E
Aan den rand.
Damrubrlek.
r
Honderd en Negentiende
Zaterc^ 20
Mededeelingen Tan tet Disuüjflttoliiif»
„Oorlogstuintjes."
f Ui Ij I h JL JU f 0 1.
Een men's werk.
Ml*. 94iït.
191T.
De Minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel
Gezien artikel 8 der Dlstributiev et 1916,
artikel I, 1 sub B, van de wet van 1 Septem
ber 1917 (Staatsblad no. 578);
Heeft goedgevonden te bepalen:
lo. de verkoop, de aflevering en het vervoer
van stijfsel is verboden;
2o. het verbod sub 1 gesteld is niet van toe
passing voor zoover het vervoer plaats
vindt in hoeveelheden van minder dan
5 K.G.;
3o. van het sub 1 gestelde verbod kan, zoo
noodig, onder daarbij te stellen voor
waarden, ontheffing worden verleend
door den Minister van Landbouw, Nij
verheid en Handel
4o. aanvragen tot ontheffingen sub 3 be
doeld zijn schriftelijk in te dienen bij
de afdeeling Crisiszaken van het De
partement van Landbouw, Nijverheid
en Handel, Kneuterdijk 8, 's-Graven-
hage.
Voor den Minister,
'De Secretaris-Generaal,
VERSTEEG.
De Minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel brengt ter algemeene kennis dat, in
gevolge art. 5 der Distributiewet 1916, een
ieder, die stijfsel, anders dan voor gebruik
voor hem zelf of zijn gezin in voorraad heeft,
gehouden' is op 20 dezer, des middags 12 uur
aan dén Directeur van het Distributiebedrijf,
waar deze stijfsel zich bevindt opgave te
doen van de hoeveelheid en den aard der
partijen, welke hij in voorraad heeft.
'De bedoelde opgaven zullen moeten worden
gedaan door hen die stijfsel onder zich heb
ben, onverschillig of zij al dan niet eigenaar
daarvan zijn.
De Minister van Landbouw, Nijverheid en
Handel;
Gezien art. 8 der Distributiewet 1916 en
art. I, 1 sub b van de wet 1 September 1917
(Staatsblad no. 578);
Heeft goedgevonden te bepalen:
lo. de aflevering en het vervoer van
a. blokzink, zoowel nieuw zg. maagdelijk
biokzink, als van hersmolten oud zink;
b. bladzink, hetzij bewerkt of onbewerkt, is
verboden;
2o. de verbodsbepalingen m sub 1, gesteld
zijn niet van toepassing op hoeveelhe
den van minder dan 10 K.G.;
3o. van de verbodsbepalingen in sub 1 ge
steld, kan ontheffing worden ver
leend, onder daarbij zoo noodig te stel
len voorwaarden', door het Rijksbureau
voor blokzink en bladzink (R. B. B. B.)
Voor den Minister,
De Secretaris-GeneraaL
VERSTEEG.
niet overwonnen. Het is nog niet zoo heel
veel jaren geleden, dat een beer van mijn
kennis durfde beweren, dat men alleen bij
gebruik van stalmest goede aardappelen kon
verbouwen. M'n vraag, of hij het wel eens
uitsluitend met kuvstmest had geprobeerd,
moest hij ontkennend beantwoorden. Zoo
zijn er meer.
Moet men dus 'oegeven, dat de stalmest ten
opzichte van de noeveelheid plantvoedende
stof niet zoo veel waarde heeft, dan voert men
als argument voor zijn gebruik dikwijls aan,
dat hij den grond met humes verrijkt. Ook in
dit opzicht is zijn waarde echter zeer over
dreven, zooals met cijfers kan worden aan
getoond. Ern bemesting met b.v. 40.000 K.G.
stalmest per H.A. bevat ongeveer 7500 KG.
organische stof, waaruit dan de hiumus ge
vormd wordt. Zooals in een vorig artikel
werd voorgerekend, bevat de bouwvoor per
H.A. ongeveer 6.000.000 K.G. grond Er
komt dus door die stalbemesting 1 K.G. hu
mus per 800 K.G. grond, wat men toch zeker
al heel weinig zal noemen. Van deze 1 K.G.
gaat in den loop van den tijd een groot deel
als koolzuurgas de lucht in, zoodat ten slotte
een onverteerbaar restje in den bodem ach
terblijft. Toch kan met betrekking tot deze
organische stof van den stalmest een gunsti
ge werking uitgaan, en wel des te beter,
naarmate hij fijner en regelmatiger door den
grond verdeeld is. Overal, waar zoohi hoopje
stalmest ligt, ontstaat langzamerhand, ten
minste wanneer lucht en warmte goed in den
bodem door kunnen dringen, een holte, de
grond wordt, zooals men wel eens zegt, po
reuzer. De ademhaling der wortels kan beter
plaats hebben, de plantenvoedende stoffen van
den stalmest komen geleidelijk ter beschikking
en het gevormde koolzuurgas werkt oplos
send op sommige voor de plant nuttige bo
den' bemesfingstoestand, d1 w.z.. zitten er van
dat een bemesting met eendenkroos dikwijls
zulke goedé resultaten, geeft. Beter nog dan
stalmest laat dit zich goed fijn door den bo
dem verdeelen. Verkeert deze nu in een goe
den bemestingstoestand, d.w.z., zullen er van
vroegere bemestingen nog veel plantenvoe-
dende stoffen in den grond, dan zuilen dé
zen, door den verbeterden natuurkundigen
toestand van den bodem, ter beschikking van
de planten komen, in het eendenkroos zelve
zitten ze in zeer geringe mate. Nu kunnen
de stoppels en worteLresten van heel wat ge
wassen dénzelfden dienst doen als de stal-
mest; men heeft b.v. na kunnen gaan, dat een
behoorlijk klavergewas 6500 K.G. organische
stof in stoppel- en wortel resten in den bo
dem achterlaat, dat is bijna zooveel als bo
vengenoemde stalmiestbemesting. Past men
groenbemesting toe, dan krijgt men nog vrij
wat hooger cijfer.
Hoe hoog mag dé prijs van den stalmest
in normale omstandigheden dan wel zijn?
Volgens sommige onderzoekers op land
bouwgebied mag men de stikstof in den stal
mest met hooger berekenen dan 40 cent per
Zooals we uit het laatste staatje konden
zien, is 't gehalte aan plantenvoedende stoffen
in stalmest betrekkelijk gering: in 1000 K.G.
matig verteerde mest ruim 20 K.G., waar
onder nog 7 K.G. kalk; de stikstof mag
slechts op de 'halve waarde worden' ge- j de opvolgende
schat en ook de kali en het fosforzuur
matig
dan ongeveer mgeni betalen 2.00 0.52
1.26 0.50 4.28, waarbij we de
waarde der kalk buiten rekening hebben ge
laten. Bij vergelijking met kunstmeststoffen
bleek deze prijs steeds te hoog te zijn. Bovenr
genoemde cijfers kunnen met behulp van het
staatje in 'it voorgaand artikel worden nage
gaan.
Een groot nadeel van den stalmest is, dait
men de hoeveelheid van de verschillende
plantenvoedende stoffen niet kan regelen naar
de behoefte der gewassen. In een volgend ar
tikel zal dit met cijfers nader worden aange
toond. Voor den landbouwer is dit bezwaar
niet groot, hij1 kan' het met kunstmest onder
vangen. Ook de tuinbouwer kan met deze om
standigheid rekening houden bij de keuze van
komen soms niet geheel tot hun recht. Waar
aan heeft hij het dan te danken, dat sommige
practische landbouwers zóó 'hoog tegen hem
opzien, dat ze van kunstmeststoffen niets wil
len weten? Voor een groot deel aan de on
kunde der mestgebruikers. „Onbekend maakt
onbemind," zegt een oud spreekwoord en op
de kunstmeststoffen is dit wel degelijk van
toepassing, al neemt de onbekendheid met den
dag af en gaan ook de meer conservatieven,
gezien de goede resultaten met kunstmest
verkregen, meer en meer tot het gebruik daar
van over. Alle vooroordeel in dezen is nog
Onm*™ van SHü&® S& HDCIÊMÖ.
Git hst EugttUeh vertaald.
ai)
Winifred hoordé van haar zitplaats bij het
raam in Adela's kamer de deur open en weer
dicht gaan. En daarop zag zij lord Imj
haastig door de oprijlaan loopen. Hij
blijkbaar niet naar haar
gewassen. Na een' bladgewas
dat veel stikstof behoeft, verbouwt hij een
wortelgewas, dat meer kali vraagt, of een
peulgewas, dat meer behoefte heeft aan fos
forzuur.
In het algemeen kan men zeggen, dat een
bemesting met stalmest het meest geschikt is
voor gewassen met een lange groeiperiode,
zooals b.v. aardappels. Voor vlinderbloemige
gewassen, zooals erwten boonen kan men
hoefte aan de stikstof, die er in voorkomt,
omdat zij daarin op de reeds beschreven wij
ze kunnen voorzien.
„Wel, kijk eens," zei Adda, van uit haar
langer den geheeien dag te iiggrn. Zij was ln
staat vrij lang in de kamer op en neer te wan
delen. Den volgendlen' morgen zou zij: naar
beneden gaan en haar eerste onderhoud heb
ben met sir Jasper sinds haar ziekte.
■ZiJi hadden langen tijd zwijgend' naar
buiten zitten kijk en,over de door de zon
beschenen grasperken. Het was stil en droo-
merig in de lucht, geen blad bewoog zich
bijna. De stilte van den namiddag werd door
geen enkel geluid verbroken. Ieder van hen
was in haar eigen gedachten verdiept ge
weest. Adela haa zich afgevraagd hoe zij het
kijk een
ruststoel. „I lij is niet voor de thee gebleven."
„Maar toch zeker niet
„Zeker niet, wat?" vroeg Winifred met een
glimlacht.
„Ik geloof niet, dat hij haar ten huwelijk
kan hebben gevraagd. Hij kijkt niet eens om."
„Dacht jij, dat hij' achterom zou kijken,
als hij het gedaan had?"
„Ja zeker, Jane zou hem dan' met haar
hand toewuiven."
„Niet als zij hem een blauwtje had laten
loopen."
„Jane hem een blauwtje laten loopen?"
En Adela lachte. Dit was bijna de eerste
maal, dat Winifred haar sinds haar ziekte
hoorde lachen. „Je kunt er van op aan, dat
haar daartoe geen gelegenheid heeft gege
venHet spijt me."
„Alles heef tijd noodig," zei Winifred
lachend en daarmee was net onderwerp af
gehandeld.
HOOFDSTUK X.
Het geheim komt uit
„Geloof je aan geesten?"
Het was Adela. die deze vraag deed.
Zij en Winifred, zaten elk in een hoek van
een groote canapé diie dicht bij1 het open
raam was geschoven. Adela behoefde niet
toch moest aanleggen om sir Jasper te zeg
gen, wat zij hem te zeggen had. Winifred
had
aan lord hnpey gedacht. Er was meer dan
een week verloopen, sinds zijn laatste bezoek
te Stonehurst en zij had er over gepeinsd wat
er toen toch voorgevallen kon zijn. Jane had
nooit zijn naam genoemd, een feit, dat op
zich zelf reeds veelbeteekenend was. Ook
kleedde zij zich niet direct meer na den lunch.
Blijkbaar had zij het opgegeven hem te ver
wachten. Er was bepaald iets gebeurd waar
over zij niet wenschte te spreken, maar Wi
nifred koin geen uitleg vinden die het geval
verklaarde.
Hoe lang zij en Adela zoo zwijgend had
dien gezeten, wist geen van beiden. Menschen,
die elkaar kennen behoeven niet altijd te spre1
ken.Stilzwijgen is het kenmerk van ware
vriendschap. Slechts oppervlakkige kennissen
moeten altijd praten ofschoon zij elkaar
eigenlijk niets te Zéggen hebben,
dé vraag, die aan het begin van dit hoofd
stuk staat.
Eindelijk verbrak Adela het stilzwijgen met
Winifred keerde haar hoofd haastig om en
keek haar vriendin aan. „Of ik aan geesten
loof?" vroeg zij langzaam. „Neen, dat ge-
ik niet."
„Je denkt dus niet, dat de doodien terug
komen?"
„Somtijds denk ik, dat de dbodén nooit
weg gaan", antwoordde zij nadenkend.
„Waarom zouden zij ook? Waarom zou de
Schets uit bet grensgebied
door
F. DE SINCLAIR.
('Nadruk verloden).
Van het stadje keer ik huiswaarts in dien
zeldzaam klaren herfstavond. Ik loop langs
het kanaal1: het water ligt vlak en1 is zoo roer
lobs, dat de maan er in spiegelt, zondier dat
haar scherp beeld vervloeit.
In de verte ligt het Belgische stadje, geen
twee kilometer hooger op; de maan schijnt
op den leien torenspits; hei goud van den
haan blinkt er boven. Lager, onder een don
kere boomiengroep staan de gele en witte hui
zen; ervoor in '1 kanaal is de steiger uitge
bouwd, tegenover het douane-kantoor.
Daar is een schittering van wel twintig
electrische lantaarns als de blijde illumina
tie voor een feestgebouw.
Ik weet dé werkelijkheid andere; dat vroo-
lïj'ke licht houdt de menschen terug, die on
bespied' het geknechte land zouden willen ont
vlieden het feestgebouw is een Duitsche
wacht; daarachter, op een hoogte, waakt een
grimmige batterij van bronzen kanonnen.
Tusschen hei) stadje en de plaats, waar ik
loop, ligt mijn huis en nog weer, tusschen
mijn huis en mezelf, staan dé zwarte los
kranen en- de ijzeren staven van den lucht-
spoor eener fabriek hoog en scherp
kend tegen den donkeren blauwen hemel.
Over dien blauwen' hemel schijnt een email
gegoten van paarlemoer en geïncrusteerd in
dat émail fonkelen' de sterren. Rechts van me,
in de laagte zijn dé weiden en akkers eni is de
verre horizoner hangt een ijle witte nevel op
die weiden.
Het is wel vredig in dit laat avondlijk
uur; wat er doordringt van den grooten
strijd, emotionneert niet meer; de stam
pende verre dreuning der kanonnen, ik merk
haar alleen1 nog op, als ze in zeldzame oogen-
blikken even gansch verstomd; en aan den
horizon, die golvende slierten van blauwe
bolen, alsof een reuzenkind daar kralen
rijgt, en daar doorheen de geelroode vlam-
sterren der barstende granaten; het is, als
had de schoone hemelkoepel' daar een wufte
franje van'kralen en fonkelendepailletten.
Ik kijk er even naar en peins over de be
trekkelijkheid van alle begrippen. Zeker, ik
weet, dlat daar vliegers fiun moordende bom
men werpen in een hel van gloeiend' schroot,
maar voor mij is dat alles toch niets meer
dan een pover vuurwerkje met een weinig im
poneerend knaleffect.
Is dat ongevoeligheid'? Moet ik blijven
huiveren bij de aanschouwing dier dingen?
Mijn verstand zegt: ja, maar mijn gemoed
weigert.
Ik kijk naar de sterren, die ook altijd een
der zijn en toch nooit iets inboeten van him
machtige schoonheid; de groote Beer en
Casiopeia flonkeren. Aldebaran hangt aan
een onzichtbaren draad, gelijk een oranje
edelsteen, aan dé brelogne van de cycladen;
het zevengesternte schittert als diamantgruis
en de melkweg loopt door den hemel als
een breed pad met zilverpoeder besprenkeld.
Lang aan den horizon, in 't Westen, staat
een zeldzaam flonkerende planeet; ik kijk er
naar en kan hem niet thuis brengen.
Is het Venus of Jiupiter?
Maar Venus is nog niet op en Jupiter ging
al onder in het avondrood.
Zou het Mare zijn in groot oorlogsgewaad?
Kijk
Ik blijf staan, verwonderd.
De ster krimpt plotseling, wordt dan weer
grooter grooter
Dat is iets zeldzaams.
Hij krimpt weervlamt nogmaals op
maar goden I
Zijn witte gloed wordt eensklaps rood'
een reuzen rahjjn brandt daar in het diepe
blauw I
Weg!
En ineens staat er ook een donkerte voor
me.
De electrische lichten daarginder bij den
steiger zijn gedoofd.
Dat was dus een seinde kustwacht
die waarschuwde.
Stil
Daar zoemt iets in de luchteen gonzen
wordt heteen sterk ronken, dat nadert.
Ja, ja, dat kennen we en ik denk aan mijn
vrienden in Gent, wier kinderen als het maar
stormt of regent juichen:
üemu mei. iouuom ons zijn? Vlak bij ons?"
„Dus dan zouden ze altijd om ons heen gijn,
ons gadeslaan, naar ons luisteren?"
'aarom niet?"
„Maar je denkt, dat wij ze niet mogen zien?"
„Niet objectief. Mogelijk subjectief."
„Wat wil je daarmee zeggen?"
„ik bedoel dat vleesch geen geest kan zien.
oogen kunnen slechts stof
felijke dingen zien. De dooden zouden een
gt
Onze lichamelijke oogen kunnen slechts stof
felijke dingen zien. De
stoffelijk omhulsel moeten mmnrnien eer wij
ze zien konden."
„En toch zijn er menschen, die geesten heb
ben gezien."
„Zij hebben zich dat verbeeld. Onze ver
beelding speelt ons vieemde parten."
„Maar de dissipélen van onzen Heer ge
loofden in geesten. Je weet, hoe ontsteld ze
waren bij een zekere gelegenheid, toen zij
meenden een geest te hebben gezien,"
„Maar zij hadden in werkelijkheid geen
geest gezien," zei Winifred glimlachend.
„En toch geloofden zij in geesten," hield
Adela vol.
„Dat is wel mogelijk; maar al ware dat
zoo, dan bewijst het nog niets. Maar waarom
heb je deze vraag geopperd, lieve?"
„Omdat ik Hector heb gezien."
„O, Adela!"
,,'t Is waar. Zoo duidelijk heb ik
hem gezien, als ik jou zie. Het was geen ver
beelding, dat verzeker ik je. Ik keek recht in
zijn oogen hij in de mijne," en zij huiverde
even.
„Maar waar, Adela? Wanneer?"
„Op den dag, dat ik zou trouwen." Ei zij
rilde weer.
„Vertel er mij alles van, Adela."
„Ik verlang er naar het je te vertellen. Ik
had het je reeds weken geleden willen zeg
gen. Je hebt je zeker verwonderd
wat toch wel de oorzaak van mijn -z
was."
„Dat hebben we allen gedaan."
„Dat weet ik wel. Nu, de oorzaak was, dat
ik Hector zag. Het gebeurde toen ik bij de
d,
„Hoeral Vannaoit hoeven we niet naar den
kelder
Nu zullen ze hun slaapkamers weer niet
betrekken, die stakkers!
•De heksen van weleer vlogen door de
lucht in dien donkeren gerenden storm, maar
de. booze geesten van heden strooien het ver
derf en zaaien' den dooc\ uit stille maanlichte
nachten.
De vlieger nadertik kijk in de lucht, maar
zie hem niet.
Ineens streept een breede bundel wit door
de lucht en nog een en weer een zoek
lichten.
Hun schijnsel, glijdtwaaiert
glijdttwee kruisen' er elkaarboven
me ronkt het zwaarder en daar verder op
ronkt het ookij
Opeens een Blag, feil
Ik schrok er van, of iemand me onverhoeds
duwde; iets van roepen of schreeuwen van
heel uit de verte klinkt er na.
Tegelijk hoor ik den tweedén vlieger ko
men van de grenszijde en ik zie hem; ik zie
hem wanneer hij langs de maan zweeft als
een groote zwarte vogel.
Een vuurstraal flitst achter het douane
kantoor een knaleen suizing
een roode vlam in de lucht weer een
knal!
Ik sta onder een groote loskraan en daar
boven op knettert een geluid of iemand er
een handvol kiezels op wierp; in de lucht
ratelt Iets, ik zie vonken wegspatten.
Snel geef ik me rekenschap, dat dit vlie
gers zijn van de geallieerden; een heeft een
bom geworpen op het Belgische stadje; nu
neemt het afweergeschut hem onder vuur en
hij schiet terug met zijn machinegeweer.
Maar groote hemel
Die vliegers zijn boven Holland en die
granaten barsten ook boven Holland!
Boeras IAlweer het kanonen
weeren opnieuw die roode vlammen in de
lucht boven me en die regen van keisteenen....
Er valt iets naast meIk buk me
raap het opau! 't is gloeiend!
Die kleine pijn maakt me ineens woedend
en ln machtelooze haat scheld ik op dien
Engelschman, die weer niet weet waar hij is
en snel vliegt door mijn brein de gedachte,
dat onze gezant van Lloyd George moet
eischen, dat aardrijkskun de een verplicht leer
vak wordt op de Engelsche scholen. Hoe Is
het mogelijk, om Maastricht voor Keulen,
Vlissingen voor Antwerpen en Zierikzee voor
Osten.de aan te zienen 'k haat ook die
Duiischera, die „rücksichtslos" hun granaten
nu toch waarachtig boven mijn hoofd laten
losbarsten.
Groote godendadelijk gooit die vlieger
een' bom op mijn huis en gaat dlan ra]
teeren, dat hij' 't
staf vernield heeft!
ippor-
teeren, dat hij 'f casino van den vijandelijken
Boems Boems
Daar knettert iets voor me.
Bravo! Onze grenswacht schiet. Leve de
neutraliteit! Toe maar jongens!
Fjuutdaar fluit iéts Langs me heen
fjuutnog iets!
Dat zijn Hollandsche kogels!
Nil is er heusch geen aardigheid meer
aan het is niet interessant meerhet
is kortweg beroerdellendig.
Ineens besef ik de beteekenia dier uitdruk
king „dekking zoeken".
Jaren terug, als schutter, moest ik dekking
zoeken op een vlak weiland waar een pele-
ton collega's met ongeladen geweren op me
vuurdle en ik vond dekking achter een mols
hoop en voelde me er veilig.
Maar nu spring ik onder een ijzeren balk
van den kraan, maak me klein en voel me
bizonder onpleizierig.
De grenswacht blijft schieten, de kommie
zen schieten' ook, ze schieten als razenden
in mijn richting. Boven me ratelt die ellen
digeBoemstoe maar... Boems 1
Vervloekt, laten ze ophouden, die idioten. Ik
krijg een geweldig verlangen naar mijn
huisals er eens iets gebeurde en ik was
er niet en ook daarbinnen die schijn
baar veilige omringing der vier muren
Ineens spring ik uit mijn schuilhoek en ga
draven, het is een stommigheid maar ik (foe
het tochboven me ronkt de motor
maar 't geluid verzwakt.
Boems Idzie-ietde roode vlam
de knal!
Ik buk me al renmendégeweervuur
knettert, vlakbijvoor mijn huis staan
soldaten en kommiezenze zien niets
kerk uit de auto stapte. Zooais je weet, stond
'een menigte menschen bij het portaal en ik
Liet mijn oogen over hen gaan misschien
uit nieuwsgierigheid. Ik weet het niet. En in
't midden van die menigte stond Hector. Dat
was geen verbeelding, lieve. Hij keek me strak
aan. llij was magerder dan toen hij weg-
en er waren diepe trekken van Lij
[en in zijn gezicht. Maar o. zijn oogen, Wi
nifred, die schenen recht door mij heen te
zien. mij in de ziel te branden, zulke vree-
selijke, verwijtende oogen. Ik trachtte te spre
ken, zijn naam te noemen, maar er wilden
geen woorden komen. Ik strekte mijn handen
uaar hem uit, maar toen brak er iets in mijn
hoofd en meer herinner ik mij niet
„Arm kind," zei Winifred.
„Nee, je moet mij niet beklagen," zei Ade
la haastig. „Ik dank God, dat hij hem heeft
toegestaan terug te keeren. God begreep al
les, hoewel niemand andera iets begreep. Het
kan een wonder zijn geweest. Het kan wel
zijn, dat mijn ziel hem zag, maar dat doet er
niet toe. Ik zag hem. Nu kan ik wachten, tot
dat ik naar hem toe ga. Weet je, lieve ik ge
loof, dat ik het geloof in alles had verloren
in God en in de Voorzienigheid en in den
hemel, en God is goed jegens mij geweest.
Hij heeft mijn geloof vernieuwd. Nu weet ik
het en ik houd het er voor, dat ik nooit weer
zal twijfelen."
Winifred bewaarde het stilzwijgen. Wat
kon zij zeggen Dat Adela een eigenaardigen
vorm van hallucinatie had gehad daaraan
twijfelde zij niet; en toch, wat (feed het er
toe? De schok was haar redding geweest. Die
had de kluisters verbroken welke haar hiel
den geboeid, de fontein van haar aandoenin
gen geopend,de verstijvende gevoelloosheid
opgeheven, die haar leven verduisterde. Zij
was weer een vrije,- gevoelende, levende
vrouw geworden.
Adela glimlachte ernstig. „Ik weet, dat je
denkt, dat ik niet heelemaal goed bij het
hoofd ben." zei ze na een lange pauze.
„Maar dat doe ik niet," protesteerde WLni-
maar ze vuren ala razendenze mikken
ze mikkende Lucht inop de Groote
Beer.
„Schei uit!" schouw ik en ze houdén op,
verbouwereerd.
Ik draaf den tuin in, .krijg ndja sleutel
draai de deur open.
„Goddank, dat je er bent!" roept mijn
vrouw.
Binnen is er consternatie.
Tante logeert bij ons; we vroegen haar
niet; ze kwam uit zichzeu, zonder brood
kaart.
Ze zit binnen, op de canapé in haar nacht
japon.
Ik heb tante nooit eerder in een nachtjapon
gezien; ik schrik er van.
Maar ik ben in een toestand om van alles
te schrikken.
Ze heeft een kussen van haar bed meege
bracht, houdt dat boven haar hoofd.,
„Wat denk je er van?" vraagt ze met
:oogen.
de verte staat de meid met een wit ge
zicht.
Boems!
Het heele huis dreunt, de kamerdeur
springt open, op 't zinken plat van de serre
klettert iets neer."
„Hemel nog toe" zegt mijn vrouw; we
zien elkaar aan, doorvorschen elkaaris onge
rustheid.
„Dat was een bom, vlakbij", zegt tante en
ze drukt haar hoofd dieper m 't kussen.
„Neen tante, 't zijn de kanonnen," weerleg
ik. De meid is uit de serre in de kamer ge
vlucht.
,,'t Is eigenlijk ook geen tijd om uit logee-
ren te gaan," zegt tante met iets verwijteods
in haar toon.
't Is ook geen tijd voor beleefdheidsleugens
en dus geven we tante gelijk.
Alles in huis trilt en rammelt.
Ik loop de serre in, kijk naar 't Zuiden. De
lucht ziet rood van een felle branddoor dat
streepen violette zoeklicbtbanen en
.oor heen springen overal de granaaf-
vlammen. 't Is een futuristische schilderij of
de beelding van een hellevuur van Jeroen
Bosch, maar erger, heviger, van een waarlijk
beklemmende dreiging. En zoo zonderling
groen als dé sterren nu fonkelen!
Ik doe de serredeur open.
Het ruikt branderig buiten; het geronk der
motoren is zwakker: ze vluchten naar het
Westen; het schieten klinkt verderaf.
De roode brandgloed verflauwt, de gra-
naatvlammen worden zeldzamer, maar de
zoeklichten zijn er nog.
Als een Noorderlicht bewaaieren ze den
halven hemel.
Nog even vlamt de roode gloed hoog op,
dan legt hij zich, sterft snel weg. Mijn vrouw
is ook buiten gekomen, de meid ook, tante
verschijnt in de serre.
„Zou 't over zijn vraagt ze
,,Ja, tante, stellig."
De meid gaat naar bed, tante ook, met de
belofte, dat ze geroepen zal worden, als er
weer „iets" komt.
Buiten wordt het stil
Mijn vrouw en ik gaan ook naar boven
Ik klim op het plat, zie vrij naar het Westen
en het Zuiden.
Het vertrouwde geluid dier kanonnen van
het Yserf root stoort niet de Illusie van terug
gekeerde vredigheid: aan den horizon hervat
het reuzenkind zijn spel met de blauwe krar
len.
Daarboven brandt weer die groote robijn
aan den Westerhemel; zij klimt, dooft, wordt
een saffier, schittert en flonkert, zakt lang
zaam naar de donkere aarde en verdwijnt.
Daarginds aan den steiger schieten de elec
trische lampen weer aan.
Tante kan gerust zijn.
We gaan naar bed.
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de ontvangen opl. van pro
bleem no. 464 (auteur dé Graaff)
Stand.
Zw. 7, 12, 13, 18, 19, 20, 24, 29, 30, en
dam op 35.
W. 27, 28, 38, 41, 42, 43, 45, 48, 49, 50.
Oplossing.
1.49—44. 1.35:49.
kei
fred ernstig. „Je kunt dat geweest zijn. Je
was maandenlang niet je zelf, zooals je ook
wel weet; maar nu ben ie weer geheel beter
en je weet niet hoe ik mij verheug in je her
stel."
„Weet je, een gedeelte van mij was dood,"
zei Adela glimlachend. „Ik heb je dat her
haaldelijk gezegd maar je wou het niet be
grijpen Nu ben ik weer levend, geheei en al,
in alle deelen.
,,Ja, je bent weer levend", zei Winifred
inzend, want zij kon niet nalaten te dal
en, welke ontknoopingen er nn weer zouden
komen.
Een tijdlang heerachte er stilte. Daarop
zei Adela:
„Maar de hémel weet het, dat Ik er mij ln
zou hebben verheugd, als alles van mij was
gestorven; maar ik kan niet weer aan God'
twijfelen en ofschoon ik verdriet in 't verschiet
zie, zoo weet ik toch zeker, dat de hemel het
mij zal helpen dragen."
„Ja, Adela, God verzaakt zijn kinderen
nooitmaar op welk speciaal verdriet zin
speel je?"
„Ik heb Jasper beloofd hem morgen te zul
len ontvangen", antwoordde zij met een af
wezigen bLrk in haar oogen.
„Zoo?"
„Ik wou dat dit onderhoud kon vermeden
worden. Hij zal mij zeker vragen een ande
ren datum voor het huwelfjk te b
„Dat zal hij ongetwijfeld doen.
bepai
en.
„Weet je, lieve, ik heb nooit beloofd met
hem te trouwen, nooit beloofd hem lief te
hebben, eigenlijk nooit iets beloofd Als ik
achteruit zie, komt het verleden me heel zon
derling voor. Ik weet, dat ik de dingen dui
delijk zag, dat ik alles begreep, maar ik bezat
niet het vermogen om te willen, koesterde
geen verlangen, schikkingen voor mij zelf te
maken of te protesteeren Nu is dat alles
voorbij. Ik ben niet langer onverschillig; ik
heb weer een eigen wil gekregen."En zij
keek glimlachend op. „De wil van een vrouw,
weet je, kan somtijds moeilijkheden veroorza
ken."
Word* vervolgd.