E Aan den rand. Damrubrlek. r Honderd en Negentiende Zaterc^ 20 Mededeelingen Tan tet Disuüjflttoliiif» „Oorlogstuintjes." f Ui Ij I h JL JU f 0 1. Een men's werk. Ml*. 94iït. 191T. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel Gezien artikel 8 der Dlstributiev et 1916, artikel I, 1 sub B, van de wet van 1 Septem ber 1917 (Staatsblad no. 578); Heeft goedgevonden te bepalen: lo. de verkoop, de aflevering en het vervoer van stijfsel is verboden; 2o. het verbod sub 1 gesteld is niet van toe passing voor zoover het vervoer plaats vindt in hoeveelheden van minder dan 5 K.G.; 3o. van het sub 1 gestelde verbod kan, zoo noodig, onder daarbij te stellen voor waarden, ontheffing worden verleend door den Minister van Landbouw, Nij verheid en Handel 4o. aanvragen tot ontheffingen sub 3 be doeld zijn schriftelijk in te dienen bij de afdeeling Crisiszaken van het De partement van Landbouw, Nijverheid en Handel, Kneuterdijk 8, 's-Graven- hage. Voor den Minister, 'De Secretaris-Generaal, VERSTEEG. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel brengt ter algemeene kennis dat, in gevolge art. 5 der Distributiewet 1916, een ieder, die stijfsel, anders dan voor gebruik voor hem zelf of zijn gezin in voorraad heeft, gehouden' is op 20 dezer, des middags 12 uur aan dén Directeur van het Distributiebedrijf, waar deze stijfsel zich bevindt opgave te doen van de hoeveelheid en den aard der partijen, welke hij in voorraad heeft. 'De bedoelde opgaven zullen moeten worden gedaan door hen die stijfsel onder zich heb ben, onverschillig of zij al dan niet eigenaar daarvan zijn. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel; Gezien art. 8 der Distributiewet 1916 en art. I, 1 sub b van de wet 1 September 1917 (Staatsblad no. 578); Heeft goedgevonden te bepalen: lo. de aflevering en het vervoer van a. blokzink, zoowel nieuw zg. maagdelijk biokzink, als van hersmolten oud zink; b. bladzink, hetzij bewerkt of onbewerkt, is verboden; 2o. de verbodsbepalingen m sub 1, gesteld zijn niet van toepassing op hoeveelhe den van minder dan 10 K.G.; 3o. van de verbodsbepalingen in sub 1 ge steld, kan ontheffing worden ver leend, onder daarbij zoo noodig te stel len voorwaarden', door het Rijksbureau voor blokzink en bladzink (R. B. B. B.) Voor den Minister, De Secretaris-GeneraaL VERSTEEG. niet overwonnen. Het is nog niet zoo heel veel jaren geleden, dat een beer van mijn kennis durfde beweren, dat men alleen bij gebruik van stalmest goede aardappelen kon verbouwen. M'n vraag, of hij het wel eens uitsluitend met kuvstmest had geprobeerd, moest hij ontkennend beantwoorden. Zoo zijn er meer. Moet men dus 'oegeven, dat de stalmest ten opzichte van de noeveelheid plantvoedende stof niet zoo veel waarde heeft, dan voert men als argument voor zijn gebruik dikwijls aan, dat hij den grond met humes verrijkt. Ook in dit opzicht is zijn waarde echter zeer over dreven, zooals met cijfers kan worden aan getoond. Ern bemesting met b.v. 40.000 K.G. stalmest per H.A. bevat ongeveer 7500 KG. organische stof, waaruit dan de hiumus ge vormd wordt. Zooals in een vorig artikel werd voorgerekend, bevat de bouwvoor per H.A. ongeveer 6.000.000 K.G. grond Er komt dus door die stalbemesting 1 K.G. hu mus per 800 K.G. grond, wat men toch zeker al heel weinig zal noemen. Van deze 1 K.G. gaat in den loop van den tijd een groot deel als koolzuurgas de lucht in, zoodat ten slotte een onverteerbaar restje in den bodem ach terblijft. Toch kan met betrekking tot deze organische stof van den stalmest een gunsti ge werking uitgaan, en wel des te beter, naarmate hij fijner en regelmatiger door den grond verdeeld is. Overal, waar zoohi hoopje stalmest ligt, ontstaat langzamerhand, ten minste wanneer lucht en warmte goed in den bodem door kunnen dringen, een holte, de grond wordt, zooals men wel eens zegt, po reuzer. De ademhaling der wortels kan beter plaats hebben, de plantenvoedende stoffen van den stalmest komen geleidelijk ter beschikking en het gevormde koolzuurgas werkt oplos send op sommige voor de plant nuttige bo den' bemesfingstoestand, d1 w.z.. zitten er van dat een bemesting met eendenkroos dikwijls zulke goedé resultaten, geeft. Beter nog dan stalmest laat dit zich goed fijn door den bo dem verdeelen. Verkeert deze nu in een goe den bemestingstoestand, d.w.z., zullen er van vroegere bemestingen nog veel plantenvoe- dende stoffen in den grond, dan zuilen dé zen, door den verbeterden natuurkundigen toestand van den bodem, ter beschikking van de planten komen, in het eendenkroos zelve zitten ze in zeer geringe mate. Nu kunnen de stoppels en worteLresten van heel wat ge wassen dénzelfden dienst doen als de stal- mest; men heeft b.v. na kunnen gaan, dat een behoorlijk klavergewas 6500 K.G. organische stof in stoppel- en wortel resten in den bo dem achterlaat, dat is bijna zooveel als bo vengenoemde stalmiestbemesting. Past men groenbemesting toe, dan krijgt men nog vrij wat hooger cijfer. Hoe hoog mag dé prijs van den stalmest in normale omstandigheden dan wel zijn? Volgens sommige onderzoekers op land bouwgebied mag men de stikstof in den stal mest met hooger berekenen dan 40 cent per Zooals we uit het laatste staatje konden zien, is 't gehalte aan plantenvoedende stoffen in stalmest betrekkelijk gering: in 1000 K.G. matig verteerde mest ruim 20 K.G., waar onder nog 7 K.G. kalk; de stikstof mag slechts op de 'halve waarde worden' ge- j de opvolgende schat en ook de kali en het fosforzuur matig dan ongeveer mgeni betalen 2.00 0.52 1.26 0.50 4.28, waarbij we de waarde der kalk buiten rekening hebben ge laten. Bij vergelijking met kunstmeststoffen bleek deze prijs steeds te hoog te zijn. Bovenr genoemde cijfers kunnen met behulp van het staatje in 'it voorgaand artikel worden nage gaan. Een groot nadeel van den stalmest is, dait men de hoeveelheid van de verschillende plantenvoedende stoffen niet kan regelen naar de behoefte der gewassen. In een volgend ar tikel zal dit met cijfers nader worden aange toond. Voor den landbouwer is dit bezwaar niet groot, hij1 kan' het met kunstmest onder vangen. Ook de tuinbouwer kan met deze om standigheid rekening houden bij de keuze van komen soms niet geheel tot hun recht. Waar aan heeft hij het dan te danken, dat sommige practische landbouwers zóó 'hoog tegen hem opzien, dat ze van kunstmeststoffen niets wil len weten? Voor een groot deel aan de on kunde der mestgebruikers. „Onbekend maakt onbemind," zegt een oud spreekwoord en op de kunstmeststoffen is dit wel degelijk van toepassing, al neemt de onbekendheid met den dag af en gaan ook de meer conservatieven, gezien de goede resultaten met kunstmest verkregen, meer en meer tot het gebruik daar van over. Alle vooroordeel in dezen is nog Onm*™ van SHü&® S& HDCIÊMÖ. Git hst EugttUeh vertaald. ai) Winifred hoordé van haar zitplaats bij het raam in Adela's kamer de deur open en weer dicht gaan. En daarop zag zij lord Imj haastig door de oprijlaan loopen. Hij blijkbaar niet naar haar gewassen. Na een' bladgewas dat veel stikstof behoeft, verbouwt hij een wortelgewas, dat meer kali vraagt, of een peulgewas, dat meer behoefte heeft aan fos forzuur. In het algemeen kan men zeggen, dat een bemesting met stalmest het meest geschikt is voor gewassen met een lange groeiperiode, zooals b.v. aardappels. Voor vlinderbloemige gewassen, zooals erwten boonen kan men hoefte aan de stikstof, die er in voorkomt, omdat zij daarin op de reeds beschreven wij ze kunnen voorzien. „Wel, kijk eens," zei Adda, van uit haar langer den geheeien dag te iiggrn. Zij was ln staat vrij lang in de kamer op en neer te wan delen. Den volgendlen' morgen zou zij: naar beneden gaan en haar eerste onderhoud heb ben met sir Jasper sinds haar ziekte. ■ZiJi hadden langen tijd zwijgend' naar buiten zitten kijk en,over de door de zon beschenen grasperken. Het was stil en droo- merig in de lucht, geen blad bewoog zich bijna. De stilte van den namiddag werd door geen enkel geluid verbroken. Ieder van hen was in haar eigen gedachten verdiept ge weest. Adela haa zich afgevraagd hoe zij het kijk een ruststoel. „I lij is niet voor de thee gebleven." „Maar toch zeker niet „Zeker niet, wat?" vroeg Winifred met een glimlacht. „Ik geloof niet, dat hij haar ten huwelijk kan hebben gevraagd. Hij kijkt niet eens om." „Dacht jij, dat hij' achterom zou kijken, als hij het gedaan had?" „Ja zeker, Jane zou hem dan' met haar hand toewuiven." „Niet als zij hem een blauwtje had laten loopen." „Jane hem een blauwtje laten loopen?" En Adela lachte. Dit was bijna de eerste maal, dat Winifred haar sinds haar ziekte hoorde lachen. „Je kunt er van op aan, dat haar daartoe geen gelegenheid heeft gege venHet spijt me." „Alles heef tijd noodig," zei Winifred lachend en daarmee was net onderwerp af gehandeld. HOOFDSTUK X. Het geheim komt uit „Geloof je aan geesten?" Het was Adela. die deze vraag deed. Zij en Winifred, zaten elk in een hoek van een groote canapé diie dicht bij1 het open raam was geschoven. Adela behoefde niet toch moest aanleggen om sir Jasper te zeg gen, wat zij hem te zeggen had. Winifred had aan lord hnpey gedacht. Er was meer dan een week verloopen, sinds zijn laatste bezoek te Stonehurst en zij had er over gepeinsd wat er toen toch voorgevallen kon zijn. Jane had nooit zijn naam genoemd, een feit, dat op zich zelf reeds veelbeteekenend was. Ook kleedde zij zich niet direct meer na den lunch. Blijkbaar had zij het opgegeven hem te ver wachten. Er was bepaald iets gebeurd waar over zij niet wenschte te spreken, maar Wi nifred koin geen uitleg vinden die het geval verklaarde. Hoe lang zij en Adela zoo zwijgend had dien gezeten, wist geen van beiden. Menschen, die elkaar kennen behoeven niet altijd te spre1 ken.Stilzwijgen is het kenmerk van ware vriendschap. Slechts oppervlakkige kennissen moeten altijd praten ofschoon zij elkaar eigenlijk niets te Zéggen hebben, dé vraag, die aan het begin van dit hoofd stuk staat. Eindelijk verbrak Adela het stilzwijgen met Winifred keerde haar hoofd haastig om en keek haar vriendin aan. „Of ik aan geesten loof?" vroeg zij langzaam. „Neen, dat ge- ik niet." „Je denkt dus niet, dat de doodien terug komen?" „Somtijds denk ik, dat de dbodén nooit weg gaan", antwoordde zij nadenkend. „Waarom zouden zij ook? Waarom zou de Schets uit bet grensgebied door F. DE SINCLAIR. ('Nadruk verloden). Van het stadje keer ik huiswaarts in dien zeldzaam klaren herfstavond. Ik loop langs het kanaal1: het water ligt vlak en1 is zoo roer lobs, dat de maan er in spiegelt, zondier dat haar scherp beeld vervloeit. In de verte ligt het Belgische stadje, geen twee kilometer hooger op; de maan schijnt op den leien torenspits; hei goud van den haan blinkt er boven. Lager, onder een don kere boomiengroep staan de gele en witte hui zen; ervoor in '1 kanaal is de steiger uitge bouwd, tegenover het douane-kantoor. Daar is een schittering van wel twintig electrische lantaarns als de blijde illumina tie voor een feestgebouw. Ik weet dé werkelijkheid andere; dat vroo- lïj'ke licht houdt de menschen terug, die on bespied' het geknechte land zouden willen ont vlieden het feestgebouw is een Duitsche wacht; daarachter, op een hoogte, waakt een grimmige batterij van bronzen kanonnen. Tusschen hei) stadje en de plaats, waar ik loop, ligt mijn huis en nog weer, tusschen mijn huis en mezelf, staan dé zwarte los kranen en- de ijzeren staven van den lucht- spoor eener fabriek hoog en scherp kend tegen den donkeren blauwen hemel. Over dien blauwen' hemel schijnt een email gegoten van paarlemoer en geïncrusteerd in dat émail fonkelen' de sterren. Rechts van me, in de laagte zijn dé weiden en akkers eni is de verre horizoner hangt een ijle witte nevel op die weiden. Het is wel vredig in dit laat avondlijk uur; wat er doordringt van den grooten strijd, emotionneert niet meer; de stam pende verre dreuning der kanonnen, ik merk haar alleen1 nog op, als ze in zeldzame oogen- blikken even gansch verstomd; en aan den horizon, die golvende slierten van blauwe bolen, alsof een reuzenkind daar kralen rijgt, en daar doorheen de geelroode vlam- sterren der barstende granaten; het is, als had de schoone hemelkoepel' daar een wufte franje van'kralen en fonkelendepailletten. Ik kijk er even naar en peins over de be trekkelijkheid van alle begrippen. Zeker, ik weet, dlat daar vliegers fiun moordende bom men werpen in een hel van gloeiend' schroot, maar voor mij is dat alles toch niets meer dan een pover vuurwerkje met een weinig im poneerend knaleffect. Is dat ongevoeligheid'? Moet ik blijven huiveren bij de aanschouwing dier dingen? Mijn verstand zegt: ja, maar mijn gemoed weigert. Ik kijk naar de sterren, die ook altijd een der zijn en toch nooit iets inboeten van him machtige schoonheid; de groote Beer en Casiopeia flonkeren. Aldebaran hangt aan een onzichtbaren draad, gelijk een oranje edelsteen, aan dé brelogne van de cycladen; het zevengesternte schittert als diamantgruis en de melkweg loopt door den hemel als een breed pad met zilverpoeder besprenkeld. Lang aan den horizon, in 't Westen, staat een zeldzaam flonkerende planeet; ik kijk er naar en kan hem niet thuis brengen. Is het Venus of Jiupiter? Maar Venus is nog niet op en Jupiter ging al onder in het avondrood. Zou het Mare zijn in groot oorlogsgewaad? Kijk Ik blijf staan, verwonderd. De ster krimpt plotseling, wordt dan weer grooter grooter Dat is iets zeldzaams. Hij krimpt weervlamt nogmaals op maar goden I Zijn witte gloed wordt eensklaps rood' een reuzen rahjjn brandt daar in het diepe blauw I Weg! En ineens staat er ook een donkerte voor me. De electrische lichten daarginder bij den steiger zijn gedoofd. Dat was dus een seinde kustwacht die waarschuwde. Stil Daar zoemt iets in de luchteen gonzen wordt heteen sterk ronken, dat nadert. Ja, ja, dat kennen we en ik denk aan mijn vrienden in Gent, wier kinderen als het maar stormt of regent juichen: üemu mei. iouuom ons zijn? Vlak bij ons?" „Dus dan zouden ze altijd om ons heen gijn, ons gadeslaan, naar ons luisteren?" 'aarom niet?" „Maar je denkt, dat wij ze niet mogen zien?" „Niet objectief. Mogelijk subjectief." „Wat wil je daarmee zeggen?" „ik bedoel dat vleesch geen geest kan zien. oogen kunnen slechts stof felijke dingen zien. De dooden zouden een gt Onze lichamelijke oogen kunnen slechts stof felijke dingen zien. De stoffelijk omhulsel moeten mmnrnien eer wij ze zien konden." „En toch zijn er menschen, die geesten heb ben gezien." „Zij hebben zich dat verbeeld. Onze ver beelding speelt ons vieemde parten." „Maar de dissipélen van onzen Heer ge loofden in geesten. Je weet, hoe ontsteld ze waren bij een zekere gelegenheid, toen zij meenden een geest te hebben gezien," „Maar zij hadden in werkelijkheid geen geest gezien," zei Winifred glimlachend. „En toch geloofden zij in geesten," hield Adela vol. „Dat is wel mogelijk; maar al ware dat zoo, dan bewijst het nog niets. Maar waarom heb je deze vraag geopperd, lieve?" „Omdat ik Hector heb gezien." „O, Adela!" ,,'t Is waar. Zoo duidelijk heb ik hem gezien, als ik jou zie. Het was geen ver beelding, dat verzeker ik je. Ik keek recht in zijn oogen hij in de mijne," en zij huiverde even. „Maar waar, Adela? Wanneer?" „Op den dag, dat ik zou trouwen." Ei zij rilde weer. „Vertel er mij alles van, Adela." „Ik verlang er naar het je te vertellen. Ik had het je reeds weken geleden willen zeg gen. Je hebt je zeker verwonderd wat toch wel de oorzaak van mijn -z was." „Dat hebben we allen gedaan." „Dat weet ik wel. Nu, de oorzaak was, dat ik Hector zag. Het gebeurde toen ik bij de d, „Hoeral Vannaoit hoeven we niet naar den kelder Nu zullen ze hun slaapkamers weer niet betrekken, die stakkers! •De heksen van weleer vlogen door de lucht in dien donkeren gerenden storm, maar de. booze geesten van heden strooien het ver derf en zaaien' den dooc\ uit stille maanlichte nachten. De vlieger nadertik kijk in de lucht, maar zie hem niet. Ineens streept een breede bundel wit door de lucht en nog een en weer een zoek lichten. Hun schijnsel, glijdtwaaiert glijdttwee kruisen' er elkaarboven me ronkt het zwaarder en daar verder op ronkt het ookij Opeens een Blag, feil Ik schrok er van, of iemand me onverhoeds duwde; iets van roepen of schreeuwen van heel uit de verte klinkt er na. Tegelijk hoor ik den tweedén vlieger ko men van de grenszijde en ik zie hem; ik zie hem wanneer hij langs de maan zweeft als een groote zwarte vogel. Een vuurstraal flitst achter het douane kantoor een knaleen suizing een roode vlam in de lucht weer een knal! Ik sta onder een groote loskraan en daar boven op knettert een geluid of iemand er een handvol kiezels op wierp; in de lucht ratelt Iets, ik zie vonken wegspatten. Snel geef ik me rekenschap, dat dit vlie gers zijn van de geallieerden; een heeft een bom geworpen op het Belgische stadje; nu neemt het afweergeschut hem onder vuur en hij schiet terug met zijn machinegeweer. Maar groote hemel Die vliegers zijn boven Holland en die granaten barsten ook boven Holland! Boeras IAlweer het kanonen weeren opnieuw die roode vlammen in de lucht boven me en die regen van keisteenen.... Er valt iets naast meIk buk me raap het opau! 't is gloeiend! Die kleine pijn maakt me ineens woedend en ln machtelooze haat scheld ik op dien Engelschman, die weer niet weet waar hij is en snel vliegt door mijn brein de gedachte, dat onze gezant van Lloyd George moet eischen, dat aardrijkskun de een verplicht leer vak wordt op de Engelsche scholen. Hoe Is het mogelijk, om Maastricht voor Keulen, Vlissingen voor Antwerpen en Zierikzee voor Osten.de aan te zienen 'k haat ook die Duiischera, die „rücksichtslos" hun granaten nu toch waarachtig boven mijn hoofd laten losbarsten. Groote godendadelijk gooit die vlieger een' bom op mijn huis en gaat dlan ra] teeren, dat hij' 't staf vernield heeft! ippor- teeren, dat hij 'f casino van den vijandelijken Boems Boems Daar knettert iets voor me. Bravo! Onze grenswacht schiet. Leve de neutraliteit! Toe maar jongens! Fjuutdaar fluit iéts Langs me heen fjuutnog iets! Dat zijn Hollandsche kogels! Nil is er heusch geen aardigheid meer aan het is niet interessant meerhet is kortweg beroerdellendig. Ineens besef ik de beteekenia dier uitdruk king „dekking zoeken". Jaren terug, als schutter, moest ik dekking zoeken op een vlak weiland waar een pele- ton collega's met ongeladen geweren op me vuurdle en ik vond dekking achter een mols hoop en voelde me er veilig. Maar nu spring ik onder een ijzeren balk van den kraan, maak me klein en voel me bizonder onpleizierig. De grenswacht blijft schieten, de kommie zen schieten' ook, ze schieten als razenden in mijn richting. Boven me ratelt die ellen digeBoemstoe maar... Boems 1 Vervloekt, laten ze ophouden, die idioten. Ik krijg een geweldig verlangen naar mijn huisals er eens iets gebeurde en ik was er niet en ook daarbinnen die schijn baar veilige omringing der vier muren Ineens spring ik uit mijn schuilhoek en ga draven, het is een stommigheid maar ik (foe het tochboven me ronkt de motor maar 't geluid verzwakt. Boems Idzie-ietde roode vlam de knal! Ik buk me al renmendégeweervuur knettert, vlakbijvoor mijn huis staan soldaten en kommiezenze zien niets kerk uit de auto stapte. Zooais je weet, stond 'een menigte menschen bij het portaal en ik Liet mijn oogen over hen gaan misschien uit nieuwsgierigheid. Ik weet het niet. En in 't midden van die menigte stond Hector. Dat was geen verbeelding, lieve. Hij keek me strak aan. llij was magerder dan toen hij weg- en er waren diepe trekken van Lij [en in zijn gezicht. Maar o. zijn oogen, Wi nifred, die schenen recht door mij heen te zien. mij in de ziel te branden, zulke vree- selijke, verwijtende oogen. Ik trachtte te spre ken, zijn naam te noemen, maar er wilden geen woorden komen. Ik strekte mijn handen uaar hem uit, maar toen brak er iets in mijn hoofd en meer herinner ik mij niet „Arm kind," zei Winifred. „Nee, je moet mij niet beklagen," zei Ade la haastig. „Ik dank God, dat hij hem heeft toegestaan terug te keeren. God begreep al les, hoewel niemand andera iets begreep. Het kan een wonder zijn geweest. Het kan wel zijn, dat mijn ziel hem zag, maar dat doet er niet toe. Ik zag hem. Nu kan ik wachten, tot dat ik naar hem toe ga. Weet je, lieve ik ge loof, dat ik het geloof in alles had verloren in God en in de Voorzienigheid en in den hemel, en God is goed jegens mij geweest. Hij heeft mijn geloof vernieuwd. Nu weet ik het en ik houd het er voor, dat ik nooit weer zal twijfelen." Winifred bewaarde het stilzwijgen. Wat kon zij zeggen Dat Adela een eigenaardigen vorm van hallucinatie had gehad daaraan twijfelde zij niet; en toch, wat (feed het er toe? De schok was haar redding geweest. Die had de kluisters verbroken welke haar hiel den geboeid, de fontein van haar aandoenin gen geopend,de verstijvende gevoelloosheid opgeheven, die haar leven verduisterde. Zij was weer een vrije,- gevoelende, levende vrouw geworden. Adela glimlachte ernstig. „Ik weet, dat je denkt, dat ik niet heelemaal goed bij het hoofd ben." zei ze na een lange pauze. „Maar dat doe ik niet," protesteerde WLni- maar ze vuren ala razendenze mikken ze mikkende Lucht inop de Groote Beer. „Schei uit!" schouw ik en ze houdén op, verbouwereerd. Ik draaf den tuin in, .krijg ndja sleutel draai de deur open. „Goddank, dat je er bent!" roept mijn vrouw. Binnen is er consternatie. Tante logeert bij ons; we vroegen haar niet; ze kwam uit zichzeu, zonder brood kaart. Ze zit binnen, op de canapé in haar nacht japon. Ik heb tante nooit eerder in een nachtjapon gezien; ik schrik er van. Maar ik ben in een toestand om van alles te schrikken. Ze heeft een kussen van haar bed meege bracht, houdt dat boven haar hoofd., „Wat denk je er van?" vraagt ze met :oogen. de verte staat de meid met een wit ge zicht. Boems! Het heele huis dreunt, de kamerdeur springt open, op 't zinken plat van de serre klettert iets neer." „Hemel nog toe" zegt mijn vrouw; we zien elkaar aan, doorvorschen elkaaris onge rustheid. „Dat was een bom, vlakbij", zegt tante en ze drukt haar hoofd dieper m 't kussen. „Neen tante, 't zijn de kanonnen," weerleg ik. De meid is uit de serre in de kamer ge vlucht. ,,'t Is eigenlijk ook geen tijd om uit logee- ren te gaan," zegt tante met iets verwijteods in haar toon. 't Is ook geen tijd voor beleefdheidsleugens en dus geven we tante gelijk. Alles in huis trilt en rammelt. Ik loop de serre in, kijk naar 't Zuiden. De lucht ziet rood van een felle branddoor dat streepen violette zoeklicbtbanen en .oor heen springen overal de granaaf- vlammen. 't Is een futuristische schilderij of de beelding van een hellevuur van Jeroen Bosch, maar erger, heviger, van een waarlijk beklemmende dreiging. En zoo zonderling groen als dé sterren nu fonkelen! Ik doe de serredeur open. Het ruikt branderig buiten; het geronk der motoren is zwakker: ze vluchten naar het Westen; het schieten klinkt verderaf. De roode brandgloed verflauwt, de gra- naatvlammen worden zeldzamer, maar de zoeklichten zijn er nog. Als een Noorderlicht bewaaieren ze den halven hemel. Nog even vlamt de roode gloed hoog op, dan legt hij zich, sterft snel weg. Mijn vrouw is ook buiten gekomen, de meid ook, tante verschijnt in de serre. „Zou 't over zijn vraagt ze ,,Ja, tante, stellig." De meid gaat naar bed, tante ook, met de belofte, dat ze geroepen zal worden, als er weer „iets" komt. Buiten wordt het stil Mijn vrouw en ik gaan ook naar boven Ik klim op het plat, zie vrij naar het Westen en het Zuiden. Het vertrouwde geluid dier kanonnen van het Yserf root stoort niet de Illusie van terug gekeerde vredigheid: aan den horizon hervat het reuzenkind zijn spel met de blauwe krar len. Daarboven brandt weer die groote robijn aan den Westerhemel; zij klimt, dooft, wordt een saffier, schittert en flonkert, zakt lang zaam naar de donkere aarde en verdwijnt. Daarginds aan den steiger schieten de elec trische lampen weer aan. Tante kan gerust zijn. We gaan naar bed. AAN DE DAMMERS! Met dank voor de ontvangen opl. van pro bleem no. 464 (auteur dé Graaff) Stand. Zw. 7, 12, 13, 18, 19, 20, 24, 29, 30, en dam op 35. W. 27, 28, 38, 41, 42, 43, 45, 48, 49, 50. Oplossing. 1.49—44. 1.35:49. kei fred ernstig. „Je kunt dat geweest zijn. Je was maandenlang niet je zelf, zooals je ook wel weet; maar nu ben ie weer geheel beter en je weet niet hoe ik mij verheug in je her stel." „Weet je, een gedeelte van mij was dood," zei Adela glimlachend. „Ik heb je dat her haaldelijk gezegd maar je wou het niet be grijpen Nu ben ik weer levend, geheei en al, in alle deelen. ,,Ja, je bent weer levend", zei Winifred inzend, want zij kon niet nalaten te dal en, welke ontknoopingen er nn weer zouden komen. Een tijdlang heerachte er stilte. Daarop zei Adela: „Maar de hémel weet het, dat Ik er mij ln zou hebben verheugd, als alles van mij was gestorven; maar ik kan niet weer aan God' twijfelen en ofschoon ik verdriet in 't verschiet zie, zoo weet ik toch zeker, dat de hemel het mij zal helpen dragen." „Ja, Adela, God verzaakt zijn kinderen nooitmaar op welk speciaal verdriet zin speel je?" „Ik heb Jasper beloofd hem morgen te zul len ontvangen", antwoordde zij met een af wezigen bLrk in haar oogen. „Zoo?" „Ik wou dat dit onderhoud kon vermeden worden. Hij zal mij zeker vragen een ande ren datum voor het huwelfjk te b „Dat zal hij ongetwijfeld doen. bepai en. „Weet je, lieve, ik heb nooit beloofd met hem te trouwen, nooit beloofd hem lief te hebben, eigenlijk nooit iets beloofd Als ik achteruit zie, komt het verleden me heel zon derling voor. Ik weet, dat ik de dingen dui delijk zag, dat ik alles begreep, maar ik bezat niet het vermogen om te willen, koesterde geen verlangen, schikkingen voor mij zelf te maken of te protesteeren Nu is dat alles voorbij. Ik ben niet langer onverschillig; ik heb weer een eigen wil gekregen."En zij keek glimlachend op. „De wil van een vrouw, weet je, kan somtijds moeilijkheden veroorza ken." Word* vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1917 | | pagina 5