Si]et,WoIll9ip6n gnScb06!sil
Terug van Indie aaar Holland.
Centrale Keuken.
Distributiebedrijf
finHITIl.
In Vroeger Dagen.
Damrnbriek.
Honderd ea Twnrstigste Jaargang.
Zaterdag 12 Jan.
SFIJSLIJ8T.
„Oorlogstuintjes/'
Of er weekdieren m viKschoii.
WOENSDAG 16 Januari: Bruineboonen-
soep.
DONDERDAG 17 Jlanuarl: Aardappelen
roet Rapen.
VRIJDAG' 18 Januari: Aardappelen met
Spruitkool.
ZATERDAG 19 Januari: Groentensoep
met Vleesch.
MAANDAG 21 Januari: Groentensoep
met Vleesch'.
DINSDAG 22 Januari: Aardappelen met
Zuurkool. 7
Voor bovenstaande spijzen moeten telkens
bij het inkoopen der desbetreffende spijsbons
de volgende distributiebons worden ingele
verd:
Voor Bruineboonensoep: bon 34.
Voor Aardappelen met Rapenbon 38.
Voor Aardappelen met Spruitkoolbon 39.
Voor Groentensoep op Zaterdag: bon 35.
Voor Groentensoep op Maandag: Bon 36
half.
Voor Aardappelen met Zuurkool wordt de
bon nader opgegeven.
De spijsbons moeten steeds, met uitschake
ling van den Zondag, twee dagen te voren
worden ingekocht.
De lokalen zijn voor het afhalen der spij
zen en het inkoopen van bons geopendda
gelijks, behalve des Zondags, van half twaalf
tot half één uur.
De Administrateur,
A. OSKAM.
DE DIRECTEUR voor de distributie
maakt bekend dat as. MAANDAG 14 Jan.
wederom begonnen zal worden met het afge
ven van BONS voor SAJET, GOEDKOO-
PE KLOMPEN, GOEDKOOPE SCHOE
NEN en REPARATIE (zolen en hakken).
Huisgezinnen die reeds sajet gehad hebben,
komen hiervoor piet meer in aanmerking, ter
wijl aan alléén-wonenden of dienstpersoneel
een bon voor 500 gram (5 knotten') zal wor
den verstrekt.
Huisgezinnen boven 5 (vijf) personen kun
nen bij aanvraag een paar klompen extra krij
gen, terwijl tevens wederom een paar schoe
nen zal worden afgegeven.
Bons, die nog niet aangevraagd zijn, kun
nen alsnog verstrekt worden, mits de belang
hebbenden daar recht op hebben.
De bons worden alléén in de middaguren
verstrekt van 24 uur en wel op de volgende
dagen
Legitimatienummer
1 —200 Maandag 14 Jan. 24 uur.
201400 Dinsdag 15 Jan. 24 uur.
401—600 Woensdag 16 Jan. 2—4 uur.
601—800 Donderdag 17 Jan. 2—4 uur.
8011000 Vrijdag 18 Jan. 24 uur.
10011200 Zaterdag 19 Jan. 24 uur.
Het bovenstaande geldt alléén voor hen,
die geen gemeente-belasting betalen en hen
die in de gemeente-belasting zijn aangeslagen
naar een inkomen tot en met 1000.
(8e klasse).
Alkmaar, 12 Jan. 1918.
•De Directeur voor de distributie,
J. M. STIKKEL.
Hoe moet men nu met de poters handelen?
De meeste zorg heeft men met de poters van
de vroege soorten. Zij spruiten veel gauwer
dan de andere. Liet men dit begaan dan
zouden de spruiten voor het poten te lang
worden. De eerste spruiten moet men dus
verwijderen. De beroepskweekers gaan aldus
te werk. Voor het bewaren der poters hebben
zij expres daarvoor vervaadigde bakjes, de
lengte bedraagt 85, de breedte 40 c.M., langs
de lange zijde zijn ze 8, langs de korte zijde
12 c.M. hoog. Stapelt men deze bakjes op
elkaar, dan blijf-e er dus tusschen de bakjes
24)
„Ik ben ook ziek geweest," zei hij op be
schaamden toon. „In florence kreeg ik typhus.
Dat verveelde haar. Zij ging met een anderen
man weg."
„Heb je typhus gehad? Erg?"
„Vrij» erg.
„Je bent dus ongelukkig geweest?"
„Ik heb gewerkt."
„Ik bedoelhet is vreeselijk om verlaten
te worden." Zij wilde hem niet aanzien, en
hield haar oogen afgewend. Zij wilde in dui
delijk Engelsch zeggen: Houdt je nog van
die vrouw of ben je tot mij teruggekomen,;
maar wij allen hebben oogenblikken gekend,
waarop de moedertaal de moeilijkste in de
wereld is.
„Toen ik beter werd", zei hij langzaam,
toen de nonnen me weer beter verpleegd had
den, wist ik wat ingedaan had. Ik had weer
behoefte aan het katje en de wieg, aan mijn
eigen huis en aan jou. Ik ben werkelijk een
huisdier."
„Was ie dan krankzinnig, toen je huis
opbrak?" vroeg zijn vrouw, tsaar tscirffl 6^
bogen in pijnlijke herinnering. „Ik kan niet
begrijpen, dat zal ik nooit kunnen, hoe je zoo
iets (ioen kon."
„Toch worden vrouwen op dezelfde ma
nier krankzinnigZij verlaten haar kinde
renkwetsen menschen worden den
eenen kant opgedreven, teiwijl zij naar den
anderen kant terugzien ik keek altijd te
rug."
een opening over. Ook de deelen van den bo
dem sluiten niet nauwkeurig tegen elkaar. In
deze bakjes worden direct na het rooien der
aardappels de poters verzameld, en in een
schuur of op een zolder geplaatst. Begin Ja
nuari worden alle spruiten verwijderd, die
langer dan 1 c.M. zijn. Men legt niet meer
dan 3 lagen aardappels in elk bakje. Deze
afgesproten aardappels beginnen opnieuw
uit te loopen, doch de spruiten worden nu
niet zoo lang. Kort voor het poten worden ze
een paar dagen in het volle zonlicht gezet,
om de spruiten stevig te maken, waarna men
met poten kan beginnen.
In Friesland laat men de pootaardappelen
zoolang mogelijk buiten in hoopen. Door het
nauwkeurig afwerken dezer hoopen behoeft
er voor bevriezen geen vrees te bestaan. Half
Februari worden de aardappels uit deze hoo
pen gehaald en in bakjes in koestallen ge
plaatst. De warmte doet ze hier ontspruiten.
Een afspruiten in Januari heeft hierbij dus
niet plaats. Dit behoeft niet, omdat de aard
appels koeler bewaard worden.
Wie nu in het bezit is van poters van vroe
ge aardappelen, weet, hoe hij te werk moet
gaan. De spruiten, die 1 c.M. of langer zijn,
er af breken, de aardappels in 2 of 3 lagen
in een bakje leggen, en voorloopig stilletjes
laten staan. Men behoeft natuurlijk volstrekt
feen bakjes te gebruiken, van den vorm, als
oven is aangegeven. Heeft men meerdere
bakjes en wil men deze op elkaar stapelen,
dan legt men er een paar blokjes hout tus
schen.
Heeft men poters van de soort Eigenheimer,
dan moet men ook daarvan de langste sprui
ten afbreken.
Andere late soorten» spruiten niet zoo
spoedig, als men ze maar koel bewaart, af-
spruften is dus niet noodig.
In 1918 zullen we eens rondzien in de we
reld der zeevisschers, en wel blijven in de na
bijheid van ons"land, zoodat we hoofdzakelijk
op het oog hebben die dieren, welke door de
vissChers aangebracht worden, hetzij voor
menschelijk voedsel, hetzij voor andere doel
einden.
En dan willen we heden bekijken een
schelpdier uit de familie der buikpootige
weekdieren of Gastropoda, waarvan men de
schelpen, dikwijls kinkhoorns of ulken ge
noemd, gemakkelijk aan het strand kan vin
den. De eigenlijke naam is Wulk, wetenschap
pelijk Buccinum undatum L„ en wie het niet
weet, zal zoo'n dier als een' groote huisjes
slak beschouwen. Voorheen waren deze die
ren voor de visschers vrijwel waardeloos,
doch later bleek, dat men ze in België en
Frankrijk gaarne consumeerde, waarom men
de dikwijls expres voor verzending ging van
gen en ze dan ook voor goeden prijs kon
verkoopen.
Eaat ons nu zoo'n beestje eens bekijken,
dofch raak het niet aan, want dan trekt het
zich dadelijk in den hoorn terug. De kop is
aan de voorzijde stomp en voorzien van twee
lange voelers, aan iedere zijde één. Aan de
basis van iederen voeler ontwaren we een
oog; ook zien we, dat de buikschijf vrij groot
is. De ademhaling bij deze dieren geschiedt
door middel van kieuwen, die in den mantel
besloten zijn. We kunnen ons bijna niet voor
stellen, dat in zoo'n weeke masa, die evenwei
bij het aanvoelen vrij vast gelijkt, alle orga
nen voor het leven en» de voortplanting aan
wezig zijn. Toch is zulks natuurlijk het ge
val, zoowel als bij alle andere diersoorten
en ook bij planten.
De hoorn van deze wulks^prt is bijna ei
vormig met een tamelijk hooge winding en
een scherpe spits. De mond is zeer wijd en
beslaat ongeveer de helft van den hoorn en is
aan de onderzijde van een insnijding voor
zien. Jongens zochten dikwijls deze hoorns
aan het strand en gebruikten ze als speelgoed.
Maar ook wordende wel gelegd in de nesten
van wilde eenden^ waaruit men de eieren heeft
weggenomen en dan leggen deze domme vo
gels, die het bedrog niet merken, hare eieren
hierbij. Zulke nesten noemt men wel „gaar
nesten". Ook ziet men de hoorns wel als
nesteieren gebruiken in de kippenhokken,
waar ze even goede diensten doen als de kalk-
eieren. Men neemt daartoe gewoonlijk de
geelwit gekleurde. Want, als we een aantal
wulken bezien, dan vallen de kleurverschilL
len wel in het oog. De meeste hoorns zijn
witachtig of lichtbruin en enkele vinden we
er tusschen met donkere banden' en dwars-
atrepen.
Maar zie eens hier, wat vreemd gedrocht
zich in dezen hoorn heeft genesteld? 't Lijkt
„Ik heb nooit de verleiding gekend. Ik heb
nooit iemand anders liefgehad^, daarom kan
ik het niet begrijpen."
„Als je kon begrijpen, zou je misschien
kunnen vergeven."
„Misschien zou ik bet kunnenmaar Ro
sa linde is er."
„Wat is er aan Rosalinde gezegd?"
„Ik heb haar de waarheid gezegd," zei
Anna. Dit scheen den man d enadem te be
nemen. Hij keek haar verschrikt aan en ge
loofde nauwelijks zijn ooren, zij voelde, dat hij
haar verweet, alsof zij een geheim verraden,
had.
„Ik dacht dat ik je nooit weer zou zien,"
herinnerde zij hem. „Ik dacht, dat Rosalinde
je nooit zien zou. Zij deed» vragen. Zij haat
te het stilzwijgen en de geheimzinnigheid. Zij
vroeg, of je in de gevangenis was."
„Maar wat kan je zulk een kind zeggen?
Wat kan ik jou zeggen? Wat weten zulke be
schermde vrouwen
„Ochdie oudbakken praatjes," riep Anna,
die versleten denkbeelden omtrent een kant
van het leven, die te duister, te verlaten voor
onze oogen, ooren en hoofden is. Maar wij
zijn geen kleine houten afgodsbeeldjes, wij
fatsoenlijke vrouwen. Wij hebbqp oogen en
ooren en gewoonlijk meer verstand dan jt
vrienden. Toen ik je verleidster zag, wist ik
wat voor soort zij was en welke bekoring zij
had. Ik kende haar beter, toen zij in het ate
lier liep, dan jij deed, totdat je weer bij je
zinnen kwam."
„Je bedoelt, dat je zag, wat slecht was en
dat je de bekoring niet gevoelde. Dat is halve
kennis."
Anna was opgestaan.
„Ik moet terug," zei zij. „Rosalinde zal niet
begrijpen, waar ik ben."
Hij stond ook op en liep met haar mede tot
zij van uit de beschutting van het bosch door
wel een kreeft of krab! En toch is die hoorn
precies als van de overige wulken. Juist, het
dier, dat zich van deze woning meester heeft
gemaakt, is een Snijder of Heremietkrab, die
wel eens ten onrechte Bemarduskreeft wordt
geheeten. Komaan, we willen eens zien, hoe
behendig zoo'n snijder zich van een hoorn
weet meester te maken. We halen het dier
daartoe uit zijn huurwoning, en nu zien we,
dat een verhard gedeelte van het lichaam in
de schelp was geborgendit drukte tegen den
binnenwand der opening van den hoornaan
het achterlijf bevinden zich eenige aanhangse
len, waaraan de eieren bevestigd zijn. Het
kopgedeelte en een gedeelte van het borststuk,
alsmede sprieten, scharen en pooten steken
steeds buiten de schelp. We nemen nu eenige
ledige hoorns van wulken en leggen die op
het strand op eenigen afstand van elkander en
rondom de heremietkrab. Zoodra we het
beest aan zichzelf overlaten, kruipt het naar
een der schelpen en werkt zich in korten tijd
met het achterlijf daarin. Heeft het een te
kleinen hoorn getroffen, dan wordt deze op
nieuw verlaten, om naar een ruimere woning
om te zien. Zoo wordt door het snijdertje
dikwijls een nieuw huis betrokken, als het
oude niet meer naar den zin is. Doch deze
krab leeft niet zoo heel onschuldig, als zij
zich hier wel voordoet. Dikwijls richt zij
schade aan op de plaatsen, waar zich oesters,
mosselen en wulken bevinden. Zij voedt zich
met het vleesch er van en maakt zich daarna
van de wulkwoning meester. Gok hier wordt
dus strijd gestreden op leven en dood, zooals
overal op aarde.
Een visscher wenkt ons, om ons twee bij
zonderheden te laten zien. De eerste bestaat
in een andere soort wulk. De hoorn is korter
en buikiger, fraai roestbruin van kleur en
voorzien van roode vlekken, 't Is een exem
plaar van Buedmun anglicanum, die lang
zoo veelvuldig niet voorkomt, als de door ons
beschouwde undatum. Visschsré halen met
hunne korren slechts af en toe enkele exem
plaren op, doch nimmer in die hoeveelheid,
dat het de moeite waard is, om ze afzonder
lijk te verzenden. Ze worden dan ook met de
gewone soort in balen gepakt, om ze op de
buitenlandsche markten te gelde te maken.
En dikwijls wordt er ruim voor betaald;
soms krijgt de visscher, volgens; zijn bewe
ring, 14 a 15 cents per K.G. in handen, zoo
dat dan alle onkosten reeds zijn afgetrokken.
En als men1 de stevige en zware hoorns be
schouwt, dan bljjkt genoeg, dat men spoedig
een aardig gewicht in een baal kan bergen.
Toch zijn op deze wijze nimmer hooge week
gelden te maken, omdat ook de gewone wulk
niet in die mate voorkomt, dat er ooit van
ruimere vangsten gesproken kan worden.
Want als er een kor wordt opgehaald, dan
bevinden zich daar meermalen slechts 'enkele
wulken en een paar oesters in, zoodat er ge-
ruimen tijd gewerkt moet worden, alvorens
van een goeden dag sprake kan zijn. En 't
spreekt wel vanzelf, dat men hiervoor in de
laatste jaren algeheele stagnatie heeft gekre-
gfen, daar van verzending naar het buiten
land geen sprake kon zijn. Ook hierin heeft
men weer normale tijden af te wachten.
En nu de tweede bijzonderheid, die de vis
scher ons wil toonen. 't Is een klein kruikje,
zoo een, als waarin men wel inkt bewaart,
doch nu kan men er wat anders in zien. 't Is
een wulk, waarvan men het spitsje door de
opening kan brengen, als men het kruikje om
keert. Dit dier moet hierin gegroeid zijn en
is er zeer zeker als ei of als kleine larve inge
komen. De voortdurende strooming van het
water heeft voor voedselaanvoer gezorgd en
zoo heeft het wulkje zich binnen de ruimte"
van het kruikje kunnen ontwikkelen. Op de
zelfde wijze heeft men ook wel eens een
vrucht in een fleschje laten» groeien, door het
om het takje van het pas gezette vruchtje aan
den boom te binden.
We willen het kruikje niet breken, omdat
dan de eigenaardigheid verloren zou gaan,
ofschoon we gaarne eens zouden willen zien,
of misschien de hoornvorming zich heeft moe
ten schikken naar den inhoud van het kruik
je, wat wel waarschijnlijk is. Althans op de
zelfde wijze heeft men eens een oester in een
kruikje gevonden, doch hierbij was de schelp
geheel vervormd, of liever: de kalkafschei-
d'ing van het weekdier was hier gebonden
aan de ruimte van het kruikje.,
't Is ons reeds gebleken, dat de wulken
door eieren voortplanten. Misschien hebt ge
op het strand weieens een sponsachtig voor
werp gevonden, dat deed denken pan een ver
zameling van gerstdoppen. Nu zou men den
ken, dat zoo'n massa niet door één wulk ge
legd kan zijn. Toch is zulks wél het geval,
maar de verzameling is ia zee Veel grooter
geworden. In elk klein dopje was een eitje
aanwezig, dat na korten tijd een larve het le
ven deed zien. Deze bleef evenwel verbonden
aan het dunne dopje, dat, als het ware, een
deel van het larvelichaam blijft vormen, tot-
lat het wulkje dit verlaat. Natuurlijk zijn de
doppen grooter geworden en bij elkander ge
bleven en zoo vindt men de ledige dopjes-ver
zamelingen gedurig op het strand geworpen.
Evenals de larfjes en de doppen samen groei
den, zoo ontwikkelt zich ook de hoorn met
het weeke wulkje, waarvoor de schelp een be
schermend pantser vormt. Hetzelfde zien we
bij de- gewone huisjesslakken, de wijnberg
slakken, de alikruiken en tal van andere slak
ken, zoodat het vrij duidelijk is, dat ook de
wulk tot de slakken gerekend moet worden.
We zullen voor beden eindigen met den
wensch, dat de visschers spoedig weder wul
ken zullen kunnen visschen voor goeden prijs,
want dan zijn de zaken met het buitenland
weder in orde; dan zal het vrede zijn
J. DAALDER Dz.
XI.
Honolulu is een eiland voor den ouden
dag waarmede ik allerminst wil zeggen,
dat het er der jeugd aan iets behoeft te ont
breken iMaar 't zachte gelijkmatige kli
maat, 's winters niet te koud en 's zomers niet
te warm, maken 't begrijpelijk, dat menig
Amerikaan z'n ouden dag. onder de Hawai-
aansche palmen gaat slijten. En 't zal hem
niet hinderen, zooals ons, dat die palmen,
die dé gidsen in reclame-boekjes met zekeren
trots aanwijzen, nu niet bepaald een overwel
digenden indruk maken, als je uit de tropen
komt; ze deden ons wel "en beetje zielig aan,
en wat klein en armelijk.
Den morgen vóór ons vertrek gingen we
nog wat winkelen met onze nieuwe Ameri-
kaansche vrienden en er is in de stad ge
noeg te zien en te koopen, om meer d!an één
ochtend te vullen. De winkelstraten zijn ge
heel Atoerikaansch, met hier en daar over
blijfselen uit den eersten tijd der Amerikaan
sche kolonisatie: een klein huisje, zorgvuldig
in stand gehouden 't, éérste van steen opge
trokken gebouwtje daar 't immers op Ho
nolulu géén kleinigheid is bouwsteenen te
krijgende bodem zelf levert ze absoluut niet
op alles moet worden aangevoerd van den
vasten wal! En vandaar dan ook 't groot
aantal houten huizen, dat men nog overal
ziet.
Elders, midden in een straat, een oud „hof
je" (zouden wij het noemen), met een groote
gedenkplaat in den muur als herinnering
voor 't nageslacht aan den moed en de ener
gie hunner voorvaderen, die hier onder de
toch lang niet makke en onschuldige Hawaia-
nen hunne kolonies stichtten; en vlak voor 't
hofjesachtige straatje, welks gebouwtjes
nu als ziekenhuis in gebruik zijn, een oude
boom, krom en vergroeid maar ook „ver
sierd" met een weidsch opschrift ten bewijze
van z'n identiteit en „afstamming" uit den
ouden Quaker-tijd'Mooi zijn deze re-
liquieën niet; en 't doet wel wat komisch aan,
te zien, hoe de Amerikanen deze antiquiteiten
met zorg bewaren en ze vooral van duidelijke
opschriften voorzien; maar och ze hebben
niet veel oude overblijfselen, om trotsch op
te zijn, en aan den anderen kant, 't is toch
in allen gevalle beter er een beetje te erg
mee „te koop te loopen", dan, als bij ons nog
wel eens geschiedt, de meest waardevolle oude
gebouwen en monumenten te zien vernietigen
door 't moderne geslacht, dat zooveel minder
goeden smaak toont dan onze voorouders
Behalve deze curiosa is er nog veel meer
te zien in Honolulu in de drukke straten
waar enorm automobiel-verkeer is, zie je den
Amerikaan en den Japanner werken en
als je buiten déze verkeerscentra komt, kun
je den gemakzuchtigen afstammeling van den
eens zoo fieren Hawaiaan zien luieren en
vegeteeren achterover geleund, in zalig {ar
niente, zoetelijke wijsjes tokkelend op Z'n ge
liefkoosde oekolilloWant dit is 't niet-
schitterende succes der Amerikaansche kolo
nisatie die'trachtte met geforceerden pas
de Westersche beschaving te geven, op te
dringen, aan 't Oostersehe volk zoowel hier
als b.v. in de Philippijnen, op elk gebied zou
de Honolulu-aan' zich kunnen ontwikkelen
de scholen en andere onderwijs-inriebtingen
staan voor hem open, zoo goed als voor den
Amerikaan of den Japanner; maar enkel de
laatsten profiteeren er van, daar zij geleerc
hebben 't nut er van in te zien daar de
Westersche opvoedingsmethoden geschik:
zijn voor hen, maar de Amerikaansche over-
de boomen op den grooten weg konden zien.
„Laat Rosalinde hét niet begrijpen," zei hij
toen. „Kom wat terug in het bosch, Anna. Ik
blijf niet graag staan praten, waar ik gezien
kan worden."
„Maar hebben wij nog wat te zeggen?"
Voordat hij haar antwoorde, keerde hij om
en zij deed hetzelfde. Zij liepen een eindje
langs het pad, tot zij weer in het bosch wa
ren. Zonder te spreken nam hij haar snel en
vast in zijn armen, wischte daarmee de lange,
ledige jaren uit, en hief den twijfel omtrent
zijn vergeven worden op. Zij leunde tegen
hem aan, haar gelaat geleek wel April.
„Maar Rosalinde," zei zij na eenigen tijd
onrustig.
„Zij is ons kind."
„Zij is niet altijd gemakkelijk. Zij houdt
van .ons leven in Hendra in het kleine huisje."
„Zou zij het niet prettiger vinden in een
grooter huis te wonen?"
„Op Sceton was zij heel ongelukkig."
„wij moeten met haar spreken."
„Maar jij gaat immers morgen weg?"
„Ik ga niet weg. Dat doe ik niet, nu ik je
gezjen heb. Ik heb d'it huis niet willen heb
ben, omdat ik dicht aan zee wil zijn. Morgen
komt er een model bij me.'"
„Zoo?"
„Ik kan niet werken, zonder model. Je kunt
even goed willen, dat een dokter zonder pa
tiënten praktiseert."
„O, dat weet ik. Jasper en Lamoma hebben
dikwijls modellen."
Zij wandelden samen terug naar den groo
ten weg en Anna trachtte kalm na te denken.
„Als ik op Sceton gebleven was, zouden
we elkander nooit weer hebben ontmoet
begon zij.
„Nooit," zei hij.
„Zou ie daar ooit om mij gekomen zijn?"
„Nooit."
„Heb je het goed gehad zonder mij?"
„Ik heb je gezegd: Ik heb mijn werk ge
had."
„Je werk en je speL"
„Wat bedoel je?"
„Ik weet. het zelf eigenlijk niet. Vijftien
jaar hebben een spoor achtergelaten, dat ik
niet in een uur kan uitwisschen. Het is niet
alleen Rosalinde. Ik moet wachten."
„Maar Annadaar juist
„Ik weet het. Ik heb je betreurd vijftien
jaar lang, alsof je dood was. Je beat weer
levend geworden en mijn rouw is voorbij.
Maar ik zie de volgende schrede nog niet
duidelijk en ik moet denken."
„Ik ben een vreemdeling voor jou en Rosa
linde, meen je. Ik moet niet in je leven ko
men als een donderbui uit helderen hemel,
en het verstoren. Je zoudt kunnen wenscheo,
dat ik je met rust gelaten had."
„Ik zou het wagen, als het niet om Rosalin
de was," antwoordde zij, en zij maakte hem
boos. Zij waren weer op den grooten weg
gekomen en hij liep een eindje met haar den'
kant van Henara uit.
„Misschien heb je gelijk", zei hij. „Je hebt
op Sceton voorzichtigheid geleerd."
Zij voelde zich koel en ellendig, maar wist
niet, wat te doen. Het uur was er een geweest
vol verrassingen, veranderlijk, heertijk, te
leurstellend.
„Ik ben blij, dat je niet weggaat," zei zij
„Wij kunnen elkander zien."
„Denk je dat dat te dragen isI elkan»
der op den grooten weg te zien."
,;0, als het ondragelijk wordt..."
„Naturlijk zal het dat woeden. Het is hei
nu al
„Waar ga je logeeren dicht bij zee?"
„In het kleine hotel bij de baai."
„Menwinion baai?"
„Ja."
heerschers begrijpen den annen Hawaiaan
niet hebben ook nooit moeite gedaan zich
met deze „niggers'*de „black people" in te
laten zij verachten hen wel niet zóó erg
als hun eigen negprs maar laten hen toch
feitelijk aan him lot over als ze maar niet
lastig zijnEn dat is de goedige, verluier
de Hawaiaan niet meer als hij maar kan
droomen, en zwemmen en lui in 't
gen!
zand lig-
't Is 't beste zulke dingen niet aan Ameri-
canen te zeggen, als ze je met kinderlijke
trots alles hebben laten bewonderen; „the
i inest colony in the world" met „the finest
harbour" en the biggest dit in the best
datAlleen vertelden wij dan wel eens,.
wat over onze koloniën Java b.v., met een
goede 30 millioen inwoners, en een flink
oorwegnet en prachtige auto-wegen en
t ze zich hadden voorgesteld nu ja, een
aardig eilandje met een honderdduizend-of-
wat inwoners „something like Long
Island", zooalk er eene New-Yorksche op
merkte
Eerst sta je wel eens paf voor dergelijke
onwetendheid vooral op aardrijkskundig
terrein, maar later bemerk je, dat de door
snee-Amerikaan van z'n eigen vak meestal
goed op de hoogte is maar verder ook wei
nig of nog minder weet, vergeleken al
thans met de gemiddelde algemeene ontwik
keling van den Europeaan. En toch met
volste zelfvertrouwen worden alle zaken
door hem besproken of ze er nu iets of
niets van weten», never mind zoo ligt b.v.
Antwerpen in hun beschouwingen nog al
tijd ergens „aan de Noordzee" zoo wilden
offideele Amerikaansche regeeringscommis-
sarissen een Hollander, die met hen reisde,
over Parijs naar Den Haag laten» gaan
Why not yon take the train in Paris"
en ze wisten niet, dat dit arme gevioleerde
België als een klein, maar afdoend obstakel
nu ook net-precies» tusschen Parijs en Den
Haag moest liggen
Ongelooflijk, zulke dingen?! Ja zoo
kwam 't mij soms ook voor in den beginne,
maar later, als je véél Amerikanen hebt ge
sproken, zie je dit beter in; begrijp je, hoe in
"t jachtende leven van zoo menigen Yankee
geen tijd is geweest voor nauwkeurig weien
hij put de halve, of kwart-kennis uit z'n
tijdschriften en periodieken, en dan moet je
feitelijk nog verstomd staan, dat alles er zo>
goed marcheert, bij zóó weinig weten.
Maar laten we niet den schijn aanne
men», dat onze eerste Amerikaansche indruk
ken ongunstig waren, 't zou te ondankbaar
zijn jegens 't vele goede, waarmee we kennia
maakten: dten Vlotten, opgewekten omgang
tusschen de menschen onderling, de vriende
lijke wijze, waarop ieder vreemdeling werd
geholpen (en Indische vreemdelingen en fa
milies met verwende njo's en non's zijn nu
niet altijd even» gemakkelijk in den omgang,
ook niet in "den vreemdeen last not
least, hel zoude zeer ongepast zijn niet wat
zekere mate van dankbare herinnering te
hebben bewaard aan het oogenblik toen we
kennis maakten met „the American drinks"
toen we ons in den ochtend laafden aan
een „real-Honolulu mint-julep", een geraffi
neerden vruchtendrank, waaruit groote tak
ten pepennunt-blad' weelderig opschoten,
om 's avonds te genieten bij den „O ld-Hono
lulu Cocktail" een» minder onschuldig,
maar zeker even verfijnd mengsel van Ameri
kaansche vinding, welke schuldigheid (in al-
coholischen zin) dan ook de oorzaak was,
dat na 12 uur 's nachts geen cocktail meer te
krijgen was: de Amerikaansche zedelijkheids-
opvatting gedoogde 'dit niet, na 12 uur had
de mensch geen bedwelming meer noodig,
vond zij», dan werd 't tijd, maar eens weer
maatregelen te nemen om den volgenden
morgen een' frisschen geest en eene gezonde
maag te bezitten, en keerde je dus maar weer
terug tot je „julep" of „strawberry-puff" of
hoe de Godendranken, waaraan we ons wijd
den, verder mogen heetenl
En we begrepen wel iets beter dan te vo
ren, waarom onze Amerikaansche mederei-
z'gers nu niet bepaald verrukt waren over de
„American drinks", die op den goeden „Von
del" voor cocktails werden versleten en ge
consumeerdV. L.
AAN DE DAMMERS I
Met dank voor de ontvangen onl. van pro
bleem no. 476 (auteur Raymond).
Zw/17, 27, 37 en 2 dammen op 12 en 15.
W. 16, 20, 24, 29, 33, 38, 43, 47, 49.
„Waar zal je model logeeren?"
„In de herberg."
Dat er eenige menschen in 't gezicht kwa
men, gaf mevrouw Cloudesby moed, en zij
bleef staan om afscheid te nemen.
„Ik heb liever niet, dat je nu verder mee
gaat," zei zij. „We zouden Rosalinde kunnen
tegenkomen."
„Ik begrijp je niet," zei hij ongeduldig.
„Je bent niet dezelfde, die je daar ginds in
net bosdh waart. Je bent koel geworden tegen
me. Ik wil weten, hoe we staan. Ik zal weg
gaan, als je besloteh bent, niets meer met me
te doen te willen heben. Ik heb geen rechten,
dat weet ik."
De menschen kwamen zoo dicht bij, dat zij
haar stem liet dalen, toen zij hem antwoord
de. „Ga niet weg," zei zij, keek hem aan en
wendde zich plotseling naar Hendra. Hij
keek haar een oogenblik na en sloeg toen de
tegenovergestelde richting in.
Rosalinde was in den tuin toen haar moe
der thuis kwam, en mevrouw Cloudesby ging
naar haar toe. Zij gingen een oogenblik zit
ten en spraken eerst over haar bloemen. Maar
haar gedachten waren niet bij bloemen en
heel gauw vroeg Rosalinde haar moeder
waarheen zij een wandeling gemaakt had.
„Ik ging naar het Hendra-bosch." zei me
vrouw Cloudesby.
„Is u er in geweest?"
„Ik ben er recht door geloopen."
„Maar het is nu particulier eigendom."
„Het is geen tuin. Het is een bosch en de
eigenaars zijn in Zuid-Afrika."
Rosalinde wachtte peinzend en zei toen
„Ik ben blij, dat wij niet van hier verdre
ven worden."
„Ik ben ook blij, dat we niet ergens anders
heen behoeven te gaan," zei mevrouw Clou
desby met vollen nadruk.
(Wordt venrvlgd).
M®. 10.