iiscle kit, -en FEUILLETON. DE WALVISCHRU®. g Honderd en Negentfiende Jaargang. ZattVriln? 7 April GLKMAAPSCH"" Het Pascha der dagen No. SS. l*V7. AANGIFTE. van leerlingen voor de verschillende opleidingeu en cur sussen «tcbrUieliJk tot 11 APRIL, 111011- 'delliiK van 12—27 APRIL, DIuxIhku en Vrijdags 10—1» en a-4 uur in het KVK1J EHW KKSHI1N, OPLEIDING SCHOOLDIPLOMA Llu- ueuuwn I wii. OPLEIDING SCHOOLDIPLOMA Cee- luiini naaien. OPLEIDING tot Kinderjuffrouw (diplo ma Tesselschade)(bij voldoende deelname), leeftijd minstens 17 jaar, schoolgeld f 40.per jaar. OPLEIDING AKTE Nuttige Hand werken. OPLEIDING AKTE Fraaie Hand werken. OPLEIDING AKTE D.O. Handteefcenen. OPLEIDING tot Dienstbode (2 jaar), schoolgeld f 0.20 p. wleermiddelen vrij. Lestijden 21 /j—7 uur, woens dagsavonds en den geheelen zaterdag vrij. CURSUS in Kattige Fraai* Hand werken of kinnen naai en, 1 lestijd p. w. f 15.— p. jaar, 2 h 3 lest. p. w. f 30.— p. jaar. CURSUS in Costanmnaaien, 2 lest. p. w., 40 1. f 25.— CURSUS in Teekenen, Woensdags D/s tot 3i/, uur, f 25 p. jaar. CURSUS in Dekken, Dienen en Voor- sudden, 6 1. f 7.50. Prospectus op aanvraag, inlichtingen worden gaarne verstrekt door de directrice 1. F. BE1MEB. door D. Th. JAARSMA. (Nadruk verboden.) Hoe je toch soms aan kleine dingen plotse ling een grooten kant ontdekken kunt. En door schijnbaar futiele, alledaagsche gebeur tenissen tot het plotseling besef gebracht worden eener universeele waarheid We hadden gisteren, mijne vrouw en ik, wat oneenigheid gehad. Ja ja: wat oneenig- heidl Aanvankelijk heb ik zelfs gevreesd voor een ernstig conflict I Maar zóó hoog is ten slotte de zaak niet geloopen het ia al les al weer pais-en-vree. Trouwens, ik wil bekennen, dat ik de zaken nu ook wat anders bezie dan gisteravond. Hetgeen eigenlijk van zelf spreekt. Want je als eerlijk en ruundenr kend man voor anderer opvattingen te slui ten, nijdassig en kwaadsappig doof te blij- van voor wat anderen beweren, dat zou, u geeft me toe.... maar laat ik u toch liever eerst de zaak vertellen. Ronduit gezegd: het overviel me een beet je. Ik had het van Alice heelemaal niet kun nen denken. Misschien ben ik echter om juist deze argeloosheid te misprijzen. Ik had mij terstond weer man moeten betoonen, geloof ik nu. Beheerscher moeten zijn, en rustiger; want het betrof toch maar 'n kleinigheid. Ik genoot toch 'n redelijke opvoeding. Ik hac door vroeger kunnen zijn gewaarschuwd. Ik had het kunnen voorkomen door tact en vooruitzien. Helaas, wel terecht schijnt de liefde blind genoemd, die wij soins naïeve- lijk reddend wanen! Ik had er en werkelijk van harte mijn vrijen middag geheel voor opgeofferd. Eer' gisteravond, en ziedaar meteen 't ontstel lend bewijs hoezeer wij eigenlijk kinderen EEM VERHAALTJE UIT OUDEN TIJD VAN JOHAN C. W. JUUHL. Uit het Noiwch vertaald door M. A. Z. 5) Op het oogenblik dat dat gebeurde, sche merde er in de verte voor Austen een nieu we dag. Nu was het uit met het zitten op een berg punt met de handen over elkaar en dof sta rende oogen. Austen begon het een en ander bij de hanc i te nemen, en hij werkte hard van dat de zon opging tot lang nadat de avond viel. En deze en gene stond verbaasd over Austen, die, nadat zijn huis was afgebrand, zoo weinig lust had getoond om te werken. Nu werkte hi voor drie. En telkens als zijn vrouw vroeg, o hij niet moe werd, gleed er een glans en een glimlach over Austen's gezicht. Maar in zijn binnenste knaagde er altijc iets als bij iemand die iets dierbaars heeft verloren. En dat maakte alleen dat hij nog harder zwoegde. VUL Ze hadden niet veel van Austen en Adno gemerkt, de buren, nu ai dagen lang. En ze gonnen over beiden ongerust te worden. Vreemd was Austen altijd geweest; maar sedert zijn huis was afgebranct en hij- temid den van andere ménschen moest leven, von den ze dat hij al heel vreemd geworden was, Eens op een avond- kwamen de vrouwen van Lars en van Thomas elkaar tegen, ver buiten het bebouwde deel van de gemeente, Ze gingen melken. „Zoo vlijtig?" ah de een. blijven in dit leven had Alice mij ge vraagd, bewogen en ontroerd gevraagd het eerste Paaschfeest na ons trouwen saam-in tiem en stil te vieren. Zooals daarginds, als m naar kindsheid, in 't ver Silezië, waar zij geboren werd. Natuurlijk, dat k, nerveuzig inenscuenKind, terstond bezweek voor.... ach, voor overmacht; overmacht van vleiende siemou.ging en van overv lucdig piotseunge vrouwtuiranen Nog eens ae vreugd te utr- be.even vroeg ze, van hei Pascntn barer ugü wanneer ze a.s kind, naar landsge bruik, en na een half dooiwaakien nacnt met etrsie morgenschemering opstond, en naar de schatien zocht, die zij verborgen wist; want die onhoorbaar in den nacnt, in huis of turn, versaken waren Ik had maar stil geknikt dat 't goed was, wijl graag de vreugde haar bereidend; en ook 6ev,eid on blijde mei de rui mij toegedacht: van in den nacht, als 'n milde schenker, goedheid, liefde en geluk te brengen aan 't eenvoudig onbe vangen wezen, dat 'k zoo onbedorven wist en dat vrij van decadentie of van verborgen eigenwaan, haar stil geluk aanvaardde, en het beleefde zonder vragen, argeloos haast als een kind Aldus althans was ongeveer mijn vóór- droom de eenigszins vergeeflijk-poëtische voorstelling van wat door mijn wijze voor zieningen bij het eerste schemeren van den Paaschmorgen in ons huis zoude plaats vin den. Ik ben óók niet vrij van sentimenteele smetten. En dat de werkelijkheid anders zou worden.... voet bij stuk houden; ik dwaal af. Mijne voorbereidingen namen mij dus een anschen middag in beslag. Om twee uur na ,e lunch was ik stadswaarts getogen. Eemge vast, weloverwogen plan had 'k mij tevoren niet gevormd' ik zou wel zien, wat zich mocht voordoen. Maar 't werd al aanstonds misère. Toen 'k nauwelijks buiten was, be gon 't te regenen 'n lief triest Hollandsch regentje, dat heerlijk-traagjes naar beneden drensde. In 'n wip waren pleinen en trot toirs vol slik en modder, zoodat ieder, wien niets dringends ophielde zich langs den kortsten weg naar huis spoedde. Doch hoe wel 'k minder dan gewoonlijk geneigd was, te blijven kijken hier of daar voor eenig foograam, wou 'k 't niet dadelijk maar op geven, ploeterde vele straten af, tot 'k me eindelijk, na 'n straf half uurtje, in 'n bazar ergens op het droge bracht. Bazars zijn bij regen 'n uitkomst 'n ware toevlucht voor versjouwden. En uit dankbaarheid dus eer stens, en voorts om mijne aanwezigheid te motiveeren, kocht 'k er critiekloos enkele snuisterijen, artistieke souvenirs-aan-Hol- land. Het is mogelijk dwaas geweest, want het goedje heeft weAug waarde; wat natio nale pruiierij, met er op een molentje of 'n Voiendammer. Welke voortbrengselen eener binnenlandsche nijverheid in-tusschen 't ver mogen schijnen te bezitten, van behalve 't hart der Hollandsdie huisvrouw, die ze in haar intérieurs zoo smaakvol bijzet, ook het dito van diverse buitenlandsche met verbluf fend gemak te kunnen veroveren. Wijl name lijk de iaatsten, ofschoon door simpele aan schouwing reeds lang van het tegendeel on derricht, nog onverklaard angstvallig vast houden aan een vaag beieden jeugdgeloof, hetwelk Haar Holland 't landje wanen doet van water, molens en diktrage pofbroeken... souvenirs de la Hollande.... Inmiddels, na mijne aanwezigheid in den bazar aldus voldoende gemotiveerd te heb ben; na derhalve nauwelijks tien minuten schuilens den strijd mei' de elementen op nieuw aanbindende, kwam mij toch een ou- dergrondsch besef, dat afgescheiden van het geen Alice er stellig zélf in zou vinden, deze poovere allemans-branie-dingen niet volko men zouden in staat zijn, aan mijne toekom stige nachtelijke verrichtingen het gewensch te effect te verzekeren, de ganschelijke bevre diging van een popelend vrouwenhart. Zoo dat ik dus, om kort te gaan, eene oude be lofte plots indachtig, mijne schreden richtte naar een antiquair; van dezen terechtkwam bij een ander; van dien weer bij 'n ander; bij nóg een, en nóg een, tot ik de heele stad zoowat had afgesjouwd. Met geen ander re sultaat, dan dat ik het specimen Oud-Hol- landsch uurwerk, waarvoor ik den regen zoo heldhaftiglijk trotseerde, om de achtige prijzen als 'n moest laten varen; en l- onbereikbre illusie vergenoegen, ter ■g< vervanging, met een paar antieke lijzenkom- Na welken koop ik mij, ofschoon door men, wéékt, nog redelijk voldaan naar huis begaf, en klokke vijf, met 'n aantal pakjes, rillerig van de waterkou, weer 't eigen huis betrad. Nu vraag ik echter *- en hier begint met- „O ja", zei de andere vrouw, terwij l ze haar breipennen met groote vlugheid bewoog. Het kluwen hing in een netje van koperdraad, dat bevestigd was aan 't witte jakje, uit schapen vacht gemaakt. Aan den arm droeg ze den melkemmer. Ze liepen samen verder in westelijke rich ting. Toen zei de vrouw van Lars op den Berg „'eb je 't ge'oord van Austen?" „Wat ge'oord?" riep de andere vrouw. „Ach neen, niets." „Is 'ij weg?" „'ij is teruggekomen." „Wat is er dan met 'm?" „Nee, niets van belang." De pennen in het breiwerk klapperden met gelijkmatigen spoed. „Kan je 't me niet vertellen Thomas' vrouw brandde van nieuwsgierige held. „Alleen maar dit, dat 'ij 'out gaat vlotten, om op den vloed'olm weer een huis te zet ten." Juffrouw Thomas sloeg haar handen in el kaar. „Wel, well" Ze bleef staan in uitgelaten verbazing. „Ik dacht, dat 'ij blij mocht wezen^dat 'ij van dien 'eelen 'olm af was." „O, neen, dat 'eb ik eigenlijk nooit geloofd, 'ij behoort niet tot de menschen, die gemakke lijk iets opgeven." „Dat is zoo, maar daar buiten is 'et geen wonen 1" „Maar Austen schijnt blij te zijn dat 'ij daar weer 'een gaat. Bij ons kan 'ij niet wen nen. 'oeveel we ook voor 'em willen doen." Is een rare kerel." „Tusschen raar en raar is nog verschil." „O ja, maar ik vind dat jelui dankbaar moogt zijn dat 'ij weggaat." „Ach, 'ij doet niemand iets kwaads. Maar 't is naar 'oor! te zien, dat iemand 't niet een de „oneenigheid" dat, indien als volgt is overeengekomen; als volgt nadrukkelijk en punctueel is vastgesteld: dat Alice, mij hoorende in huis terugkeeren, de zelfbeheer- sching requireeren zal, noodig, om 'n qua- si-toevallige ontmoeting in de gang te voor komen; dat zij onder géén beding of voor wendsel van wélken aard ofte karakter, be- wustelijk moeilijkheden aan haar echtgenoot oij üe volvoering zijner immers geneime plannen in den weg zal leggen nu vraag ik, zeg ik, of t met wence.ijk irritee rend is, dat dan tóch de partij die thuis bicet, .erwiji k rtuueiu^s onoeuekt mijn veie pakjes door de gang uroeg, op 'i onver- wacütst de kamerdeur opem, hu hoofd steekt oin den hoek, en luchtig uaïef vraagt: O jeetje! Ben je nut schrikkeiijx nai ge worden in dien regen? Zooiets is toch ver-strekkend tactloos! El ke adspirant-verkouden echtgenoot, die zoo juist n longontsteking riskeerde, Yoor wat per slot toch niet meer is dan 'n simpele yrouwengril, zou tot taak hebben om in zoo'u geval in gekrenkte waardigheid ie gaan vermanen! Alice voorkwam dan ook siechts 'n aanmerking op haar lichtzinnige onvoorzichtigheid, door zich terstond te re- tireeren, mij aldus gelegenheid gevende mij ne pakjes nog weg te moffelen, boven, op m'n kamer. Waarna 'k mij, óp van de natte sjouwpariij, voor het tlieeuur naar benee be gaf. Ik zei niet veel, doch dééd beschaafd. Of er niets gebeurd was. gaf 'k den welkomst kus, en zette mij in mijn fauteuil de genie tingen van een five o'clock tea zonder fau teuil zijn wat denkbeeldig! Ik genoot dus. En rustte! Helaas dat door Alice dien dag een demon scheen te spreken! Want nauw gezeten zijnde, hoor de 'k al: Vond je 't erg. dat ik daareven Wat? kwam ik, onnoozel. Ik dacht er heusch zoo gauw niet aan. Nou ja.... nou ja! Ik wuifde 't weg niets meer daarvan 1 Da's alweer vergeten. Maak er maar geen kwestie van. Zal je dan heusch niet boos zijn? Boos? vroeg ik, verwonderd, en ook gepiqueerd om de onderoielling. Nou ja.... je bent zoo stil.... je kan toch wel begrijpen Wel allemachtig Wie heeft hier te „be grijpen"! As jij, wanneer ik thuiskom, na 'n heelen middag voor jóu in den regen te hebben gesjouwd De rest. beminde lezer, laat zich moeilijk hier vertellen. Ik ben afkeerig van schandaal. Maar ik was moe, wil dat bedenken. En snip-verkouden en dus prikkelbaar. Het werd eenvoudig de „alte Geschichte" waar van alle getrouwden weten dat ze „immer neu" blijft Na vijf minuten zat ik, boos geworden, te mokken óp mijn kamer. Beneden zat Alice. En schreide. Ja, dat ze schreide, wist ik ze ker. Maar wat drommel, lag 't aan mij Ze had er over moeten zwijgen verder. Nou was heel de aardigheid eraf. wat zou 'k die boel nóu nog verstoppen? Ik nam m'n krant. En 'n cigarette. Zelf moest ze 't nu maar goed maken. Half zes. Ze had dus tijd, dat 't voor den etenweer in orde kwam. Zij k n. beginnen 't Liep echter anders dan ik gedacht had. Kwart voor zes de krant verveelde me, mijn cigarette was uitgebrand,— kwart voor zes, terwijl 'k aan 't raam stond, en weer tot 't inzicht kwam dat 't heusch aan hèhr lag, kwam Alice zacht naar boven, bracht me nog 'n kopje thee. Ah! ze draaide bij! Na tuurlijk: ze draaide bij! Prachtig, maar nou sterk zijn! Niks zeggen: zij beginnen! En strak bleef 'k naar buiten kijken. Stil, na 'n ogenblik, onhoorbaar ging ze heen. Tien voor zes. Zeg, gaat die klok wel goed? Het is toch later? Wacht, dat moet ik evenEn met barsche stem riep 'k naar beneden, aan de trap, hoe laat of 't was....? Alice zelf gaf antwoord. Het was nét tien voor zes Ik bromde iets; ging terug; ijsbeer de op m'n kamer. Vijf voor zes. Wat duivel, waar is mijn vulpen! Is m'n kamer soms vandaag gedaan? Curieus, zooals toch telkens... dat moet meteen es weten 1 En aan de trap riep 'k naar benee, of Alice wist van mijn vulpen. Nee, ze wist het niet. Ze zei 't kortaf, deed snel de deur dicht. Welzeker ook nog kunsten! Nu, dan kon ze wachten! Ik zou ditmaal niet het eerst..... Ik kon nou mooi goed 'eeft en zoo stil wordt." „Zeg dat wel, kind," stemde Thomas1 vrouw toe. Zij. liepen weer een poos voort. Toen begon -ars' vrouw: „Ik vin dat 'et 'eel goed is, dat 'ij moed 'eeft opnieuw te beginnen." „Dat wel." „Van 'em praat ik dan ook niet, maar ik verwonder me over Adno." „Zij is blij met Austen mee te gaan, ze volgt 'em, al was het onder den grond." „Ja je kan zeggen wat je wil, kind, maar 't Nog lang stille verwondering over vrouw. IX. is 't toch niet prachtig?" bleef ze haar hoofd schudden in Austen en zijn wat brieven schrijven. Werken is het beste, as je zwarigheid met de menschen hebt. Vijf minuten over zes. Nou 't adres van die meneer in Dordt, Alice kon 't wel weten was 't niet Snitstraat 51 Maar zou 'k nu, voor de derde maalach wel zeker, waar om zou ik niet? Net doen, of t heel gewoon was!.... En nogmaals riep ik naar beneden. In haar amwoordf 51 meende 'k onder- ui UKt u lacli te nooren. Dat lachte! Alle machtig! Lachen terwijl ik, boven... Maar üat uei tk mij met doen aan zouen wij es even praten! Ln met heftigheid, nadrukkelijk, stormde k naar beneden. 1 ïen minuten over zes. Nou ja... nou ,a.... ik wu natuurlijk wel toegeven.... ik ben óok wel s wat strak. Maar waarachtig, je iegiijui luciiKom, wat is dat nou: tra nen? Wijvekind, is dat de-sop-üe-kooi nou waard? Acn, nou k jou gehoord heb, i spreekt vanzelf, dat je ook van dien kant toe, kom, vooruit, wees nou stil.... 'n menscli kijkt nou een keer te veel alleen door eigen oogen.... Hier eindigt mijne historie. En ontdekken wij meteen de uniyeiseele waarheid. Want ligt niet in dit laatste, mijn genegen lezer, .de diepere zin van dit gebeuren te veel alleen door éigen oogen? Want nu ik van morgen Alice's vreugd gezien heb hoe ze om vijf uur, in de schemering, stil uit het bed gewipt, en met een kaarsje, in 'r dunne nachtpon van de koude en van kinderlijk ver wachten rillend, door het huis sloop, en naar de schatten zocht, als eens daarginds, in 't ver Sileziënu denk ik er, zeg ik, héél.anders over dan gisteravond. Want elke zaak heeft vele zijden. Eq elk verdriet brengt ook weer vreugde. Dit js het Pascha der Dingen, ons eeuwig wederop- staan uit kleine, ontmoedigende dingen tot Het Betere en Zuivere, tot reiner en sterker Levensstaat. Zooais wij leeren kunnen van de Grooten de groote Dooden en de groo te Levenden. En van de velen, die niet voor iet oog der wereld, doch die slechts in 't verborgen groot-heldhaftig zijn „Je moet 'ouden,je moeit vast'ouden, Adno" riep Austen ijverig. Hij schoof het breekijzer lager op den balk, Adno stond op het kale gesteente en haalde en trok aan het touw, dat aan het bovenste gedeelte van dien balk was vastgemaakt. „Ik kan niet 'arder trekken; 'aast je Aus ten, het 'out glijdt gemakkelijk den berg weer af en versplintert onze boot." Adno hijgde van inspanning en trok uit alle macht. De zware natte balk begon af te glijden over den glibberigen steengrond en dreigde weer in het water terecht te komen en het kleine vrouwtje mee te sleepen,, als zij niet tegenhield. Maar Austen sloeg zijn bijl met kracht te gen het breekijzer, zoodat de scherpe punten vast in het natte hout gedreven werdan. De dreunende slagen klonken luid en ver over het water. Hij sloeg een touw om het ijzer, trok het touw over zijn schouder, wond het einde om zijn hand en zette zijn klompen stevig te gen een stuk rots. Zoo gelukte het hem den baas te blijven (Nadruk verboden.) X. Hoe langer ik er over denk, hoe meer ik er van overtuigd raak, dat we nu eens al onze krachten moeten inspannen om die on gelukkige 168 millioen gezouten haringen op een waardige wijze aan hun eind te bren gen. 't Zou toch werkelijk meer dan zonde zijn, als we in een tijd van schaarschte zooals thans, niet dankbaar een voedingsmiddel aanvaardden, waaraan nu eens niet een te kort bestaat, een voedingsmiddel bovendien, dat laag in prijs is, een hooge voedings waarde bezit en tot smakelijke gerechten be reid kan worden. En als we bedenken, dat we van al deze voordeelen alleen dan kunnen profiteeren, wanneer we het spoedig doen, dat we het ijzer moeten smeden terwijl het heet is d. w. z.de haring moeten gebruiken ter- wij 1 ze nog niet door de zomerwarmte gele den heeft dan zal naar ik hoop niemand het rmij kwalijk nemen, ais ik aan ditzelfde onderwerp een tweede artikeltje wijd? We hebben er de vorige week op school nog eens wat proeven mee genomen, en ook op enkele voordrachtsavonden kon ik het publiek overtuigen (door het ronddeelen van proefjes gebakken en gekookte haring), dat deze gezouten vischsoort ons werkelijk kan helpen aan een smakelijk vervangingsmiddel voor het veel duurdere vleesch. Een eenvoudige vergelijking kan hier mis schien het bewijs geven. De volle haringen wogen na 48 uur wee ken en na het schoonmaken in den regel 150 G.; ze waren natuurlijk iets vochtiger en dus iets zwaarder geworden dan in hun ongeweekten toestand, zoodat we er eerlijk heidshalve maar 100 G. van zullen maken, een gewicht, dat dan zeker niet „geflatteerd' genoemd kan worden. In deze 100 G. ha ring nu vinden we evenveel eiwit en onge veer tweemaal zooveel vet als in hetzelfde gewiuit aan vleesch zou vertegenwoordigd zijn maar voor dit gewicht aan haring betaien we 4 ets. volgens de „maximumprij zenlijst" van de Regeering:, en voor 100 Gr. vleesch betalen we op zijn allerminst (in den vorm van regeeriugs-varkensvlcesch b.v.) 11 ets., wat per ons dus een verschil geeft van 7 ets. over dien balk. Ze trokken hem nog twee, drie passen hoo- ger op en lieten hem toen vallen naast een stapel planken, die al gereed lagen bij de grondvesten van het nieuwe huis op den wal- vischrug. Het was de laatste houtvracht, die ze naar buiten hadden gesli :pt. Austen en Adno gingen op den balk zitten, droogden zich het zweet van het gezicht en haalden eens goed adem. Ze waren beiden doodmoe, en al hun ledematen deden zeer. En de zon scheen op het allerfelst en brand de op hun hoofd. Austen keek naar den onderbouw. Die was stevig en zoover gereed, dat het houten ge bouwtje opgetrokken kon worden. 't Was een mooi stuk werk, dat die beiden volbracht hadden de puinhoop opgeruimd, den grondmuur gelegd in een week tijds. Ze hadden dan ook gewerkt als de mieren, ge zwoegd soms dag en nacht. Adno hield'haar handen tegen haar borst, die onder moeielijk ademhalen op en neer ging- Austen keek van terzijde naar haar. „Pen je moe?" vroeg hij. „O nee," riep Adno en beproefde te glim lachen. „We zijn nu over het ergste heen," zei Aus ten verlidit. „Dat denk ik," was Adno's antwoord. Maar na een poosje stond ze op en ging aan den waterkant naar de plaats waar hun boot lag. Ze had zoo'n pijn in de borat en moest bloed opgeven. De oude kwaal, die ze had opgedaan, toen ze voor hun eerste huis het hout naar buiten sjouwden, kwam terug als ze hard werkte. Austen keek haar na. „Was je niet goed?" vroeg hij, toen zij te rugkwam. AIS gevolg van deze berekening zonden we er toe kunnen besluiten om p^r persoon per volwassen persoon tenminste ongeveer 1% h2 gekookte of gebakken haringen te rekenen, een portie waarin dan evenveel of zelfs méér voedsel zal te vinden zijn dan in de 1% ons vleesch, die men an ders gewoonlijk per volwassen persoon zal rekenen. Degekookte haring hebben we de vo rige week reeds besproken. Ik zou er ech ter nog aan willen toevoegen, dat men res ten daarvan uitstekend den volgenden dag tot „panvischschoteltje" kan bereiden. In verband met onze zuinigheid op brand stof (gas b.v.) zou ik dan wiilen voorstellen, mil op één middag de dubbele portie harin gen te koken en ook de dubbele hoeveelheid aardappelen, rijst en saus te bereiden:' de eene neift van de hoeveelheid haringen wordt dan dadelijk warm opgediend met een deei van de saus en met zooveel aardappelen of rijst als noodig is; desverkiezende kan men er als groente wat worteltjes of gesnip perde groote wortelen bij geven. De over gehouden haring wordt den volgenden dag van de graat genomen, vermengd met de fijngewreven aardappelen en de rijst van den vorigen dag, vochtig gemaakt met het restje saus, in een vuurvasten schotel gedaan, be strooid met wat paneermeel of beschuit- kruim bedropen met wat gesmolten boter en in den oven gezet tot alies door en door heet is en het korstje knappend is geworden. Voor haar, die geen oven ter geschikking hebben, wordt het gerecht werkelijk niet minder smakelijk, als men alles in een pan doet in plaats vaij in een vuurvasten schotel. Men warmt het gerecht dan het gemakke lijkst en zonder al te groote kans op aan- branden, wanneer men onder in de pan de koude aardappelen legt met zooveel water, dat ze half onder staan; als het water kookt, voegt men er de ontgrate visch bij en daarop legt men de koude rijst en de overgehouden saus. Na ongeveer 20 minuten zullen de aardappelen voldoende zacht zijn geworden; men stampt dan alles door elkaar, zooals men dat bij een stamppot gewend is en doet er ten slotte nog een klontje boter door. Afwisseling is o. a. nog aan te brengen door het toevoegen van wat gebakken, ge snipperde uiën, ook wel wat mosterd, wat peper of wat peterselie. Nu we dit jaar de stokvisch door haar buitensporig hoogen prijs moeten missen, kan misschien deze panvisch nu en dan haar plaats innemen, 'k Stel me voor, dat de beide opeenvolgende maaltijden: „ge kookte haring met aardappelen, njst en wor telen" (met als nagerecht b.v. gort met boter en stroop) en „panvisch" (met als nagerecht b.v. havermoutpap) geschikte samenvoegin gen zijn voor een paar drukke schoonmaak- aagen of voor b.v. den Vrijdag en den Zater dag. 't Spreekt vanzelf, dat dan de „gort" en de havermout" in hooikist of kranten wor den bereid. De huisvrouw behoeft in deze beide ge vallen geen angst te hebben, dat ze haar ge zin o n d e r v o e d e n zalde prijs zal, dunkt me, per volwassen persoon niet hoo- 25 ets., en de voe- ekozen uit de „regee- we van hun verkrijg baarheid ook vrij zeker kunnen zijn. Tot slot nog een recept voor het bakken van haring, geheel zonder graten, „gefi leerd" dus; het is ontleend aan de recepten van het Centraal Bureau voor den Afzet van Visscherijprodukten. Gebakken, 1 gefileerde haring. Volg voor het „uitzouten" dezelfde regel», die in het vorige artikeltje gegeven zijn: laat de'haringen dus minstens 48 uur wee ken en verversch het weekwater zoo dikwijls mogelijk. Maak de haringen schoon door er eerst den kop af te snijden, daarna het vel af te trekken en dan de ingewanden uit te nemen Trek de haringen bij hun staart doormid den, en ontdoe het dikke ruggedeelte van den graat; op deze wijze wordt cl us de visch ver deeld in 4 lange, smalle reepen (twee van de buik- en twee van cje rugzijde), de „filets". Paneer de „filets", d.w.z. haal ze eerst door geklopt ei en daarna door fijn paneer meel of fijn gestampte beschuit; bak ze in een diep ijzeren potje met dampende olie (minder soort Deiftsche slaolie b.v.) mooi bruin; zorg, dat onder het bakken de olie niet al te heet wordt. „Neen, maar ik had zoo'n dorst." Haar ge zicht was zoo wit als een doek en haar hand bleef gevestigd op de pijnlijke plek. „Vrouwen kunnen nergens tegen," riep Austen, met iets van minachting in zijn stem. Maar hij had zielsmedelijden met haar en bezorgd voor haar was hij ook. En dus knipoogde hij naar vriendelijk toe en zei zacht „Als 't je maar geen kwaad doet." Er lag ernst en teedere zorg- in zijn toon. Een poosje later vroeg Adno: „Denk je dat we de palen opgezet krijgen tegen Sin te Michiel?"*) „Dat ligt er aan 'oe 't weer zich 'oudt' 't Is prachtig geweest in dezen tijd. Maar je weet, als de zomer op z'n eind loopt, kan 't gauw omslaan." „Ja, 't is 'eel mooi wèer geweest nu al lang." Adno zat te turen naar het watervlak. Dat lag schitterend blauw in zonnegloed. E>e rot sen aan den landkant in de verte waren wa zig door de hitte. Austen begon de balken en planken te slee- ien naar de plaats waar hij ze hebben moest, 'n Adno hielp een handje. Maar telkens als ze wat hard aanpakte, begon die plek onder haar borst weer te gloeien. Ze moest de tanden op elkaar klem men, om 't niet uit te schreeuwen van pijn. Dienzelfden dag nog kreeg Austen net hou ten raam op den grondmuur in orde. Hij werkte door tot dat de duisternis hem dwong tot uitscheiden. En toen was het dicht bij mid dernacht. De vermoeidheid deed zich bi] alle bei in de ledematen sterk gevoelen Toen ze wat zure melk en eenige lepels gort uit hun houten etensdrager hadden gebruikt, gingen ze naar de boot. 29 September. WtaSk vaauolspd. mij

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1917 | | pagina 5