iiscle kit,
-en
FEUILLETON.
DE WALVISCHRU®.
g
Honderd en Negentfiende Jaargang.
ZattVriln? 7 April
GLKMAAPSCH""
Het Pascha der dagen
No. SS. l*V7.
AANGIFTE. van leerlingen
voor de verschillende opleidingeu en cur
sussen «tcbrUieliJk tot 11 APRIL, 111011-
'delliiK van 12—27 APRIL, DIuxIhku en
Vrijdags 10—1» en a-4 uur in het
KVK1J EHW KKSHI1N,
OPLEIDING SCHOOLDIPLOMA Llu-
ueuuwn I wii.
OPLEIDING SCHOOLDIPLOMA Cee-
luiini naaien.
OPLEIDING tot Kinderjuffrouw (diplo
ma Tesselschade)(bij voldoende
deelname), leeftijd minstens 17 jaar,
schoolgeld f 40.per jaar.
OPLEIDING AKTE Nuttige Hand
werken.
OPLEIDING AKTE Fraaie Hand
werken.
OPLEIDING AKTE D.O. Handteefcenen.
OPLEIDING tot Dienstbode (2 jaar),
schoolgeld f 0.20 p. wleermiddelen
vrij. Lestijden 21 /j—7 uur, woens
dagsavonds en den geheelen zaterdag
vrij.
CURSUS in Kattige Fraai* Hand
werken of kinnen naai en, 1 lestijd
p. w. f 15.— p. jaar, 2 h 3 lest. p.
w. f 30.— p. jaar.
CURSUS in Costanmnaaien, 2 lest. p.
w., 40 1. f 25.—
CURSUS in Teekenen, Woensdags D/s
tot 3i/, uur, f 25 p. jaar.
CURSUS in Dekken, Dienen en Voor-
sudden, 6 1. f 7.50.
Prospectus op aanvraag, inlichtingen
worden gaarne verstrekt door de directrice
1. F. BE1MEB.
door
D. Th. JAARSMA.
(Nadruk verboden.)
Hoe je toch soms aan kleine dingen plotse
ling een grooten kant ontdekken kunt. En
door schijnbaar futiele, alledaagsche gebeur
tenissen tot het plotseling besef gebracht
worden eener universeele waarheid
We hadden gisteren, mijne vrouw en ik,
wat oneenigheid gehad. Ja ja: wat oneenig-
heidl Aanvankelijk heb ik zelfs gevreesd
voor een ernstig conflict I Maar zóó hoog is
ten slotte de zaak niet geloopen het ia al
les al weer pais-en-vree. Trouwens, ik wil
bekennen, dat ik de zaken nu ook wat anders
bezie dan gisteravond. Hetgeen eigenlijk van
zelf spreekt. Want je als eerlijk en ruundenr
kend man voor anderer opvattingen te slui
ten, nijdassig en kwaadsappig doof te blij-
van voor wat anderen beweren, dat zou,
u geeft me toe.... maar laat ik u toch liever
eerst de zaak vertellen.
Ronduit gezegd: het overviel me een beet
je. Ik had het van Alice heelemaal niet kun
nen denken. Misschien ben ik echter om juist
deze argeloosheid te misprijzen. Ik had mij
terstond weer man moeten betoonen, geloof
ik nu. Beheerscher moeten zijn, en rustiger;
want het betrof toch maar 'n kleinigheid. Ik
genoot toch 'n redelijke opvoeding. Ik hac
door vroeger kunnen zijn gewaarschuwd. Ik
had het kunnen voorkomen door tact en
vooruitzien. Helaas, wel terecht schijnt de
liefde blind genoemd, die wij soins naïeve-
lijk reddend wanen!
Ik had er en werkelijk van harte mijn
vrijen middag geheel voor opgeofferd. Eer'
gisteravond, en ziedaar meteen 't ontstel
lend bewijs hoezeer wij eigenlijk kinderen
EEM VERHAALTJE UIT OUDEN TIJD
VAN JOHAN C. W. JUUHL.
Uit het Noiwch vertaald door M. A. Z.
5)
Op het oogenblik dat dat gebeurde, sche
merde er in de verte voor Austen een nieu
we dag.
Nu was het uit met het zitten op een berg
punt met de handen over elkaar en dof sta
rende oogen.
Austen begon het een en ander bij de hanc i
te nemen, en hij werkte hard van dat de zon
opging tot lang nadat de avond viel. En
deze en gene stond verbaasd over Austen, die,
nadat zijn huis was afgebrand, zoo weinig
lust had getoond om te werken. Nu werkte hi
voor drie. En telkens als zijn vrouw vroeg, o
hij niet moe werd, gleed er een glans en een
glimlach over Austen's gezicht.
Maar in zijn binnenste knaagde er altijc
iets als bij iemand die iets dierbaars heeft
verloren.
En dat maakte alleen dat hij nog harder
zwoegde.
VUL
Ze hadden niet veel van Austen en Adno
gemerkt, de buren, nu ai dagen lang. En ze
gonnen over beiden ongerust te worden.
Vreemd was Austen altijd geweest; maar
sedert zijn huis was afgebranct en hij- temid
den van andere ménschen moest leven, von
den ze dat hij al heel vreemd geworden was,
Eens op een avond- kwamen de vrouwen
van Lars en van Thomas elkaar tegen, ver
buiten het bebouwde deel van de gemeente,
Ze gingen melken.
„Zoo vlijtig?" ah de een.
blijven in dit leven had Alice mij ge
vraagd, bewogen en ontroerd gevraagd het
eerste Paaschfeest na ons trouwen saam-in
tiem en stil te vieren. Zooals daarginds, als
m naar kindsheid, in 't ver Silezië, waar zij
geboren werd. Natuurlijk, dat k, nerveuzig
inenscuenKind, terstond bezweek voor.... ach,
voor overmacht; overmacht van vleiende
siemou.ging en van overv lucdig piotseunge
vrouwtuiranen Nog eens ae vreugd te utr-
be.even vroeg ze, van hei Pascntn barer
ugü wanneer ze a.s kind, naar landsge
bruik, en na een half dooiwaakien nacnt met
etrsie morgenschemering opstond, en
naar de schatien zocht, die zij verborgen
wist; want die onhoorbaar in den nacnt,
in huis of turn, versaken waren Ik had maar
stil geknikt dat 't goed was, wijl graag de
vreugde haar bereidend; en ook 6ev,eid on
blijde mei de rui mij toegedacht: van in den
nacht, als 'n milde schenker, goedheid, liefde
en geluk te brengen aan 't eenvoudig onbe
vangen wezen, dat 'k zoo onbedorven wist
en dat vrij van decadentie of van verborgen
eigenwaan, haar stil geluk aanvaardde, en
het beleefde zonder vragen, argeloos haast
als een kind
Aldus althans was ongeveer mijn vóór-
droom de eenigszins vergeeflijk-poëtische
voorstelling van wat door mijn wijze voor
zieningen bij het eerste schemeren van den
Paaschmorgen in ons huis zoude plaats vin
den. Ik ben óók niet vrij van sentimenteele
smetten. En dat de werkelijkheid anders zou
worden.... voet bij stuk houden; ik dwaal af.
Mijne voorbereidingen namen mij dus een
anschen middag in beslag. Om twee uur na
,e lunch was ik stadswaarts getogen. Eemge
vast, weloverwogen plan had 'k mij tevoren
niet gevormd' ik zou wel zien, wat zich
mocht voordoen. Maar 't werd al aanstonds
misère. Toen 'k nauwelijks buiten was, be
gon 't te regenen 'n lief triest Hollandsch
regentje, dat heerlijk-traagjes naar beneden
drensde. In 'n wip waren pleinen en trot
toirs vol slik en modder, zoodat ieder, wien
niets dringends ophielde zich langs den
kortsten weg naar huis spoedde. Doch hoe
wel 'k minder dan gewoonlijk geneigd was,
te blijven kijken hier of daar voor eenig
foograam, wou 'k 't niet dadelijk maar op
geven, ploeterde vele straten af, tot 'k me
eindelijk, na 'n straf half uurtje, in 'n bazar
ergens op het droge bracht. Bazars zijn bij
regen 'n uitkomst 'n ware toevlucht voor
versjouwden. En uit dankbaarheid dus eer
stens, en voorts om mijne aanwezigheid te
motiveeren, kocht 'k er critiekloos enkele
snuisterijen, artistieke souvenirs-aan-Hol-
land. Het is mogelijk dwaas geweest, want
het goedje heeft weAug waarde; wat natio
nale pruiierij, met er op een molentje of 'n
Voiendammer. Welke voortbrengselen eener
binnenlandsche nijverheid in-tusschen 't ver
mogen schijnen te bezitten, van behalve 't
hart der Hollandsdie huisvrouw, die ze in
haar intérieurs zoo smaakvol bijzet, ook het
dito van diverse buitenlandsche met verbluf
fend gemak te kunnen veroveren. Wijl name
lijk de iaatsten, ofschoon door simpele aan
schouwing reeds lang van het tegendeel on
derricht, nog onverklaard angstvallig vast
houden aan een vaag beieden jeugdgeloof,
hetwelk Haar Holland 't landje wanen doet
van water, molens en diktrage pofbroeken...
souvenirs de la Hollande....
Inmiddels, na mijne aanwezigheid in den
bazar aldus voldoende gemotiveerd te heb
ben; na derhalve nauwelijks tien minuten
schuilens den strijd mei' de elementen op
nieuw aanbindende, kwam mij toch een ou-
dergrondsch besef, dat afgescheiden van het
geen Alice er stellig zélf in zou vinden, deze
poovere allemans-branie-dingen niet volko
men zouden in staat zijn, aan mijne toekom
stige nachtelijke verrichtingen het gewensch
te effect te verzekeren, de ganschelijke bevre
diging van een popelend vrouwenhart. Zoo
dat ik dus, om kort te gaan, eene oude be
lofte plots indachtig, mijne schreden richtte
naar een antiquair; van dezen terechtkwam
bij een ander; van dien weer bij 'n ander; bij
nóg een, en nóg een, tot ik de heele stad
zoowat had afgesjouwd. Met geen ander re
sultaat, dan dat ik het specimen Oud-Hol-
landsch uurwerk, waarvoor ik den regen
zoo heldhaftiglijk trotseerde, om de
achtige prijzen als 'n
moest laten varen; en
l-
onbereikbre illusie
vergenoegen, ter
■g<
vervanging, met een paar antieke lijzenkom-
Na welken koop ik mij, ofschoon door
men,
wéékt, nog redelijk voldaan naar huis begaf,
en klokke vijf, met 'n aantal pakjes, rillerig
van de waterkou, weer 't eigen huis betrad.
Nu vraag ik echter *- en hier begint met-
„O ja", zei de andere vrouw, terwij l ze haar
breipennen met groote vlugheid bewoog. Het
kluwen hing in een netje van koperdraad, dat
bevestigd was aan 't witte jakje, uit schapen
vacht gemaakt. Aan den arm droeg ze den
melkemmer.
Ze liepen samen verder in westelijke rich
ting.
Toen zei de vrouw van Lars op den Berg
„'eb je 't ge'oord van Austen?"
„Wat ge'oord?" riep de andere vrouw.
„Ach neen, niets."
„Is 'ij weg?"
„'ij is teruggekomen."
„Wat is er dan met 'm?"
„Nee, niets van belang."
De pennen in het breiwerk klapperden met
gelijkmatigen spoed.
„Kan je 't me niet vertellen
Thomas' vrouw brandde van nieuwsgierige
held.
„Alleen maar dit, dat 'ij 'out gaat vlotten,
om op den vloed'olm weer een huis te zet
ten."
Juffrouw Thomas sloeg haar handen in el
kaar. „Wel, well"
Ze bleef staan in uitgelaten verbazing.
„Ik dacht, dat 'ij blij mocht wezen^dat 'ij
van dien 'eelen 'olm af was."
„O, neen, dat 'eb ik eigenlijk nooit geloofd,
'ij behoort niet tot de menschen, die gemakke
lijk iets opgeven."
„Dat is zoo, maar daar buiten is 'et geen
wonen 1"
„Maar Austen schijnt blij te zijn dat 'ij
daar weer 'een gaat. Bij ons kan 'ij niet wen
nen. 'oeveel we ook voor 'em willen doen."
Is een rare kerel."
„Tusschen raar en raar is nog verschil."
„O ja, maar ik vind dat jelui dankbaar
moogt zijn dat 'ij weggaat."
„Ach, 'ij doet niemand iets kwaads. Maar
't is naar 'oor! te zien, dat iemand 't niet
een de „oneenigheid" dat, indien als volgt
is overeengekomen; als volgt nadrukkelijk
en punctueel is vastgesteld: dat Alice, mij
hoorende in huis terugkeeren, de zelfbeheer-
sching requireeren zal, noodig, om 'n qua-
si-toevallige ontmoeting in de gang te voor
komen; dat zij onder géén beding of voor
wendsel van wélken aard ofte karakter, be-
wustelijk moeilijkheden aan haar echtgenoot
oij üe volvoering zijner immers geneime
plannen in den weg zal leggen nu
vraag ik, zeg ik, of t met wence.ijk irritee
rend is, dat dan tóch de partij die thuis
bicet, .erwiji k rtuueiu^s onoeuekt mijn veie
pakjes door de gang uroeg, op 'i onver-
wacütst de kamerdeur opem, hu hoofd steekt
oin den hoek, en luchtig uaïef vraagt:
O jeetje! Ben je nut schrikkeiijx nai ge
worden in dien regen?
Zooiets is toch ver-strekkend tactloos! El
ke adspirant-verkouden echtgenoot, die zoo
juist n longontsteking riskeerde, Yoor wat
per slot toch niet meer is dan 'n simpele
yrouwengril, zou tot taak hebben om in
zoo'u geval in gekrenkte waardigheid ie
gaan vermanen! Alice voorkwam dan ook
siechts 'n aanmerking op haar lichtzinnige
onvoorzichtigheid, door zich terstond te re-
tireeren, mij aldus gelegenheid gevende mij
ne pakjes nog weg te moffelen, boven, op
m'n kamer. Waarna 'k mij, óp van de natte
sjouwpariij, voor het tlieeuur naar benee be
gaf.
Ik zei niet veel, doch dééd beschaafd. Of
er niets gebeurd was. gaf 'k den welkomst
kus, en zette mij in mijn fauteuil de genie
tingen van een five o'clock tea zonder fau
teuil zijn wat denkbeeldig!
Ik genoot dus. En rustte! Helaas dat
door Alice dien dag een demon scheen te
spreken! Want nauw gezeten zijnde, hoor
de 'k al:
Vond je 't erg. dat ik daareven
Wat? kwam ik, onnoozel.
Ik dacht er heusch zoo gauw niet aan.
Nou ja.... nou ja!
Ik wuifde 't weg niets meer daarvan 1
Da's alweer vergeten. Maak er maar
geen kwestie van.
Zal je dan heusch niet boos zijn?
Boos? vroeg ik, verwonderd, en ook
gepiqueerd om de onderoielling.
Nou ja.... je bent zoo stil.... je kan toch
wel begrijpen
Wel allemachtig Wie heeft hier te „be
grijpen"! As jij, wanneer ik thuiskom, na
'n heelen middag voor jóu in den regen te
hebben gesjouwd
De rest. beminde lezer, laat zich moeilijk
hier vertellen. Ik ben afkeerig van schandaal.
Maar ik was moe, wil dat bedenken. En
snip-verkouden en dus prikkelbaar. Het
werd eenvoudig de „alte Geschichte" waar
van alle getrouwden weten dat ze „immer
neu" blijft
Na vijf minuten zat ik, boos geworden, te
mokken óp mijn kamer. Beneden zat Alice.
En schreide. Ja, dat ze schreide, wist ik ze
ker. Maar wat drommel, lag 't aan mij Ze
had er over moeten zwijgen verder. Nou was
heel de aardigheid eraf. wat zou 'k die boel
nóu nog verstoppen?
Ik nam m'n krant. En 'n cigarette. Zelf
moest ze 't nu maar goed maken. Half zes.
Ze had dus tijd, dat 't voor den etenweer
in orde kwam. Zij k n. beginnen
't Liep echter anders dan ik gedacht had.
Kwart voor zes de krant verveelde me,
mijn cigarette was uitgebrand,— kwart voor
zes, terwijl 'k aan 't raam stond, en weer tot
't inzicht kwam dat 't heusch aan hèhr lag,
kwam Alice zacht naar boven, bracht me
nog 'n kopje thee. Ah! ze draaide bij! Na
tuurlijk: ze draaide bij! Prachtig, maar
nou sterk zijn! Niks zeggen: zij beginnen!
En strak bleef 'k naar buiten kijken.
Stil, na 'n ogenblik, onhoorbaar ging ze
heen.
Tien voor zes. Zeg, gaat die klok wel
goed? Het is toch later? Wacht, dat moet
ik evenEn met barsche stem riep 'k naar
beneden, aan de trap, hoe laat of 't was....?
Alice zelf gaf antwoord. Het was nét tien
voor zes Ik bromde iets; ging terug; ijsbeer
de op m'n kamer.
Vijf voor zes. Wat duivel, waar is mijn
vulpen! Is m'n kamer soms vandaag gedaan?
Curieus, zooals toch telkens... dat moet
meteen es weten 1 En aan de trap riep 'k naar
benee, of Alice wist van mijn vulpen.
Nee, ze wist het niet. Ze zei 't kortaf, deed
snel de deur dicht. Welzeker ook nog
kunsten! Nu, dan kon ze wachten! Ik zou
ditmaal niet het eerst..... Ik kon nou mooi
goed 'eeft en zoo stil wordt."
„Zeg dat wel, kind," stemde Thomas1
vrouw toe.
Zij. liepen weer een poos voort.
Toen begon -ars' vrouw:
„Ik vin dat 'et 'eel goed is, dat 'ij moed
'eeft opnieuw te beginnen."
„Dat wel."
„Van 'em praat ik dan ook niet, maar ik
verwonder me over Adno."
„Zij is blij met Austen mee te gaan, ze
volgt 'em, al was het onder den grond."
„Ja je kan zeggen wat je wil, kind, maar
't
Nog lang
stille verwondering over
vrouw.
IX.
is 't toch niet prachtig?"
bleef ze haar hoofd schudden in
Austen en zijn
wat brieven schrijven. Werken is het beste,
as je zwarigheid met de menschen hebt.
Vijf minuten over zes. Nou 't adres van
die meneer in Dordt, Alice kon 't wel weten
was 't niet Snitstraat 51 Maar zou 'k nu,
voor de derde maalach wel zeker, waar
om zou ik niet? Net doen, of t heel gewoon
was!.... En nogmaals riep ik naar beneden.
In haar amwoordf 51 meende 'k onder-
ui UKt u lacli te nooren. Dat lachte! Alle
machtig! Lachen terwijl ik, boven... Maar
üat uei tk mij met doen aan zouen wij es
even praten!
Ln met heftigheid, nadrukkelijk, stormde
k naar beneden.
1 ïen minuten over zes. Nou ja... nou
,a.... ik wu natuurlijk wel toegeven.... ik ben
óok wel s wat strak. Maar waarachtig, je
iegiijui luciiKom, wat is dat nou: tra
nen? Wijvekind, is dat de-sop-üe-kooi nou
waard? Acn, nou k jou gehoord heb, i
spreekt vanzelf, dat je ook van dien kant
toe, kom, vooruit, wees nou stil.... 'n menscli
kijkt nou een keer te veel alleen door eigen
oogen....
Hier eindigt mijne historie. En ontdekken
wij meteen de uniyeiseele waarheid. Want
ligt niet in dit laatste, mijn genegen lezer,
.de diepere zin van dit gebeuren te veel
alleen door éigen oogen? Want nu ik van
morgen Alice's vreugd gezien heb hoe ze
om vijf uur, in de schemering, stil uit het
bed gewipt, en met een kaarsje, in 'r dunne
nachtpon van de koude en van kinderlijk ver
wachten rillend, door het huis sloop, en
naar de schatten zocht, als eens daarginds,
in 't ver Sileziënu denk ik er, zeg ik,
héél.anders over dan gisteravond.
Want elke zaak heeft vele zijden. Eq elk
verdriet brengt ook weer vreugde. Dit js het
Pascha der Dingen, ons eeuwig wederop-
staan uit kleine, ontmoedigende dingen tot
Het Betere en Zuivere, tot reiner en sterker
Levensstaat. Zooais wij leeren kunnen van
de Grooten de groote Dooden en de groo
te Levenden. En van de velen, die niet voor
iet oog der wereld, doch die slechts in 't
verborgen groot-heldhaftig zijn
„Je moet 'ouden,je moeit vast'ouden, Adno"
riep Austen ijverig.
Hij schoof het breekijzer lager op den balk,
Adno stond op het kale gesteente en haalde
en trok aan het touw, dat aan het bovenste
gedeelte van dien balk was vastgemaakt.
„Ik kan niet 'arder trekken; 'aast je Aus
ten, het 'out glijdt gemakkelijk den berg weer
af en versplintert onze boot."
Adno hijgde van inspanning en trok uit
alle macht. De zware natte balk begon af te
glijden over den glibberigen steengrond en
dreigde weer in het water terecht te komen en
het kleine vrouwtje mee te sleepen,, als zij niet
tegenhield.
Maar Austen sloeg zijn bijl met kracht te
gen het breekijzer, zoodat de scherpe punten
vast in het natte hout gedreven werdan. De
dreunende slagen klonken luid en ver over het
water. Hij sloeg een touw om het ijzer, trok
het touw over zijn schouder, wond het einde
om zijn hand en zette zijn klompen stevig te
gen een stuk rots.
Zoo gelukte het hem den baas te blijven
(Nadruk verboden.)
X.
Hoe langer ik er over denk, hoe meer ik
er van overtuigd raak, dat we nu eens al
onze krachten moeten inspannen om die on
gelukkige 168 millioen gezouten haringen
op een waardige wijze aan hun eind te bren
gen.
't Zou toch werkelijk meer dan zonde zijn,
als we in een tijd van schaarschte zooals
thans, niet dankbaar een voedingsmiddel
aanvaardden, waaraan nu eens niet een te
kort bestaat, een voedingsmiddel bovendien,
dat laag in prijs is, een hooge voedings
waarde bezit en tot smakelijke gerechten be
reid kan worden.
En als we bedenken, dat we van al deze
voordeelen alleen dan kunnen profiteeren,
wanneer we het spoedig doen, dat we
het ijzer moeten smeden terwijl het heet is
d. w. z.de haring moeten gebruiken ter-
wij 1 ze nog niet door de zomerwarmte gele
den heeft dan zal naar ik hoop niemand
het rmij kwalijk nemen, ais ik aan ditzelfde
onderwerp een tweede artikeltje wijd?
We hebben er de vorige week op school
nog eens wat proeven mee genomen, en ook
op enkele voordrachtsavonden kon ik het
publiek overtuigen (door het ronddeelen van
proefjes gebakken en gekookte haring), dat
deze gezouten vischsoort ons werkelijk kan
helpen aan een smakelijk vervangingsmiddel
voor het veel duurdere vleesch.
Een eenvoudige vergelijking kan hier mis
schien het bewijs geven.
De volle haringen wogen na 48 uur wee
ken en na het schoonmaken in den regel
150 G.; ze waren natuurlijk iets vochtiger
en dus iets zwaarder geworden dan in hun
ongeweekten toestand, zoodat we er eerlijk
heidshalve maar 100 G. van zullen maken,
een gewicht, dat dan zeker niet „geflatteerd'
genoemd kan worden. In deze 100 G. ha
ring nu vinden we evenveel eiwit en onge
veer tweemaal zooveel vet als in hetzelfde
gewiuit aan vleesch zou vertegenwoordigd
zijn maar voor dit gewicht aan haring
betaien we 4 ets. volgens de „maximumprij
zenlijst" van de Regeering:, en voor 100 Gr.
vleesch betalen we op zijn allerminst (in
den vorm van regeeriugs-varkensvlcesch b.v.)
11 ets., wat per ons dus een verschil geeft
van 7 ets.
over dien balk.
Ze trokken hem nog twee, drie passen hoo-
ger op en lieten hem toen vallen naast een
stapel planken, die al gereed lagen bij de
grondvesten van het nieuwe huis op den wal-
vischrug.
Het was de laatste houtvracht, die ze naar
buiten hadden gesli :pt.
Austen en Adno gingen op den balk zitten,
droogden zich het zweet van het gezicht en
haalden eens goed adem. Ze waren beiden
doodmoe, en al hun ledematen deden zeer.
En de zon scheen op het allerfelst en brand
de op hun hoofd.
Austen keek naar den onderbouw. Die was
stevig en zoover gereed, dat het houten ge
bouwtje opgetrokken kon worden.
't Was een mooi stuk werk, dat die beiden
volbracht hadden de puinhoop opgeruimd,
den grondmuur gelegd in een week tijds. Ze
hadden dan ook gewerkt als de mieren, ge
zwoegd soms dag en nacht.
Adno hield'haar handen tegen haar borst,
die onder moeielijk ademhalen op en neer
ging-
Austen keek van terzijde naar haar.
„Pen je moe?" vroeg hij.
„O nee," riep Adno en beproefde te glim
lachen.
„We zijn nu over het ergste heen," zei Aus
ten verlidit.
„Dat denk ik," was Adno's antwoord.
Maar na een poosje stond ze op en ging
aan den waterkant naar de plaats waar hun
boot lag.
Ze had zoo'n pijn in de borat en moest
bloed opgeven.
De oude kwaal, die ze had opgedaan, toen
ze voor hun eerste huis het hout naar buiten
sjouwden, kwam terug als ze hard werkte.
Austen keek haar na.
„Was je niet goed?" vroeg hij, toen zij te
rugkwam.
AIS gevolg van deze berekening zonden
we er toe kunnen besluiten om p^r persoon
per volwassen persoon tenminste
ongeveer 1% h2 gekookte of gebakken
haringen te rekenen, een portie waarin dan
evenveel of zelfs méér voedsel zal te vinden
zijn dan in de 1% ons vleesch, die men an
ders gewoonlijk per volwassen persoon zal
rekenen.
Degekookte haring hebben we de vo
rige week reeds besproken. Ik zou er ech
ter nog aan willen toevoegen, dat men res
ten daarvan uitstekend den volgenden dag
tot „panvischschoteltje" kan bereiden.
In verband met onze zuinigheid op brand
stof (gas b.v.) zou ik dan wiilen voorstellen,
mil op één middag de dubbele portie harin
gen te koken en ook de dubbele hoeveelheid
aardappelen, rijst en saus te bereiden:' de
eene neift van de hoeveelheid haringen
wordt dan dadelijk warm opgediend met een
deei van de saus en met zooveel aardappelen
of rijst als noodig is; desverkiezende kan
men er als groente wat worteltjes of gesnip
perde groote wortelen bij geven. De over
gehouden haring wordt den volgenden dag
van de graat genomen, vermengd met de
fijngewreven aardappelen en de rijst van den
vorigen dag, vochtig gemaakt met het restje
saus, in een vuurvasten schotel gedaan, be
strooid met wat paneermeel of beschuit-
kruim bedropen met wat gesmolten boter
en in den oven gezet tot alies door en door
heet is en het korstje knappend is geworden.
Voor haar, die geen oven ter geschikking
hebben, wordt het gerecht werkelijk niet
minder smakelijk, als men alles in een pan
doet in plaats vaij in een vuurvasten schotel.
Men warmt het gerecht dan het gemakke
lijkst en zonder al te groote kans op aan-
branden, wanneer men onder in de pan de
koude aardappelen legt met zooveel water,
dat ze half onder staan; als het water kookt,
voegt men er de ontgrate visch bij en daarop
legt men de koude rijst en de overgehouden
saus. Na ongeveer 20 minuten zullen de
aardappelen voldoende zacht zijn geworden;
men stampt dan alles door elkaar, zooals
men dat bij een stamppot gewend is en doet
er ten slotte nog een klontje boter door.
Afwisseling is o. a. nog aan te brengen
door het toevoegen van wat gebakken, ge
snipperde uiën, ook wel wat mosterd, wat
peper of wat peterselie.
Nu we dit jaar de stokvisch door haar
buitensporig hoogen prijs moeten missen,
kan misschien deze panvisch nu en dan
haar plaats innemen, 'k Stel me voor, dat
de beide opeenvolgende maaltijden: „ge
kookte haring met aardappelen, njst en wor
telen" (met als nagerecht b.v. gort met boter
en stroop) en „panvisch" (met als nagerecht
b.v. havermoutpap) geschikte samenvoegin
gen zijn voor een paar drukke schoonmaak-
aagen of voor b.v. den Vrijdag en den Zater
dag. 't Spreekt vanzelf, dat dan de „gort" en
de havermout" in hooikist of kranten wor
den bereid.
De huisvrouw behoeft in deze beide ge
vallen geen angst te hebben, dat ze haar ge
zin o n d e r v o e d e n zalde prijs zal,
dunkt me, per volwassen persoon niet hoo-
25 ets., en de voe-
ekozen uit de „regee-
we van hun verkrijg
baarheid ook vrij zeker kunnen zijn.
Tot slot nog een recept voor het bakken
van haring, geheel zonder graten, „gefi
leerd" dus; het is ontleend aan de recepten
van het Centraal Bureau voor den Afzet van
Visscherijprodukten.
Gebakken, 1
gefileerde haring.
Volg voor het „uitzouten" dezelfde regel»,
die in het vorige artikeltje gegeven zijn:
laat de'haringen dus minstens 48 uur wee
ken en verversch het weekwater zoo dikwijls
mogelijk.
Maak de haringen schoon door er eerst
den kop af te snijden, daarna het vel af te
trekken en dan de ingewanden uit te nemen
Trek de haringen bij hun staart doormid
den, en ontdoe het dikke ruggedeelte van den
graat; op deze wijze wordt cl us de visch ver
deeld in 4 lange, smalle reepen (twee van de
buik- en twee van cje rugzijde), de „filets".
Paneer de „filets", d.w.z. haal ze eerst
door geklopt ei en daarna door fijn paneer
meel of fijn gestampte beschuit; bak ze in
een diep ijzeren potje met dampende olie
(minder soort Deiftsche slaolie b.v.) mooi
bruin; zorg, dat onder het bakken de olie
niet al te heet wordt.
„Neen, maar ik had zoo'n dorst." Haar ge
zicht was zoo wit als een doek en haar hand
bleef gevestigd op de pijnlijke plek.
„Vrouwen kunnen nergens tegen," riep
Austen, met iets van minachting in zijn stem.
Maar hij had zielsmedelijden met haar en
bezorgd voor haar was hij ook.
En dus knipoogde hij naar vriendelijk toe
en zei zacht
„Als 't je maar geen kwaad doet."
Er lag ernst en teedere zorg- in zijn toon.
Een poosje later vroeg Adno:
„Denk je dat we de palen opgezet krijgen
tegen Sin te Michiel?"*)
„Dat ligt er aan 'oe 't weer zich 'oudt' 't Is
prachtig geweest in dezen tijd. Maar je weet,
als de zomer op z'n eind loopt, kan 't gauw
omslaan."
„Ja, 't is 'eel mooi wèer geweest nu al
lang."
Adno zat te turen naar het watervlak. Dat
lag schitterend blauw in zonnegloed. E>e rot
sen aan den landkant in de verte waren wa
zig door de hitte.
Austen begon de balken en planken te slee-
ien naar de plaats waar hij ze hebben moest,
'n Adno hielp een handje.
Maar telkens als ze wat hard aanpakte,
begon die plek onder haar borst weer te
gloeien. Ze moest de tanden op elkaar klem
men, om 't niet uit te schreeuwen van pijn.
Dienzelfden dag nog kreeg Austen net hou
ten raam op den grondmuur in orde. Hij
werkte door tot dat de duisternis hem dwong
tot uitscheiden. En toen was het dicht bij mid
dernacht. De vermoeidheid deed zich bi] alle
bei in de ledematen sterk gevoelen
Toen ze wat zure melk en eenige lepels gort
uit hun houten etensdrager hadden gebruikt,
gingen ze naar de boot.
29 September.
WtaSk vaauolspd.
mij