li.
i
1
Honderd en Zeventiende Jaargang.
Zaterdag 16 December.
KLronieJi.
FEU ILL IT OH.
De Zeevalk:.
GEMEENTE-ARCHIEF, MUSEUM EN
BIBLIOTHEEK.
Burgemeester en Wethouders va* Alkmaar
brengen ter algemeene kennis dat bovenstaan
de instellingen tusschen Kersttijd en Nieuw
jaar NIET voor het publiek toegankelijk zul
len zijn.
Alkmaar 15 December 1916.
Burgemeester en Wethouders voornoani,
G. RIPPING, Voorzitter.
DONATH, Secretaris.
(Uit buitenlandsche bladen.)
VredeskLanken. Oorlogsbe
sparing. Vleeschlooze dagen en
vroeger tijd. Wat Engeland
eens aan zijn vlooi ten koste leg
de.
Kerstmis nadert en in dezen derden oor-
logs-adventstijd klinkt voor het eerst weder,
zij het dan nog heel schuchter, de oude kerst
groet: het „Vrede op aarde".
In de groote stad aan de Spree heeft hij dit
maal het eerst geklonken, eer hij zijn tocht
over de aarde begon, waarvan nog niemand
den afloop weet.
Lu ue Morgenpost vertelt, hoe de keizer
lijke legerorder door de Berlijners werd ont
vangen, die voor het Rijksdaggebouw in
spanning de gebeurtenissen stonden af te
wacnten.
„Toen", zegt het blad, „de bulletins de le
gerorder bekend maakten, voer er door de
wachtende menigte een groote ontroering, het
was, als hoorde men in den hooge vredige
klokktonen en het oude, geliefde kerstwoord
„Vrede op aarde" doortrilde de harten.
Ach - wanneer ook die heilsboodschap
werkelijk door klokgelui van de kerktorens
verkondigd zal worden, nu was het nog niet
meer aan de kreet van hartstochtelijk verlan
gende lianen.
Men zag elkander aan, bemerkte de uitwer
king van de keizerlijke boodschap op ieders
gezicht, men schudde wildvreemden de han-
aen, sprak een paar woorden in een plotse
linge opwelling.
loen vloeide de menschenmassa van het
Rijködaggebouw terug, het eerst, zooals
steeds in zulke dagen, naar Berlijn's histori
sche boulevard „Onder de Linden". En daar
orill au ue oen strijd om couranten, zoqals
dat sedert de eerste Augustusdagen 1914 niet
meer was voorgekomen. Men wilde weten,
wat de Rijkskanselier aan de keizerlijke woor
den had toegevoegd. In een oogenblik waren
alle café-restaurants en bierhuizen tot op het
laatste plaatsje bezet en Berlijn laslas....
Intusschen, al droomt Berlijn van vrede,
als het waakt bemerkt het er de gevolgen
van den oorlog wel degelijk en steeds in hoo-
gere mate. Er is gister weder een nieuwe
verordening in werking getreden, die ten doel
heeft d'e kolenbesparing in de hand te werken.
Voortaan moeten alle winkels om 7 uur, air
leen Zaterdags om 8 uur 's avonds gesloten
zijn. Slechts apotheken en winkels waarin
voornamelijk levensmiddelen verhandeld wor
den, mogen evenals de kiosken, die couranten
verkoopen, hierop een uitzondering maken.
Het sluitingsuur van alle restaurants, biosco
pes, schoüwburgen, concertzalen enz. is op
10 uur 's avonds gesteld. Dit is voor de Ber
lijners evenwel niet zoo'n groot bezwaar,
als het voor het Hollandsche uitgaande pu
bliek, dat eerst om een uur of 6 middagmaalt,
zou zijn. In Duitschland eet men vroeg,'er be
staat dus geen bezwaar de schouwbur
gen etc. om een uur of 7 te doen beginnen en
als 't moet nog vroeger. Maar het gezellige
soupeei'en na de Voorstelling behoort voor
eerst tot het verleden.
De verordening bevat verder een aantal be
palingen op beperking der verlichting van win
kels, cate's enz., die wij in Alkmaar, zij het
dan niet gedwongen, ook toegepast zien. Bo
vendien mogen in de Berlijnsche „woonka
zernes", de groote étagewoningen, de gang
en trap lampen niet meer branden na negen
uur.
Roman uit het laatst der 16e eeuw,
naar 't E*gai«sh van RAFA4L
38)
„Hij zou ons met zich kunnen medeslepen,
en wat zpuden we dan bij zijn dood winnen?
Je vader zou hem vreeselijk wreken."
„Als het slim gedaan werd, zouden we niet
ontdekt worden."
„Niet ontdekt?" herhaalde |zij, en lachte
schamper. „Wat ben je nog jong en blind, o
Marzak! Wij zouden het eerst verdacht wor
den. Ik heb geen geheim er van gemaakt, dat
ik hem haat, en het volk houdt niet van mij.
Zij zouden van je vader eischen, recht te
doen, ook al zou hij er zelf afkeerig van zijn,
waarvan ik lang niet zeker ben. Deze Sakr-el-
Balir moge Allah hem verdorren! is
een god in hun oogen. Denk eens aan de ont
vangst, die zij hem bereid hebben! Welke
Dey, die als overwinnaar terugkwam, werd
ooit zoo begroet? Deze overwinningen, die
het geluk hem verschaft heeft, hebben hem
doen beschouwen als goddelijk begunstigd
en beschermd. Ik zeg je, Marzak, dat, als je
vader morgen stierf, Sakr-el-Bahr in zijn
plaats tot Dey van Algiers zou worden uit
geroepen, en dan wee ons! En Asad-ed-Din
wordt oud. 'tls waar, hij vecht niet meer.
Hij hecht aan het leven, en het kan nog lang
duren. Maar mocht dit niet zoo zijn, en als
Sakr-el-Bahr nog 1 eft, wanneer je vader
sterft, dan durf ik niet denken, wat dan,jouw
lot en het mijne zal zijn."
„Moge zijn graf onteerd worden!" brom-
Met lwdrfjf va* de electriScke trams m
spoorwegen door en onder de stad moet zoo
veel mogelijk worden ingekrompen, bepaalt
paragraaf 6 der verordening, maar dit zal "wel
een aoode letter blijken te zijnde tijams zijn
dagelijks wegens het bijna geheel stop staan
van het auto-verkeer, overvol en de dienst
zou eerder uitgebreid dan ingekrompen be-
hooren te worden.
Maar indien de verordening slechts tot 1
uur totale lichtbesparing per dag voert, dan
worden daarmee, naar men berekent, 1200 ton
kolen of 120 wagonladingen uitgespaard, die
door de munitiefabrieken dankbaar zullen
wörden aanvaard!
In Engeland tracht de Daily Chronicle de
bittere pil van vleeschlooze dagen nog wat
dunnetjes te vergulden, door er op te wijzen,
dat onder de regeering van koningin Eliza
beth een dergelijke maatregel, geldende voor
Woensdag, Vrijdag en Zaterdag, werd inge
voerd. 't Doel van dezen maatregel was toen
tertijd „den visschers werk te geven". En
overtreders werden gestraft met een boete van
36. Maar indien er personen waren, die de
bepaling wilden afkoopen en de geheele week
door vleesch wenschten te eten, dan hadden
ze voor dit recht, indien ze tot den hoogsten
adel behoorden, 16 te betalen, de mindere
adel betaalde 8 en de gewone man kon het
voor 4 verkrijgen. Het geld dat op deze
wijze werd opgebracht, besteedde men aan de
ondersteuning der armen. Men moet zich er
echter voor wachten, uit dezen laatsten regel
op te maken, dat er onder de regeering van
„Queen Bess" overal zulke ideale toestanden
bestonden.
Engeland's maagdelijke koningin dacht
nergens meer aan dan om voor zichzelve geld
bij elkaar te schrapen.
De helden, die gezamenlijk met de Hollan
ders in hun notedopjes de Spaansche Armada
aanvielen, hebben daar niet weinig onder ge
leden. E>e voedselvoorziening van de vloot
was onvoldoende, de levensmiddelen waren
slecht, de gages der zeelieden werden niet
uitbetaald, zoodat zij niet in staat waren,
voor eigen rekening voedsel te koopen. En
toch overwonrfen deze lieden de Armada en
redden zoodoende Engeland en de Vereenig-
de Gewesten. Maar toen de zegevierende
vloot naar Margate terugkeerde, moesten de
opvarenden aan land gedragen worden, dis-
senterie brak onder hen uit en ze stierven in
de straten, daar er in de stad geen gelegen
heid bestond hen op te nemen.
Lord Howard, de bevelvoerder, zeide, dat
het iemands hart moest grieven, menschen,
die zóó dapper vochten, zoo ellendig te zien
sterven. De soldij van hen, die op deze wijze
omkwamen, werd zelfs niet eens aan de ach
tergebleven betrekkingen uitbetaald.
De admiraals moesten er toe overgaan, hun
mannen uit eigen middelen te" betalen en zij
ruïneerden zich op deze wijze. Toen de vloot
in Plymouth lag, lieten de bevelhebbers Dra
ke, Hawkins en Howard voor ruim 7000
aan versnaperingen onder de bemanning uit
deden, als belooning voor haar zeer moedig
gedrag. De koningin protesteerde. En men
moest maar zien, hoe men aan het geld kwam.
De admiraals uit dien tijd vochten niet alleen,
zij betaalden bovendien!
STADSNIEUWS.
DE PERbüON VAN CHRISTUS.
.Gisteravond1 sprak ds T. Doevendans uit
Amsterdam voor de afdeeling der Middag
hoogte alhier over bovengenoemd onderwerp.
E>e bovenzaal van „De Unie" was matig
bezet
De voorzitter, ds. Westra, heette alleen har
telijk welkom. Het deed spr. buitengewoon
aangenaam aan, dat nu een collega van de
rechterzijde voor de vereeniging optrad, te
meer, waar er telkens geruchten rondgaan,
dat de middaghoogte een uitgesproken
linksch karakter draagt. De vereeniging heeft
echter geen anderen wensch dan. Vrijzinnig
en Rechtzinnig samen te laten strijden tegen
Atheïsme en Materialisme.
Hierna nam ds. Doevendans het woord. De
kwestie van den persoon van Christus is wel
een van de belangrijkste die in het godsdiens
tig leven naar voren komen.
En waar we aanstonds het Kerstfeest hopen
te vieren, valt op deze vraag meer dan ooit
de aandacht.
Waar men de persoon van Christus zich
slechts kan voorstellen uit den Bijbel, daar
wilde spreker de vraag bespreken „hoe stel
len het Oude en Nieuwe Testament ons den
Messias voor?"
de Marzak.
„Zijn graf?" zei zij. „De moeilijkheid is,
het voor hem te delven, zonder dat wij ons
zelf kwaad doen. Satan beschermt den hond."
„Moge hij zijn bed in de hel spreiden!"
zei Marzak.
„Of wij hem al vloeken, helpt niet veel.
Kom, Marzak, en bedenk, wat wij moeten
doen."
Marzak stond op, langzaam en slap als
een hazewind. „Luister eens," zei hij. „Nu ik
toch deze reis met hem maken moet, is de ge
legenheid mij misschien gunstig op zee in een
donkeren nacht."
„Wacht! Laat ik het overdenken. Allah hel-
pe mij om een middel te vinden!" Zij klapte
in de handen en beval de sjavin, die op haar
roep kwam, haar vizier Ayoub te roepen en
een draagstoel voor haar te laten gereedma
ken. „Wij zullen naar de slavenmarkt gaan,
Marzak, en die slaven van hem eens zien.
Wie weet, of er door middel van hen niet iets
gedaan kan worden! List zal ons beter die
nen dan alleen' kracht tegen dien ellendigen
zoon der schande."
„Moge zijn huis verwoest worden!" zei
Marzak.
HOOFDSTUK IX.
Mededingers.
De open ruimte voor de'poorten der slaven
markt was gevuld1 met een bonte, drukke en
luidruchtige menigte, die nog steeds toevleide
uit het labyrinth der nauwe opgeplaveide stra
ten. Er waren bruine Bembers met zwarte,gei
tenharen mantels met een kap, uit één stuk ge
maakt en versierd op den rug met een kwast
van rood of oranje; hun kaal geschoren hoof
den waren gedekt door kleine mutsen of er
was alleen een koord van gevluchten kameel-
I* h«t oude Testament te de Messiasver-
wachting wel een van de schoonste gedachten
die daarin voorkome*.
Spreker wees op een paar Messiaansche
teksten in het oude Testament, waarin de
Messiasverwachting is als een licht, dat hoe
langer hoe krachtiger wordt en hoe langer
hoe meer uitbreiding erlangt, naarmate men
in het oude Testament verder leest en dat in
de Profetische boeken is geworden tot een
morgenrood, dat de komst van de zon der
Gerechtigheid voorspelt.
Spreker stond bij eenige passages uit de
Profetieën langer stil en noemde eenige.
schoone woorden van Jesaja.
In het Oude Testament wordt het lijden
van den komenden Christus ook reeds aan
gegeven, o.a in Jesaja 53, waarin van de ne
derigheid en de geringheid van den Messias
wordt gerept, doch steeds staat zijn Godde
lijke majesteit en heerlijkheid op den voor
grond.
Had men nu een vroom en geloovig Israë
liet zijn gedachten over den komenden Mes
sias gevraagd, dan zou hij dien naar alle
waarschijnlijkheid beschreven hebben als een
zeer groot en heerlijk koning, onder wiens
altijddurende regeering Israël een machtige,
schitterende toekomst tegemoet ging. De Mes
siasverwachting is, vooral in later dagen en in
den tijd toen Christus op aarde was, een min
of meer politieke geweest, men verwachtte
een wereldlijk Koningsschap, ook onder de
discipelen was dit een overheerschende ge
dachte.
Spreker ging er vervolgens toe over, na te
gaan, wat het nieuwe Testament van den
Messias zeide en of het inderdaad het in ver
vulling gaan beschreef van wat het oude Tes
tament deed verwachten.
Het Kerstverhaal in Lukas II beschrijft
ons den grooten Koning als een klein kinde-
ke, in een kribbeHad men dat volgens
het oude Testament verwacht?
Op 30-jarigen leeftijd trad Christus voor
't eerst in 't openbaar in den tempel op. Is er
nu meer overeenkomst gekomen tusschen den
verwachten en den werkelijken Messias? We
zien Christus veracht, gehoond, verworpen,
we zien, dat het waar is wat de apostel zegt:
„Hij is gekomen tot de zijnen, en de zijnen
hebben hem niet aangenomen."
Door de vooraanstaanden, de wijzen, de
vroomen in Israël wordt Christus verstooten.
Jezus gaat het land door, goeddoende, ge
nezende en wat is zijn loon? Een kleine
schare van aanhangers, waaronder zelfs nog
een verrader school, en verder een steeds
groeiende haat, woede en vijandschap. Is het
beter geworden sedert de kribbe in de stal
En dan het einde. Het vreeselijk lijden van
de tot den dood bedroefde ziel, de angst in
Ghetsemané, de bede om den te bitteren
drinkbeker aan Hem te laten voorbijgaan.
Het is alweder anders geworden, maar is
het nu beter? Geen troost werd hem geschon
ken, zelfs zijn discipelen slapen tijdens zijn
doodstrijd.
Daar nadert Judas met zijn tierende bende,
en terwijl Jezus voor den H oogepriester
wordt geleid, loochent Petrus zijn Heer! Het
Het Sanhedrin roet Hem des doods schuldig
en het proces voor den „rechtvaardigen" Ro
mein Pilatus, vindt zijns gelijke aan vreese-
lijkheid in de geschiedenis niet.
Weer is het anders geworden.
De gang naar Golgotha moet worden ge
maakt, waarbij Jezus onder het kruis be
zwijkt.'
Daar hangt Christus aan het schandhout,
als een moordenaar, naakt, bloedend van de
geeselstriemen en de doorboorde nagels
Daar haiigt Israëls heerlijke Koning, bespot,
gehoond en geeft den geest. En men'gaat den
Christus begraven, verwonnen is Hij door
den Dood.
Het is anders geworden, maar niet beter.
En na de schitterende, verheerlijkende voor
spellingen in het oude Testament schenkt het
Nieuwe Testament, het Boek der vervulling,
een bittere teleurstelling.
Maar is met het voorafgaande de Christus
goed geteekend? Het is geen objectieve be
schouwing geweest, de nederigheid van
Christus is gesteld tegenover de verwachte
heerlijkheid.
Doch "nu een andere beschouwing.
Op het veld van Efrata spellen van uit een
wolk van licht de engelen, de komst van den
Messias, dè Engelenzang klinkt den herders
tegen.
En weer gaan we verder. Christus is 30
jaar oud geworden en opgetreden als leeraar
onder de zijnen Er is verguizing en hoon.
haar om gebondener' waren zwarte Sahara-
bewoners, die bijna naakt liepen en statige
Arabieren, die geheel omwikkeld schenen in
hun wijde witte kleederen met kappen, die hun
donkere, fijne gezichten overschaduwden; er
waren eerwaardige en welvarend uitziende
Mooren in bontkleurige gewaden, schrijlings
gezeten op vlugge, rijkbehangen muildieren
en er waren Tagarenen, de verbannen Mooren
van Andalusië, waarvan de meesten slaven
handelaar waren; er waren joden-inboorlin
gen in sombere, zwarte kleeding en Christen-
Joden, zoo genoemd, omd'at zij uit Christen
landen kwamen, welks kleederdracht zij' nog
droegener waren Turken uit de Levant,
prachtig uitgedost en aanmatigend in hun op
treden, en er waren nederige Cololies, Kaby-
len en Biscaries. Hier liet een waterkoopman,
met zijn waterzak van geitenvel, zijn kleine
bel rinkelen; daar prees een sinaasappelkoop
man, met een mand vol goudgele vruchten op
zijn versleten tulband, zijn waar aan. Er wa
ren voetgangers, ruiters op muildieren, ezels
en kleine Arabische paarden, een steeds wisse
lende mengeling van keiuren, allen pratend,
duwend, vloekend in den heeten Afrikaan-
schen zonneschijn, onder den blauwen neme',
waar duiven rondvlogen. In de schaduw van
den! gelen muur hurkte een rij kermende bede
laars en ^ebrekkigen, die om aalmoezen vroe
gen bij de poorten was een kleine ruimte
opengelaten, en toehoorders hadden zich daar
in een kring verzameld om een Meddah
een bedelaar-zanger die begeleid door mu
ziek van twee helpers, met een dunne neus
stem een treurige ballade zong.
Degenen van de menigte, die ttooper op de
markt waren, drongen er doorheen lieten hun
rijdliere buiten en gingen door de poorten,
waar geen toegang voor kijkers alleen en het
lagere volk was. In de groote, vierkante ruim-
Maar daar is ook, wür de Meester optreed,
een schare van luisterenden, die aan zijn lip
pen hangt. En zij, die hem in opdracht van
de schriftgeleerden moesten vangen, kwamen
zonder Hem terug, doch met de boodschap
„Nooit, nooit is er op aarde gesproken als
door dezen mensch." Ook niet door de phari-
zeën en schriftgeleerden.
Spreker heeft eens de Koran gelezen, doch
toen hij daarna den Bijbel las, was 't hem, als
kwam hij uit een dorre woestijn in een para
dijs van bloeiende schoonheid.
Doch ten laatste weder de lijdensgeschie
denis. We hooren Christus worstelen, klagen,
we hooren hem vragen of den beker aan hem
voorbij mag gaan Maar we lezen ook van
een Hemelsche bode die Hem sterkt.
En als Judas komt, met zijn bende, dan
treed hij hen in vorstelijke heerlijkheid tegen
en als hij vraagt „Wien zoekt gij," dan vallen
de tierenden ter aarde in vrees. En Petrus
trekt het zwaard om zijn Heer te verdedigen.
En tegenover de smartwoorden aan het kruis
„Mijn God, mjjn God, waarom hebt Gij mij
verlaten" staan de grootsche gebeurtenissen
bij zijn sterven en de woorden van den Ro-
meinschen Hoofdman „Waarlijk, deze mensch
was rechtvaardig."
En tegenover de droeve graf legging van
den doode staat de opstanding van den
Vorst des Levens.
Het Nieuwe Testament beschrijft de Hemel
vaart en het spreekt van den bode van ver
troosting aan de achtergeblevenen, en het
voorspelt de heerlijke wederkomst van den
Goddelijken Christus.
Evenwel, nu de vraag, „waarin zou Chris
tus ons het heerlijkst zijn geteekend?"
Er zullen er zijn, die geneigd zijn dit in de
opstanding te zien anderen in de Hemel
vaart. Toch is er wellicht nog een schooner
beeld, een, waarin de Majesteit van den
Christus nog schitterender naar voren treedt.
Er wordt wel gezegd, dat de opstanding uit
den doode een wonder was. Doch wannper
men zich voegt naar het Nieuwe Testament,
dat de Christus als menschgeworden God'be-
schrijft, is deze opstanding dan wel een won
der? Christus, de Vorst des Levens, de van
den Vader in de wereld gezondene Zoon, was
immers niet te houden door den dood?
Doch wèl een wonder, van orthodox stand
punt bezien, is de Goede Vrijdag. Het Paasch-
Evangelie is een groote natuurlijkheid, maar
dat de Koning des Levens zich vrijwillig geeft
aan den dood, dat is een wonder.
En het schoonst en heerlijkst wordt Chris
tus in het Nieuwe Testament geteekend juist
in zijn vernedering, als kindeke in de kribbe,
als verstootene van de menschen, als de Hei
land geknield ligt en bidt. „Vader, indien het
mogelijk is, laat dan dezen drinkbeker aan
Mij voorbijgaan, doch niet Mijn wil, maar
Uw wil geschiedde!"
Aan het kruis' en in den dood, daar is
Christus, de Koning der Liefde, daar is Hij
op het schoonste, daar is hij de God en de Ko
ning.
De gekomen Christus, dat is hij die het
dochtertje van Jaïrus uit den doode opwekte,
die den zoon van de weduwe van Naïn van de
lijkbaar deed rijzen.
De Bijbel teekent den persoon van Christus
als hij "komt in Bethanië waar Maria en Mar
tha treuren om hun gestorven broeder, als hij
gaat naar het graf en bidt het „Vader ik dank
U, dat Gij mij gehoord hebt", en wegneemt
den grafsteen voor het graf, dat reeds vier
dagen gesloten was, en Hij roept „Lazarus,
ik zeg U kom uit". En de doode komt, in graf
doeken gewikkeld, doch herleefd.
Hoe stelt men zich den persoon van Chris
tus voor? We moeten ons in dit opzicht laten
leiden door het woord Gods. Men mag niet
zeggen dat^de beschrijving, die de Bijtel van
Christus geeft, onjuist is. De daar beschreven
reinheid, de grootheid', de Goddelijkheid is
niet gegaan door het hart der menschen en
daar veranderd, is niet gegaan door de zeef
der filozofie, maar het is dg waarheid uit
God.
Maar als wij de ons zoo gegeven waarheid
zonder meer aannemen, zijn we er dan?
Als we goed en zuiver in de leer staan, ver
werven we ons daarmee den Hemel?
Neen, de vraag „wat dunkt u van den Chris
tus?", moet niet enkel zijn een vraag van,het
verstand, want boven het terrein van de We
tenschap is het terrein van den Godsdienst.
Deze beide hooren bijeen, doch'niet als gelijk
waardige grootheden, slechts als harmoni
sche.
En het antwoord op de vraag moet zijn het
antwoord dat een Thomas gaf „Mijn Koning
te. op dorren1, drogen grond, ingesloten door
stolkleurige muren, was meer plaats. De ver
koop der slaven was nog niet begonnen en zou
het eerste uur nog niet beginnen en intusschen
werd een kleine handel gedreven door die
kooplieden, welke het vurig begeerde recht
verkregen hadden hun kramen tegen de mu
ren op te zettenzij verkochten wol, fruit, spe
cerijen en een paar handelden in juweelen en
kleinoodiën tot versiering van den geloovige.
In het midden van het plein was een bron
gegraven, een groote achthoek met een lage
borstwering in drie treden. Op de onderste
van deze zat een oude jood met een baard, in
een zwarte jas, zijn hoofd gewikeld in een ge-
kleurden doek. Op zijn knieën stond een groo
te platte doos, in vakken verdeeld, elk gevuld
met mindere edelgesteenten en zeldzame stee-
nen, die hij te koop aanboodom hem heen
stond een kleine groep jonge Mooren en één
of twee Turksche officieren; met verscheide-
nen van hen was de oude Israëliet aan het lo
ven en bieden.
De geheele muur aan de noordzijde werd
ingenomen door een groote loodswat deze
bevatte werd verborgen door kameelharen gor
dijnen; daarachter klonk een onderdrukt ge
mompel van menschelijke stemmen. Dit waren
de hokken waarin de slaven werden opgeslo
ten waren die dien dag te koop werden aange
boden. Een twaalftal zeeroovers met negersla
ven stonden voor de gordijnen op wacht.
Achter en boven den muur glinsterde de
witte koepel van een moskee, geflankeerd
door een spitse minaret en de hooge kruinen
van een paar dadelpalmen, wier lange blade
ren onbeweeglijk in de heete lucht hingen.
Plotseling kwam er beweging in de menig
te buiten de poorten. Uit een dér straten kwa
men zes reusachtige Nubiërs onder den kreet
van: „Oak! Oak! Warda! Plaats! Maak
«n Mij1*' God". Op het temi* ra* hel ver
stand komen we op vele plaatse* tege*over
elkaar te staan, maar de vraag, door het hart
gesteld, moet, wil het wèl zijn, slechts hebbe*
als antwoord wat da Costa zei: „Voor U wil
ik lijden, voor U wil ik strijden" enz. Spr.
hoopte, dat door zijn woorden z'n hoorders
zijn gebracht tot het denken over de vraag:
„Wat dunkt u van den Christus" en dat het
antwoord zij: „Hij is mijn Heiland".
De voorzitter, Ds. Westra, sloot hierna de
bijeenkomst, nadat hij eerst hen, die dezen
avond de bijeenkomst bezocht hebben en an
ders weinig op de lezingen van de Middag
hoogte komen, doel en streven van de Mid
daghoogte had nader gebracht. Aan de eischen
des gemoeds moet allereerst worden voldaan,
dat is 't streven van de Middaghoogte en dat
deze spreker hierop heeft aangedrongen had
den heer Westra zeer verheugd.
BINNENLAND.
GEMENGD NIEUWS.
UIJ BERGEN.
In en om den raad.
Men schrijft ons:
Indien ooit eene zitting bewezen heeft, dat
voor het raadslidmaatschap in eene zich snel
ontwikkelende gemeente als de onze mannen
worden vereischt, (straks gelukkig ook vrou
wen, naar wij hopen), die zich willen en kun
nen wijden aan de studie van de velerlei aan
de orde komende vraagstukken, dan is het
stellig de raadszitting van 1.1. Dinsdag. De
agenda was niet onbelangrijk, doch de toe
hoorder ging naar huis met den indruk van
grenzelooze dufheid: de beraadslagingen, het
moet ronduit gezegd, stonden op een laag
peil: men bleek bijna als regel niet op de
noogte van het onderwerp, al betrof het ook
eene zaak, die reeds zoo vele zittingen had
medegemaakt, als de onderwijzersjaarwedde-
regeling. Hetzelfde gold het daarmede ver
band houdende voorstel van B. en W. betref
fende den Franschen cursus ter voorbereiding
voor scholen voor middelbaar onderwijs. En
wat tenslotte werd gezegd over de distribu
tieregeling, pleitte evenzeer voor de waar
heid, dat men niet met vrucht over eene zaak
praten kan, als men er zich niet door vooraf
gaande studie van op de hoogte heeft gesteld.
in een onzer vroegere overzichten herinner
den wij aan de spreuk: Schae gaet voor de
baat! Och, mocht dit toch met gulden lette
ren in onze raadszaal op den muur worden
geschreven! Sterk onder den indruk van de
hernieuwde verwerping, met vier tegen drie
stemmen, van het Fransche voorstel, trof ons
buitengewoon de mededeeling door den
voorzitter van een in verren staat van voorbe
reiding verkeerend plan van de H. IJ. S. M„
om de lijn Egmond-Alkmaar-Bergen over te
nemen, tegen betaling van 110% per aan
deel, en onder teruggave van het nog niet af
geloste rentelooze voorschot. Een triumf ze
ker voor hen, die de zaak indertijd wisten
door te zetten tegen een zee van moeilijkhe
den in, voortspruitend voor een goed deel uit
denzelfden geest van gebrek aan inzicht in en
vertrouwen op het krachtige ontwikkelings
vermogen van deze streek die ook nu nog
maar al te veel rondwaart, helads t e sterk
ook in den Raad, en op eene opvallende wijze
zich uitend door de verwerping van genoemd
voorstel. Wat indertijd beschouwd werd,
door maar al te velen, als een reeds bij de ge
boorte tot mislukking of groote schade ge
doemde onderneming, werd in tien jaren
tijds eene bloeiende zaak, waarvan de aan-
deelen aan de H. IJ. S. M. blijken een goed
stuk boven pari waard te zyn
1 let was dan ook niet alleen het gebrek aan
behoorlijke voorbereiding tot de bespreking
der verschillende onderwerpen, die den toe
hoorder trof, doch ook, als een nog sterker
rem voor een goed besluit, het gemis aan ver
trouwen in den toenemenden bloei, niet al
leen van Bergen, als gezegend centrum,, doch
van deze geheele rijk begiftigde streek. De
ontwikkeling ervan wacht slechts op den too-
verstaf, en deze heet: wijsheid, doch koenheid
en durf 1 L.j
Het is oqfc nu en dan, of er raadsleaen
zijn, die den ommekeer, die bezig is zich in
ons geheele maatschappelijke leven te vol
trekken, met gesloten oogen aan zich laten
voorbijgaan. Zoo trof ons een uitdrukking
van een hunner bij de behandeling van een
adres van een paar vakvereenigingsafdee-
lingen hier ter plaatse, met klachten over
de regeling van het distributiebedrijf. „Zij
moesten maar wat dankbaarder zijn", zoo
uitte hij zich verontwaardigd. Heeft hij.
zelf niet veel meer reden tot dankbaar,
plaats!" Zij waren gewapend met groote
staven, die zij met beide handen vasthielden,
en hiermede baanden zij een weg door die
bonte menigte, stieten menschen naar rechts
en links en oogstten een vloed van vloeken tot
dank.
„Balak! Maak plaats! Plaats voor den heer
Asad-ed-Din, den uitverkorene van Allah!
Plaats!"
De teruggedrongen menigte viel op de
knieën en kroop neer toen Asad-ed-Din op
een melkwitten muilezel kwam aanrijden, be
geleid door Tsamanni, zijn vizier, en een
groot aantal zwartgekleede soldaten met
blinkende zwaarden-.'
De vloeken, waarmede de woestheid van
zijn negers begroet was, verstomden plotse
ling; inpiaats daarvan vervulden even vurige
zegenwenschen de lucht
„Moge Allah uw macht vermeerderenMo
ge Allah uw dagen verlengen! De zegeningen
van onzen Heer Mohammed komen op uAl
lah zende u meer overwinningen!" waren de
heilwenschen, die van alle zijden op hem
neerdaalden.
Hij beantwoordde ze zooals een buitenge
woon vroom en godsdienstig man betaamde
„De vrede van Allah zij over de geloovigen
van het huis van den Profeet", mompelde hij
nu en dan tot antwoord, totdat hij eindelijk
de poorten bereikt had. Daar gelastte hij
Tsamanni den kruipenden bedelaars een
beurs toe te weipen, want staat er niet ge
schreven in het Hoogverheven Boek, dat gij
aan aalmoezen geven zult, wat ge kunt mis
sen, want hun die verlost zijn van hun gie
righeid, zal het welgaan, en wat gij, het aan
gezicht van Allah zoekend, aan aalmoezen
geeft, zult gij dubbel terug ontvangen?
(Wordt vervolgd1!
ij
1
If». 297. 1919,
t