mm- en
VERKIEZII©
Tweede Kamer der Staten-Generaal.
HET VIJFDE RAD
Honderd en Negentiende Jaargang.
Zaterdag 2 Juni.
2 j. opl. tot Huishoudkundige
of Huishoudster,
2 j. opl. tot Hulp in de
Huishouding,
Inmaakcursus,
Hek-, dien- en voorsnijcursus,
Oorlogstuintjes".
FEUILLETON.
brief,
Wo. 187.
schoolg. f 150.— p. j., elschen v. toel. void,
gen. M. O. of M. U. L. O., leeft. 17 jaar,
aanvang opl. Sept.
schoolg. 1 40.
opl. Sept.
p. j., leeft. IS j., aanvang
lessen t 6.aanvang Juni.
6 lessen f 7.00, aanvang Juni.
Aangifte voor belde opleidingen en cur
sussen tot e* met 8 Juni, in hst Burger
weeshuis, Dinsdags en Vrijdags 8—4
nnr.
Inlichtingen worden gaarne verstrekt door
de Directrice
J. F. BEUMER.
De BURGEMEESTER der gemeente
ALKMAAR brengt, overeenkomstig artikel
51 der Kieswet, ter algemeene kennis, dat bij
hem op DINSDAG 5 JUNI e.k., ter gemeen
te-secretarie, van des yoormiddags 9 tot des
namiddags 4 uur, kunnen worden ingeleverd
OPGAVEN VAN CANDIDATEN VOOR
HET LIDMAATSCHAP VAN DE TWEE
DE KAMER DER STATEN-GENERAAL,
ALS GEVOLG VAN DE ONTBINDING
VAN DIT LICHAAM.
Voor zooveel noodig wordt er aan herin
nerd, dat die opgaven moeten inhouden de
namen, de voorletters en de woonplaatsen
der candidaten, en onderteekend zijn door
ten minste 40 kiezers, bevoegd tot deelneming
aan deze. verkiezing.
De tot invulling bestemde formulieren voor
de bedoelde opgaven zijn ter secretarie dezer
gemeente kosteloos verkrijgbaar.
ALKMAAR, den 30 Mei 1917.
De Burgemeester voornoemd
JAN DE WIT Dz,, lo.-B.
Een tiinderiburgmuseum.
Het moest natuurlijk komen en het eenige
verwonderlijke is, dat het er al niet eerder
geweest is. We bedoelen het Hindenburg-
muSeum in Duitschland. In de stad Posen,
Hindenburg's geboorteplaats, is een veree-
niging opgericht „tot oprichting en instand
houding van een oorlogsmuseum, genaamd
„het Hindenburg-museum". Natuurlijk zijn
er alle mogelijke foto's en afbeeldingen van
den geëerden en vergoden veldmaarschalk,
van af zijn prilste jeugd tot aan zijn tegen
woordig we zouden bijna zeggen „alleen
heerschap" toe Volgens de beschrijving
stellen we ons zoo voor, dat den bezoeker
van dit museum, dozijnen en dozijnen Hin
denburg's vanaf foto, schilderij, teekening,
buste, medaille, prentbriefkaart enz. enz. aan
zien. Het zal velen Duitschers te moede wor
den „in ieser heiligen Halle" of ze in een
hoekje van den hemel hun hemel wel te
verstaan vertoeven. Maar het museum is
een oorlogsmuseum. Nu zal het begrip Hin
denburg bij de meeste Duitschers wel zeer
nauw met het begrip „oorlog" samenhan
gen, maar één Hindenburg maakt nog geea
oorlog. En zoo bevinden zich in dit museum
nog vele dingen, welke, als den oorlog reeds
lang tot een afschuwelijk verleden behoort,
waardevolle documenten voor de geschiede
nis van dien tijd zullen zijn. Zoo is er een
verzameling oorlogsliteratuur van groote
verscheidenheid, een uitgebreide collectie
loopgravencouranten, films en fotografieën,
van alles wat op den oorlog betrekking
heeft, een monstercollectie „krijgsgevan
gen engeld", het geld dat in de krijgsge
vangenkampen in omloop is Het Oosten-
rijksche „Hindenburgregiment" zond unifor
men en oorlogsherinneringen benevens een
schilderij, een soldaat van dat regiment voor
stellende. Voorts bevat het museum een verza
meling oorlogsmateriaal, op de Russen ver-
.overd en zal het na den oorlog nog verrijkt
worden met een overzicht van liet in dezen
oorlog door Duitschland gebruikte mater
iaal.
Om ten laatste nog eens op Hindenburg
zelf terug te komen. Voorloopig is een ge-
heele wand bedekt met handschriften van ge
dichten, den maarschalk gèwijd. Waarschijn
lijk zal deze wand na afloop van den oorlog
wel tot een groote zaal zijn uitgedijd, een
Zondagsnummer van welk dagblad ook
om van de periodieken maar te zwijgen is
niet volledig zonder een meer of minder
hoog dravend of gezwollen dichtwerk den
„redder Duitschlands" opgedragen. Maar
misschien wordt er een bloemlezing van ge
geven. Een aantal van Hindenburg's legeror
ders en proclamaties zijn verder nog aanwe
zig. Een en ander is voorloopig onderge
bracht in een gebouw waar de wat wij
zouden noemen Provinciale Staten van de
provincie Posen vergaderen. Er zal voor
deze lieden weinig plaats over blijven.
Maar men heeft grootsche plannen. De ver-
eeniging, welke met een kapitaal van twee
honderdduizend gulden begint, welke som
echter door vrijwillige bijdragen dagelijks
vermeerdèrt, stelt zich voor, een machtig
bouwwerk te stichten, een monument aan
Hindenburg, Ludendorff en allen, die zijn
arbeid het naast staan, gewijd. Gedachtig
aan het begrip, dat de Duitschers van iets'
monumentaals hebben," is er meer kans, dat
de wereld met een verzameling hoog opge
taste en breed uitgelegde verzameling van
verschillende steensoorten, dan met een archi
tectonisch kunstwerk verrijkt zal worden.
Het artikel in de „Tag", dat over het mu
seum handelt, eindigt met de volgende fraze,
welke de financiën van de vereeniging goed
zal doen „En dit werk zal na zijn voltooi
ing een oorlogsmuseum zijn dat op duizen
derlei wijze Duitsche heldenmoed en offer
vaardigheid verkondigt; van onze en des vij-
ands eigenaardigheden getuigt en nationale
bedevaartsplaats vóór de Duitsche mensch-
heid zijn zal. Welk laatste begrip rekbaar
is, in het oog van 6ommige Duitschers.
Toen in het begin van dit jaartonze Minis
ter van Landbouw een oproep richtte tot par
ticulieren en instellingen om mede te werken,
de voedselvoorraad in den loop van 1917 zoo
hoog mogelijk op te voeren, bm bij het voort
duren van den oorlog in
den aanstaanden
door
Beatrice Heron Maxwell cd
Florence E. Easiwlck.
Naar het Engelsck.
9)
HOOFDSTUK VI.
Het zesde zintuig maakt ons vatbaar
de nabijheid van Iemand of iets stoffelijks
of tastbaars te bespeuren, waarvan de
tegenwoordigheid ons treft, hoewel niet
door de gewaarwording der zintuigen,
gezicht, gehoor, smaak, reuk of gevoel.
Iemand klopte zachtjes aan de openstaande
deur en vrouw Bainton zag dat zij een twee
de bezoek kreeg en ditmaal riep het frissche
jonge meisje, dat haar butje binnentrad, een
glimlach van welkom op het verwelkte, oude
gezicht te voorschijn.
„Ja, ik ben vrouw Bainton. Wilt u zoo goed
zijn een stoel te nemen, juffrouw en mij niet
kwalijk nemen, dat ik niet opsta, ik heb geen
kracht meer in mijn beenen, weet u."
Felicia keek het kamertje rond. „Is u hier
heel alleen? Ik dacht ik meende zeker dat
er iemand die ik ken bij u wasP'.
„Ach, het is mijn Liz, die u verwachtte te
zien. Zij heeft een ongeluk gehad, juffrouw
en ze hebben haar naar het ziekenhuis ge
bracht. Ik weet er niet precies het rechte van,
maar ik zou denken, dat het niets ernstigs
was. Het zal haar spijten niet thuis te zijn
nu u hier komt."
Felicia keek haar aan met nog meer mede
gevoel'in haar blik dan eerst, nu zij wist dat
winter zoo goed mogelijk toegerust te zijn,
weerklonken in den lande al spoedig stem
men, om hun goed- of afkeuring met dit stre
ven te kennen te geven. Geleerden en ongelet-
terden, deskundigen en leeken schreven in
verschillende bladen, artikelen met schoon
klinkende opschriften, als „Plant en eet,"
„Iedereen tuinier in oorlogstijd" enz. Doch
ook aan minder enthousiast gestemde gelui
den ontbrak het niet. De meerderheid begreep,
dat er althans iets gedaan kon worden, om
zich minder afhankelijk van de distributie te
maken. Het bleef nog de vraag, op welke wijze
dit het best kon geschieden. Zou men het aan
het particulier initiatief overlaten of moest de
Gemeente er zich voor spannen. Beide manie
ren hadden veel voor, maar ook veel tegen.
We behoeven deze kwestie niet opnieuw naar
voren te brengen, doch willen alleen eens na
gaan, wat er in Alkmaar gebeurde. De Ge
meente kwam in het bezit van een terrein, liet
dit bewerken en-tracht zich nu onder deskun
dige leiding voor den a.s. winter van een
voorraad te verzekeren. Gemeente-ambtenaren
vormden een coöperatie en gingen op onge
veer dezelfde wijze te werk. Voor hen gold niet
als eerste eisch het verkrijgen van een goed
koop product, doch meer het verkrijgen van
een wintervoorraad. En in de derde plaats
zou er getracht worden te voldoen aan het
verlangen van hen, die meer heil zagen in het
werk van den enkeling. De animo voor deze
wijze van oplossen der kwestie bleek op de ge-
de oude vrouw niet op de hoogtei was van
haar verlies.
„Neen, ik kwam niet voor de arme Ltè." Zij
wist bepaald niet hoe zij de vraag zou inklee-
m [j]
Ik had idee, dat ik hem hier zou vinden."
den, die haar steeds terughield. „Ik zoek naar
Uil'
een vriend, die in moeilijkheden geraakt is.
„O, u meent zeker den jongen mijnheer, die
een tien minuten geleden hier geweest is. Hij
eeft daar gezeten en heeft melk gedronken
en een stuk brood gegeten. Ze moesten hem
niet zoo laten loopen zoo ziek ais hij Is, ik
hoop dat u hem terug kan brengen naar zijn
eigen huis voordat cr iets ergers met hem ge
beurt."
„Iets ergers!" herhaalde Felicia cn ze be
gaf zich weer naar de deur. „Kan u mij ook
zeggen welken kant hij is uitgegaan, vrouw
Bainton?"
„Recht door de wildernis juffrouw. Ik heb
hem nagekeken totdat ik hem tusschen de hoo
rnen. uit het gezicht verloor. Misschien is u de
dame waar hij een boodschap voor achterliet."
„Wat zei hij dan?"
„Als u Felicia soms ziet," zei hij en ik
herinner mij den naam omdat het een onbe
kende naam voor mij is en heel lief dacht ik,
ofschoon wat ongewoon
„Ja ja als u Felicia soms ziet?" viel
het meisje haar in de rede.
„Als u Felicia soms ziet zeg dan: „Plicht in
de eerste plaats en voor alle andere dingen."
Op Felicia's gezicht kwam een straal van
vreugde, die haar uitdrukking van bezorgd
heid verdreef.
„Laurie, Laurie 1" fluisterde zij in zich zel
ve en haar ademhaling ging over in een snik.
Het was of er een zware last van haar hart
werd afgenomen, de angst voor iets onbe
kends, dien zij zich zelf niet had willen be
kennen, had haar echter geen oogenblik ver
laten in deze laatste uren van ellende. De
Laurie, wiens wachtwoord het was „Plicht in
houden vergaderingen bizonder groot te zijn,
en spoedig was er een commissie gevormd,
die zich welwillend met de uitvoering van dit
plan wilde belasten. Het zal helaas nooit ge
noeg beseft worden, welken reuzenarbeid deze
commissie geheel belangeloos heeft verricht,
om de zaak "tot een goed einde te brengen.
Waar ik in mijn eerste artikel sprak over fac
toren, waarvan het al of niet slagèn van de
onderneming afhankelijk was, daar durf ik
gerust verklaren, dat deze factor zoo goed
mogelijk is vervuld. Ook de.Redactie van de
Alkmaarsche Courant verdient een woord van
lof voor de wijze, waarop zij de zaak heeft ge
steund. Zij heeft terstond haar blad beschik
baar gesteld tot het geven van schriftelijke
inlichtingen bij den teelt van de verschillende
gewassen en de gelegenheid geopend te vra
gen wat men dienaangaande wenschte te we
ten. Van deze laatste gelegenheid is tot dus
ver een zeer zuinig gebruik gemaakt, waaruit
men zou kunnen afleiden, dat allen, voldoen
de ter zake kundig zijn, of genoeg hebben aan
de in de courant gegeven inlichtingen. Nu,
dank zij het mooie weer, het gezaaide en
ote zoo eenigszins boven den grond komt
en, blijkt mij evenwel, dat dit geenszinns het
geval is, en dat de tegenstanders van het par
ticulier initiatief,althans ten ópzichte van
Alkmaar, wel eens gelijk kunnen krijgen. Ten
duidelijkste blijkt nu, dat velen van de raad
gevingen totaal geen nota hebben genomen,
wat het verlies van een groot gedeelte van
den oogst tengevolge zal hebben. Meer dan
eens is er op gewezen, dat het tuinbouwvak
niet zoo gemakkelijk is, als het wel lijkt, en
dat voor de beoefening daarvan een denkend
hoofd en een vaardige hand eerste vereischten
zijn. Mist men die, dan zullen teleurstellin
gen niet uitblijven. Bovendien werken er in
vloeden, die men niet in de macht heeft, o.a.
het weer. Moge de wandelaar bizonder inge
nomen zijn met het droog en zonnig weer der
laatste weken, de tuinman ziet. verlangend uit
naar een regenbuitje en acht harde wind uit
den booze. Ook op onze tuintjes hebben deze
laatste invloeden zich laten gelden. Veel van
het gezaaide is bloot gestoven, terwijl het stui
vende zand groote schade'heeft gedaan aan
wat reeds opgekomen was. Deze schade had
men gedeeltelij^ kunnen voorkomen. Beschut
ting van het terrein door hagen was dit jaar
onmogelijk en al zal de commissie, bij voort
zetting der proef, hiertoe overgaan, dan zal
het nog wek eenige jaren duren, voor deze ha
gen voldoende aan haar dclel beantwoorden.
Het aanbrengen van tijdelijke beschutting,
b.v. door het kweeken van tuinboonen, hielp
dadelijk. Kan men hiermede een volgend jaar
vroeger beginnen dan nu het geval was, dan
zal dit middel nog meer afdoende blijken. De
ondervinding van dit jaar zai al reeds ge
leerd hebben, dat men de boonen behoorlijk
diep kan leggen op grond als die aan den
Bergerweg, vooral op het achterterrein. Op
sommige plaatsen heb ik de boonen boven den
grond zien kijken. Aanaarden is hier nood
zakelijk. Op een enkel perceeltje staan de
tuinboonen reeds in vollen bloei, terwijl de
planten nog geen 20 cM. hoog zijn. Ik kan
me voorstellen, dat den eigenaar de lust be
kruipt, de heele boel uit den grond te halen.
Toch moet hij dit voorloopig niet doen. Zetten
er te veel bloempjes vrucht, verwijder dan een
groot gedeelte; laat aan elke plant 2 of 3
zitten. Verwijder pas de planten, als uw an
dere gewassen de beschutting niet meer noo
dig hebben. Op dc plaats van de tuinboonen
kunt ge dan een rij kool zetten. Erger is het
voor hen, die de raadgevingen aangaande
plantlijn en duimstok in den wind hebben ge
slagen. Deze twee voorwerpen gebruikt de
liefhebber-tuinier niet gauw te veel. Steeds
plant hij te dicht, en omdat het nemen van
proeven hier totaal uitgesloten was, heb ik de
maten voor de verschillende gewassen zoo
nauwkeurig mogelijk opgegeven. Ik ben er van
overtuigd, dat deze maten volstrekt niet te
groot waren. Ook.was met het oog op de
duurte en de geringë voorraad van zaai- en
pootgoed elk overmatig gebruik hiervan ver
spilling. En toch hebben velen zich hieraan
schuldig gemaakt. Het ligt niet op m'n weg,
de nummers van de perceelen te noemen, waar
ik grove fouten heb ontdekt ten opzichte van
den verbouw van aardappels, erwten, stam
en stokboonen. Liever geef ik elk van de huur
ders dezen raad: Lees nog eens over de arti
kels, waarin de kweekwijze van bovengenoem
de gewassen wordt behandeld en zie eens, of
ge de gegeven wenken ten opzichte van de af
standen op en tusschen de rijen behoorlijk
hebt opgevolgd. Zoek ook eens naar een-per
ceeltje, waar goed is gewerkt, b.v. no. 158 en
verzuim vooral niet, Zaterdag 9 Juni,
's avonds te 6 ure op het terrein aanwezig te
zijn, waar de commissie een poging zal doen,
u in staat te stellen, de schade, die door de
'gemaakte fouten veroorzaakt kan worden, tot
een minimum te beperken. Naast een theoreti
sche, zal u aldaar een practische les worden
gegeven. „Nog is Polen niet verloren." Doe
intusschen zelf Ook wat. Vehvijder zooveel
mogelijk het onkruid. Zorg vooral dat het niet
in bloei scbiet. Laat het uitgetrokken of afge-
schoffeld gerust op uw akkertjes liggen, als
het maar geen wortelstokken heeft, zooals
kweekgras en roodbeen. Een gevaarlijk werkje
is het schoffelen van een aardappelakker.
Wacht daarmee vooral, tot ge de aardappel
planten goed kunt zien. Doet ge het fe vroeg,1
dan hebt ge groot kans, dat ge de spruiten
afschoffelt. Staat er te veel onkruid, trek het
dan liever uit. En hiermede ben- ik voor deze
week aan 't einde van m'n les. Ik hoop maar,
dat ik u den moed om voort te gaan niet heb
benomen. De commissie blijft volijverig, daar
van ben ik overtuigd en deze kleine teleurstel
ling heeft evenals alle zaken ook zijn nuttige
zijde; zij zal u misschien wat meer waardee
ring hebben dóen gevoelen voor het werk van
den vakman en wellicht zult ge in het vervolg
niet zoo spoedig klagen, als een kool een dub
beltje en een geranium vijftien cent kost. Een
enkele hoor ik zelfs al zeggen: „Hoe is het
mogelijk, hoe kunnen ze het voor zoo'n prijsje
doen!"
door ELISE RUTGERS.
(Nadruk verboden).
In regelmatig gestap bebonkten de stevig-
gelaarsde voeten den harden, stoffigen weg;
één-twee, één-twee, met gelijk opheffen van
de beerien, beurt om beurt, marcheerde de
kleine groep soldaten voort. Trein en boot
hadden hen gebracht zoo dicht mogelijk bij
de plaats van bestemming; het laatste eind
van den langen weg, die hen verder en ver
der van hun woonplaats afvoerde, legden zij
loopend af, de beladen ransels op den rug;
de petten kranig scheef geplant op de jonge
hoofden en ze zongen een vroolijk deuntje
in marsch-tempo.
Niets nog hadden zij gezien van "de ver
schrikkingen, die hen wachtten, zij kenden
nog geen ontberingen en vermoeienissen, zij
waren er zich nog maar nauwelijks van be-
ji wust, dat zij hun leven gingen wagen in
dienst van het vaderland; moed en vertrou
wen verdrongen sombere voorgevoelens, die
hier en daar soms op te rijzen trachtten. Zij
gingen ter overwinning en zouden zegevie
rend terugkeeren....
Maar één uit den kleinen groep liep met
gebogen hoofd, strak voor zich uit tutend....
„Kom, Lange!" noodde de naast hem loo-
pende kameraad, hem noemend bij den naam
die zijn groote, forsche figuur hem in den
kleinen troep verworven had, „laat je stem
ook eens hoorenl"
Hij antwoordde niet.
„Ben je te goed, om een deuntje mee te
zingen?"
„Uch, neen! Laat mij met rust"
„Wat scheelt er aan?"
„Je zou je maar ageren."
„Nu wil ik het juist weten. Waf wordt a
van mij gezegd
„Er zijn er", aarzelde de ander, „die bewe
ren, dat je zoo veranderd bent, omdat je er
tegen opziet!"
„Waartegen?"
„Wel, tegen het vechten, tegen het gevaar,
weet ik het!"
Een donkere blos kleurde het gelaat van
de „Lange".
„Hoe zijn ze aan dat praatje gekomen?"
„Je was east zoo vroolijk en voade een
hoog woord, en juist, toen het ernst wad en
de orda tot vertrekken afkwam, keade je om
en werd somba en zwijgend en zoo....."
„Jij hebt dat toch niet gedacht?"
„Natuurlijk niet, ik ken je beter!"
„Ik zal je vertellen, wat mij zoo verandad
heeft, maar spreek a met niemand anders
ova
De „Lange" schoof wat dichta bij, om
een lucifa van zijn vriend aan te nemen; hij
pakte zijn uitgegaan pijpje weer aan en keet
even om zich heen, om zich ervan te verge
wissen, dat zijn vahaal alleen opgevangen
kon worden door de ooren, waarvoor het
bestemd was, en begon:
„Je weet, dat ik op een kantoor wakte?"
„Ja, dat heb je mij verteld."
„Een paar dagen, vóór de orda tot va-
trekken kwam, wad a op dat kantoor een
kastekort ontdekt en daarvan werd ik va-
dacht."
De „Lange" zweeg een oogenblik, somba
voor zich uit starend; de ander zweeg ook,
sprakeloos van vabazing.
„Ik kan je niet uitleggen", vervolgde ein
delijk de votella, „hoe het precies in elkaar
zit, dat doet a ook niet toe, maar dé schijn
was tégen mij, dat moet ik eerlijkheidshalve
erkennen, en toch deed ik het nietl Je gelooft
mij immers?"
„Natuurlijk! Als je het wèl gedaan hadt,
zou je wel zoo wijs zijn, a ova te zwijgen,
denk ik."
„En wat het ergste is, mijn eigen vader
gelooft aan mijn schuld 1"
-Niet moi
gelijk!"
„Toch is het zool"
„Daar bei
egrijp ik niets van!"
„Ik ben altijd vrijwel.... laten we zeggen....
een deugniet geweest: ik heb heel wat wilde
streken uitgehaald^ dikwijls roekeloos geld
uitgegeven, veel tijd vaboemeld, die ik beta
had kunnen gebruiken. Dit alles heeft mij
menig onaangenaam onderhoud met mijn
vader bezorgd, die op het laatst weinig
goeds mea van mij geloofde. Toen mijn pa
troon bij hem kwam, om hem op de hoogte
te brengen van wat hij mijn «misdaad"
noemde, geloofde hij dadelijk alles."
„Ondervroeg hij je dan niet?"
„Jawel, maar hij hield
voor een leugen."
mijn ontkenning
„Niets."
Schc
«chouderophalend gaf de anda zijn po
gingen, om de „Lange" aan zijn somba ge
peins te ontrukken, op; hij begreep a niets
van, want gedurende den korten driltijd was
de „Lange" de vroolijkste onda de vroolij
ken geweest en nu ze allen vol moed naar
het front trokken, lief hij het hoofjl hangen.
Eenige dagen later wad dit raadsel voor
hem opgelost.
Op een warmen avond tezamen nedazit-
tend bij de tenten, waarin op veiligen afstand
van bet gevechtsterrein de reserve-troepen
hun beurt afwachtten, om in de vuurlinie te
worden gebracht, vertrouwde de „Lange"
zijn kameraad toe, wat het was, dat zijn
vroolijk humeur had versombad, wat op
hem drukte als een looden last.
De anda was opnieuw begonnen, hem te
ondervragen.
„Als je het mij niet vertellen wilt, ook
goed 1"
„Het is zoo'n ellendige geschiedenis'"
„Er is dus wèl wat, al heb je telkens be
weerd van nietl"
„Ja, natuurlijk!"
„Er zijn er, die zeggen
Hij brak plotseling af, alsof hij spijt had
dat die woorden hem ontglipt waren.
„Wat zeggen ze?'' vroeg de „Lange".
„Och, niets bijzonders! Het is beta, dat
ik het je maar niet vatel 1"
„Waarom niet?"
„Ik begrijp het niet! Al wist hij nu, dat je
geen heilig boontje bent, daarom hoefde hij
je nog maar niet zoo klakkeloos voor een
dief te houden!"
„Ik moet je abij zeggen...."
„Wat?"
„Dat ik driftig uitgevallen ben en in mijn
woede ova die onrechtvaardige vadenking
weigade, hem behoorlijk te woord te staan.
Dat spijt mij nu! Misschien had ik hem kun
nen overtuigen, want hij houdt ondanks alles
innig veel van mij."
„Je deedt dus eigenlijk geen moeite, om
je vrij te pleiten?"
„Neen, daarvoor voelde ik mij te diep ge
krenkt; mijn trots weahield mij om mij te
verdedigen; ik heb je bovendien verteld, dat
de schijn tegen mij was."
„Je vai'
hebben
e vada zou je ten slotte wel geloofd
de easte plaats" was de man in wien zij een
onvoorwaardelijk geloof had. Zijn boodschap
openbaarde hem als onveranderd, als iemand
voor wien de eer boven alles op aarde gaat eti
voor wien de dood te vakiezen was boven on
genade of schande.
Met een sprakeloos vaarwel tot do oude
vrouw zij kou geen woord uiten, of
schoon Felicia gaarne een vriendelijk woord
en een woord van troost had gesproken,
spoedde zij zich voort door het ouoebouwde
tand cu volgde ecu voetspoor tusscheu de
hoornen door, slechts te oudcrsclicklcu dooi
de vertrapte etruikgev. assen liter-eu daar of
eeu afgebroken ueerhaugeude tak.
„Zij was omringd door pijuboomen, aan alle
kanten vahieven zich de liooge stammen. De
stilte van de omgeving en dé eentonigheid
van het tooneel zou voor iedaen anaaen
zwerver drukkend en vabijstaend geweest
zijn. Niet voor Felicia bij haar onderneming
van dat oogenblik. Zij aarzelde geen oogen
blik, maar spoedde zich voort met een vast
doel, zonda zich te vagissen, gedreven door
een onzichtbare hand die haar wenkte, .met
oogen stralende van de opgewondenheid van
haar tocht, met open mond, met snel hijgen
de ademhaling. En telkens fluisterde zij:
„Laurie, Laurie 1" en in de trillende zomer
lucht, in de muziek van het eenzame vypud,
hoorde zij hem roepen: „Felicia, ik heb je
noodig."
Plotseling stond zij stil. Daar was hij,
slechts een paar passen van haar af, hij liep
voort met onvaste tred, strekte soms de han
den uit om zich vast te houden aan een
boomstam;, de schuine zonnestralen toonden
haar zijn verslagen vaandad gezicht.
„Laurie 1 Laurie 1" Ditmaal klonken de
woorden duidelijk, a was liefde en teeda-
heid in dien uitroep en hij keade zich naar
haar toe en zei: „Felicia, ik heb je noodig."
Het was als 't ware de verwezenlijking van
een vaak herhaalden droom. Zij stak haar
hand door zijn arm en trok hem met zich
voort, den weg terug dien zij gekomen was.
door de boomen. Zonda a zich van bewust
to. zijn had zij zekae kenteekenen In haar
hoofd opgenomen, een heel grooten miaeu-
hoop of een kolossale zwam, waardoor zij
weer op den open weg konden komen, en
terwijl zij samen langzaam voortgingen,
hield Laurie de hand welke hem geleidde
stevig vast, alsof hij bang was haar ios te la-
„Misschien
„Maar hoe komt het
„Dat ik niet in de gevangenis opgeborgen
werd?"
„Ja."
„Omdat ik toch ging vertrekken. Mijn va-
da haalde mijn patroon ova, om mijn naam
te sparen en de zaak in de doofpot te doen."
„Gaf je v^der het gestolen bedrag terug?"
De „Lange" lachte.
„Neen", zei hij, ..zooveel geld bezaten wij
allen tezamen niet! Je ziet dus", vervolgde
hij wea ernstig, „hia vóór je een man met
een geschandvlekte naam, gewantrouwd
door zijn eigen vada! Arme vada, hij lijdt
a niet minda oqder dan ik."
„Waarom geloofde hij je niet?"
„Och, hij heeft al zooveel met mij doorge
maakt! Maar toch, zie je, tóch had ik nooit
een ongeluk gehad?"
„Ik herinna het mij niet
maar Fee, weet
og<
rust, waarvan zij zich nog geen rekenschap
gaf, wanuea zij ziju met bloed bevlekte
hemdsmouwen aanschouwde. Haar lippen
trilden, maar met verwóndalijk zelfbedwang
overwon zij de behoefte uit te barsten in een
vloed van tranen. Wat kon a gebeurd zijn
met Laurie, den vroolijken, mchthartigen
minnaar van slechts één dag geleden. Welke
vreeselijke moeilijkheden en inspanning had
hij moeten ondervinden om iri énkele uren
zoodanig vaandad te zijn, zoodat hij niet
dan een droevige gelijkenis vertoonde met
hetgeen hij vroega was?
„Lieveling, heb je je zelf gewond?" zei ze
heel zacht, en hij liet haar de hemdsmouwen
losmaken en opslaan. Om een scherpe snee in
zijn arm was onhandig een zakdoek heenge
bonden. Het vaband was a afgeschovende
stijf geworden randen dienden alleen om de
wond, die wea opengegaan was, nog meer
te irriteaen. Met groote handigheid bond
Felicia haar eigen fijn zakdoekje om de ge
wonde plek. „Ik moet gauw weg", zei Lau
rie, „ik kom al te laat op het excertitie-ter-
rein. Je moet mij niet ophouden, Fee."
„Neen lieveling, wij gaan a nu regelrecht
naar toe, maar je moet zeker east even naar
huis om je wat óp te knappen. Je kleaen zijn
gescheurd en vol modder."
O, ja?" vroeg hij achteloos.
„Wat is a met je gebeurd, Laurie? Heb je
je wel zeka, dat je den goeden weg op gaat?
Dit pad lijkt mij ntet naar Hounslow te loo
pen.
„Het ls de groote weg naar Doornen-
Jacht," zei ze eu ze had spijt van haar woor
den, want zijn gezicht wad rood van opwin
ding.
„ree, je tracht mij te misleiden. Ik moet
naar het exacltie-veld; niets kan mi! weei>
houden." Dit zeggende maakte hij zich van
haar los en liep terug naar het botch. Feli
cia vloog hem achterna en klemde zich aan
hem vast, „Laurle, ik smeek je, ga met mij
mee. Ik zal a je veilig naar toe brengen,
waarlijk ik zal het doen."
Hij trachtte haar handen los te maken en
mompelde nog: „Ik moet weg plicht in
de eerste plaats
En terwijl Felicia haar best deed hem af te
brengen van zijn besluit om naar het bosch
terug te keaen, kwam een meisje aanfietsen
op den weg, zij had gezien hoe Laurie zich
losmaakte van zijn gezellin, die hem vervolg
de. Zij kwam op hem toe en steeg af.
„Mijnhea Pridham? Ik kan mijn oogen
haast niet gelooven," riep zij, terwijl zij den
jongen man met zijn bloote hoofd hakende.
Koud en met onbeschaamde nieuwsgierige
heid richtte zij haar blik op Felicia, die den
arm van Laurie weda gegrepen had.
„Mijnhea Pridham is leelijk gevallen en
heeft zijn arm bezead," vaklaarde Felicia op
koelen toon, waaruit men kon opmaken, dat
het niet raadzaam was hen door vragen op
te houden. De gemakkelijk opgewekte jalou-
zie van Sallie Maulevaa noodzaakte haar
den wenk van Felicia niet op te maken en zii
sprak op nog koela toon: „Hij ziet a uit of
a nog wel wat mea met hem gebeurd is dan
ziju arm te bezeaen. Wil ik vooruit fietsen
en iemand zenden om hem te helpen