DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. FEUILLETON. Tychco Brahe No. 107 Honderd on twintigste .Jaargang. /»I8 Abflnsenientsiirlls bil Tonltbetillng t. 3 maanden 11.65, Ir. p. post 11.90. BawilsiiMan 5 ot. AdTertentleorlls 15 M. j. lajal pmtan laltan laar plaatsmlmta. Br. Ir. 0.1. Baak- ai OaailBliliikkarll Harm. Coster 1 la., Voorban CI. Tel. 3. WOENSIVAG 8 MEI Do geheugen-ziekt® ram den Groothertog. Uit het Engelsch door F. GRIBBE. 't Is niets ernstigs. Hoogheid," zeide de hofarts. „Hoogheid is lijdende aan eenige overspanning der zenuwen zeker tenge volge drukke bezigheden in 't belang van den Staat." „Dus ik krijg van u iets te slikken?" „Ja, zeker, zeker, dat hoont erbij." „Goed! Is er nog iets?" „Niets alleen, ik zou zonder Uwe Hoogheid te willen verontrusten gaarne willen dat u nog een anderen dokter raad pleegde txw geval is niet oninteressant; het zou goed zijn consult te nemen bij den Londenschen specialist, Sir Wilkins." Dit gesprek had tot resultaat, dat er ka mers werden besproken in het „Carlton-ho- tel," te Londen, 'voor den Groothertog en zijn gade en Sir Wilkins' werd bezocht. „Geheel onverwacht komt het over me," zoo veHelde de Groothertog aan den En- gelschman, „vooral nadat ik een extra-glas wijn heb gedronken, ontglipt mij mijn ge heugen. Ik weet dan opeens niet meer, hoe- vee 1 ik heb gehad." „Ja, ja, ik begrijp", beaamde de speciali teit. „En ik ben in staat ook andere zaken, van grooter gewicht, te vergeten. Een paar da gen geleden, wist ik me wérkelijk niet te her inneren of ik mijn middagmaal wel had ge had." „Ja, ja." „Namen vergeet ik eveneens. Soms ben ik mijn eigen naam ook al kwijt; ik moest zelfs de Groothertogin vragen, wie ik was. Vreemd, nietwaar?" „Niet alledaagsch, 'doch. niet onbekend," zeide de dokter. „Wij noemen' zoo'n geval: „Amnesia." „Prettig, dat u er een naam voor heeft; u kunt er mij waarschijnlijk iets voor geven?" „Zeker, maar bij de medicijnen, moet ik Uwe Hoogheid ook een raad geven en kele regelen voor een diëet. Dat extra-glas wijn, weet u „Maar ik ben een matig drinker, dokter." Zeker, zeker, doch, naar de omstandig heden, waarin Uwe Hoogheid zich bevindt, beveel ik u zeer aan om rustig te leven, veèl beweging in de open lucht te nemen en ab soluut geen alcohol te gebruiken." „Goed dokter! ik zend u een decoratie als u me geneest." En de heeren scheidden. Een rustig leven, dat was zoo onaange naam nog niet maar veel beweging in de open lucht was nogal een taak, maar enfin, zijn taille zou allicht er wat eleganter door kunnen worden. Maar dadelijk de nieuwe leefwijze begonnen en naar huis terugge wandeld! „Het zal wel wat tijd nemen om mij te gewennen aan de afschaffing van wijn," peinsde hij verder, „maar, de Groothertogin zal me wel helpen. En voorzeker, zijn gade zou hem bewa ken, als een draak. Doch de Groothertogin wist nog van niets, zoodat „Ééntje maar!" sprak de Groothertog tot zichzelf, „dat wandelen in de zon maakt je heelemaal van streek; ik kan immers de leef wijze even zoo goed iets later beginnen." Hij trad blijmoedig een gelegenheid bin- Roman uit het laatst der 16e eeuw, naar het Deensch van VILHELM OSTERGAARD. 1) HOOFDSTUK 1 Zonsverduistering op 21 Augustus 1560. „Die is nu al jaar en dag voorspeld!" riep een oudachtig mannetje. Hij stond midden onder een schare een voudige burgers en handwerkslui, die zich op de vischmarkt, vlak tegenover de Kerk van den Heiligen Geest verzameld had. De luidjes waren het er allen mee eens, en heel bedenkelijk was de uitdrukking op het ge- laai van de meesten; hier en daar sloeg er een een kruis en het oude mannetje ging U "Ónze geleerden hebben de voorspelling bekrachtigd en wat zoo'n mirakel beteekent, hebben we ondervonden in het rampjaar 1553, dat'gij, goede burgers, u nog wel allen herinneren zult. Als waarschuwend teeken nen en vroeg om een glas jenever. „Groot of klein," vroeg de kellnerin. „Een groot," was 't antwoord. Hej^ deed hem goed, en aangenaam ver kwikt bestelde hij een taxi. „Waarheen," vroeg de chauffeur. „Waarheen? o o nergens, dat wil zeggen, ik loop maar liever, klonk het on verwachte antwoord. De jenever had gewerkt, de geheugen zwakte was er weer. „Gek geval," overpeinsde hij bij zichzelf, „maar 't is niets, ik zal het met loopen wel vinden, en anders Koop ik een „Moming Post" en zoek naar mij-zelf op de lijst der voorname gasten." Toch ging het niet zoo Vlot als hij' ge dacht had, door een verkeerdewending dwaalde hij verder van 't „Carlton-hotel" af hij voelde -Zich opnieuw dorstig worden, trad weer ergens binnen en daar hij beslo ten was de leefwijze eerst na de lunch te be ginnen, bestelde hij opnieuw hetzelfde als voorheen. Opnieuw dronk hij en voelde hij zich ver kwikt en zond een jongen uit om een „Mor ning Post" te koopen. De jongen kwam er mee terug: „Waarom breng je mij dat blad?" „U bestelde het, Sir." „Ja, ja, 'tis ook zoo. Maar waarvoor eigenlijk?" „Dat heeft u niet gezegd." „Neen, neen, 'tis ook zoo. Laat me e§ns even zien. Ik moest mij-zelve erin uitvonden, maar De Groothertog werkte zichzelf overeind. Hij was nog voldoende helder van geest om niet te dulden, dat een kellnerin zou bemer ken, dat hij zijn naam vergeten was. Hij be taalde en ging wederom de straat op in de hoop het hotel te vinden. Ongelukkigerwijze nam hij opnieuw verkeerde straten. Amnesia was, als een booze geest, in volle werking; op, geen stukken na wist hij meer hoe hij heette. „Och, het zal wel direct beter worden," mompelde hij en stak de Westminster-Bridge over, waar hij op goed geluk een straat in sloeg. „Wonderlijk, wonderlijk," herhaalde hij bij zichzelf, „voor een kwartier wist'ik nog wel mijn naam; ik moet mij nog maar even wat opfrisschen." Hij bevond zich in de nabijheid van het „Castle-hotel," dat een eigen cliëntèle erop nahoudt, meest artisten van kleinere operet te-gezelschappen. Druk-gekleede dames en eigenaardige meneertjes in geruite pakken liepen er in en uit en waarschijnlijk waren het de vrouwen zoo verschillend aan de hofdames van zijn omgeving die een aan trekking op hem uitoefenden. Intusschen was het lunchtijd geworden, wat hem naar bin nen deed stappen. Onwillekeurig trok hij door zijn gedistingeerd uiterlijk de aandacht. „Een austo!" fluisterde men rondom. Het werd niet onvriendelijk opgemerkt Het gezelschap scheen den Groothertog be minnelijk toe, zoodat hij zelfs het gevoel kreeg hier raad te durven vragen, inplaats van zich buiten over te geven aan een on- sympathieken dienstdoener. Hij probeerde mee te deelen, dat hij zijn identiteit kwijt was,, waarop een oorverdoo- vend gelach volgde. Hij zag zelfs ook, dat sommigen veelbeteekenend 't voorhoofd aan tikten en hij ving de woorden „van-lotje-ge- tikt" op. Doch onverwachts vond hij toch eert vriend in een meneer, die bekend scheen te zijn onder den naam van Kleine Flip. Het was een eigenaardig, blauw-kinnig manneke, even breed als lang, doch niet zon der hersenen. „Kwestie van drank," zeide. hij, zijn hoofd krabbend, en toen, alsof hij een lichtpunt had gevonden „Hebt u geld bij u?" De Groothertog vond deze vraag zeer van zelfsprekend en practisch. In Duitschland worden vreemdelingen naar hun papieren gevraagd, in Engeland naar hun geld. Hij vond het iets eigens aan het land. „Volop," antwoordde hij en haalde '«en handvol geldstukken uit zijn broekzak. „Dan is dat er het bewijs voor", zei Klei ne Flip. „Bewijs voorwat?" vroeg de Groothertog „Welnu, het bewijst, helder als de dag, dat u bent de lang-verloren gewaande oom uit Zuid-Amerika, waarnaar ik zoekende ben." De Groothertog zocht naar ontbrekende schakels in den ketting van bewijs, maar Kleine Flip wist zfe voor hem te vinden. „U heeft mij erover geschreven: „kijk maar naaf mij uit in de richting van Vfaterloo- Bridge, je zult mijherkennen aan mijn vreemd accent en aan veel geld in mijn zak." De Groothertog schudde zwakjes met zijn hoofd; hét verhaal klonk hem onmogelijk, hoewel hij niet bij machte was het te weer leggen. Kleine Flip hield vol, betoogend: „U moet iemand zijn, en als-u niet mijn verloren gewaande oom is, zeg mij dan, wie u wèl is De arme Groothertog kon om welbekende redenen niets ertegen inbrengen, waarop Flip blijmoedig-triomfeerend uitriep: „U moet dus mijn oom zijn, nu u niet iets anders is; nu wil ik een prettigen avond heb ben met u en met uw nichtje Polly „Mijn nichtje Polly?" de Groothertog trachtte tevergeefs zich iets van haar bestaan te herinneren. „Polly, liefje, kom hier!" Een stevig meisje kwam op Flip toege sneld. Haar uiterlijk was niet direct van dien aard, waaraan de Groothertog gewend was Haar hoed leek wel op een moestuin1 en haar Weeding was verre van stil, maar er was een leuke vroolijkheid aan haar. Zij had iets vermoed van een grap en ging er dadelijk op in. „Een nichtje ben ik van u! ja, ja, u kent uw zegeningen nog niet voldoende," zei ze lachende en stak hem de hand toe. „Een zegen voor mij met u gezegend te zijn!" sprak hij beleefd-glimlachend, wat Flip deed zeggen: „Nou, wat heb ik gezeid?" Zij verlieten nu alle drie het hotelletje en, dank zij Polly, was de Groothertog bereid mee te gaan naar Flip's woning. Polly begreep toch, ondanks dé grappen makerijs, dat zij te doen had met een heu- schen „meneer," wat haar zeer bekoorde en trotsch stemde. Haar illusie was immers om eens uit te gaan met een echten gentleman. „Ik wil heel graag eens met u uitgaan, la ter," kon ze niet nalaten te heggen, waarop de vorst heel gracelijk antwoordde. Polly's hersentjes werkten nu om uit te vorschen, met wien ze te dBen had; zoo mo gelijk hem naar zijn eigen kring terug te voe- Waarschijnlijk zal het den lezers niet onwelgevallig zijn, eens iets te hooren van den grooten Deenschen sterrekundige Tycho Brahe, die in de 2e helft van de 16e eeuw leefde (1546—1601) en op het laatst in Praag nog twee jaar samengewerkt heeft met Jo hannes Keppler, wien hij op zijn sterfbed 'verzocht zijn werk voort te zetten. Het verhaal geeft op boeiende wijze een indruk van het bijgeloof, waartegen Tycho Brahe had te strijden en verplaatst ons ge- heel in den tijd waarin hij leefde, ging aan het natuurverschijnsel vw.a., de hemel vele nachten als in lichte laaie stond. Ja, 't was of men in een gapenden af grond keek, waaruit een zee van vuur op steeg, en ten slote doemde er dan ook zoo'n schitterende ster op, die de geleerden een ko meet noemen en die een langen, fonkelenden staart draagt; en vóór het jaar ten einde was, hadden we de pest in het land, die ver woesting aanrichtte onder mensch en dier". „Nu, 6f we ons dien ongelukstijd herinne ren riep een van de andere burgers. „Maar wat de zonsverduistering zelve betreft, weet je ook, Laurids Geweermaker, hoe zoo'n wonder te verklaren is?" De oude man streek met de vlakke hand over de baardlooze kin en, terwijl hij zijn toehoorders met geleerden blik aanzag, ant woordde hij: „Ik gelopf wel, dat dit gaan zal, goede burgers; want, zooals ge weet, ben ik niet alleen geweermaker, maar heb zitting in de stadsraad en ben kerkvoogd van Onze Lieve Vrouwe, waardoor ik dus veel in aanraking kom met geleerden en bovendien heb ik zelf een student in huis." „Kijk, kijk!" riep een van de omstanders. ,,'t Lijkt net of er een sluier over de zon trekt en 't wordt koud in de lucht. Ze heb ben ook voorspeld, dat de verduistering zou beginnen, zoowat klokslag tien." De man had gelijk: er werd een plotselin ge verandering in weetsgesteldheid waarge nomen. Een scherpe windvlaag voer over de markt en onmiddellijk daarop daalde er een bui hagelsteenen neer, als hazelnoten zoo groot. De zon stond nu duidelijk tuschen een paar donkere wolkbanken in en uit een daar van trok een zwarte schaduw omhoog, die zich al verder en verder uitbreidde over de lichtende zonnenschijf. Het was, of alles: de spitse gevels der huizen en de torens van de Onze Lieve Vrouwe- en de St. Nicolaaskerk. in een blauwachtig waas gehuld werd. Het daglicht werd hl matter, tot het ten slotte geheel uitgedoofd was, en er voer al een zware ademtocht door de lucht. Er steeg een -luide kreet op uit de 6chare, die tegenover de Kerk opeengepakt stond. Het was een bonte groep: meest oude vrou wen en enkele bedelaars, die op wacht ston den aafn de poort van het klooster, om te zien, wat er mogelijk afviel, nadat de arme studenten den maaltijd gebruikt hadden. Midden in den groep werden ook een paar geestelijken opgemerkt, want zij achtten het juiste oogenblik gekomen, om enkele woor den te richten tot de verschrikte menigte. „Wij vergaani Dit is 's wereld on dergang!" riepen een paar oude vrouwen met pannetjes en schaaltjes in de bevende handen. „Merk je wel, dat de grond onder ons schudt?.Een dergelijk oproer in de na tuur hebben We nog nooit beleefd." „Het is enkel de duivel met zijn heirschare tooverheksem, die zulke ongelukken te vóór- schijn kan roepenzei een bedelaar, met ge bogen rug en met een paar boosaardige oogen in zijn grijs-grauw gelaat. Hij droeg op de borst her blikken plaatje: het kentecken, dat hem recht gaf, om aan alle deuren in de stad te bedelen. „Enkel en alleen' de duivel en zijn heksen!" mompelde hij. „Want heeft de Qods- man. onze goede bisschop Palladius, niet ge zegd: „Gij zult niet heulen mét een toover- neks, want ze zullen zich nu niet langer ver borgen kunnen houden en ze krijgen haar verdiende loon De bedelaar bracht-met zijn stok een van de oude vrouwen een slag toe en die deed een scherpen kreèt hooren, waar de anderen mee instemden. Maar nu hief een van de eerwaar dige geleerden waarschuwend de hand op en gebood stilte. Hij wilde niet rechtstreeks het v/oord richten tot den armen bedelaar, want het was, helaas, maar hl te waar, dat het ge loof aan heksen 'n dien tijd nagenoeg alge meen verbreid was: maar wèl wilde hij de on wetende schare onder het oog brengen, dat die „toovenaarstérs" over zou, maan en sterren toch niets geen macht hadden. Het was God zelf, die beschikte over dergelijke merkwaar dige natuurverschijnselen, die onweer, kome ten, zons- en maansverduisteringen, vurige bollen sa strepen aan den hemel verwekten ren Zij verkeerde in het onzekere, wat kleine Flip, die haar vader was, in zijn schild mocht voeren, waarom hij hen naar zijn wo ning troonde en hem als een oom reclameer de. Het kon puur alleen een lage comedian- ten-streek zijn, maar Polly,'haar vader ken nend, vermoedde, dat er meer achter stak. „Wat heeft u voor plannen, vader?" vroeg ze botweg den kleinen man. „Wel kind, ik dacht als „jouw neef" eens een klein spelletje kaart speelde met „zijn oom". Polly nam de eerste de beste gelegenheid waar om den Groothertog aan te raden niet met haar vader een kaartspel te beginnen. „Waarom niet?" vroeg de Groothertog. „Omdat vader een zeer goed speler is." „Des te beter. Ik speel zelf ook bijzonder goed." Toen Polly 's avonds uit haar schouw burgje thuis kwam, ontdekte zij, dat een mo gelijke bescherming van den vreemde niet noodig was geweest. Met onthutst gezicht zat Flip te mopperen, over dien verwensch- ten oom, die met al zijn geld naar bed was gegaan. „Je verdiende loon! en wat gaat er mor gen gebeuren, wat voor gemeens haalt u dan met hem uit?" „Gemeens? dat behoeft niet ,kind. Je va der vindt wel iets geniaals uit, wacht maar, tot morgen!" Den volgenden dag vertelde hij'naar vol pathos, dat hij' „hem" zou vertoonen. Ik heb hem n.l. nu in zijn kamer opgeslo ten, hij slaapt stevig. Ik heb de volgende an nonce opgesteld om het publiek te trekken: De verloren Edelman. Verloor zijn geheu gen en zwerft door Londen. Vergeefs door bloedverwanten gezocht Biedt een prijs aan een ieder van het publiek, die iets naders omtrent hem weet mee te deelen. „Dat is iets nieuws, Polly. De Variété zal stampvol worden. Pas dus nu goed op hem, terwijl ik de zaken ga regelen. „Goed, vader," zei Polly. De man rende heen, wat juist door Polly begeerd werd. Polly had n.l. een ontdekking gedaan. Zij had in den hoed van den vreemde gekeken (natuurlijk een nieuwe) en des hoedenmaker's naam erin ontdekt. Nu kon ze gemakkelijk zijn identiteit vaststellen, als ze den hoeden winkel opzocht. Hij zou er haar dankbaar voor zijn, hij zou haar beloonen des te milder, als hij wist uit welk gevaar zij hem had gered, en eenmaal op weg zijnde, naar den hoedenmaker Een vreeselijk gestommel maande haar aan niet te treuzelen. De bezoeker trachtte de deur te forceeren. Polly rende naar boven en sprak met hem door het sleutelgat. „Vader heeft bij ongeluk de deur afgeslo ten; wilt u mij voor een lunch meenemen, als ik den sleutel kan vinden?" „Zeker, zeker, overal mee heen kind." „Goed," en meteen had zij van een andere deur een sleutel genomen, waarmee het slot geopend werd. „Ik word beter," zei de Groothertog. „Ik vergis mij niet, ik ben één, één der Groot hertogen, als ik nu maar even weet „Wilt u een glaasje jenever vóór u uit gaat?" vroeg Pojly gastvrij. Hij nam aan, en zijn geheugen liet hem weer in den steek. Op Polly's aandringen waren ze spoedig buiten 'thuis en in een hansom. Hij wist absoluut niet, waarheen hij ging, om de menschen te waarschuwen voor pest, oorlog en andere groote rampen. Dit was ook het geval geweest met de gruwelijke aard beving, die de stad bezocht had in het jaar 1515, om te verkondigen het lot, dat den on- gelukkigen Koning Christiaan zou treffen en de plagen, de verwoestingen en het bloedver gieten, waardoor later het land bezocht zou worden. Soortgelijke teekenen en waarschu wingen waren voorafgegaan aan het vreese- lijke pestjaar. En wat nu betreft 't natuurver schijnsel van d'en dag, kou hij wel zeggen, dat, als de zon heelemaal verduisterd werd, dan kwam er zeker een nieuwe oorlog, waarin vele menschen te gronde zouden gaanmaar, als een enkel, ook maar nóg zoo'n klein ge deelte zijn licht behield Er werd een nieuwe kreet vernomen' onder de bedelaars; steeds meerderen waren saam geschoold op de markt. En vanuit de dakvenr sters, en hier en daar tusschen de pannen door, staken hoofden te voorschijn; de stu denten, de koster en zelfs de proost kwamen het klooster uitgeloopen, terwijl op aller ge laat schrik en angst te lezen stond. De zon was nu voor elftwaalfde verduisterd, en of schoon de wolken weggetrokken waren en het hagelen ook opgehouden had, werd er een bleek, koud schijnsel over de aarde waarge nomen, dat noch daglicht, noch nachtelijk duister was, maar iets heel .bijzonders, met zwarte, scherpe schaduwen, of alles in de na tuur anders was geworden en zon en sterren aan den hemel verdwenen waren. De duisternis nam steeds toe; er werd dan ook taal noch teeken vernomen van de ver zamelde menigte. Allen zwegen, als ver stijfd van schrik;; enkelen sloegen een kruis, anderen knielden zóó maar op den grond en de bedelaar met het blikken plaatje pre velde wat voor zich heen, dat meer van een bezwering dan van een christelijk gebed had: en een van de oude vrouwtjes had zich plat op den grond, in al, het vuil en de onrein heid geworpen, waar vooral een marktplaats mee overdekt was. liet alles aan Polly over. Polly aarzelde niet; waarachtig, een echte gentleman füifde haar eensEn hij zou het chic doen ook, niet naar die kleine gelegenheden, neen, nu ook maar goed, naar Carlton! „En wij krijgen ook champagne, niet waar," drong Polly aan, toen ze achter een schaal hors d'oeuvres gezeten waren aan een klein, knus tafeltje. „Natuurlijk! Wat heb je 't liefste! Mumm, Heidsieck, Pommery?" en vol attentie bestu deerde hij de wijnkaart, terwijl Polly zich de kaviaar liet welgevallen. „Goeie hemel, wat moet dat beteekenen!" kreet een verschrikte vrouwestem; Polly be greep opeens, dat het niet meer noodig zou zijn om naar den hoedenwinkel te rijden om uit te vinden wie hij was De Groothertogin in eigen persoon, in ge zelschap van den specialiteit Sir Wilkins, trad de zaal in voor de lunch. Zij had den dokter in kennis gesteld met de vermissing van den Groothertog. De dok ter had getracht haar den/ amnesia-toestand en zijn mogelijke gevolgen uit te leggen, doch ook hij was niet bedacht op deze uiter lijke omstandigheid, en, wat de Grootherto gin zelf betreft. „En wees zoo goed, en zeg mij, wie is dit jonge persoontje?" vroeg ze, hoog* neef kijkend naar haar, als naar een vre insect. „Vraag het meneer, hij zal u zeggen, wie ik ben," zeide Polly, doch tot haar verbar zing stelde de Groothertog haar te leur. De plotselinge verschijning van de Grootherto gin had eensklaps zijn geheugen een por ten goede gegeven. Als ontwakend uit een droom, zei hij, verbaasd kijkend naar zijn opzichtig-gekleede vis-avis: „Werkelijk, ik kan, op mijn woord, niet zeggen, „wie zij. is," stotterde hij moei zaam. „Hij zei, dat hij vader's oom was," wierp Polly tegen en toen begonnen allen tegelijk te praten, doch Sir Wilkins bracht een goe de wending aan de gesprekken: „Uwe Hoogheid is in moeilijkheden ge raakt; de jongedame heeft u eruit geholpen en uwe Hoogheid heeft haar vriendelijkheid willen beloonen door Aldus trachtte hij de situatie te redden, wat door de Groothertogin werd begrepen; vóór alles takt, overlegde zij bij zichzelf. „Zijne Hoogheid is u zeer dankbaar," be gon zij. „U moet niet van hier gaan, zonder iets gegeten te hebben," en, juist toen Polly verwachtte, dat zij aan tafel zou genoodigd worden, hoorde zij voomaam-koud zeggen: „Kellner, breng dit meisje even naar de dienst-afdeeling en geef haar, wat zij be geert" Het was als olie in een vuur. „Naar de dienst-afdeeling!" barstte Polity uit, tot groote verbazing van> de Grootherto gin, die deze verontwaardiging niet kon pei len. „En dat alles, nu hij nog wel heeft be weerd de oom van vader te zijn en ook al vader's geld heeft afgewonnen. „Pardon," kwam Sir Wilkins tusschenbei- de, „sta me toe, dat ik u even alleen spreek. Hier is 'n.geval van ziekte geestelijke sto ring. Zijne Hoogheid begrijpt zelf niets meer van dit alles, anders „Zou hij anders excuus maken?" onder brak Polly. „Natuurlijk, niet dat alleen, maar ook bes- danken, en Die stilte duurde zoo eenige minuten. Nie mand durfde opkijken naar dén dreigenden hemel, waar het zonlicht haast uitgedoofd was. Zou dit de laatste dag zijn, die voor allen was aangebroken? Wie weet, of men 't volgend oogenblik niet het bazuingeschal' van den Oordeelsdag zou hooren en de aar de zien opensplijten, zooals dat geschreven stondEn dan zou v men niet eens meer tijd hebben, om zijn zonden te biech ten! l Een beklemmende angst had zich meester gemaakt van allen, zonder onderscheid: zoo wel van den welvarenden burgerman, die anders zulfbewust het zwaard aan zijn zijde droeg, als van de arme vrouw, die haar be delzak en kruik weggeworpen had en zelf hulpeloos temeer lag. Geen kreet werd ver nomen; slechts een onderdrukt zuchten' en steunen. Maar nu week de duiatenis langzamer hand. Een steeds brecdere rand van de leven wekkende zon werd zichtbaar en de mystieke blauwgrijze schemering, die zulke vreemde, scherpe schaduwen wierp, maakte nu weet plaats voor een warmer, helderder licht. De spitse huisgevels traden in duidelijke om trekken aan den dag, evenals de slanke toren spitsen. Een zucht van bevrijding klonk van aller lippen; de knielenden stonden op; men sloeg nog wel( een' kruisje, maar minder be schroomd dan'te voren, en de studenten hie ven een luid geschreeuw aan, om zich scha deloos te stellen voor den schrik, dien zij: noodeloos uitgestaan hadden. „Laten we naar den slagerswinkel gaan!" riep een lange slungel met groote sporen aan en een degen op zij en wiens pet, jas en broek straalden in alle kleuren van den re- boog, ondanks de verordening, die den leer lingen van de Hoogeschool gebood, zich te vertoonen „in passende, donkere kleeren, van een eerbaar snit." „Laten we er de ramen kort en klein aLaan; die hebben ze toch al vastgespijkerd, COURANT. i i .1 l i aai

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1918 | | pagina 5