«it,
Damrubriek.
Nondsrd en Negentiende Jaargang.
Zaterdag 6 Januari.
Klronielfi™
FEUILLETON.
De Zeevalli.
Wou 5. MIT,
Uit buitenlandsche bladen.)
De derde Duitsche winterdienstrege
ling. Een enquête van „der Tag."
Wat de Duitschers in vredestijd uit den
oorlog willen overnemen. De Lon-
densche mist en het Zeppelingevaar. --
De „tanks" op de film. Een voor
spelling van de Matin.
Ze zijn in Duitschland aan hun derde win-
terdienstregeling van de spoorwegen toe
wij hier in Nederland aan onze tweede. Maar
de Nederlandsche spoorwegmaatschappijen
kunnen, ook wat deze kwestie betreft, aan ha
re zusters in het Oosten wel een voorbeeld
nemen, vooral wat de invoering van de nieu
we regeling betreft. Teiwijl wij hier Zater
dag nog wachten op het bekend maken van
den nieuwen dienst, die Maandag a.s. in wer
king treedt, hebben de Duitsche maatschap
pijen dit reeds Woensdag gedaan met de re
geling, die den lOen, dus een week later
wordt'ingevoerd. Twee voordeden dus, ten
eerste wordt de nieuwe dienst in h®t midden
van de week ingevoerd, en niet op Maandag,
op welken dag waarschijnlijk een groote toe
vloed van reizigers te verwachten is, die van
hun Zondag-uitstapje terugkeeren en die,
waar ze Zaterdag nog met gewone treinen
gaan konden, zich weinig om de terugreis
bekommetd hebben', waardoor wel eenige
moeilijkheden te verwachten zijn. Ten tweede
gunt men het Duitsche reizende publiek een
week tijd om zich met de nieuwe dienstrege
ling op de hoogte te stellen. Veel beperkt
wordt de dienst echter niet, voornamelijk is
het te doen om het materieel te sparen, het
welk men tracht te bereiken door de treinen
langzamer te laten rijden. De Balkan-trein
schijnt de eenige groote doorgaande trein te
zijn, dien men zijn snelheid, ongeveer 100
K.M. per uur, laat behouden.
Nadat we dit geschreven hadden, bereikte
ons de Daily Chronicle van Dinsdag en daar
uit blijkt, dat het meest onpractisch bij de in
voering van een nieuwe regeling wel het
practische Engeland is geweest. Daar heeft
men een beperkten dienst, waarbij in 't geheel
400 treinen komen te vervallen, de prijzen der
spoorkaartjes met 50 pet. werden verhoogd,
verschillende stations gesloten werden, enz.,
enz., ingevoerd op 1 Januari, Nieuwjaars^
dag!
't Moet dan ook, om het een beetje ordinair
te zeggen, aan vele stations dien dag een
„pan" zijn geweest.
E>er Tag heeft de gedachte gehad, aan aller
lei vooraanstaande personen in het openbare
leven de vraag te stellen: „Welke oorlogsin
stellingen moeten in vredestijd behouden blij
ven?" En van alle zijden zijn antwoorden
ingekomen. Rijksdagleden en andere politici,
hooplieden, industrieeien, staathuishoudkun
digen en schrijvers, zij hebben hun meening
over de kwestie gezegd.
Het chauvinisme, dat in deze tijden
zoo volop bloeit, sprak natuurlijk een
hartig woordje mede. Een lid van de kamer
van koophandel te Berlijn sprak den wensch
uit, dat de afkeer, die nu in Duitschland tegen
alle buitenlandsche producten bestaat, mag
blijven voortduren en dat men zal blijven in
zien, dat de Duitsche producten beter of ten
minste even goed zijn. Een lid van den Rijks
dag hoopte, dat het volk de levendige be
langstelling, die nu in alle kringen in het
welzijn van het land en zijn leiding bestaat,
zal behouden. Een lid van het Pruisische
Huis zegt, dat hij de vraag het kortst beant
woorden kan met „zoo goed als niets". Hij
acht de organisatie van hoogerhand van al
lerlei bedrijven uit den booze in vredestijd,
in oorlogstijd leidt vrije concurrentie tot on
dragelijke prijsopdrijving, doch zoodra het
vrede is, moet ze weer in eere hersteld wor
den. Slechts de sociale voorzorgsmaatregelen
wil hij voor het grootste deel blijvend toege
past zien, die hebben zich in billijke en nut
tige richting ontwikkeld.
Een schrijfster uit de nwensch, dat de in
deze tijden ontdekte wetenschap, dat er in de
stad Berlijn niet zulke groote afstanden zijn,
Roman uit het laatst der 16e eeuw,
naar 't Engaisch van RAFAëL SABATINl.
47)
„Dan is het zeker uw plan haar te trou
wen." Geen stem had onschuldiger en op
rechter kunnen klinken dan de hare nu. „Als
dat zoo is," ging zij voort, „doe het dan
gauw, want een huwelijk is de eenige hinr
derpaal, dien Asad zal tegenhouden. Hij is
vroom, en door zijn diepe vereering voor de
wet van den Profeet zou hij zeker zulk een
verbintenis eerbiedigen. Maar weet zeker,
dat hij niets anders zal eerbiedigen."
Ioch, niettegenstaande haar onschuld en
voorgewenden eenvoud misschien juist
daardoor doorzag hij haar als een open
boek, het hinderde niet langer, dat haar ge
laat gesluierd was.
„En uw bedoeling zou daardoor even goed
gediend zijn, nietwaar?" vroeg hij, sluw op
zijn beurt.
„Even goed," gaf zij toe.
„Zeg liever, beter Fenzileh," vervolgde hij.
„Ik zei, dat ge niet slim zijt. Bij den Koran,
ik loog. Gij zijt zoo sluw als de slang. Toch
zie ik, waarheen gij kruipt. Zoo ik mij door
uw raad liet leiden dan zou een tweeledig
doel bereikt worden. Ten eerste, zou ik haar
buiten het bereik van Asad plaatsen, en ten
tweede zou ik met hem overhoop liggen, om
dat ik dat gedaan had. Wat zou beter aan
uw wenschen kunnen voldoen?"
„Gij doet mij onrecht," beweerde zij. „Ik
ben altijd uw vriendin geweest. Ik wilde
dat
de bewoners «iet ww® vwftrta» znL Yroegwr
ging men voor ieder wissewasje in de tram,
waarbij men met wachten en alles soms nog
meer tijd verloor, dan men met het doorloo-
pen van den dikwijls zoo geringen afstanc
zou gedaan- hebben. Nu het trammen een on-
uemunmg, uie dikwijls op een teleurstelling
uitloopt, is geworden, wandelt men wat meer,
Laat men du blijven doen, beweging in de
frissche lucht is gezond en bespaart de erger
nis die het lange wachten en de volle trams
veroorzaken.
In Londen heeft men weer eens verbazend
veel last van den mist gehade men kon geen
hand voor oogen zien, de arbeiders, die van
hun werk of naar hun werk gmgen, sloten
zich in lange processies aaneen en schuifel
den door de duisternis. Het moet zoo bar
geweest zijn. dat de trams en autobussen on
geveer niet konden rijden, aan welk feit het
waarschijnlijk te danken is, dat ze weinig
slachtoffers maakten. De ondergrondsche
treinen, die zich van wat er boven hen ge
beurt, natuurlijk niets aantrokken en gewoon
doorredeiij werden bestormd, zoodat er voor
velen geen plaatsje te krijgen was Het hart
van de militaire autoriteiten schijnt echter
door de groote verkeersbelemmeringen, die
de mist, gepaard gaande met het slechte
licht, veroorzaakte, vermurwd te zijn. Men
heeft tenminste bepaald, dat voortaan de
lichtbeperkingen gedurende zwaren mist op
geheven zullen worden. Ze kunnen dat ook
wel doen, volgens sommige geestige Londe-
naars, die indertijd beweerden, dat de Zeppe-
linbommen in den dikken mist zouden blij
ven steken.
Foto's van de beroemde tanks, de „land
schepen", over welker uiterlijk de Engelschen
zoo lang het stilzwijgen bewaard hebben,
zijn in den laatsten tijd successievelijk in de
verschillende geïllustreerde bladen versche
nen en nu zijn ze ten laatste ook gefilmd.
Zooals men weet, laat de Engelsche regee
ring van de belangrijke krijgsverrichtingen
cinematografische opnamen maken, de slag
aan de Somme, die ook hier in Alkmaar ge-
loopen heeft, is er een van. Nu heeft ook de
slag aan de Ancre z'n beurt gehad en op die
opname ziet men de tanks hun werk doen,
voorthobbelend over het door granaten om
woelde „Niemandsland", vurend op de vijan
delijke loopgraven, prikkeldraadversperrin
gen en andere hindemissen nemend.
De film, die eerst in Londen voor een aan
tal genoodigden vertoond is, loopt vanaf 15
Januari voor het publiek, en dan zal zij ook
wel naar ons land oversteken.
De Matin kondigt de „Almanach de Go-
tha" voor 1917 aan. Nadat het blad eenige
veranderingen vergeleken bij de uttgave voor
1916 heeft opgesomd en er aanmerking op
heeft gemaakt, dat nog steeds bij de vorsten
der geallieerde landen hun vroegere Duitsche
en Oostenrijksche titels en orden staan ge
noemd, hoewel ze daar reeds lang afstand
van hebben gedaan, eindigt het met de vol
gende droge opmerkingDe uitgevers betreu
ren één ding, „ze hebben geen rekening kun
nen houden met het nieuwe koninkrijk Polen,
uitgeroepen door de keizerlijke besluiten van
5 November 1916". Dat zal hun een verbete
ring in de uitgave voor 1918 besparen.
STADSNIEUWS.
DE MIDDAGHOOGTE.
Gisteravond sprak voor de afdeeling Alk
maar van de vereeniging „de Middaghoogte"
Dr. H. W. Ph. van den Bergh van Eijsingha,
hervormd predikant uit Zutfen, over „Wijs
heid, Religie en Kunst."
Ds. Makkink opende de bijeenkomst die,
den grooten naam van den spreker van dezen
avond als redenaar in aanmerking genomen,
misschien wel wat drukker bezocht had kun
nen zijn.
Spreker begon met zijn onderwerp te ver
gelijken bij de kathedraal van York. Zooals
daar de drie torens oprijzen en den hemel
zoeken en het licht, zich opheffend van de
vlakke wereld, zoo heffen zich van het daag-
sche leven op de drie tastende armen van de
menschheid, die zijn wijsheid, religie en
kunst.
Het maatschappelijke leven doelt slechts op
voedsel, in den ruimsten zin van het woord
En de bewegende energie van de wereld is de
honger en ook de liefde. Wat in dit laatste
ons geslacht onderscheidt van de dieren is de
gehuichelde onschuld, die zoo vol is van
schuld. Er is in dit leven zoo ontzaggelijk
veel schijn, doch als men die weg denkt, rest
Zij brak plotseling af, om te luisteren. De
stilte van den nacht werd verbrokendoor
kreten uit de richting van den Bab-el-Öueb
Zij liep snel naar de borstwering, van waar
de poort te zien was, en leunde er ver over.
„Kijk, kijk," riep zij, en er trilde vrees in
haar stem. „Hij is het Asad-ed-Din."
Sakr-el-Bahr ging naast haar staan, en in
een gloed van fakkels zag hij een troep man
nen uit de donkere opening van de poort ko
men.
„Het schijnt bijna alsof ge, tegen uw ge
woonte in, de waarheid hebt gesproken, Fen
zileh."
Zij keek hem aan en hij vermoedde den
boosaardigen blik dien zij hem door haar
sluier toewierp. Toch klonk haar stern koel
„In een oogenblik zult ge er niet meer aan
twijfelen. Maar wat moet ik doen De vraag
werd er snel aan toegevoegd. „Hij moet mij
niet hier vinden. Hij zou mij dooden, denk
ik."
„Dat zal hij zeker," gaf Sakr-el-Bahr toe.
„Maar wie zou u zoo herkennen? Weg dus,
voor hij komt. Blijf verdekt staan in den
voorhof, tot hij voorbij is. Zijt ge alleen ge
komen
„Zou ik dan iemand laten weten, dat ik u
bezocht had?" vroeg zij, en hij bewonderde
haar sterken Siciliaanschen geest, dien al de
jaren in den harem van den Dey niet hadden
kunnen dooven.
Zij ging snel naar de deur, maar bleef op
den drempel weer staan.
„Ge zult haar dus niat afstaan? Ge wilt
niet
„Wees gerust," antwoordde hij haar, op
zulk een vasten toon, dat ze voldaan heen
ging
slechts het natuurlijke, de strijd. Want de
strijd is het leven van alle wezen en de ge
schiedenis is een aaneenschakeling van oor
logen, het leven is de strijd van individu te
gen individu, in al zijn vormen. De wereld
ligt in het booze, en dat booze is haat en
strijd. Darwin heeft gezegd dat juist in de
worsteling de groote kracht is, die de wereld
gaande houdt en Goethe verkondigde, dat de
mensch zijn verstand heeft gekregen om dier'
lijker dan ieder dier te zijn. Het recht is de
handhaving van de macht, de staat is de or
ganisatie van een macht, die op het moment
boven drijft en welke straks, met een nieuwe
verkiezing weer onder komt.
Hobbes zeide, dat de Staat te vergelijken is
met de leviathan uit de oud-testamentische le
gende, die verzwelgt wat zich tegen hem ver
zet. De mensch is ten opzichte van zijn me-
demensch als een wolf tegenover een wolf
Dit is een troostlooze opvatting, maar toch
was spreker niet gekomen om troostlooze
dingen te leeren. Het verstand verheft zich
boven het natuurlijke, het is de over-
heersching van de Natuur door den nog
natuurlijker mensch. Doch de cultuur, die op
minderheden rusi, is de wijsheid, de religie
en de kunst. Want wil men de natuur be-
heerschen, dan moet men haar mysterie lee
ren begrijpen en zoo wordt de wetenschap,
die aanvankelijk slechts is een drang naar
technische macht, dienstbaar aan het zoeken
naar dat mysterie. Zoo is de primitieve studie
van de wiskunde ontstaan omdat men haar
noodig had voor de economische worsteling.
Maar dan komen de droomers, die voort-
peinzen op het eens gevondene, en zoo is de
moderne astronomie niet meer nuttig voor
den economischen strijd, maar ze is gewor
den een drang naar ontsluiering en zoo gaat
het ook met de wiskunde. Men wil afleggen
den waan en zoeken naar 't levensmysterie in
al z'n afgrondelijkheid. En waar de stof zoo
groot is, splitste de wetenschap zich in aller
lei takken. Maar daar is de wijsbegeerte, die
weer zoekt bijeen te brengen, en alles terug
wil voeren tot de eenheid. En de Indiërs had
den hun Brahma, tot wien alles weer terug
keerde, en de Grieken zochten den kern van
de dingen in de elementen, in aarde, in wa
ter, in lucht. Ook dit voerde tot het einde-
looze. Later kwam men er toe het ware van
de dingen te zoeken in het getal en zoo bijv.
het wezen van de kleuren in hun trillingsge
tal uit te drukken.
Het wijsgeerige denken is een tasten, maar
de geest wordt rijper, en latere wijsgeeren
zochten het ware niet meer in water, of in het
getal, doch in het verstand. Dit verstand sluit
ook weer het getal in, de denker weet en
weegt en telt. En de wijsgeer kwam die zeide,
het wezen der wereld is de gedachte. Het
pogen van iedere wetenschap is, het ver
band der dingen te verstaan. Zij vraagt zich af
het waarom, zij vraagt naar de oorzaken
van de tallooze verschijnselen. Het weten
schappelijk doel veronderstelt een orde, een
eenheid, anders zou de wetenschap niet kun
nen blijven bestaan. De wetenschap rust dus
op een geloof. En men zoekt het ongewetene
te verbinden met het weten. Het licht bracht
men terug tot aethertrilling, straks brengt
men het wellicht terug tot magnetisme en
electriciteit. Maar het blijft hypothese en er
blijkt slechts uit, dat men den samenhang van
oorzaak en verschijnsel w i 1 weten. Alle we
tenschap sluit in wat we veronderstellen als
den uitgang van alle dingen, de rede, de logos,
die overal in is verborgen, overal zich an
ders weer uit, maar toch steeds dezelfde rede
blijft.
De rede is de vonk van de bezinning in het
groote heelal. Zelfs het dier heeft wel dege
lijk het besef van causaliteit, dat we in hem
noemen het instinct.
Het levende wezen wordt geboren uit het
onbewuste en ontwikkelt zich naar de eigen
typische vormkracht. Ook in het onbewuste
is het doelmatige in de verbinding der schei
kundige stoffen, in den loop der sterren is de
rede, die ook in ons denken is.
De natuur houdt, wat de geest belooft, ze
vervult den eisch van den geest, die het be
staan van sterren berekent, voor het oog ze
gezien heeft.
In alle filosofie ligt van oudsher de be
hoefte om zich te verruimen, te verdiepen,
die voert tot ethiek, zooals bij Spinoza, Fich-
te, Schopenhauer, Socrates. „Doch slechts hij
is zalig, die niet alleen al deze dingen weet,
doch ze ook doet." De waarachtige wijsgeer
zoekt de vrijheid waar de diepere eenheid is,
vrijheid is dat, wat gevoerd wordt door z'n
waarachtig wezenswet en vrijheid is geen
bandeloosheid. De gang van de wereld is de
HOOFDSTUK XIII.
IN HET GEZICHT VAN ALLAH.
Sakr-el-Bahr stond in gedachten verdiept,
nadat zij heengegaan was. Opnieuw over
woog hij elk harer woorden en bedacht hij,
hoe hij Asad zou tegemoet treden en hem
weigeren zou, als de Dey werkelijk met het
doel kwam, dat Fenzileh voorspeld had. Zoo
bleef hij zwijgend wachten totdat Ali of een
ander hem in de tegenwoordigheid van den
Dey zou roepen. In plaats daarvan evenwel
werd AF. die Asad-ed-Din kwam aankondi
gen, onmiddellijk door dezen gevolgd; in
zijn ongeduld had hij er op gesitaan, dadelijk
bij Sakr-el-Bahr gebracht te worden.
„De vrede van den Profeet zij met- u, mijn
zoon," was de begroeting van den Dey.
„En met u heer." Sakr-el-Bahr groette diep.
„Mijn huis wordt geëerd." Met een handge
baar zond hij Ali heen.
„Ik kom tot u als smeekeling," zei Asad,
nader tredende.
„Een smeekeling, gij? Dat is niet noodig,
Heer. Ik heb geen wil, die niet den echo van
den uwen is."
De zoekende oogen van den Dey dwaal
den rond en schitterden, toen zij op Rosa-
munde bleven rusten „Ik kom haastig," zei
hij, „gelijk ieder gewoon minnaar, geleid
door mijn instinct naar de tegenwoordigheid
van haar, die ik zoek deze Frankische pa
rel, deze gevangene met het gelaat van een
engel, die gij van uw laatsten tocht hebt me
degebracht. Ik was niet in de Kasbah, toen
Tsamanni van de markt terugkeerde, maar
toen ik eindelijk vernam, dat hij er niet in ge
slaagd was, haar te koopen, zooals ik bevo
len had, had ik kunnen huilen van verdriet.
innerlijke gang van de Kosmos, m als men
dat weet en gevoelt, dan onderwerpt men
zich aan de wet van het leven zelf en buigt
men zich voor het diepere dat men in zich
weet. Zoo komt men tot de religie, die meer
is dan de wijsheid.
Spinoza was een intellectualist, maar hij
kende niet in zich de beroeringen en den strijd
van den religieusen mensch, omdat z'n in
tellect sterker was. Het intuïtief voelen, dat
ruimer is dan den enkelen lichtkegel van heit
verstand, kende hij niet.
De religie is voor den geest, die geleden
heeft, en die daardoor rijper is. Hij, die in
zich heeft het stralende, lichtende, groeiende
leven en die dan zeggen kan „dat is het ware
niet," die kent de ware religie. En de diepe
religie heeft den kern der eeuwigheid, der on
sterfelijkheid in zich.
De religie is de sfeer der gebrokenheid
De denker spint zijn theorie en zegt dat hij
er is maar dan komt het leven, en brengt
de worsteling en den strijd om zijn theorie te
behouden en dat is de religie. De religie is
de mystiek, die de verloochening zoekt, wel
ke ook is het streven van de ziel.
Deze wereld is een breuke, een onheil, een
hel, en daarom moest Dante door die hel
heen, eer hij kwam tot het Paradijs. Doch die
hel veronderstelt de Godheid. En waar de
zwoeging en de verzoeking is, daar is al
leen de Godheid, zooals daar alleen muziek
is, waar ze sterker is dan de dissonant.
Er zijn dingen die overwonnen moesten
worden, om verder te komen van den oor
sprong en niets in deze wereld kan ten slot
te worden gemist omdat alles noodig is om te
maken het hoogste de liefde.
En als de gansche ziel van het eeuwige Is
vervuld, als zij niet alleen wil de idee en weet
de idee, doch is mede geworden de
idee en de idee voelt dan is zij' de kunste
naar, zooals Shelley een kunstenaar was en
een Vincent van Gogh, die in een inzakkenden
stoel van zijn ziel kon liggen, welke sprak van
de smart van die ineenstorting. De kunstenaar
ontdekt de harmonie in de dingen, die hem
voert tot het eeuwig Goddelijke. Het eindeloo-
ze in de natuur herinnert aan de oneindigheid
van de schepping en zij is schoon,als de aan
rollende zee, de hooge lucht, de wijde vlakte
en de wind die daarover waait, zij brengt ons
nader tot het verhevene.
Viguy toont ons den verhevenen mensch in
zijn Mozes, die de eenzame was, omdat de
menschen hem slechts vreesden, wijl hij te
verheven was voor hen. En verhevenen zijn
de grootsten, als Christus, die geleden hebben
omdat zij te groot zijn geweest voor de wereld.
Dat is de geweldige tragiek, maar in die tra
giek is ook het grootste, dat Christus deed op
staan en Prometheus, die het vuur van den
hemel haalde, verhief tot een klassieke fi
guur.
Maar zelden voelen de menschen boven de
ze tragische schepping uit het hoogere de
victorie, die het edele ik is van leder mensch.
Alles gaat onder in de Natuur, maar daaruit
groeit op de bloem der eeuwigheid. En d'at is
het dramatische van het Goddelijke, dat nooit
vernietigd kan worden.
De God, die in den hemel is, Hij is het die
lacht om het spel van de menschheid en dat is
de groote humor, zooals -het is de groote
barmhartigheid. De kunstenaar weet dit, en
hij ziet over de aarde den glimlach en den
stillen weemoed en de wijheid, die leidt dóór
de religie en tót dé kunst.
Hiermede beëindigde spreker zijn boeiende
rede, die met gevoel en overtuiging, die groei
de tot half ingehouden hartstochtelijkheid
soms, werd uitgesproken.
Gedurende de pauze bestond gelegenheid,
bij den voorzitter schriftelijke vragen in te
dienen. Van deze gelegenheid werd door nie
mand gebruik gemaakt. Doch d'e voorzitter, de
heer Makkink, stelde zelf een vraag. Hij vroeg
hoe het mogelijk was, den kunstenaar boven
den religieuzen mensch. Spreker geloofde dat
iemand, die door een eenvoudige daad zich
zelf verloochent, veel hooger staat dan de
kunstenaar krachtens zijn kunst.
De heer van den Bergh van Eysingha er
kende, dat de kunstenaar als persoon met z'n
artistiek gedoe velen een armzalig idee
van de kunst zal geven. Doch spreker
had slechts bedoeld, in het licht te stellen, dat
het begin, dé aanvang van alles is de wijsheid
maar dat diep onder de klaarheid van den
geest zijn de onderbewuste, donkere kameren
waar de natuurlijkheid is, maar ook de ver-
teerendë gloed van de Goddelijkheid, die hem
zijn eigen eindigheid toont. En dit voert hoo
ger dan de theorie. Spreker bedoelde met
kunst niet het knappe schrijven van een ro-
Ik vreesde eerst, dat een of ander koopman
van den Sultan haar gekocht had en met haar
vertrokken was; maar toen ik hoorde ge
zegend zij Allahdat gij de kooper waart,
was ik gerust gesteld. Want gij zult haar
aan mij afstaan, mijn zoon."
Hij sprak met zooveel vertrouwen, dat Oli
vier moeite had de woorden te vinden, die
hem zouden teleurstellen. Daarom aarzelde
hij een oogenblik.
„Ik zal uw verlies vergoeden," ging Asad
voort. „Gij zult de zestien honderd philips
hebben en nog vijfhonderd bovendien om u
te troosten. Zeg, dat ge dat goed vindt, want
ik brand van ongeduld."
Sakr-el-Bahr glimlachte bitter. Het is een
ongeduld, dat mij, waar het haar betreft, wel
bekend is, Heer", antwoordde hij langzaam.
„Ik brandde er zelf vijf eindelooze jaren
van. Om er een eind aan te maken, deed ik
een verre, gevaarlijke reis naar Engeland in
een veroverd Frankisch schip. Gij wist het
net. O, Asad, anders zoudt gij
„Ba!" viel de Dey in. „Gij zijt een gebo
ren handelaar. Er is niemand zoo slim als
gij, Sakr-el-Bahr. Nu, goed, noem zelf uw
prijs, sla voor, en laat het dan afgedaan zijn."
„Fleer", zei hij stil, „van winst is geen
sprake. Zij is niet te koop."
Asad staarde hem sprakeloos aan en een
lichte blos kleurde langzaam zijn bleeke wan
gen.
„Nietniet te koop?" herhaalde hij, sta
melend van verbazing.
„Niet, al boodt gij mij uw geheele rijk als
prijs aan", was het plechtige antwoord.
Daarop vervolgde hij warmer, met een stem,
waarin tegemoetkoming klonk „Vraag mij
alles, wat het mijne is", ging hij voort, „en
met vreugde zal ik het aan uw voeten leggen,
man, een novelle, een opera ol een muziek
stuk, maar als men eenmaal door de wijsheid
en de religie heen is, dan is men door Qod
gegrepen, dan i s men niet meer. En de kun
stenaar i s ook niet meer, maar hij is gewor
den de enthousiast, hij is den hemel ingegaan,
de kunst zooals spreker die zag was het aller
beste, het allerteerste, dat geen naam heeft.
De kunst is als een gebed, zij is de verheerlij
king Gods.
Waar hij dit zoo gezegd had, daar kon spr.
het begrijpen, dat men het een stout stuk van
hem achtte, nu eenige van zijn eigen gedich
ten te gaan voorlezen. Maar hij wees op den
afstand tusschen willen en bereiken.
Hierna las de heer van -den Bergh van
Eysingha een 3-tal gedichten voor, gesproten
uit de gedachten, die hij dezen avond had me
degedeeld. Waar deze verzen dikwijls zeer
diep gingen, zal bij velen de begeerte om ze
door herhaaldelijk over lezen, zich meer ei
gen te maken, ontwaakt zijn. Doch ook bij 't
eerste aanhooren maakten ze een indruk van
groote en rijke schoonheid, die aan den mooi-
en avond nog eenige verheffende oogenblikken
toevoegde.
Ds. Makkink sloot de bijeenkomst met een
warm woord van dank voor de heerlijke getui
genis van den spreker. We zijn dezen avond
meer ons zelf geworden, we hebben dieper
leeren zien, dat we allen één zijn. En daarom
waren het een paar goede uren geweest, zeide
de voorzitter.
TIJD. ARBEIDSBEURS STADHUIS.
Correspondentschap der
Intercommunale Arbeidsbemiddeling.
Tel. 158.
Spreekuur lederen werkdag b.h.
Zaterdags van 1012 uur, voorn».
6 Januari.
Gevraagd worden:
1 dagmeisje, 2 kleermakers (gr. en vesten-
werkers), 1 rijtuigpoetser, 2 timmerlieden, 1
werkvrouw.
Bieden «ich aan:
1 kleermaker (coupeur), 1 kok, 1 koper- en
blikslager, 1 metaalbewerker, 1 motordrijver,
1 pakhuisknecht, 2 pakkistenmakers, 1 reizi
ger, 1 reizigster, 8 schilders, 1 schipper, 1 ta-
bakskerver, 4 timmerlieden, 1 voerman, 6
werkl. (los).
De Correspondente,
A. AUKES—TIMMERS.
Aan de Dammers!
Met dank voor de ontvangen opl. van pro
bleem no. 423 (auteur J. Vardon.)
Stand.
Zw. 2, 7, 8, 9, 13, 14, 15, 18, 20, 21, 22, 23,
27.
W. 25, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 43, 44,
47.
O p 1 o s s n g.
1.30-24 1.23 34
2. 34 23
3. 20 29
4. 27 36
5. 36 47
6. 47 33
7. 15 4
8. 29 20
2. 33—29
3. 43—39
4. 36—31
5. 47—41
6. 35—30
7. 39 10
8. 30—24
9. 25 1
Goede opl. ontvingen wij van de heeren:
W. Blokdijk, R. W. T. Bosman, G. Cloeck, D.
Gerling, J. Houtkooper, J. K. te Alkmaar, S.
Homan te Wijde Wormer, M. H. Hoogland
te Utrecht, P. Kleute Jr. te den Haag, H. E
Lantinga te Haarlem, H. Lindeboom te Am
sterdam.
DE WEDSTRIJD OM HET KAMPIOEN
SCHAP VAN NEDERLAND.
De Haas kampioen.
Zoo is deze wedstrijd dan ook weer achter
den rug. Het is den oud-kampioen de Haas
opnieuw gelukt den titel te veroveren. Een
succes, waarmee Wij hem van harte geluk-
wenschen. Voor den heer Hoogland is het
misschien een teleurstelling, doch het zal
voor hem slechts een aansporing zijn om het
volgende jaar te trachten revanche te nemen.
Want dat het in ons land bij een dergelijken
wedstrijd nog steeds gaat tusschen de Haas
en Hoogland is een vaststaand feit. Deze bei
de spelers vormen een klasse op zich zelf en,
met alle eerbied voor de prestaties der ande
re meesters, in 't bijzonder van ten Brink en
Visser, het meedoen van anderen kan den uit
slag slechts onzuiver maken.
als een teeken van mijn trouw en liefde
voor u."
„Maar ik wil niets anders". Asad's toon
was ongeduldig, knorrig bijna. „Ik wil deze
slavin hebben."
„Dan", hernam Olivier, „roep ik uw gena
de in, en smeek u, uw oogen ergens anders
heen te richten."
Asad keek hem norsch aan. „Weigert ge
mij?" vroeg hij, zijn hoofd achterover wer
pend.
„Helaas!" zei Sakr-el-Bahr.
Ér ontstond een stilte. Het aangezicht van
Asad werd steeds donkerder, de oogen, die
hij op zijn onderbevelhebber wierp, gloeiden
toomiger. „Ik zie het", zei hij eindelijk, met
een kalmte, die zoo in tegenspraak met zijn
blikken was, dat zij onheilspellend was. „Ik
zie het. Het schijnt, dat er meer waarheid' in
Fenzileh schuilt, dan ik vermoedde. Zoo!"
Hij keek den ander een oogenblik met zijn
ingezonken, brandende oogen aan.
Toen sprak hij op een toon, trillend van
ingehouden toom: „Bedenk, Sakr-el-Bahr,
wat gij zijt, wat ik u gemaakt heb. Bedenk al
de goedheid, waarmede deze handen u over
laden hebben. Gij zijt mijn onderbevelheb
ber, en eens kunt ge meer zijn. In Algiers
staat niemand boven u dan ik. Zijt ge nu
zoo ondankbaar, dat ge mij het eerste, wat ik
u vraag, weigert? Het is waar, wat geschre
ven staat: „De mensch is ondankbaar."
„Zoo gij wist", begon Sakr-el-Bahr, „waf
dit alles voor mij beteekent
„Ik weet het niet en het kan mij niet sche
len", viel Asad in. „Wat het ook zijn moge,
het is niets tegenover mijn wil." Toen stelde
hij vleierij in plaats van toom. Hij legde
zijn hand op Sakr-el-Bahrfs stevigen schou
der. „Kom, mijn zoon. Uit liefde tot u zal
ik edelmoedig zijn en uw weigering verge
ten."
CWoEdt ve®vö30d>)
i