Si]et,WoIll9ip6n gnScb06!sil Terug van Indie aaar Holland. Centrale Keuken. Distributiebedrijf finHITIl. In Vroeger Dagen. Damrnbriek. Honderd ea Twnrstigste Jaargang. Zaterdag 12 Jan. SFIJSLIJ8T. „Oorlogstuintjes/' Of er weekdieren m viKschoii. WOENSDAG 16 Januari: Bruineboonen- soep. DONDERDAG 17 Jlanuarl: Aardappelen roet Rapen. VRIJDAG' 18 Januari: Aardappelen met Spruitkool. ZATERDAG 19 Januari: Groentensoep met Vleesch. MAANDAG 21 Januari: Groentensoep met Vleesch'. DINSDAG 22 Januari: Aardappelen met Zuurkool. 7 Voor bovenstaande spijzen moeten telkens bij het inkoopen der desbetreffende spijsbons de volgende distributiebons worden ingele verd: Voor Bruineboonensoep: bon 34. Voor Aardappelen met Rapenbon 38. Voor Aardappelen met Spruitkoolbon 39. Voor Groentensoep op Zaterdag: bon 35. Voor Groentensoep op Maandag: Bon 36 half. Voor Aardappelen met Zuurkool wordt de bon nader opgegeven. De spijsbons moeten steeds, met uitschake ling van den Zondag, twee dagen te voren worden ingekocht. De lokalen zijn voor het afhalen der spij zen en het inkoopen van bons geopendda gelijks, behalve des Zondags, van half twaalf tot half één uur. De Administrateur, A. OSKAM. DE DIRECTEUR voor de distributie maakt bekend dat as. MAANDAG 14 Jan. wederom begonnen zal worden met het afge ven van BONS voor SAJET, GOEDKOO- PE KLOMPEN, GOEDKOOPE SCHOE NEN en REPARATIE (zolen en hakken). Huisgezinnen die reeds sajet gehad hebben, komen hiervoor piet meer in aanmerking, ter wijl aan alléén-wonenden of dienstpersoneel een bon voor 500 gram (5 knotten') zal wor den verstrekt. Huisgezinnen boven 5 (vijf) personen kun nen bij aanvraag een paar klompen extra krij gen, terwijl tevens wederom een paar schoe nen zal worden afgegeven. Bons, die nog niet aangevraagd zijn, kun nen alsnog verstrekt worden, mits de belang hebbenden daar recht op hebben. De bons worden alléén in de middaguren verstrekt van 24 uur en wel op de volgende dagen Legitimatienummer 1 —200 Maandag 14 Jan. 24 uur. 201400 Dinsdag 15 Jan. 24 uur. 401—600 Woensdag 16 Jan. 2—4 uur. 601—800 Donderdag 17 Jan. 2—4 uur. 8011000 Vrijdag 18 Jan. 24 uur. 10011200 Zaterdag 19 Jan. 24 uur. Het bovenstaande geldt alléén voor hen, die geen gemeente-belasting betalen en hen die in de gemeente-belasting zijn aangeslagen naar een inkomen tot en met 1000. (8e klasse). Alkmaar, 12 Jan. 1918. •De Directeur voor de distributie, J. M. STIKKEL. Hoe moet men nu met de poters handelen? De meeste zorg heeft men met de poters van de vroege soorten. Zij spruiten veel gauwer dan de andere. Liet men dit begaan dan zouden de spruiten voor het poten te lang worden. De eerste spruiten moet men dus verwijderen. De beroepskweekers gaan aldus te werk. Voor het bewaren der poters hebben zij expres daarvoor vervaadigde bakjes, de lengte bedraagt 85, de breedte 40 c.M., langs de lange zijde zijn ze 8, langs de korte zijde 12 c.M. hoog. Stapelt men deze bakjes op elkaar, dan blijf-e er dus tusschen de bakjes 24) „Ik ben ook ziek geweest," zei hij op be schaamden toon. „In florence kreeg ik typhus. Dat verveelde haar. Zij ging met een anderen man weg." „Heb je typhus gehad? Erg?" „Vrij» erg. „Je bent dus ongelukkig geweest?" „Ik heb gewerkt." „Ik bedoelhet is vreeselijk om verlaten te worden." Zij wilde hem niet aanzien, en hield haar oogen afgewend. Zij wilde in dui delijk Engelsch zeggen: Houdt je nog van die vrouw of ben je tot mij teruggekomen,; maar wij allen hebben oogenblikken gekend, waarop de moedertaal de moeilijkste in de wereld is. „Toen ik beter werd", zei hij langzaam, toen de nonnen me weer beter verpleegd had den, wist ik wat ingedaan had. Ik had weer behoefte aan het katje en de wieg, aan mijn eigen huis en aan jou. Ik ben werkelijk een huisdier." „Was ie dan krankzinnig, toen je huis opbrak?" vroeg zijn vrouw, tsaar tscirffl 6^ bogen in pijnlijke herinnering. „Ik kan niet begrijpen, dat zal ik nooit kunnen, hoe je zoo iets (ioen kon." „Toch worden vrouwen op dezelfde ma nier krankzinnigZij verlaten haar kinde renkwetsen menschen worden den eenen kant opgedreven, teiwijl zij naar den anderen kant terugzien ik keek altijd te rug." een opening over. Ook de deelen van den bo dem sluiten niet nauwkeurig tegen elkaar. In deze bakjes worden direct na het rooien der aardappels de poters verzameld, en in een schuur of op een zolder geplaatst. Begin Ja nuari worden alle spruiten verwijderd, die langer dan 1 c.M. zijn. Men legt niet meer dan 3 lagen aardappels in elk bakje. Deze afgesproten aardappels beginnen opnieuw uit te loopen, doch de spruiten worden nu niet zoo lang. Kort voor het poten worden ze een paar dagen in het volle zonlicht gezet, om de spruiten stevig te maken, waarna men met poten kan beginnen. In Friesland laat men de pootaardappelen zoolang mogelijk buiten in hoopen. Door het nauwkeurig afwerken dezer hoopen behoeft er voor bevriezen geen vrees te bestaan. Half Februari worden de aardappels uit deze hoo pen gehaald en in bakjes in koestallen ge plaatst. De warmte doet ze hier ontspruiten. Een afspruiten in Januari heeft hierbij dus niet plaats. Dit behoeft niet, omdat de aard appels koeler bewaard worden. Wie nu in het bezit is van poters van vroe ge aardappelen, weet, hoe hij te werk moet gaan. De spruiten, die 1 c.M. of langer zijn, er af breken, de aardappels in 2 of 3 lagen in een bakje leggen, en voorloopig stilletjes laten staan. Men behoeft natuurlijk volstrekt feen bakjes te gebruiken, van den vorm, als oven is aangegeven. Heeft men meerdere bakjes en wil men deze op elkaar stapelen, dan legt men er een paar blokjes hout tus schen. Heeft men poters van de soort Eigenheimer, dan moet men ook daarvan de langste sprui ten afbreken. Andere late soorten» spruiten niet zoo spoedig, als men ze maar koel bewaart, af- spruften is dus niet noodig. In 1918 zullen we eens rondzien in de we reld der zeevisschers, en wel blijven in de na bijheid van ons"land, zoodat we hoofdzakelijk op het oog hebben die dieren, welke door de vissChers aangebracht worden, hetzij voor menschelijk voedsel, hetzij voor andere doel einden. En dan willen we heden bekijken een schelpdier uit de familie der buikpootige weekdieren of Gastropoda, waarvan men de schelpen, dikwijls kinkhoorns of ulken ge noemd, gemakkelijk aan het strand kan vin den. De eigenlijke naam is Wulk, wetenschap pelijk Buccinum undatum L„ en wie het niet weet, zal zoo'n dier als een' groote huisjes slak beschouwen. Voorheen waren deze die ren voor de visschers vrijwel waardeloos, doch later bleek, dat men ze in België en Frankrijk gaarne consumeerde, waarom men de dikwijls expres voor verzending ging van gen en ze dan ook voor goeden prijs kon verkoopen. Eaat ons nu zoo'n beestje eens bekijken, dofch raak het niet aan, want dan trekt het zich dadelijk in den hoorn terug. De kop is aan de voorzijde stomp en voorzien van twee lange voelers, aan iedere zijde één. Aan de basis van iederen voeler ontwaren we een oog; ook zien we, dat de buikschijf vrij groot is. De ademhaling bij deze dieren geschiedt door middel van kieuwen, die in den mantel besloten zijn. We kunnen ons bijna niet voor stellen, dat in zoo'n weeke masa, die evenwei bij het aanvoelen vrij vast gelijkt, alle orga nen voor het leven en» de voortplanting aan wezig zijn. Toch is zulks natuurlijk het ge val, zoowel als bij alle andere diersoorten en ook bij planten. De hoorn van deze wulks^prt is bijna ei vormig met een tamelijk hooge winding en een scherpe spits. De mond is zeer wijd en beslaat ongeveer de helft van den hoorn en is aan de onderzijde van een insnijding voor zien. Jongens zochten dikwijls deze hoorns aan het strand en gebruikten ze als speelgoed. Maar ook wordende wel gelegd in de nesten van wilde eenden^ waaruit men de eieren heeft weggenomen en dan leggen deze domme vo gels, die het bedrog niet merken, hare eieren hierbij. Zulke nesten noemt men wel „gaar nesten". Ook ziet men de hoorns wel als nesteieren gebruiken in de kippenhokken, waar ze even goede diensten doen als de kalk- eieren. Men neemt daartoe gewoonlijk de geelwit gekleurde. Want, als we een aantal wulken bezien, dan vallen de kleurverschilL len wel in het oog. De meeste hoorns zijn witachtig of lichtbruin en enkele vinden we er tusschen met donkere banden' en dwars- atrepen. Maar zie eens hier, wat vreemd gedrocht zich in dezen hoorn heeft genesteld? 't Lijkt „Ik heb nooit de verleiding gekend. Ik heb nooit iemand anders liefgehad^, daarom kan ik het niet begrijpen." „Als je kon begrijpen, zou je misschien kunnen vergeven." „Misschien zou ik bet kunnenmaar Ro sa linde is er." „Wat is er aan Rosalinde gezegd?" „Ik heb haar de waarheid gezegd," zei Anna. Dit scheen den man d enadem te be nemen. Hij keek haar verschrikt aan en ge loofde nauwelijks zijn ooren, zij voelde, dat hij haar verweet, alsof zij een geheim verraden, had. „Ik dacht dat ik je nooit weer zou zien," herinnerde zij hem. „Ik dacht, dat Rosalinde je nooit zien zou. Zij deed» vragen. Zij haat te het stilzwijgen en de geheimzinnigheid. Zij vroeg, of je in de gevangenis was." „Maar wat kan je zulk een kind zeggen? Wat kan ik jou zeggen? Wat weten zulke be schermde vrouwen „Ochdie oudbakken praatjes," riep Anna, die versleten denkbeelden omtrent een kant van het leven, die te duister, te verlaten voor onze oogen, ooren en hoofden is. Maar wij zijn geen kleine houten afgodsbeeldjes, wij fatsoenlijke vrouwen. Wij hebbqp oogen en ooren en gewoonlijk meer verstand dan jt vrienden. Toen ik je verleidster zag, wist ik wat voor soort zij was en welke bekoring zij had. Ik kende haar beter, toen zij in het ate lier liep, dan jij deed, totdat je weer bij je zinnen kwam." „Je bedoelt, dat je zag, wat slecht was en dat je de bekoring niet gevoelde. Dat is halve kennis." Anna was opgestaan. „Ik moet terug," zei zij. „Rosalinde zal niet begrijpen, waar ik ben." Hij stond ook op en liep met haar mede tot zij van uit de beschutting van het bosch door wel een kreeft of krab! En toch is die hoorn precies als van de overige wulken. Juist, het dier, dat zich van deze woning meester heeft gemaakt, is een Snijder of Heremietkrab, die wel eens ten onrechte Bemarduskreeft wordt geheeten. Komaan, we willen eens zien, hoe behendig zoo'n snijder zich van een hoorn weet meester te maken. We halen het dier daartoe uit zijn huurwoning, en nu zien we, dat een verhard gedeelte van het lichaam in de schelp was geborgendit drukte tegen den binnenwand der opening van den hoornaan het achterlijf bevinden zich eenige aanhangse len, waaraan de eieren bevestigd zijn. Het kopgedeelte en een gedeelte van het borststuk, alsmede sprieten, scharen en pooten steken steeds buiten de schelp. We nemen nu eenige ledige hoorns van wulken en leggen die op het strand op eenigen afstand van elkander en rondom de heremietkrab. Zoodra we het beest aan zichzelf overlaten, kruipt het naar een der schelpen en werkt zich in korten tijd met het achterlijf daarin. Heeft het een te kleinen hoorn getroffen, dan wordt deze op nieuw verlaten, om naar een ruimere woning om te zien. Zoo wordt door het snijdertje dikwijls een nieuw huis betrokken, als het oude niet meer naar den zin is. Doch deze krab leeft niet zoo heel onschuldig, als zij zich hier wel voordoet. Dikwijls richt zij schade aan op de plaatsen, waar zich oesters, mosselen en wulken bevinden. Zij voedt zich met het vleesch er van en maakt zich daarna van de wulkwoning meester. Gok hier wordt dus strijd gestreden op leven en dood, zooals overal op aarde. Een visscher wenkt ons, om ons twee bij zonderheden te laten zien. De eerste bestaat in een andere soort wulk. De hoorn is korter en buikiger, fraai roestbruin van kleur en voorzien van roode vlekken, 't Is een exem plaar van Buedmun anglicanum, die lang zoo veelvuldig niet voorkomt, als de door ons beschouwde undatum. Visschsré halen met hunne korren slechts af en toe enkele exem plaren op, doch nimmer in die hoeveelheid, dat het de moeite waard is, om ze afzonder lijk te verzenden. Ze worden dan ook met de gewone soort in balen gepakt, om ze op de buitenlandsche markten te gelde te maken. En dikwijls wordt er ruim voor betaald; soms krijgt de visscher, volgens; zijn bewe ring, 14 a 15 cents per K.G. in handen, zoo dat dan alle onkosten reeds zijn afgetrokken. En als men1 de stevige en zware hoorns be schouwt, dan bljjkt genoeg, dat men spoedig een aardig gewicht in een baal kan bergen. Toch zijn op deze wijze nimmer hooge week gelden te maken, omdat ook de gewone wulk niet in die mate voorkomt, dat er ooit van ruimere vangsten gesproken kan worden. Want als er een kor wordt opgehaald, dan bevinden zich daar meermalen slechts 'enkele wulken en een paar oesters in, zoodat er ge- ruimen tijd gewerkt moet worden, alvorens van een goeden dag sprake kan zijn. En 't spreekt wel vanzelf, dat men hiervoor in de laatste jaren algeheele stagnatie heeft gekre- gfen, daar van verzending naar het buiten land geen sprake kon zijn. Ook hierin heeft men weer normale tijden af te wachten. En nu de tweede bijzonderheid, die de vis scher ons wil toonen. 't Is een klein kruikje, zoo een, als waarin men wel inkt bewaart, doch nu kan men er wat anders in zien. 't Is een wulk, waarvan men het spitsje door de opening kan brengen, als men het kruikje om keert. Dit dier moet hierin gegroeid zijn en is er zeer zeker als ei of als kleine larve inge komen. De voortdurende strooming van het water heeft voor voedselaanvoer gezorgd en zoo heeft het wulkje zich binnen de ruimte" van het kruikje kunnen ontwikkelen. Op de zelfde wijze heeft men ook wel eens een vrucht in een fleschje laten» groeien, door het om het takje van het pas gezette vruchtje aan den boom te binden. We willen het kruikje niet breken, omdat dan de eigenaardigheid verloren zou gaan, ofschoon we gaarne eens zouden willen zien, of misschien de hoornvorming zich heeft moe ten schikken naar den inhoud van het kruik je, wat wel waarschijnlijk is. Althans op de zelfde wijze heeft men eens een oester in een kruikje gevonden, doch hierbij was de schelp geheel vervormd, of liever: de kalkafschei- d'ing van het weekdier was hier gebonden aan de ruimte van het kruikje., 't Is ons reeds gebleken, dat de wulken door eieren voortplanten. Misschien hebt ge op het strand weieens een sponsachtig voor werp gevonden, dat deed denken pan een ver zameling van gerstdoppen. Nu zou men den ken, dat zoo'n massa niet door één wulk ge legd kan zijn. Toch is zulks wél het geval, maar de verzameling is ia zee Veel grooter geworden. In elk klein dopje was een eitje aanwezig, dat na korten tijd een larve het le ven deed zien. Deze bleef evenwel verbonden aan het dunne dopje, dat, als het ware, een deel van het larvelichaam blijft vormen, tot- lat het wulkje dit verlaat. Natuurlijk zijn de doppen grooter geworden en bij elkander ge bleven en zoo vindt men de ledige dopjes-ver zamelingen gedurig op het strand geworpen. Evenals de larfjes en de doppen samen groei den, zoo ontwikkelt zich ook de hoorn met het weeke wulkje, waarvoor de schelp een be schermend pantser vormt. Hetzelfde zien we bij de- gewone huisjesslakken, de wijnberg slakken, de alikruiken en tal van andere slak ken, zoodat het vrij duidelijk is, dat ook de wulk tot de slakken gerekend moet worden. We zullen voor beden eindigen met den wensch, dat de visschers spoedig weder wul ken zullen kunnen visschen voor goeden prijs, want dan zijn de zaken met het buitenland weder in orde; dan zal het vrede zijn J. DAALDER Dz. XI. Honolulu is een eiland voor den ouden dag waarmede ik allerminst wil zeggen, dat het er der jeugd aan iets behoeft te ont breken iMaar 't zachte gelijkmatige kli maat, 's winters niet te koud en 's zomers niet te warm, maken 't begrijpelijk, dat menig Amerikaan z'n ouden dag. onder de Hawai- aansche palmen gaat slijten. En 't zal hem niet hinderen, zooals ons, dat die palmen, die dé gidsen in reclame-boekjes met zekeren trots aanwijzen, nu niet bepaald een overwel digenden indruk maken, als je uit de tropen komt; ze deden ons wel "en beetje zielig aan, en wat klein en armelijk. Den morgen vóór ons vertrek gingen we nog wat winkelen met onze nieuwe Ameri- kaansche vrienden en er is in de stad ge noeg te zien en te koopen, om meer d!an één ochtend te vullen. De winkelstraten zijn ge heel Atoerikaansch, met hier en daar over blijfselen uit den eersten tijd der Amerikaan sche kolonisatie: een klein huisje, zorgvuldig in stand gehouden 't, éérste van steen opge trokken gebouwtje daar 't immers op Ho nolulu géén kleinigheid is bouwsteenen te krijgende bodem zelf levert ze absoluut niet op alles moet worden aangevoerd van den vasten wal! En vandaar dan ook 't groot aantal houten huizen, dat men nog overal ziet. Elders, midden in een straat, een oud „hof je" (zouden wij het noemen), met een groote gedenkplaat in den muur als herinnering voor 't nageslacht aan den moed en de ener gie hunner voorvaderen, die hier onder de toch lang niet makke en onschuldige Hawaia- nen hunne kolonies stichtten; en vlak voor 't hofjesachtige straatje, welks gebouwtjes nu als ziekenhuis in gebruik zijn, een oude boom, krom en vergroeid maar ook „ver sierd" met een weidsch opschrift ten bewijze van z'n identiteit en „afstamming" uit den ouden Quaker-tijd'Mooi zijn deze re- liquieën niet; en 't doet wel wat komisch aan, te zien, hoe de Amerikanen deze antiquiteiten met zorg bewaren en ze vooral van duidelijke opschriften voorzien; maar och ze hebben niet veel oude overblijfselen, om trotsch op te zijn, en aan den anderen kant, 't is toch in allen gevalle beter er een beetje te erg mee „te koop te loopen", dan, als bij ons nog wel eens geschiedt, de meest waardevolle oude gebouwen en monumenten te zien vernietigen door 't moderne geslacht, dat zooveel minder goeden smaak toont dan onze voorouders Behalve deze curiosa is er nog veel meer te zien in Honolulu in de drukke straten waar enorm automobiel-verkeer is, zie je den Amerikaan en den Japanner werken en als je buiten déze verkeerscentra komt, kun je den gemakzuchtigen afstammeling van den eens zoo fieren Hawaiaan zien luieren en vegeteeren achterover geleund, in zalig {ar niente, zoetelijke wijsjes tokkelend op Z'n ge liefkoosde oekolilloWant dit is 't niet- schitterende succes der Amerikaansche kolo nisatie die'trachtte met geforceerden pas de Westersche beschaving te geven, op te dringen, aan 't Oostersehe volk zoowel hier als b.v. in de Philippijnen, op elk gebied zou de Honolulu-aan' zich kunnen ontwikkelen de scholen en andere onderwijs-inriebtingen staan voor hem open, zoo goed als voor den Amerikaan of den Japanner; maar enkel de laatsten profiteeren er van, daar zij geleerc hebben 't nut er van in te zien daar de Westersche opvoedingsmethoden geschik: zijn voor hen, maar de Amerikaansche over- de boomen op den grooten weg konden zien. „Laat Rosalinde hét niet begrijpen," zei hij toen. „Kom wat terug in het bosch, Anna. Ik blijf niet graag staan praten, waar ik gezien kan worden." „Maar hebben wij nog wat te zeggen?" Voordat hij haar antwoorde, keerde hij om en zij deed hetzelfde. Zij liepen een eindje langs het pad, tot zij weer in het bosch wa ren. Zonder te spreken nam hij haar snel en vast in zijn armen, wischte daarmee de lange, ledige jaren uit, en hief den twijfel omtrent zijn vergeven worden op. Zij leunde tegen hem aan, haar gelaat geleek wel April. „Maar Rosalinde," zei zij na eenigen tijd onrustig. „Zij is ons kind." „Zij is niet altijd gemakkelijk. Zij houdt van .ons leven in Hendra in het kleine huisje." „Zou zij het niet prettiger vinden in een grooter huis te wonen?" „Op Sceton was zij heel ongelukkig." „wij moeten met haar spreken." „Maar jij gaat immers morgen weg?" „Ik ga niet weg. Dat doe ik niet, nu ik je gezjen heb. Ik heb d'it huis niet willen heb ben, omdat ik dicht aan zee wil zijn. Morgen komt er een model bij me.'" „Zoo?" „Ik kan niet werken, zonder model. Je kunt even goed willen, dat een dokter zonder pa tiënten praktiseert." „O, dat weet ik. Jasper en Lamoma hebben dikwijls modellen." Zij wandelden samen terug naar den groo ten weg en Anna trachtte kalm na te denken. „Als ik op Sceton gebleven was, zouden we elkander nooit weer hebben ontmoet begon zij. „Nooit," zei hij. „Zou ie daar ooit om mij gekomen zijn?" „Nooit." „Heb je het goed gehad zonder mij?" „Ik heb je gezegd: Ik heb mijn werk ge had." „Je werk en je speL" „Wat bedoel je?" „Ik weet. het zelf eigenlijk niet. Vijftien jaar hebben een spoor achtergelaten, dat ik niet in een uur kan uitwisschen. Het is niet alleen Rosalinde. Ik moet wachten." „Maar Annadaar juist „Ik weet het. Ik heb je betreurd vijftien jaar lang, alsof je dood was. Je beat weer levend geworden en mijn rouw is voorbij. Maar ik zie de volgende schrede nog niet duidelijk en ik moet denken." „Ik ben een vreemdeling voor jou en Rosa linde, meen je. Ik moet niet in je leven ko men als een donderbui uit helderen hemel, en het verstoren. Je zoudt kunnen wenscheo, dat ik je met rust gelaten had." „Ik zou het wagen, als het niet om Rosalin de was," antwoordde zij, en zij maakte hem boos. Zij waren weer op den grooten weg gekomen en hij liep een eindje met haar den' kant van Henara uit. „Misschien heb je gelijk", zei hij. „Je hebt op Sceton voorzichtigheid geleerd." Zij voelde zich koel en ellendig, maar wist niet, wat te doen. Het uur was er een geweest vol verrassingen, veranderlijk, heertijk, te leurstellend. „Ik ben blij, dat je niet weggaat," zei zij „Wij kunnen elkander zien." „Denk je dat dat te dragen isI elkan» der op den grooten weg te zien." ,;0, als het ondragelijk wordt..." „Naturlijk zal het dat woeden. Het is hei nu al „Waar ga je logeeren dicht bij zee?" „In het kleine hotel bij de baai." „Menwinion baai?" „Ja." heerschers begrijpen den annen Hawaiaan niet hebben ook nooit moeite gedaan zich met deze „niggers'*de „black people" in te laten zij verachten hen wel niet zóó erg als hun eigen negprs maar laten hen toch feitelijk aan him lot over als ze maar niet lastig zijnEn dat is de goedige, verluier de Hawaiaan niet meer als hij maar kan droomen, en zwemmen en lui in 't gen! zand lig- 't Is 't beste zulke dingen niet aan Ameri- canen te zeggen, als ze je met kinderlijke trots alles hebben laten bewonderen; „the i inest colony in the world" met „the finest harbour" en the biggest dit in the best datAlleen vertelden wij dan wel eens,. wat over onze koloniën Java b.v., met een goede 30 millioen inwoners, en een flink oorwegnet en prachtige auto-wegen en t ze zich hadden voorgesteld nu ja, een aardig eilandje met een honderdduizend-of- wat inwoners „something like Long Island", zooalk er eene New-Yorksche op merkte Eerst sta je wel eens paf voor dergelijke onwetendheid vooral op aardrijkskundig terrein, maar later bemerk je, dat de door snee-Amerikaan van z'n eigen vak meestal goed op de hoogte is maar verder ook wei nig of nog minder weet, vergeleken al thans met de gemiddelde algemeene ontwik keling van den Europeaan. En toch met volste zelfvertrouwen worden alle zaken door hem besproken of ze er nu iets of niets van weten», never mind zoo ligt b.v. Antwerpen in hun beschouwingen nog al tijd ergens „aan de Noordzee" zoo wilden offideele Amerikaansche regeeringscommis- sarissen een Hollander, die met hen reisde, over Parijs naar Den Haag laten» gaan Why not yon take the train in Paris" en ze wisten niet, dat dit arme gevioleerde België als een klein, maar afdoend obstakel nu ook net-precies» tusschen Parijs en Den Haag moest liggen Ongelooflijk, zulke dingen?! Ja zoo kwam 't mij soms ook voor in den beginne, maar later, als je véél Amerikanen hebt ge sproken, zie je dit beter in; begrijp je, hoe in "t jachtende leven van zoo menigen Yankee geen tijd is geweest voor nauwkeurig weien hij put de halve, of kwart-kennis uit z'n tijdschriften en periodieken, en dan moet je feitelijk nog verstomd staan, dat alles er zo> goed marcheert, bij zóó weinig weten. Maar laten we niet den schijn aanne men», dat onze eerste Amerikaansche indruk ken ongunstig waren, 't zou te ondankbaar zijn jegens 't vele goede, waarmee we kennia maakten: dten Vlotten, opgewekten omgang tusschen de menschen onderling, de vriende lijke wijze, waarop ieder vreemdeling werd geholpen (en Indische vreemdelingen en fa milies met verwende njo's en non's zijn nu niet altijd even» gemakkelijk in den omgang, ook niet in "den vreemdeen last not least, hel zoude zeer ongepast zijn niet wat zekere mate van dankbare herinnering te hebben bewaard aan het oogenblik toen we kennis maakten met „the American drinks" toen we ons in den ochtend laafden aan een „real-Honolulu mint-julep", een geraffi neerden vruchtendrank, waaruit groote tak ten pepennunt-blad' weelderig opschoten, om 's avonds te genieten bij den „O ld-Hono lulu Cocktail" een» minder onschuldig, maar zeker even verfijnd mengsel van Ameri kaansche vinding, welke schuldigheid (in al- coholischen zin) dan ook de oorzaak was, dat na 12 uur 's nachts geen cocktail meer te krijgen was: de Amerikaansche zedelijkheids- opvatting gedoogde 'dit niet, na 12 uur had de mensch geen bedwelming meer noodig, vond zij», dan werd 't tijd, maar eens weer maatregelen te nemen om den volgenden morgen een' frisschen geest en eene gezonde maag te bezitten, en keerde je dus maar weer terug tot je „julep" of „strawberry-puff" of hoe de Godendranken, waaraan we ons wijd den, verder mogen heetenl En we begrepen wel iets beter dan te vo ren, waarom onze Amerikaansche mederei- z'gers nu niet bepaald verrukt waren over de „American drinks", die op den goeden „Von del" voor cocktails werden versleten en ge consumeerdV. L. AAN DE DAMMERS I Met dank voor de ontvangen onl. van pro bleem no. 476 (auteur Raymond). Zw/17, 27, 37 en 2 dammen op 12 en 15. W. 16, 20, 24, 29, 33, 38, 43, 47, 49. „Waar zal je model logeeren?" „In de herberg." Dat er eenige menschen in 't gezicht kwa men, gaf mevrouw Cloudesby moed, en zij bleef staan om afscheid te nemen. „Ik heb liever niet, dat je nu verder mee gaat," zei zij. „We zouden Rosalinde kunnen tegenkomen." „Ik begrijp je niet," zei hij ongeduldig. „Je bent niet dezelfde, die je daar ginds in net bosdh waart. Je bent koel geworden tegen me. Ik wil weten, hoe we staan. Ik zal weg gaan, als je besloteh bent, niets meer met me te doen te willen heben. Ik heb geen rechten, dat weet ik." De menschen kwamen zoo dicht bij, dat zij haar stem liet dalen, toen zij hem antwoord de. „Ga niet weg," zei zij, keek hem aan en wendde zich plotseling naar Hendra. Hij keek haar een oogenblik na en sloeg toen de tegenovergestelde richting in. Rosalinde was in den tuin toen haar moe der thuis kwam, en mevrouw Cloudesby ging naar haar toe. Zij gingen een oogenblik zit ten en spraken eerst over haar bloemen. Maar haar gedachten waren niet bij bloemen en heel gauw vroeg Rosalinde haar moeder waarheen zij een wandeling gemaakt had. „Ik ging naar het Hendra-bosch." zei me vrouw Cloudesby. „Is u er in geweest?" „Ik ben er recht door geloopen." „Maar het is nu particulier eigendom." „Het is geen tuin. Het is een bosch en de eigenaars zijn in Zuid-Afrika." Rosalinde wachtte peinzend en zei toen „Ik ben blij, dat wij niet van hier verdre ven worden." „Ik ben ook blij, dat we niet ergens anders heen behoeven te gaan," zei mevrouw Clou desby met vollen nadruk. (Wordt venrvlgd). M®. 10.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1918 | | pagina 5