen drie stemmen, van het Fransche voorstel, trof ons buitengewoon de mededeeling door den voorzitter van een in verren staat van voorbe reiding verkeerend plan van de H. IJ. S. M„ om de lijn Egmond-Alkmaar-Bergen over te nemen, tegen betaling van 110% per aan deel, en onder teruggave van het nog niet af geloste rentelooze voorschot. Een triumf ze ker voor hen, die de zaak indertijd wisten door te zetten tegen een zee van moeilijkhe den in, voortspruitend voor een goed deel uit denzelfden geest van gebrek aan inzicht in en vertrouwen op het krachtige ontwikkelings vermogen van deze streek die ook nu nog maar al te veel rondwaart, helads t e sterk ook in den Raad, en op eene opvallende wijze zich uitend door de verwerping van genoemd voorstel. Wat indertijd beschouwd werd, door maar al te velen, als een reeds bij de ge boorte tot mislukking of groote schade ge doemde onderneming, werd in tien jaren tijds eene bloeiende zaak, waarvan de aan- deelen aan de H. IJ. S. M. blijken een goed stuk boven pari waard te zyn 1 let was dan ook niet alleen het gebrek aan behoorlijke voorbereiding tot de bespreking der verschillende onderwerpen, die den toe hoorder trof, doch ook, als een nog sterker rem voor een goed besluit, het gemis aan ver trouwen in den toenemenden bloei, niet al leen van Bergen, als gezegend centrum,, doch van deze geheele rijk begiftigde streek. De ontwikkeling ervan wacht slechts op den too- verstaf, en deze heet: wijsheid, doch koenheid en durf 1 L.j Het is oqfc nu en dan, of er raadsleaen zijn, die den ommekeer, die bezig is zich in ons geheele maatschappelijke leven te vol trekken, met gesloten oogen aan zich laten voorbijgaan. Zoo trof ons een uitdrukking van een hunner bij de behandeling van een adres van een paar vakvereenigingsafdee- lingen hier ter plaatse, met klachten over de regeling van het distributiebedrijf. „Zij moesten maar wat dankbaarder zijn", zoo uitte hij zich verontwaardigd. Heeft hij. zelf niet veel meer reden tot dankbaar, plaats!" Zij waren gewapend met groote staven, die zij met beide handen vasthielden, en hiermede baanden zij een weg door die bonte menigte, stieten menschen naar rechts en links en oogstten een vloed van vloeken tot dank. „Balak! Maak plaats! Plaats voor den heer Asad-ed-Din, den uitverkorene van Allah! Plaats!" De teruggedrongen menigte viel op de knieën en kroop neer toen Asad-ed-Din op een melkwitten muilezel kwam aanrijden, be geleid door Tsamanni, zijn vizier, en een groot aantal zwartgekleede soldaten met blinkende zwaarden-.' De vloeken, waarmede de woestheid van zijn negers begroet was, verstomden plotse ling; inpiaats daarvan vervulden even vurige zegenwenschen de lucht „Moge Allah uw macht vermeerderenMo ge Allah uw dagen verlengen! De zegeningen van onzen Heer Mohammed komen op uAl lah zende u meer overwinningen!" waren de heilwenschen, die van alle zijden op hem neerdaalden. Hij beantwoordde ze zooals een buitenge woon vroom en godsdienstig man betaamde „De vrede van Allah zij over de geloovigen van het huis van den Profeet", mompelde hij nu en dan tot antwoord, totdat hij eindelijk de poorten bereikt had. Daar gelastte hij Tsamanni den kruipenden bedelaars een beurs toe te weipen, want staat er niet ge schreven in het Hoogverheven Boek, dat gij aan aalmoezen geven zult, wat ge kunt mis sen, want hun die verlost zijn van hun gie righeid, zal het welgaan, en wat gij, het aan gezicht van Allah zoekend, aan aalmoezen geeft, zult gij dubbel terug ontvangen? (Wordt vervolgd1! ij 1 If». 297. 1919, t

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1916 | | pagina 5