DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
FEUILLETON.
Tychco Brahe
No. 107
Honderd on twintigste .Jaargang.
/»I8
Abflnsenientsiirlls bil Tonltbetillng t. 3 maanden 11.65, Ir. p. post 11.90. BawilsiiMan 5 ot. AdTertentleorlls 15 M. j. lajal pmtan laltan laar plaatsmlmta. Br. Ir. 0.1. Baak- ai OaailBliliikkarll Harm. Coster 1 la., Voorban CI. Tel. 3.
WOENSIVAG 8 MEI
Do geheugen-ziekt® ram den
Groothertog.
Uit het Engelsch
door
F. GRIBBE.
't Is niets ernstigs. Hoogheid," zeide de
hofarts. „Hoogheid is lijdende aan eenige
overspanning der zenuwen zeker tenge
volge drukke bezigheden in 't belang van
den Staat."
„Dus ik krijg van u iets te slikken?"
„Ja, zeker, zeker, dat hoont erbij."
„Goed! Is er nog iets?"
„Niets alleen, ik zou zonder Uwe
Hoogheid te willen verontrusten gaarne
willen dat u nog een anderen dokter raad
pleegde txw geval is niet oninteressant;
het zou goed zijn consult te nemen bij den
Londenschen specialist, Sir Wilkins."
Dit gesprek had tot resultaat, dat er ka
mers werden besproken in het „Carlton-ho-
tel," te Londen, 'voor den Groothertog en
zijn gade en Sir Wilkins' werd bezocht.
„Geheel onverwacht komt het over me,"
zoo veHelde de Groothertog aan den En-
gelschman, „vooral nadat ik een extra-glas
wijn heb gedronken, ontglipt mij mijn ge
heugen. Ik weet dan opeens niet meer, hoe-
vee 1 ik heb gehad."
„Ja, ja, ik begrijp", beaamde de speciali
teit.
„En ik ben in staat ook andere zaken, van
grooter gewicht, te vergeten. Een paar da
gen geleden, wist ik me wérkelijk niet te her
inneren of ik mijn middagmaal wel had ge
had."
„Ja, ja."
„Namen vergeet ik eveneens. Soms ben ik
mijn eigen naam ook al kwijt; ik moest zelfs
de Groothertogin vragen, wie ik was.
Vreemd, nietwaar?"
„Niet alledaagsch, 'doch. niet onbekend,"
zeide de dokter. „Wij noemen' zoo'n geval:
„Amnesia."
„Prettig, dat u er een naam voor heeft; u
kunt er mij waarschijnlijk iets voor geven?"
„Zeker, maar bij de medicijnen, moet ik
Uwe Hoogheid ook een raad geven en
kele regelen voor een diëet. Dat extra-glas
wijn, weet u
„Maar ik ben een matig drinker, dokter."
Zeker, zeker, doch, naar de omstandig
heden, waarin Uwe Hoogheid zich bevindt,
beveel ik u zeer aan om rustig te leven, veèl
beweging in de open lucht te nemen en ab
soluut geen alcohol te gebruiken."
„Goed dokter! ik zend u een decoratie als
u me geneest." En de heeren scheidden.
Een rustig leven, dat was zoo onaange
naam nog niet maar veel beweging in de
open lucht was nogal een taak, maar enfin,
zijn taille zou allicht er wat eleganter door
kunnen worden. Maar dadelijk de nieuwe
leefwijze begonnen en naar huis terugge
wandeld!
„Het zal wel wat tijd nemen om mij te
gewennen aan de afschaffing van wijn,"
peinsde hij verder, „maar, de Groothertogin
zal me wel helpen.
En voorzeker, zijn gade zou hem bewa
ken, als een draak. Doch de Groothertogin
wist nog van niets, zoodat
„Ééntje maar!" sprak de Groothertog tot
zichzelf, „dat wandelen in de zon maakt je
heelemaal van streek; ik kan immers de leef
wijze even zoo goed iets later beginnen."
Hij trad blijmoedig een gelegenheid bin-
Roman uit het laatst der 16e eeuw, naar het
Deensch van VILHELM OSTERGAARD.
1)
HOOFDSTUK 1
Zonsverduistering op 21 Augustus 1560.
„Die is nu al jaar en dag voorspeld!" riep
een oudachtig mannetje.
Hij stond midden onder een schare een
voudige burgers en handwerkslui, die zich
op de vischmarkt, vlak tegenover de Kerk
van den Heiligen Geest verzameld had. De
luidjes waren het er allen mee eens, en heel
bedenkelijk was de uitdrukking op het ge-
laai van de meesten; hier en daar sloeg er
een een kruis en het oude mannetje ging
U "Ónze geleerden hebben de voorspelling
bekrachtigd en wat zoo'n mirakel beteekent,
hebben we ondervonden in het rampjaar
1553, dat'gij, goede burgers, u nog wel allen
herinneren zult. Als waarschuwend teeken
nen en vroeg om een glas jenever.
„Groot of klein," vroeg de kellnerin.
„Een groot," was 't antwoord.
Hej^ deed hem goed, en aangenaam ver
kwikt bestelde hij een taxi.
„Waarheen," vroeg de chauffeur.
„Waarheen? o o nergens, dat wil
zeggen, ik loop maar liever, klonk het on
verwachte antwoord.
De jenever had gewerkt, de geheugen
zwakte was er weer.
„Gek geval," overpeinsde hij bij zichzelf,
„maar 't is niets, ik zal het met loopen wel
vinden, en anders Koop ik een „Moming
Post" en zoek naar mij-zelf op de lijst der
voorname gasten."
Toch ging het niet zoo Vlot als hij' ge
dacht had, door een verkeerdewending
dwaalde hij verder van 't „Carlton-hotel" af
hij voelde -Zich opnieuw dorstig worden,
trad weer ergens binnen en daar hij beslo
ten was de leefwijze eerst na de lunch te be
ginnen, bestelde hij opnieuw hetzelfde als
voorheen.
Opnieuw dronk hij en voelde hij zich ver
kwikt en zond een jongen uit om een „Mor
ning Post" te koopen. De jongen kwam er
mee terug:
„Waarom breng je mij dat blad?"
„U bestelde het, Sir."
„Ja, ja, 'tis ook zoo. Maar waarvoor
eigenlijk?"
„Dat heeft u niet gezegd."
„Neen, neen, 'tis ook zoo. Laat me e§ns
even zien. Ik moest mij-zelve erin uitvonden,
maar
De Groothertog werkte zichzelf overeind.
Hij was nog voldoende helder van geest om
niet te dulden, dat een kellnerin zou bemer
ken, dat hij zijn naam vergeten was. Hij be
taalde en ging wederom de straat op in de
hoop het hotel te vinden. Ongelukkigerwijze
nam hij opnieuw verkeerde straten. Amnesia
was, als een booze geest, in volle werking;
op, geen stukken na wist hij meer hoe hij
heette.
„Och, het zal wel direct beter worden,"
mompelde hij en stak de Westminster-Bridge
over, waar hij op goed geluk een straat in
sloeg.
„Wonderlijk, wonderlijk," herhaalde hij
bij zichzelf, „voor een kwartier wist'ik nog
wel mijn naam; ik moet mij nog maar even
wat opfrisschen."
Hij bevond zich in de nabijheid van het
„Castle-hotel," dat een eigen cliëntèle erop
nahoudt, meest artisten van kleinere operet
te-gezelschappen. Druk-gekleede dames en
eigenaardige meneertjes in geruite pakken
liepen er in en uit en waarschijnlijk waren
het de vrouwen zoo verschillend aan de
hofdames van zijn omgeving die een aan
trekking op hem uitoefenden. Intusschen was
het lunchtijd geworden, wat hem naar bin
nen deed stappen. Onwillekeurig trok hij
door zijn gedistingeerd uiterlijk de aandacht.
„Een austo!" fluisterde men rondom.
Het werd niet onvriendelijk opgemerkt
Het gezelschap scheen den Groothertog be
minnelijk toe, zoodat hij zelfs het gevoel
kreeg hier raad te durven vragen, inplaats
van zich buiten over te geven aan een on-
sympathieken dienstdoener.
Hij probeerde mee te deelen, dat hij zijn
identiteit kwijt was,, waarop een oorverdoo-
vend gelach volgde. Hij zag zelfs ook, dat
sommigen veelbeteekenend 't voorhoofd aan
tikten en hij ving de woorden „van-lotje-ge-
tikt" op. Doch onverwachts vond hij toch
eert vriend in een meneer, die bekend scheen
te zijn onder den naam van Kleine Flip.
Het was een eigenaardig, blauw-kinnig
manneke, even breed als lang, doch niet zon
der hersenen.
„Kwestie van drank," zeide. hij, zijn hoofd
krabbend, en toen, alsof hij een lichtpunt had
gevonden
„Hebt u geld bij u?"
De Groothertog vond deze vraag zeer van
zelfsprekend en practisch.
In Duitschland worden vreemdelingen
naar hun papieren gevraagd, in Engeland
naar hun geld. Hij vond het iets eigens aan
het land.
„Volop," antwoordde hij en haalde '«en
handvol geldstukken uit zijn broekzak.
„Dan is dat er het bewijs voor", zei Klei
ne Flip.
„Bewijs voorwat?" vroeg de Groothertog
„Welnu, het bewijst, helder als de dag,
dat u bent de lang-verloren gewaande oom
uit Zuid-Amerika, waarnaar ik zoekende
ben."
De Groothertog zocht naar ontbrekende
schakels in den ketting van bewijs, maar
Kleine Flip wist zfe voor hem te vinden.
„U heeft mij erover geschreven: „kijk maar
naaf mij uit in de richting van Vfaterloo-
Bridge, je zult mijherkennen aan mijn
vreemd accent en aan veel geld in mijn zak."
De Groothertog schudde zwakjes met zijn
hoofd; hét verhaal klonk hem onmogelijk,
hoewel hij niet bij machte was het te weer
leggen.
Kleine Flip hield vol, betoogend:
„U moet iemand zijn, en als-u niet mijn
verloren gewaande oom is, zeg mij dan, wie
u wèl is
De arme Groothertog kon om welbekende
redenen niets ertegen inbrengen, waarop
Flip blijmoedig-triomfeerend uitriep:
„U moet dus mijn oom zijn, nu u niet iets
anders is; nu wil ik een prettigen avond heb
ben met u en met uw nichtje Polly
„Mijn nichtje Polly?" de Groothertog
trachtte tevergeefs zich iets van haar bestaan
te herinneren.
„Polly, liefje, kom hier!"
Een stevig meisje kwam op Flip toege
sneld.
Haar uiterlijk was niet direct van dien
aard, waaraan de Groothertog gewend was
Haar hoed leek wel op een moestuin1 en haar
Weeding was verre van stil, maar er was een
leuke vroolijkheid aan haar. Zij had iets
vermoed van een grap en ging er dadelijk op
in.
„Een nichtje ben ik van u! ja, ja, u kent
uw zegeningen nog niet voldoende," zei ze
lachende en stak hem de hand toe.
„Een zegen voor mij met u gezegend te
zijn!" sprak hij beleefd-glimlachend, wat
Flip deed zeggen:
„Nou, wat heb ik gezeid?"
Zij verlieten nu alle drie het hotelletje en,
dank zij Polly, was de Groothertog bereid
mee te gaan naar Flip's woning.
Polly begreep toch, ondanks dé grappen
makerijs, dat zij te doen had met een heu-
schen „meneer," wat haar zeer bekoorde en
trotsch stemde. Haar illusie was immers om
eens uit te gaan met een echten gentleman.
„Ik wil heel graag eens met u uitgaan, la
ter," kon ze niet nalaten te heggen, waarop
de vorst heel gracelijk antwoordde.
Polly's hersentjes werkten nu om uit te
vorschen, met wien ze te dBen had; zoo mo
gelijk hem naar zijn eigen kring terug te voe-
Waarschijnlijk zal het den lezers niet
onwelgevallig zijn, eens iets te hooren van
den grooten Deenschen sterrekundige Tycho
Brahe, die in de 2e helft van de 16e eeuw
leefde (1546—1601) en op het laatst in Praag
nog twee jaar samengewerkt heeft met Jo
hannes Keppler, wien hij op zijn sterfbed
'verzocht zijn werk voort te zetten.
Het verhaal geeft op boeiende wijze een
indruk van het bijgeloof, waartegen Tycho
Brahe had te strijden en verplaatst ons ge-
heel in den tijd waarin hij leefde,
ging aan het natuurverschijnsel vw.a.,
de hemel vele nachten als in lichte laaie
stond. Ja, 't was of men in een gapenden af
grond keek, waaruit een zee van vuur op
steeg, en ten slote doemde er dan ook zoo'n
schitterende ster op, die de geleerden een ko
meet noemen en die een langen, fonkelenden
staart draagt; en vóór het jaar ten einde
was, hadden we de pest in het land, die ver
woesting aanrichtte onder mensch en dier".
„Nu, 6f we ons dien ongelukstijd herinne
ren riep een van de andere burgers. „Maar
wat de zonsverduistering zelve betreft,
weet je ook, Laurids Geweermaker, hoe
zoo'n wonder te verklaren is?"
De oude man streek met de vlakke hand
over de baardlooze kin en, terwijl hij zijn
toehoorders met geleerden blik aanzag, ant
woordde hij:
„Ik gelopf wel, dat dit gaan zal, goede
burgers; want, zooals ge weet, ben ik niet
alleen geweermaker, maar heb zitting in de
stadsraad en ben kerkvoogd van Onze Lieve
Vrouwe, waardoor ik dus veel in aanraking
kom met geleerden en bovendien heb ik
zelf een student in huis."
„Kijk, kijk!" riep een van de omstanders.
,,'t Lijkt net of er een sluier over de zon
trekt en 't wordt koud in de lucht. Ze heb
ben ook voorspeld, dat de verduistering zou
beginnen, zoowat klokslag tien."
De man had gelijk: er werd een plotselin
ge verandering in weetsgesteldheid waarge
nomen. Een scherpe windvlaag voer over de
markt en onmiddellijk daarop daalde er een
bui hagelsteenen neer, als hazelnoten zoo
groot.
De zon stond nu duidelijk tuschen een
paar donkere wolkbanken in en uit een daar
van trok een zwarte schaduw omhoog, die
zich al verder en verder uitbreidde over de
lichtende zonnenschijf. Het was, of alles: de
spitse gevels der huizen en de torens van de
Onze Lieve Vrouwe- en de St. Nicolaaskerk.
in een blauwachtig waas gehuld werd. Het
daglicht werd hl matter, tot het ten slotte
geheel uitgedoofd was, en er voer al een
zware ademtocht door de lucht.
Er steeg een -luide kreet op uit de 6chare,
die tegenover de Kerk opeengepakt stond.
Het was een bonte groep: meest oude vrou
wen en enkele bedelaars, die op wacht ston
den aafn de poort van het klooster, om te
zien, wat er mogelijk afviel, nadat de arme
studenten den maaltijd gebruikt hadden.
Midden in den groep werden ook een paar
geestelijken opgemerkt, want zij achtten het
juiste oogenblik gekomen, om enkele woor
den te richten tot de verschrikte menigte.
„Wij vergaani Dit is 's wereld on
dergang!" riepen een paar oude vrouwen
met pannetjes en schaaltjes in de bevende
handen. „Merk je wel, dat de grond onder
ons schudt?.Een dergelijk oproer in de na
tuur hebben We nog nooit beleefd."
„Het is enkel de duivel met zijn heirschare
tooverheksem, die zulke ongelukken te vóór-
schijn kan roepenzei een bedelaar, met ge
bogen rug en met een paar boosaardige oogen
in zijn grijs-grauw gelaat. Hij droeg op de
borst her blikken plaatje: het kentecken, dat
hem recht gaf, om aan alle deuren in de stad
te bedelen. „Enkel en alleen' de duivel en zijn
heksen!" mompelde hij. „Want heeft de Qods-
man. onze goede bisschop Palladius, niet ge
zegd: „Gij zult niet heulen mét een toover-
neks, want ze zullen zich nu niet langer ver
borgen kunnen houden en ze krijgen haar
verdiende loon
De bedelaar bracht-met zijn stok een van
de oude vrouwen een slag toe en die deed een
scherpen kreèt hooren, waar de anderen mee
instemden. Maar nu hief een van de eerwaar
dige geleerden waarschuwend de hand op en
gebood stilte. Hij wilde niet rechtstreeks het
v/oord richten tot den armen bedelaar, want
het was, helaas, maar hl te waar, dat het ge
loof aan heksen 'n dien tijd nagenoeg alge
meen verbreid was: maar wèl wilde hij de on
wetende schare onder het oog brengen, dat die
„toovenaarstérs" over zou, maan en sterren
toch niets geen macht hadden. Het was God
zelf, die beschikte over dergelijke merkwaar
dige natuurverschijnselen, die onweer, kome
ten, zons- en maansverduisteringen, vurige
bollen sa strepen aan den hemel verwekten
ren Zij verkeerde in het onzekere, wat kleine
Flip, die haar vader was, in zijn schild
mocht voeren, waarom hij hen naar zijn wo
ning troonde en hem als een oom reclameer
de. Het kon puur alleen een lage comedian-
ten-streek zijn, maar Polly,'haar vader ken
nend, vermoedde, dat er meer achter stak.
„Wat heeft u voor plannen, vader?" vroeg
ze botweg den kleinen man.
„Wel kind, ik dacht als „jouw neef" eens
een klein spelletje kaart speelde met „zijn
oom".
Polly nam de eerste de beste gelegenheid
waar om den Groothertog aan te raden niet
met haar vader een kaartspel te beginnen.
„Waarom niet?" vroeg de Groothertog.
„Omdat vader een zeer goed speler is."
„Des te beter. Ik speel zelf ook bijzonder
goed."
Toen Polly 's avonds uit haar schouw
burgje thuis kwam, ontdekte zij, dat een mo
gelijke bescherming van den vreemde niet
noodig was geweest. Met onthutst gezicht
zat Flip te mopperen, over dien verwensch-
ten oom, die met al zijn geld naar bed was
gegaan.
„Je verdiende loon! en wat gaat er mor
gen gebeuren, wat voor gemeens haalt u dan
met hem uit?"
„Gemeens? dat behoeft niet ,kind. Je va
der vindt wel iets geniaals uit, wacht maar,
tot morgen!"
Den volgenden dag vertelde hij'naar vol
pathos, dat hij' „hem" zou vertoonen.
Ik heb hem n.l. nu in zijn kamer opgeslo
ten, hij slaapt stevig. Ik heb de volgende an
nonce opgesteld om het publiek te trekken:
De verloren Edelman. Verloor zijn geheu
gen en zwerft door Londen. Vergeefs door
bloedverwanten gezocht Biedt een prijs aan
een ieder van het publiek, die iets naders
omtrent hem weet mee te deelen.
„Dat is iets nieuws, Polly. De Variété zal
stampvol worden. Pas dus nu goed op hem,
terwijl ik de zaken ga regelen.
„Goed, vader," zei Polly. De man rende
heen, wat juist door Polly begeerd werd.
Polly had n.l. een ontdekking gedaan. Zij
had in den hoed van den vreemde gekeken
(natuurlijk een nieuwe) en des hoedenmaker's
naam erin ontdekt. Nu kon ze gemakkelijk
zijn identiteit vaststellen, als ze den hoeden
winkel opzocht. Hij zou er haar dankbaar
voor zijn, hij zou haar beloonen des te
milder, als hij wist uit welk gevaar zij hem
had gered, en eenmaal op weg zijnde, naar
den hoedenmaker
Een vreeselijk gestommel maande haar
aan niet te treuzelen. De bezoeker trachtte de
deur te forceeren. Polly rende naar boven en
sprak met hem door het sleutelgat.
„Vader heeft bij ongeluk de deur afgeslo
ten; wilt u mij voor een lunch meenemen,
als ik den sleutel kan vinden?"
„Zeker, zeker, overal mee heen kind."
„Goed," en meteen had zij van een andere
deur een sleutel genomen, waarmee het slot
geopend werd.
„Ik word beter," zei de Groothertog. „Ik
vergis mij niet, ik ben één, één der Groot
hertogen, als ik nu maar even weet
„Wilt u een glaasje jenever vóór u uit
gaat?" vroeg Pojly gastvrij.
Hij nam aan, en zijn geheugen liet hem
weer in den steek.
Op Polly's aandringen waren ze spoedig
buiten 'thuis en in een hansom.
Hij wist absoluut niet, waarheen hij ging,
om de menschen te waarschuwen voor pest,
oorlog en andere groote rampen. Dit was ook
het geval geweest met de gruwelijke aard
beving, die de stad bezocht had in het jaar
1515, om te verkondigen het lot, dat den on-
gelukkigen Koning Christiaan zou treffen en
de plagen, de verwoestingen en het bloedver
gieten, waardoor later het land bezocht zou
worden. Soortgelijke teekenen en waarschu
wingen waren voorafgegaan aan het vreese-
lijke pestjaar. En wat nu betreft 't natuurver
schijnsel van d'en dag, kou hij wel zeggen,
dat, als de zon heelemaal verduisterd werd,
dan kwam er zeker een nieuwe oorlog, waarin
vele menschen te gronde zouden gaanmaar,
als een enkel, ook maar nóg zoo'n klein ge
deelte zijn licht behield
Er werd een nieuwe kreet vernomen' onder
de bedelaars; steeds meerderen waren saam
geschoold op de markt. En vanuit de dakvenr
sters, en hier en daar tusschen de pannen
door, staken hoofden te voorschijn; de stu
denten, de koster en zelfs de proost kwamen
het klooster uitgeloopen, terwijl op aller ge
laat schrik en angst te lezen stond. De zon
was nu voor elftwaalfde verduisterd, en of
schoon de wolken weggetrokken waren en het
hagelen ook opgehouden had, werd er een
bleek, koud schijnsel over de aarde waarge
nomen, dat noch daglicht, noch nachtelijk
duister was, maar iets heel .bijzonders, met
zwarte, scherpe schaduwen, of alles in de na
tuur anders was geworden en zon en sterren
aan den hemel verdwenen waren.
De duisternis nam steeds toe; er werd dan
ook taal noch teeken vernomen van de ver
zamelde menigte. Allen zwegen, als ver
stijfd van schrik;; enkelen sloegen een kruis,
anderen knielden zóó maar op den grond
en de bedelaar met het blikken plaatje pre
velde wat voor zich heen, dat meer van een
bezwering dan van een christelijk gebed had:
en een van de oude vrouwtjes had zich plat
op den grond, in al, het vuil en de onrein
heid geworpen, waar vooral een marktplaats
mee overdekt was.
liet alles aan Polly over. Polly aarzelde niet;
waarachtig, een echte gentleman füifde haar
eensEn hij zou het chic doen ook, niet naar
die kleine gelegenheden, neen, nu ook maar
goed, naar Carlton!
„En wij krijgen ook champagne, niet waar,"
drong Polly aan, toen ze achter een schaal
hors d'oeuvres gezeten waren aan een klein,
knus tafeltje.
„Natuurlijk! Wat heb je 't liefste! Mumm,
Heidsieck, Pommery?" en vol attentie bestu
deerde hij de wijnkaart, terwijl Polly zich de
kaviaar liet welgevallen.
„Goeie hemel, wat moet dat beteekenen!"
kreet een verschrikte vrouwestem; Polly be
greep opeens, dat het niet meer noodig zou
zijn om naar den hoedenwinkel te rijden om
uit te vinden wie hij was
De Groothertogin in eigen persoon, in ge
zelschap van den specialiteit Sir Wilkins,
trad de zaal in voor de lunch.
Zij had den dokter in kennis gesteld met
de vermissing van den Groothertog. De dok
ter had getracht haar den/ amnesia-toestand
en zijn mogelijke gevolgen uit te leggen,
doch ook hij was niet bedacht op deze uiter
lijke omstandigheid, en, wat de Grootherto
gin zelf betreft.
„En wees zoo goed, en zeg mij, wie is dit
jonge persoontje?" vroeg ze, hoog*
neef kijkend naar haar, als naar een vre
insect.
„Vraag het meneer, hij zal u zeggen, wie
ik ben," zeide Polly, doch tot haar verbar
zing stelde de Groothertog haar te leur. De
plotselinge verschijning van de Grootherto
gin had eensklaps zijn geheugen een por ten
goede gegeven. Als ontwakend uit een
droom, zei hij, verbaasd kijkend naar zijn
opzichtig-gekleede vis-avis:
„Werkelijk, ik kan, op mijn woord, niet
zeggen, „wie zij. is," stotterde hij moei
zaam.
„Hij zei, dat hij vader's oom was," wierp
Polly tegen en toen begonnen allen tegelijk
te praten, doch Sir Wilkins bracht een goe
de wending aan de gesprekken:
„Uwe Hoogheid is in moeilijkheden ge
raakt; de jongedame heeft u eruit geholpen
en uwe Hoogheid heeft haar vriendelijkheid
willen beloonen door
Aldus trachtte hij de situatie te redden,
wat door de Groothertogin werd begrepen;
vóór alles takt, overlegde zij bij zichzelf.
„Zijne Hoogheid is u zeer dankbaar," be
gon zij. „U moet niet van hier gaan, zonder
iets gegeten te hebben," en, juist toen Polly
verwachtte, dat zij aan tafel zou genoodigd
worden, hoorde zij voomaam-koud zeggen:
„Kellner, breng dit meisje even naar de
dienst-afdeeling en geef haar, wat zij be
geert"
Het was als olie in een vuur.
„Naar de dienst-afdeeling!" barstte Polity
uit, tot groote verbazing van> de Grootherto
gin, die deze verontwaardiging niet kon pei
len.
„En dat alles, nu hij nog wel heeft be
weerd de oom van vader te zijn en ook al
vader's geld heeft afgewonnen.
„Pardon," kwam Sir Wilkins tusschenbei-
de, „sta me toe, dat ik u even alleen spreek.
Hier is 'n.geval van ziekte geestelijke sto
ring. Zijne Hoogheid begrijpt zelf niets meer
van dit alles, anders
„Zou hij anders excuus maken?" onder
brak Polly.
„Natuurlijk, niet dat alleen, maar ook bes-
danken, en
Die stilte duurde zoo eenige minuten. Nie
mand durfde opkijken naar dén dreigenden
hemel, waar het zonlicht haast uitgedoofd
was. Zou dit de laatste dag zijn, die voor
allen was aangebroken? Wie weet, of men 't
volgend oogenblik niet het bazuingeschal'
van den Oordeelsdag zou hooren en de aar
de zien opensplijten, zooals dat geschreven
stondEn dan zou v men niet eens
meer tijd hebben, om zijn zonden te biech
ten! l
Een beklemmende angst had zich meester
gemaakt van allen, zonder onderscheid: zoo
wel van den welvarenden burgerman, die
anders zulfbewust het zwaard aan zijn zijde
droeg, als van de arme vrouw, die haar be
delzak en kruik weggeworpen had en zelf
hulpeloos temeer lag. Geen kreet werd ver
nomen; slechts een onderdrukt zuchten' en
steunen.
Maar nu week de duiatenis langzamer
hand.
Een steeds brecdere rand van de leven
wekkende zon werd zichtbaar en de mystieke
blauwgrijze schemering, die zulke vreemde,
scherpe schaduwen wierp, maakte nu weet
plaats voor een warmer, helderder licht. De
spitse huisgevels traden in duidelijke om
trekken aan den dag, evenals de slanke toren
spitsen. Een zucht van bevrijding klonk van
aller lippen; de knielenden stonden op; men
sloeg nog wel( een' kruisje, maar minder be
schroomd dan'te voren, en de studenten hie
ven een luid geschreeuw aan, om zich scha
deloos te stellen voor den schrik, dien zij:
noodeloos uitgestaan hadden.
„Laten we naar den slagerswinkel gaan!"
riep een lange slungel met groote sporen
aan en een degen op zij en wiens pet, jas en
broek straalden in alle kleuren van den re-
boog, ondanks de verordening, die den leer
lingen van de Hoogeschool gebood, zich
te vertoonen „in passende, donkere kleeren,
van een eerbaar snit."
„Laten we er de ramen kort en klein
aLaan; die hebben ze toch al vastgespijkerd,
COURANT.
i i .1 l i aai