«it, Damrubriek. Nondsrd en Negentiende Jaargang. Zaterdag 6 Januari. Klronielfi™ FEUILLETON. De Zeevalli. Wou 5. MIT, Uit buitenlandsche bladen.) De derde Duitsche winterdienstrege ling. Een enquête van „der Tag." Wat de Duitschers in vredestijd uit den oorlog willen overnemen. De Lon- densche mist en het Zeppelingevaar. -- De „tanks" op de film. Een voor spelling van de Matin. Ze zijn in Duitschland aan hun derde win- terdienstregeling van de spoorwegen toe wij hier in Nederland aan onze tweede. Maar de Nederlandsche spoorwegmaatschappijen kunnen, ook wat deze kwestie betreft, aan ha re zusters in het Oosten wel een voorbeeld nemen, vooral wat de invoering van de nieu we regeling betreft. Teiwijl wij hier Zater dag nog wachten op het bekend maken van den nieuwen dienst, die Maandag a.s. in wer king treedt, hebben de Duitsche maatschap pijen dit reeds Woensdag gedaan met de re geling, die den lOen, dus een week later wordt'ingevoerd. Twee voordeden dus, ten eerste wordt de nieuwe dienst in h®t midden van de week ingevoerd, en niet op Maandag, op welken dag waarschijnlijk een groote toe vloed van reizigers te verwachten is, die van hun Zondag-uitstapje terugkeeren en die, waar ze Zaterdag nog met gewone treinen gaan konden, zich weinig om de terugreis bekommetd hebben', waardoor wel eenige moeilijkheden te verwachten zijn. Ten tweede gunt men het Duitsche reizende publiek een week tijd om zich met de nieuwe dienstrege ling op de hoogte te stellen. Veel beperkt wordt de dienst echter niet, voornamelijk is het te doen om het materieel te sparen, het welk men tracht te bereiken door de treinen langzamer te laten rijden. De Balkan-trein schijnt de eenige groote doorgaande trein te zijn, dien men zijn snelheid, ongeveer 100 K.M. per uur, laat behouden. Nadat we dit geschreven hadden, bereikte ons de Daily Chronicle van Dinsdag en daar uit blijkt, dat het meest onpractisch bij de in voering van een nieuwe regeling wel het practische Engeland is geweest. Daar heeft men een beperkten dienst, waarbij in 't geheel 400 treinen komen te vervallen, de prijzen der spoorkaartjes met 50 pet. werden verhoogd, verschillende stations gesloten werden, enz., enz., ingevoerd op 1 Januari, Nieuwjaars^ dag! 't Moet dan ook, om het een beetje ordinair te zeggen, aan vele stations dien dag een „pan" zijn geweest. E>er Tag heeft de gedachte gehad, aan aller lei vooraanstaande personen in het openbare leven de vraag te stellen: „Welke oorlogsin stellingen moeten in vredestijd behouden blij ven?" En van alle zijden zijn antwoorden ingekomen. Rijksdagleden en andere politici, hooplieden, industrieeien, staathuishoudkun digen en schrijvers, zij hebben hun meening over de kwestie gezegd. Het chauvinisme, dat in deze tijden zoo volop bloeit, sprak natuurlijk een hartig woordje mede. Een lid van de kamer van koophandel te Berlijn sprak den wensch uit, dat de afkeer, die nu in Duitschland tegen alle buitenlandsche producten bestaat, mag blijven voortduren en dat men zal blijven in zien, dat de Duitsche producten beter of ten minste even goed zijn. Een lid van den Rijks dag hoopte, dat het volk de levendige be langstelling, die nu in alle kringen in het welzijn van het land en zijn leiding bestaat, zal behouden. Een lid van het Pruisische Huis zegt, dat hij de vraag het kortst beant woorden kan met „zoo goed als niets". Hij acht de organisatie van hoogerhand van al lerlei bedrijven uit den booze in vredestijd, in oorlogstijd leidt vrije concurrentie tot on dragelijke prijsopdrijving, doch zoodra het vrede is, moet ze weer in eere hersteld wor den. Slechts de sociale voorzorgsmaatregelen wil hij voor het grootste deel blijvend toege past zien, die hebben zich in billijke en nut tige richting ontwikkeld. Een schrijfster uit de nwensch, dat de in deze tijden ontdekte wetenschap, dat er in de stad Berlijn niet zulke groote afstanden zijn, Roman uit het laatst der 16e eeuw, naar 't Engaisch van RAFAëL SABATINl. 47) „Dan is het zeker uw plan haar te trou wen." Geen stem had onschuldiger en op rechter kunnen klinken dan de hare nu. „Als dat zoo is," ging zij voort, „doe het dan gauw, want een huwelijk is de eenige hinr derpaal, dien Asad zal tegenhouden. Hij is vroom, en door zijn diepe vereering voor de wet van den Profeet zou hij zeker zulk een verbintenis eerbiedigen. Maar weet zeker, dat hij niets anders zal eerbiedigen." Ioch, niettegenstaande haar onschuld en voorgewenden eenvoud misschien juist daardoor doorzag hij haar als een open boek, het hinderde niet langer, dat haar ge laat gesluierd was. „En uw bedoeling zou daardoor even goed gediend zijn, nietwaar?" vroeg hij, sluw op zijn beurt. „Even goed," gaf zij toe. „Zeg liever, beter Fenzileh," vervolgde hij. „Ik zei, dat ge niet slim zijt. Bij den Koran, ik loog. Gij zijt zoo sluw als de slang. Toch zie ik, waarheen gij kruipt. Zoo ik mij door uw raad liet leiden dan zou een tweeledig doel bereikt worden. Ten eerste, zou ik haar buiten het bereik van Asad plaatsen, en ten tweede zou ik met hem overhoop liggen, om dat ik dat gedaan had. Wat zou beter aan uw wenschen kunnen voldoen?" „Gij doet mij onrecht," beweerde zij. „Ik ben altijd uw vriendin geweest. Ik wilde dat de bewoners «iet ww® vwftrta» znL Yroegwr ging men voor ieder wissewasje in de tram, waarbij men met wachten en alles soms nog meer tijd verloor, dan men met het doorloo- pen van den dikwijls zoo geringen afstanc zou gedaan- hebben. Nu het trammen een on- uemunmg, uie dikwijls op een teleurstelling uitloopt, is geworden, wandelt men wat meer, Laat men du blijven doen, beweging in de frissche lucht is gezond en bespaart de erger nis die het lange wachten en de volle trams veroorzaken. In Londen heeft men weer eens verbazend veel last van den mist gehade men kon geen hand voor oogen zien, de arbeiders, die van hun werk of naar hun werk gmgen, sloten zich in lange processies aaneen en schuifel den door de duisternis. Het moet zoo bar geweest zijn. dat de trams en autobussen on geveer niet konden rijden, aan welk feit het waarschijnlijk te danken is, dat ze weinig slachtoffers maakten. De ondergrondsche treinen, die zich van wat er boven hen ge beurt, natuurlijk niets aantrokken en gewoon doorredeiij werden bestormd, zoodat er voor velen geen plaatsje te krijgen was Het hart van de militaire autoriteiten schijnt echter door de groote verkeersbelemmeringen, die de mist, gepaard gaande met het slechte licht, veroorzaakte, vermurwd te zijn. Men heeft tenminste bepaald, dat voortaan de lichtbeperkingen gedurende zwaren mist op geheven zullen worden. Ze kunnen dat ook wel doen, volgens sommige geestige Londe- naars, die indertijd beweerden, dat de Zeppe- linbommen in den dikken mist zouden blij ven steken. Foto's van de beroemde tanks, de „land schepen", over welker uiterlijk de Engelschen zoo lang het stilzwijgen bewaard hebben, zijn in den laatsten tijd successievelijk in de verschillende geïllustreerde bladen versche nen en nu zijn ze ten laatste ook gefilmd. Zooals men weet, laat de Engelsche regee ring van de belangrijke krijgsverrichtingen cinematografische opnamen maken, de slag aan de Somme, die ook hier in Alkmaar ge- loopen heeft, is er een van. Nu heeft ook de slag aan de Ancre z'n beurt gehad en op die opname ziet men de tanks hun werk doen, voorthobbelend over het door granaten om woelde „Niemandsland", vurend op de vijan delijke loopgraven, prikkeldraadversperrin gen en andere hindemissen nemend. De film, die eerst in Londen voor een aan tal genoodigden vertoond is, loopt vanaf 15 Januari voor het publiek, en dan zal zij ook wel naar ons land oversteken. De Matin kondigt de „Almanach de Go- tha" voor 1917 aan. Nadat het blad eenige veranderingen vergeleken bij de uttgave voor 1916 heeft opgesomd en er aanmerking op heeft gemaakt, dat nog steeds bij de vorsten der geallieerde landen hun vroegere Duitsche en Oostenrijksche titels en orden staan ge noemd, hoewel ze daar reeds lang afstand van hebben gedaan, eindigt het met de vol gende droge opmerkingDe uitgevers betreu ren één ding, „ze hebben geen rekening kun nen houden met het nieuwe koninkrijk Polen, uitgeroepen door de keizerlijke besluiten van 5 November 1916". Dat zal hun een verbete ring in de uitgave voor 1918 besparen. STADSNIEUWS. DE MIDDAGHOOGTE. Gisteravond sprak voor de afdeeling Alk maar van de vereeniging „de Middaghoogte" Dr. H. W. Ph. van den Bergh van Eijsingha, hervormd predikant uit Zutfen, over „Wijs heid, Religie en Kunst." Ds. Makkink opende de bijeenkomst die, den grooten naam van den spreker van dezen avond als redenaar in aanmerking genomen, misschien wel wat drukker bezocht had kun nen zijn. Spreker begon met zijn onderwerp te ver gelijken bij de kathedraal van York. Zooals daar de drie torens oprijzen en den hemel zoeken en het licht, zich opheffend van de vlakke wereld, zoo heffen zich van het daag- sche leven op de drie tastende armen van de menschheid, die zijn wijsheid, religie en kunst. Het maatschappelijke leven doelt slechts op voedsel, in den ruimsten zin van het woord En de bewegende energie van de wereld is de honger en ook de liefde. Wat in dit laatste ons geslacht onderscheidt van de dieren is de gehuichelde onschuld, die zoo vol is van schuld. Er is in dit leven zoo ontzaggelijk veel schijn, doch als men die weg denkt, rest Zij brak plotseling af, om te luisteren. De stilte van den nacht werd verbrokendoor kreten uit de richting van den Bab-el-Öueb Zij liep snel naar de borstwering, van waar de poort te zien was, en leunde er ver over. „Kijk, kijk," riep zij, en er trilde vrees in haar stem. „Hij is het Asad-ed-Din." Sakr-el-Bahr ging naast haar staan, en in een gloed van fakkels zag hij een troep man nen uit de donkere opening van de poort ko men. „Het schijnt bijna alsof ge, tegen uw ge woonte in, de waarheid hebt gesproken, Fen zileh." Zij keek hem aan en hij vermoedde den boosaardigen blik dien zij hem door haar sluier toewierp. Toch klonk haar stern koel „In een oogenblik zult ge er niet meer aan twijfelen. Maar wat moet ik doen De vraag werd er snel aan toegevoegd. „Hij moet mij niet hier vinden. Hij zou mij dooden, denk ik." „Dat zal hij zeker," gaf Sakr-el-Bahr toe. „Maar wie zou u zoo herkennen? Weg dus, voor hij komt. Blijf verdekt staan in den voorhof, tot hij voorbij is. Zijt ge alleen ge komen „Zou ik dan iemand laten weten, dat ik u bezocht had?" vroeg zij, en hij bewonderde haar sterken Siciliaanschen geest, dien al de jaren in den harem van den Dey niet hadden kunnen dooven. Zij ging snel naar de deur, maar bleef op den drempel weer staan. „Ge zult haar dus niat afstaan? Ge wilt niet „Wees gerust," antwoordde hij haar, op zulk een vasten toon, dat ze voldaan heen ging slechts het natuurlijke, de strijd. Want de strijd is het leven van alle wezen en de ge schiedenis is een aaneenschakeling van oor logen, het leven is de strijd van individu te gen individu, in al zijn vormen. De wereld ligt in het booze, en dat booze is haat en strijd. Darwin heeft gezegd dat juist in de worsteling de groote kracht is, die de wereld gaande houdt en Goethe verkondigde, dat de mensch zijn verstand heeft gekregen om dier' lijker dan ieder dier te zijn. Het recht is de handhaving van de macht, de staat is de or ganisatie van een macht, die op het moment boven drijft en welke straks, met een nieuwe verkiezing weer onder komt. Hobbes zeide, dat de Staat te vergelijken is met de leviathan uit de oud-testamentische le gende, die verzwelgt wat zich tegen hem ver zet. De mensch is ten opzichte van zijn me- demensch als een wolf tegenover een wolf Dit is een troostlooze opvatting, maar toch was spreker niet gekomen om troostlooze dingen te leeren. Het verstand verheft zich boven het natuurlijke, het is de over- heersching van de Natuur door den nog natuurlijker mensch. Doch de cultuur, die op minderheden rusi, is de wijsheid, de religie en de kunst. Want wil men de natuur be- heerschen, dan moet men haar mysterie lee ren begrijpen en zoo wordt de wetenschap, die aanvankelijk slechts is een drang naar technische macht, dienstbaar aan het zoeken naar dat mysterie. Zoo is de primitieve studie van de wiskunde ontstaan omdat men haar noodig had voor de economische worsteling. Maar dan komen de droomers, die voort- peinzen op het eens gevondene, en zoo is de moderne astronomie niet meer nuttig voor den economischen strijd, maar ze is gewor den een drang naar ontsluiering en zoo gaat het ook met de wiskunde. Men wil afleggen den waan en zoeken naar 't levensmysterie in al z'n afgrondelijkheid. En waar de stof zoo groot is, splitste de wetenschap zich in aller lei takken. Maar daar is de wijsbegeerte, die weer zoekt bijeen te brengen, en alles terug wil voeren tot de eenheid. En de Indiërs had den hun Brahma, tot wien alles weer terug keerde, en de Grieken zochten den kern van de dingen in de elementen, in aarde, in wa ter, in lucht. Ook dit voerde tot het einde- looze. Later kwam men er toe het ware van de dingen te zoeken in het getal en zoo bijv. het wezen van de kleuren in hun trillingsge tal uit te drukken. Het wijsgeerige denken is een tasten, maar de geest wordt rijper, en latere wijsgeeren zochten het ware niet meer in water, of in het getal, doch in het verstand. Dit verstand sluit ook weer het getal in, de denker weet en weegt en telt. En de wijsgeer kwam die zeide, het wezen der wereld is de gedachte. Het pogen van iedere wetenschap is, het ver band der dingen te verstaan. Zij vraagt zich af het waarom, zij vraagt naar de oorzaken van de tallooze verschijnselen. Het weten schappelijk doel veronderstelt een orde, een eenheid, anders zou de wetenschap niet kun nen blijven bestaan. De wetenschap rust dus op een geloof. En men zoekt het ongewetene te verbinden met het weten. Het licht bracht men terug tot aethertrilling, straks brengt men het wellicht terug tot magnetisme en electriciteit. Maar het blijft hypothese en er blijkt slechts uit, dat men den samenhang van oorzaak en verschijnsel w i 1 weten. Alle we tenschap sluit in wat we veronderstellen als den uitgang van alle dingen, de rede, de logos, die overal in is verborgen, overal zich an ders weer uit, maar toch steeds dezelfde rede blijft. De rede is de vonk van de bezinning in het groote heelal. Zelfs het dier heeft wel dege lijk het besef van causaliteit, dat we in hem noemen het instinct. Het levende wezen wordt geboren uit het onbewuste en ontwikkelt zich naar de eigen typische vormkracht. Ook in het onbewuste is het doelmatige in de verbinding der schei kundige stoffen, in den loop der sterren is de rede, die ook in ons denken is. De natuur houdt, wat de geest belooft, ze vervult den eisch van den geest, die het be staan van sterren berekent, voor het oog ze gezien heeft. In alle filosofie ligt van oudsher de be hoefte om zich te verruimen, te verdiepen, die voert tot ethiek, zooals bij Spinoza, Fich- te, Schopenhauer, Socrates. „Doch slechts hij is zalig, die niet alleen al deze dingen weet, doch ze ook doet." De waarachtige wijsgeer zoekt de vrijheid waar de diepere eenheid is, vrijheid is dat, wat gevoerd wordt door z'n waarachtig wezenswet en vrijheid is geen bandeloosheid. De gang van de wereld is de HOOFDSTUK XIII. IN HET GEZICHT VAN ALLAH. Sakr-el-Bahr stond in gedachten verdiept, nadat zij heengegaan was. Opnieuw over woog hij elk harer woorden en bedacht hij, hoe hij Asad zou tegemoet treden en hem weigeren zou, als de Dey werkelijk met het doel kwam, dat Fenzileh voorspeld had. Zoo bleef hij zwijgend wachten totdat Ali of een ander hem in de tegenwoordigheid van den Dey zou roepen. In plaats daarvan evenwel werd AF. die Asad-ed-Din kwam aankondi gen, onmiddellijk door dezen gevolgd; in zijn ongeduld had hij er op gesitaan, dadelijk bij Sakr-el-Bahr gebracht te worden. „De vrede van den Profeet zij met- u, mijn zoon," was de begroeting van den Dey. „En met u heer." Sakr-el-Bahr groette diep. „Mijn huis wordt geëerd." Met een handge baar zond hij Ali heen. „Ik kom tot u als smeekeling," zei Asad, nader tredende. „Een smeekeling, gij? Dat is niet noodig, Heer. Ik heb geen wil, die niet den echo van den uwen is." De zoekende oogen van den Dey dwaal den rond en schitterden, toen zij op Rosa- munde bleven rusten „Ik kom haastig," zei hij, „gelijk ieder gewoon minnaar, geleid door mijn instinct naar de tegenwoordigheid van haar, die ik zoek deze Frankische pa rel, deze gevangene met het gelaat van een engel, die gij van uw laatsten tocht hebt me degebracht. Ik was niet in de Kasbah, toen Tsamanni van de markt terugkeerde, maar toen ik eindelijk vernam, dat hij er niet in ge slaagd was, haar te koopen, zooals ik bevo len had, had ik kunnen huilen van verdriet. innerlijke gang van de Kosmos, m als men dat weet en gevoelt, dan onderwerpt men zich aan de wet van het leven zelf en buigt men zich voor het diepere dat men in zich weet. Zoo komt men tot de religie, die meer is dan de wijsheid. Spinoza was een intellectualist, maar hij kende niet in zich de beroeringen en den strijd van den religieusen mensch, omdat z'n in tellect sterker was. Het intuïtief voelen, dat ruimer is dan den enkelen lichtkegel van heit verstand, kende hij niet. De religie is voor den geest, die geleden heeft, en die daardoor rijper is. Hij, die in zich heeft het stralende, lichtende, groeiende leven en die dan zeggen kan „dat is het ware niet," die kent de ware religie. En de diepe religie heeft den kern der eeuwigheid, der on sterfelijkheid in zich. De religie is de sfeer der gebrokenheid De denker spint zijn theorie en zegt dat hij er is maar dan komt het leven, en brengt de worsteling en den strijd om zijn theorie te behouden en dat is de religie. De religie is de mystiek, die de verloochening zoekt, wel ke ook is het streven van de ziel. Deze wereld is een breuke, een onheil, een hel, en daarom moest Dante door die hel heen, eer hij kwam tot het Paradijs. Doch die hel veronderstelt de Godheid. En waar de zwoeging en de verzoeking is, daar is al leen de Godheid, zooals daar alleen muziek is, waar ze sterker is dan de dissonant. Er zijn dingen die overwonnen moesten worden, om verder te komen van den oor sprong en niets in deze wereld kan ten slot te worden gemist omdat alles noodig is om te maken het hoogste de liefde. En als de gansche ziel van het eeuwige Is vervuld, als zij niet alleen wil de idee en weet de idee, doch is mede geworden de idee en de idee voelt dan is zij' de kunste naar, zooals Shelley een kunstenaar was en een Vincent van Gogh, die in een inzakkenden stoel van zijn ziel kon liggen, welke sprak van de smart van die ineenstorting. De kunstenaar ontdekt de harmonie in de dingen, die hem voert tot het eeuwig Goddelijke. Het eindeloo- ze in de natuur herinnert aan de oneindigheid van de schepping en zij is schoon,als de aan rollende zee, de hooge lucht, de wijde vlakte en de wind die daarover waait, zij brengt ons nader tot het verhevene. Viguy toont ons den verhevenen mensch in zijn Mozes, die de eenzame was, omdat de menschen hem slechts vreesden, wijl hij te verheven was voor hen. En verhevenen zijn de grootsten, als Christus, die geleden hebben omdat zij te groot zijn geweest voor de wereld. Dat is de geweldige tragiek, maar in die tra giek is ook het grootste, dat Christus deed op staan en Prometheus, die het vuur van den hemel haalde, verhief tot een klassieke fi guur. Maar zelden voelen de menschen boven de ze tragische schepping uit het hoogere de victorie, die het edele ik is van leder mensch. Alles gaat onder in de Natuur, maar daaruit groeit op de bloem der eeuwigheid. En d'at is het dramatische van het Goddelijke, dat nooit vernietigd kan worden. De God, die in den hemel is, Hij is het die lacht om het spel van de menschheid en dat is de groote humor, zooals -het is de groote barmhartigheid. De kunstenaar weet dit, en hij ziet over de aarde den glimlach en den stillen weemoed en de wijheid, die leidt dóór de religie en tót dé kunst. Hiermede beëindigde spreker zijn boeiende rede, die met gevoel en overtuiging, die groei de tot half ingehouden hartstochtelijkheid soms, werd uitgesproken. Gedurende de pauze bestond gelegenheid, bij den voorzitter schriftelijke vragen in te dienen. Van deze gelegenheid werd door nie mand gebruik gemaakt. Doch d'e voorzitter, de heer Makkink, stelde zelf een vraag. Hij vroeg hoe het mogelijk was, den kunstenaar boven den religieuzen mensch. Spreker geloofde dat iemand, die door een eenvoudige daad zich zelf verloochent, veel hooger staat dan de kunstenaar krachtens zijn kunst. De heer van den Bergh van Eysingha er kende, dat de kunstenaar als persoon met z'n artistiek gedoe velen een armzalig idee van de kunst zal geven. Doch spreker had slechts bedoeld, in het licht te stellen, dat het begin, dé aanvang van alles is de wijsheid maar dat diep onder de klaarheid van den geest zijn de onderbewuste, donkere kameren waar de natuurlijkheid is, maar ook de ver- teerendë gloed van de Goddelijkheid, die hem zijn eigen eindigheid toont. En dit voert hoo ger dan de theorie. Spreker bedoelde met kunst niet het knappe schrijven van een ro- Ik vreesde eerst, dat een of ander koopman van den Sultan haar gekocht had en met haar vertrokken was; maar toen ik hoorde ge zegend zij Allahdat gij de kooper waart, was ik gerust gesteld. Want gij zult haar aan mij afstaan, mijn zoon." Hij sprak met zooveel vertrouwen, dat Oli vier moeite had de woorden te vinden, die hem zouden teleurstellen. Daarom aarzelde hij een oogenblik. „Ik zal uw verlies vergoeden," ging Asad voort. „Gij zult de zestien honderd philips hebben en nog vijfhonderd bovendien om u te troosten. Zeg, dat ge dat goed vindt, want ik brand van ongeduld." Sakr-el-Bahr glimlachte bitter. Het is een ongeduld, dat mij, waar het haar betreft, wel bekend is, Heer", antwoordde hij langzaam. „Ik brandde er zelf vijf eindelooze jaren van. Om er een eind aan te maken, deed ik een verre, gevaarlijke reis naar Engeland in een veroverd Frankisch schip. Gij wist het net. O, Asad, anders zoudt gij „Ba!" viel de Dey in. „Gij zijt een gebo ren handelaar. Er is niemand zoo slim als gij, Sakr-el-Bahr. Nu, goed, noem zelf uw prijs, sla voor, en laat het dan afgedaan zijn." „Fleer", zei hij stil, „van winst is geen sprake. Zij is niet te koop." Asad staarde hem sprakeloos aan en een lichte blos kleurde langzaam zijn bleeke wan gen. „Nietniet te koop?" herhaalde hij, sta melend van verbazing. „Niet, al boodt gij mij uw geheele rijk als prijs aan", was het plechtige antwoord. Daarop vervolgde hij warmer, met een stem, waarin tegemoetkoming klonk „Vraag mij alles, wat het mijne is", ging hij voort, „en met vreugde zal ik het aan uw voeten leggen, man, een novelle, een opera ol een muziek stuk, maar als men eenmaal door de wijsheid en de religie heen is, dan is men door Qod gegrepen, dan i s men niet meer. En de kun stenaar i s ook niet meer, maar hij is gewor den de enthousiast, hij is den hemel ingegaan, de kunst zooals spreker die zag was het aller beste, het allerteerste, dat geen naam heeft. De kunst is als een gebed, zij is de verheerlij king Gods. Waar hij dit zoo gezegd had, daar kon spr. het begrijpen, dat men het een stout stuk van hem achtte, nu eenige van zijn eigen gedich ten te gaan voorlezen. Maar hij wees op den afstand tusschen willen en bereiken. Hierna las de heer van -den Bergh van Eysingha een 3-tal gedichten voor, gesproten uit de gedachten, die hij dezen avond had me degedeeld. Waar deze verzen dikwijls zeer diep gingen, zal bij velen de begeerte om ze door herhaaldelijk over lezen, zich meer ei gen te maken, ontwaakt zijn. Doch ook bij 't eerste aanhooren maakten ze een indruk van groote en rijke schoonheid, die aan den mooi- en avond nog eenige verheffende oogenblikken toevoegde. Ds. Makkink sloot de bijeenkomst met een warm woord van dank voor de heerlijke getui genis van den spreker. We zijn dezen avond meer ons zelf geworden, we hebben dieper leeren zien, dat we allen één zijn. En daarom waren het een paar goede uren geweest, zeide de voorzitter. TIJD. ARBEIDSBEURS STADHUIS. Correspondentschap der Intercommunale Arbeidsbemiddeling. Tel. 158. Spreekuur lederen werkdag b.h. Zaterdags van 1012 uur, voorn». 6 Januari. Gevraagd worden: 1 dagmeisje, 2 kleermakers (gr. en vesten- werkers), 1 rijtuigpoetser, 2 timmerlieden, 1 werkvrouw. Bieden «ich aan: 1 kleermaker (coupeur), 1 kok, 1 koper- en blikslager, 1 metaalbewerker, 1 motordrijver, 1 pakhuisknecht, 2 pakkistenmakers, 1 reizi ger, 1 reizigster, 8 schilders, 1 schipper, 1 ta- bakskerver, 4 timmerlieden, 1 voerman, 6 werkl. (los). De Correspondente, A. AUKES—TIMMERS. Aan de Dammers! Met dank voor de ontvangen opl. van pro bleem no. 423 (auteur J. Vardon.) Stand. Zw. 2, 7, 8, 9, 13, 14, 15, 18, 20, 21, 22, 23, 27. W. 25, 29, 30, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 43, 44, 47. O p 1 o s s n g. 1.30-24 1.23 34 2. 34 23 3. 20 29 4. 27 36 5. 36 47 6. 47 33 7. 15 4 8. 29 20 2. 33—29 3. 43—39 4. 36—31 5. 47—41 6. 35—30 7. 39 10 8. 30—24 9. 25 1 Goede opl. ontvingen wij van de heeren: W. Blokdijk, R. W. T. Bosman, G. Cloeck, D. Gerling, J. Houtkooper, J. K. te Alkmaar, S. Homan te Wijde Wormer, M. H. Hoogland te Utrecht, P. Kleute Jr. te den Haag, H. E Lantinga te Haarlem, H. Lindeboom te Am sterdam. DE WEDSTRIJD OM HET KAMPIOEN SCHAP VAN NEDERLAND. De Haas kampioen. Zoo is deze wedstrijd dan ook weer achter den rug. Het is den oud-kampioen de Haas opnieuw gelukt den titel te veroveren. Een succes, waarmee Wij hem van harte geluk- wenschen. Voor den heer Hoogland is het misschien een teleurstelling, doch het zal voor hem slechts een aansporing zijn om het volgende jaar te trachten revanche te nemen. Want dat het in ons land bij een dergelijken wedstrijd nog steeds gaat tusschen de Haas en Hoogland is een vaststaand feit. Deze bei de spelers vormen een klasse op zich zelf en, met alle eerbied voor de prestaties der ande re meesters, in 't bijzonder van ten Brink en Visser, het meedoen van anderen kan den uit slag slechts onzuiver maken. als een teeken van mijn trouw en liefde voor u." „Maar ik wil niets anders". Asad's toon was ongeduldig, knorrig bijna. „Ik wil deze slavin hebben." „Dan", hernam Olivier, „roep ik uw gena de in, en smeek u, uw oogen ergens anders heen te richten." Asad keek hem norsch aan. „Weigert ge mij?" vroeg hij, zijn hoofd achterover wer pend. „Helaas!" zei Sakr-el-Bahr. Ér ontstond een stilte. Het aangezicht van Asad werd steeds donkerder, de oogen, die hij op zijn onderbevelhebber wierp, gloeiden toomiger. „Ik zie het", zei hij eindelijk, met een kalmte, die zoo in tegenspraak met zijn blikken was, dat zij onheilspellend was. „Ik zie het. Het schijnt, dat er meer waarheid' in Fenzileh schuilt, dan ik vermoedde. Zoo!" Hij keek den ander een oogenblik met zijn ingezonken, brandende oogen aan. Toen sprak hij op een toon, trillend van ingehouden toom: „Bedenk, Sakr-el-Bahr, wat gij zijt, wat ik u gemaakt heb. Bedenk al de goedheid, waarmede deze handen u over laden hebben. Gij zijt mijn onderbevelheb ber, en eens kunt ge meer zijn. In Algiers staat niemand boven u dan ik. Zijt ge nu zoo ondankbaar, dat ge mij het eerste, wat ik u vraag, weigert? Het is waar, wat geschre ven staat: „De mensch is ondankbaar." „Zoo gij wist", begon Sakr-el-Bahr, „waf dit alles voor mij beteekent „Ik weet het niet en het kan mij niet sche len", viel Asad in. „Wat het ook zijn moge, het is niets tegenover mijn wil." Toen stelde hij vleierij in plaats van toom. Hij legde zijn hand op Sakr-el-Bahrfs stevigen schou der. „Kom, mijn zoon. Uit liefde tot u zal ik edelmoedig zijn en uw weigering verge ten." CWoEdt ve®vö30d>) i

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1917 | | pagina 5