DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. Centrale Keuken. No. 156 Honderd en twintigste Jaargang. ZATERü FEUILLETON. Tycho Brahe Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs bij vooruitbetaling per 8 maanden voor Alkmaar f 1.65, franco door het ge- heele Rijk f 1.90. Afzonderlijke en bewijsnummer# 5 Cents. Per regel f 0.15. Bij groote contracten rabat. Groote letters naar plaatsruimte. Brieven franco aan d© N.Y. Boek- en Handelsdrukkerij v h. HERMs. COSTER ZOON, Yoordam C 9. 6 JULI. SPIJSLTJST. Telefoonnummer 3. Prijs der gewone Advertentiën WOENSDAG 10' Juli 1918: Aardappelen met Sla. DONDERDAG 11 Juli: Aardappelen met Bloemkool. VRIJDAG 12 Juli: Aardappelen met Sla. ZATERDAG 13 Jiuli: Aardappelen met Worteltjes. MAANDAG 15 Juli: Bruineboonensoep. DINSDAG 16 Juli: wordt nader gepubli ceerd. Voor bruineboonensoep moet bon 36 wor den ingeleverd. De lokalen zijn van af Maandag 8 Juli weer als voorbeen geopend van half twaalf tot kalf één. De Administrateur, A. OSKAM. Wenken voor Land- en Tuinbouwers. Een' derde ziekte, die eveneens tot deze geroep behoort en die dezen zomer heel veel in de aardappelen voorkomt, draagt den naam van Rhizoetoniaziekte. Een bekend kweeker van nieuwe aardappelvariëteiten, de heer G. Veenhuizen te Sappemeer, doopte haar met den naam ;,lakschurft". Een plant, die door deze ziekte is aangetast, kali men herkennen, doordat de twee helften der blaad jes in den top naar elkaar* toegevouwen zijn. riet overige gedeelte der plant behoudt in den beginne zijn oorspronkelijk voorkomen, doch wordt langzamerhand geel, terwijl men de stengels gemakkelijk uit den grond kan trekken. In de aksels der bladeren vormen zich dikwijls knollen, waarop soms een paar weinig ontwikkelde blaadjes voorkomen. Op de ondergrondsche deelen kan men met be hulp van een vergrootglas bruine draden waarnemen, die als een spinrag over de op pervlakte loopen. Omstreeks half Juli vindt men bij den stengelvoet een vlies dat den stengel als een manchet omgeeft. Op de knol len komen bruine of zwarte stippen voor, die veel op gestolde lakdruppels gelijken. Van dit verschijnsel is de naam „lakschurft" voor deze ziekte afkomstig. Van de gewone schurft- vormen, die eveneen® bij aardappels veelvul dig voorkomen, is deze gemakkelijk te onder scheiden. Zoo'n bruinzwarte stippel van de lakschurt laat zich met den nagel gemakkelijk verwijderen terwijl de schil er ongeschonden van onder te voorschijn komt. Met de andere schurftvormen gaat dit niet zoo gemakkelijk Sterk aangetaste planten geven1 een gerin gen opbrengst. Wel is het aantal knollen dik wijls vrij groot, doch de aardappels zijn meestal klein van stuk. Zij zitten meestal bij de oppervlakte van den grond en dicht bij elkaar. Gemakkelijk zou men hierdoor er toe kunnen komen, om.vap deze stoelen poteis te houden, wat évenwei sterk is af te raden. De ziekteverwekker blijft in den grond ach ter, waardoor het onmogelijk is, om op door deze ziekte aangetaste vefden twee jaren na elkaar aardappelen te verbouwen. Dat deze en meer andere ziekten juist dit jaar zoo hevig optreden, komt natuurlijk niet, Roman p't hel laatst der 16e eeuw, naar het [Wuli van V1LHEIM OSTERGAAftD. 34) Ze gingen nu voorbij vele meertjes en vischvijvertjes, die Tycho Brahe meest alle zelf-had laten aanleggen. Het was lang over het middaguur, toen ze eindelijk het slot be reikten en eerst nu viel het den heer Tycho weer in, hoe hij zijn gasten in den steek ge laten had. „Ik zal mij er maar mee troosten, dat Re der Flemlose ze wel op de beste wijzen on- onderhouden zal hebben," sprak hij tot Erik Lange „Die Oostenrijksche jonker, dien je meegebracht hebt, is een goed mensch, al bezit hij dan ook geen bijzondere geleerd heid. Maar die andere, die zich Raimarus Ursus noemt, trekt mij minder aanHoe ben je zoo aan hem gekomen?" „Op een reis, dien ik verleden jaar onder nam, kwam ik door Ditmarsken. Hij bood aan. om bij mij in dienst te treden en, daar ik juist behoefte had aan een assistent, die niet te hoog loon eischte, sloeg ik toe. Ik kan niet zeggen, dat hij mij eenige reden tot klagen heeft gegeven." „Nu, ik hoop dat je in het vervolg van tijd bij je uitspraak blijven kan," zei Tycho Brahe droog. „Men moet een mensch ook niet naar het uiterlijk bfeoordéelen." Ze waren nu door den appelboomgaard en den bloemtuin gegaan en zouden juist over het ronddeel het slot weer betreden, toen ze luide stemmen hoorden uit de bi bliotheek, waarvan de ramen open stonden. omdat het „nieuwe'' ziekten zijn. Ze zijn er reeds lang geweest en ook wel waargenomen, doch de schade werd door de hooge opbreng sten minder gevoeld. In deze tijden van mestschaarschte wordt de zaak evenwel an ders. Natuurlijk worden de planten door min der krachtige voedering gevoeliger voor scha delijke invloeden, evenzoo goed als dat bij de menschen het geval is. Dat is nu dubbel jam mer, omdat niet alleen het geslacht met reu zenschreden achteruit gaat, doch ook de op brengst, terwijl we juist in dezen tijd zoo wei nig mogelijk van den oogst kunnen missen. Bestrijdingsmiddelen, die onder ieders be reik liggen zijn: lo. voldoende afwisseling in de vruchtopvolging; 2o. de cuHuurvoorwaar den zoo gunstig mogelijk maken; 3o. alleen pootgoed' nemen van velden, waarop Rhizoc- tonia weinig of in het geheel niet voorkwam. Eenigszins moeilijker uit' te voeren doet zeer doeltreffend gebleken is de behandeling van de poters met een sublimaatoplossing. Moei lijker is deze bestrijding, omdat sublimaat op dit oogenblik niet of slechts tegen hoogen prijs te verkrijgen is, terwijl er aan het ge bruik van deze stof gevaren zijn verbonden wegens zijn zeer vergiftigende werkingvoor al op de oogen kan het een nadeelige werking uitoefenen, zoodat alleewvertrouwde personen er mede mogen werken. Om de gunstige re sultaten met deze ontsmetting verkregen, wil ik toch de gebruiksaanwijzing even vermel den. De behandeling moet plaats hebben na het verzamelen der poters, en voor dat deze naar de bewaarplaatsen worden vervoerd. Bakjes of kistjes, waarin ze bewaard worden, moeten met water en boender vooraf goed schoon gemaakt worden. Verder heeft men twee houten- vaten noodig metalen vaten worden door de sublimaatop lossing aangetast; men mag daarom de su blimaatoplossing ook niet in zinken of gegal vaniseerd vaatwerk gereed maken. In het eene vat worden nu de ter behandelen poters fedaan nadat deze vooraf goed van de. aam langende grond zijn gezuiverd. Om ze goed onder de vloeistof te krijgen rfioet men wat meer vloeistof gereed maken, dan de hoeveel heid poters bedraagt; heeft men b.v. 1 H.A. Poters in het vat, dan moet men ruim een l.L. sublimaatoplossing klaar maken. Giet men deze oplossing op de aardappels, dan staan deze er goed onder. Per L. water is men 1 gram sublimaat noodig, per H.L. dus 100 gram of I ons. De aardappels blijven In deze oplossing 1%; uur staan. Men neemt ze er dan uit, laat ze opdrogen' en doet ze in de bakjes. Prof. Quanjer te Wageningen heeft een proef op deze wijze genomen1 op drie verschil lende grondstukken. Op niet bemest land, d.i. land, waarop in jaren geen aardappelen; waren geteeld kwa men van niet met sublimaat «behandelde po ters 16 proc. zwaar aangetaste; 10 proc. zwak aangetaste en 58 proc. gezonde knol len; de resteerende 16 proc. waren aangetast door „de" aardappelziekte. .Voor met sublimaat behandelde poters wa ren de opbrengstcijfers respectievelijk, 0, 0, 89 en 11 proc. Zwaar en zwak aangetaste kwamen dus niet'voor, terwijl een veel kleiner procent door de aardappelziekte, waren aan getast. Voorwaar een schitterend resultaat. Deze proeven zullen op den schooltuin te Alkmaar worden herhaald en'de uitkomsten „Stop hem In het gevangenhok, tot onze jonker terug is!" riep er een. „Het is een schurk en bedrieger, die niet beter ver dient!" „Jaag hem de poort uit, op staanden voet! Niemand die naar hem vragen zal!" klonk een andere stem. „Bij de Molenbeek ligt wel een bootje waarmee we hein hier van het eiland kunnen wegvoeren. Dan zullen we hem allemaal uitgeleide doen tot aan het strand." „Neen, zeker niets, antwoordde toen weer degene, die 't eerst gesproken had. Onze jonker moet zelf uitspraak doen in deze zaak." Tycho Brahe had zijn schreden verhaast en hij stond in de deur van de bibliotheekka mer. Zijn leerlingen en assisten waren daar allen bijeen en spraken op luiden, veront- gend naar Raimarus Ursus wezen, die te gen' de zuil, midden in het vertrek geleund stond. Die wierp zijn tegenstanders een Mik vol haat toe, zonder echter iets te ant\(ÉPr- den op al hun bedreigingen. Vol trots scheen hij te wachten op wat er komen zou. „Hoe is alles zoo in opstand?" riep Ty cho Brahe, nam zijn sitok, die in een hoek van het vertrek stond, en stampte heftig daar mee op den grond. „Wat is er gebeurd sinds ik weg was?" „Olai Morsing, Peder Flemlose en nog een paar andere van de jonge studenten wildfen allen tegelijk den samenloop verklaren en) de jonker moest nu weer eens heftig op den grond stampen, om ze allen tot rede te bren gen. „Voor den drommel!Toch maar één tegelijk! Jij, Peder Flemlose, vertel jij nu eens uit aller naam, heb jullie 't te kwaad met den vreemden kerel, die-je daar zoo on betamelijk staat aan te staren?" hoop ik te gelegener tijd mede te deelen. Voor belanghebbenden, die aan bovenstaande in lichtingen niet genoeg hebben, zijn aldaar meerdere te verkrijgen. Tevens kan ik mededeel-en, dat bij den; Rijks- tuinbouwieeraar te Alkmaar het voornemen bestaat, in den- as. winter zich beschikbaar te stellen, lezingen voor deze ziekten te houden, terwijl in den loop van den zomer materiaal wordt verzameld en vervaardigd, om bij die gelegenheid het gesproken woord nader toe te lichten. Op de aanstaande landbouwten toonstellingen te Heiloo en'te Alkmaar hopen we tevens iets van dat materiaal te kunnen laten zien. Aan de kweekers, groot en) klein, nu verder de taak, allen hen ten dienste staande midde len aan te wenden, om den ondergang van onze goede aardappelsoorten verder f.e voor komen. Van veel belang zal het daarbij zijn, zoo spoedig mogelijk commissies in te stellen, die zich zullen belasten met het keuren van gewassen' te velde opdat zoo veel mogelijk al leen van gezonde velden afkomstige poters voor de voortkweeking zullen worden' ge bruikt. Oe beteekenis van hat opschrift en de voorstellingen in den steen aan den voor gevel van het voormalige Koning Willemshuis. Van een vroege rep archivaris van Maas tricht, den heer Habets, wordt verteld, dat hij een grappenmaker was en er soms genoe gen in vond om collega's en onderzoekers bij den neus te nemen. Zoo wordt verhaald, dat een zekere Schmeits te Maastricht op on derzoek uit was. De heer Habets nu grifte op een ouden steen met dé noodige krullen en geheimzinnige figuren en verdere obscuri teiten, pm de zaak nog meer te ontwikkelen, de letters H. h. S. b. en mem zegt, dat de heer Schmeits diem steem tusschen allerlei rommel, die het veld vam zijn onderzoek vormde, zeer verblijd vond, waar hij door den ondeugenden archivaris tersluiks was tusschengevoegd. Allerlei vernuftige onder stellingen werden gemaakt, tot groot ver maak van den heer Habets, totdat deze zijn geheim als wijlen dé patriarchenzoon Jozef eindelijk onthulde en aan den heer Schmeits mededeelde, dat de afkorting niets anders beteekende dan: Habets heeft Schmeits bedrógen. Wij. zouden deze anecdote door tal van an dere kunnen laten volgen, maar willen ons reeds in onze inleiding niet in téveel hors d'oeuvre verheugen, dat mogelijk bovendien wie zal het zeggen? - schande zou kun nen stapelen op ons eigen hoofd. Een onzer letterkundigen heeft ook ergens den spot gedreven met die oudheidvorschers, die in hun zucht om alles te verklaren, wat ook maar eenigszins den stempel schijnt te dragen van uit een min of meer grijs verleden tot ons te zijn gekomen tot de meest absurde en verwegliggendê gevolgtrekkingen zich la ten verleiden, terwijl de waarjieid soms zoo nuchter en voor de hand liggend is. En als men het bijtend sarcasme van zulk een welversneden pen eenmaal heeft gevoeld, ligt zeker wel eenige aarzeling voor ae hand „Strenge heer Jonker." hernam, Peder, „wij weten, hoezeer u altijd in toorn ont stoken is, als Iemand het durft ondernemen, om een nieuwsgierigen blik te werpen iu uw geschriften en cianteekenlngentenminste als u zelf niet tegenwoordig is, of er uw vergun ning voor gegeven hebt. En we meenden, dat wat u uw eigen discipelen uiet toestondt, dat kwam dan ook nog veel minder te pas voor een vreemde, die bovendien op die ma nier wel schandelijk misbruik maakte van de genoten gastvrijheid, terwijl Jrij zijn neus stak in dingen, die hem niet aangaan I" „Daar heb je gelijk in." Tycho Brahe be schouwde Raimarus met vernietigenden blik, en vroeg toen verder aan zijn leerling: „Wat heb je nog meer te vertellen?" „Zóó is het gegaan," antwoordde Flemlo se. „Toen ik uw gasten de observatoria rondgeleid had, en' nog niet teruggeko men was, wilde de vreemde jonker eens den bloementuin en de wallen langs gaan en uw dochtertje Magdalena vergezelde hem op zijn wandeling. Ik keerde weer tot mijn werk te rug en Heer Erik Lange was ook zijn eigen weg gegaan. We meenden, dat we Meester Raimarus Ursus wel aan zijn lot konden overlaten. Even later wilde ik u in de bibli otheek opzoeken, want ik dacht, dat u in dien tusschentijd wel thuis gekomen zoudt zijn; maar toen ik hier-binnentrad, vond ik Meester Raimarus over uw schrijftafel gebo gen staan, en zóózeer verdiept was hij in hetgeen hij daar las. dat hij mijn komst niet eens bemerkt had. Hij snuffelde een van uw geschriften na, die u nog niet in druk gege ven heeft, en tegelijk teekende hij 't een en ander op, in een klein perkamenten boekje, dat hij in de hand hield. Dat leek me be denkelijk en ik pakte hem bij den kraag, maar hij worstelde zich los en ging toen tegen mij om het gevaar te loopen zich tot een aanflui ting te maken voor den een of anderen deug niet, die met scherp maar onbarmhartig ver nuft met ons een loopje zou willen nemen, na dat wij onze lust den teugel hadden gevierd om onze krachten te beproeven aan de oplos sing van een geheimzinnig antiquarisch raadsel, dat ons tartend ujt onze tent lokt. Bovendien is het zeker niet geheel van den schijn van overmoedigheid vrij te pleiten, in dien wij ons aan de verklaring wagen van een opschrift met verdere omgeving, waaraah reeds beproefde kracht en scherpzinnig inge- nium zich heeft gewijd. Doch wanneer ik zeg. dat ik in dezen veel leering heb getrokken uit gesprekken met oudere vrienden, uit inlichtin gen van andere deskundigen, die reeds jaren lang van links en rechts gegevens over deze en aanverwante stof bijeenverzamelden, onder wier namen ik dien van den oud-archivaris den heer C. W. Bruinvis en van Mr. F. H. G. van der Hoeven, speciaal inzake het oud- Germaansche recht, in dit verband1 met bizon deze erkentelijkheid noem, dan wordt daarop zeker wel eenig ander licht geworpen. Aan het hoofd1 van dit opstel is reeds aan geduid aan welk opschrift hier door mij wordt ■gedacht. Aan dat tergende opschrift, dat ja ren en eeuwen met onze onwetendheid heeft gespot en dat ons, van het Waagplein ons in de richting van Pieterstraat en Koningsweg ons voortbewegend, op de algemeen aan Alk- maarders bekende historische plek van een voorgevelsteen reeds uit de verte toeroept: Blijt hier Opijnene regeer* en met sphinxachtige kwaadaardigheid van geslacht, op geslacht heeft gevraagd om den zin dezer mysterievolle woorden te ontraadse len. Een zekere E. M. D. heeft zijne aandacht aan dezen steen geschonken en reeds in het jaar 1851, al verscheidene tientallen jaw, voordat ondergetekende nog het levenslicht had aanschouwd, in den eersten Navorscher,. het befaamde „middel tot gedachtenwisseling en letterkundig verkeer tusschen allen, die iets weten, iets te vragen hebben of iets kunnen oplossen" een artikel geplaatst over dit uiterst moeilijke, maar belangwekkende ofiderwerp (bi. 126 t.a.p.) Toen bevond zich de steen noj in den muur, die het erf Omgeeft, Behoorende tot het merkwaardige Koning-Willemshuis. Laat mij even vrij wel in extenso iqogen her halen, wat in het genoemde artikel is gezegd. De schrijver begint erop te wijzen, dat het op schrift in Rotneinsche letters is opgesteld en dat het zeer moeilijk valt uit te maken tot welken regel de zwevende letter t behoort. Verder merkt hij op, dat boven de spreuk eens mans hand gedeeltelijk zichtbaar wordt, waarvan de duim recht uit en de twee voorste vingers naar beneden wijzen, terwijl de overi ge gesloten zijn; dat het grootste gedeelte van den steen wordt in beslag genomen door een wapen, thans beschilderd met een rood veld, waartegen oen ^eel kruis afsteekt, dat tusschen' de armen vier kleine kruizen van dezelfde kleur heeft; en dat de helm boven het wapen is versierd met twee van elkanderwij- kende pluimen, vervolgens dat de drie opene vakken hierdoor ontstaan, door zoo vele ko nijnen zijn ingenomefi. Ook wijst hij op de verklaringen, die van het opschrift gegeven te keer als een razende! De anderen kwamen op dat leven afen meer heb ik eigenlijk njet te vertellenZooals u zelf wel hoorde, toen u zooeven terugkwam, wisten wij eigenlijk niet, wat wij met den Duitscber zouden doen Tycho Brahe had heel rustig naar dit ver slag geluisterd, maar die hem van wat meer nabij kenden, wisten zeer goed, dat die oogetiaehljnlijke kalmte veel onheilspellender was, dan dal hij dadelijk verwoed en driftig was'uitgevaren. Hij trad eenige schreden na der op Raimarus toe, die nog steeds midden in het vertrek tegen de zuid aangeleund stond. Wat wilde u in mijn geschriften na gaan .Niets. Ze liegen!" Het antwoord klonk zoo trotsch en zelfbe wust, dat Tycho Brahe zich even bedacht Toen sprak hij ernstig en dreigende: „Zie toe, dat u zelf niet liegt!" „Uw assistent, die daar staat", Raimarus Ursus wees met spottend gebaar naar Peder Flemlose, „dient u met lofwaardigen ijver, Heer Jonker. Ik was alleen in het vertrek en ik zou wel heel weinig vervuld moeten zijn van mijn wetenschap, als ik niet zeer ver klaarbare belangstelling had gevoeld voor al die zeldzame dingen, die uw studeervertrek bevat, om die niet eens van wat dichterbij te bekijken. Maar ik heb mij geenszins vergre nen aan uw geschriften en heb niets opgete kend." „Laat hem maar eens te voorschijn komen met zijn perkamenten opschrijfboekje!" riep de kleine Olai Morsing. „Dan kunt u zien, of hij de waarheid spreekt, heer Jonker!" „Juist zoo; dat is een goede raad!" vielen velen bij. Raimarus Ursus liet zijn listige oogjes zijn. Eenigen zouden gelezen hebben,: „Blijft hier en steunt op mijne regeering". Aldus zou een der graven hebben gesproken, die geen voorstander van de kruisvaart was. Anderen zouden er de bedoeling in hebben gezien, als zou er staan: „Blijft hier, ver trouwt op één, -die regeert", welke woorden als spreuk zouden zijn gebezigd om de Ken- nemers te bemoedigen bij den last, dien zij ondervonden van de altijd weer op strooptocht uitgaande Westfriezen. Wederom een derde oplossing zou als volgt zijn voorgeslagen': „Blijft hier, Opijnen (thans als geslachts naam gebruikt) regeert", terwijl nog ten slot te naar voren wordt gebracht, dat een zeker genootschap het opschrift eenigen tijd voor dien tot punt van onderzoek heeft gemaakt en tot de gevolgtrekking is gekomen, dat de zin moest zijn als volgt: „Blijft hier, het zijn opijnene, opiniën d. w. d. z. slechts denkbeel den, die ginds heerschen." De inzender van het artikel voelt zich ech ter niet bevredigd en eindigt met de vraag of op grond van de gedurende den laatsten tijd zoozeer uitgebreide kennis der middeleeuwen en der middeleeuwsche taal in het bizonder niet een betere oplossing te geven zou zijn. Wat de oplossing van het bedoelde genoot schap betreft, dat echter niet nader wordt aangeduidl, zij herinnert aan een woord uit de Ideeën van Multatuli, waarin de volgende zinsnede voorkomt: „Neen, stelsels regeeren de wereld niet noch ook opiniën, zooals Ko ning Willem meende en beitelen liet in een steen te Alkmaar, die nog te zien is." Multa tuli gebruikt hier het opschrift bij wijze van rhetorische wending zonder ook maar in de verste verte te denken eenige oplossing te heb ben gegeven- of zelfs daarbij naar oplossing ie hébben gestreefd. De gegeven verklaring zelve heeft ook geen anderen grond dan slechts een rhetorisch letterspel, zonder eeni ge wetenschappelijke fundeering. Later, eveneens nog in den eersten jaar gang van Dé Navorscher heeft een, die zich Constanter noemt op bl. 230 nogmaals het opschrift ter sprake gebracht. Deze meent wel niet een volledige verklaring te hebben gevon den, maar dan toch eenige opmerkingen te kunnen maken-, in de hoop, dat anderen we derom het hunne zullen zeggen en het vermo gen om- achteT de waarheid te komen hier gaandeweg zal groeien, o. z. t. z. stellig ver vuld' van de oyertuiging-door Virgilius neder- eschreven :Viresaue acquirit eundo. Al gaan- e wint hij aan kracht, onder welk welspre kend motto het tijdschrift De Navorscher van den beginne af aan tot op dezen dag zijne merkwaardigheden in«den kring zijner be langstellenden brengt. De auteur merkt op, dat het afgebeelde wapenschild zeer duidelijk hét wapen van de Koningen van Jeruzalem voert. De kennelijke hoofdfiguren zijn er: „la erdx potencée d'or. cantonnée de quatre croisettes de même.: dat (rood) daarvoor in de plaats heeft gesteld om het geel beter te doen uitkomen. Verder verwon dert hij er zich over. dat de helm boven het wapen van het Koninkrijk Jeruzalem- geheel open en niet m£t een Koningskroon gedekt is en dat de helm met een vizier van waarschijn lijk vijf stijlen gesloten is, voorts over de drie van den een naar den ander gaan, daarop keerde hij de zakken van zijn mantel'om en loen den» borstzak van zijn buis, waarna hij zijn mouwen nog eens opsloeg, of hij daar mee te kennen wilde geven, dat hij het be wuste voorwerp niet aan zijn persoon veer borg kimt leder kieedlngstuk onderzoeken. dèt ik aan mijn lichaam draag", riep hij vol ergernis. „Misschien dat u mij dan toch wel gel o oven wilt! Maar er wordt natuurlijk legen mij saamgesmeed, omdat de jongelui hier bang zijn, dat ik ze in de schaduw zal stellen met mijn kennis!J' Een paar studenten lachten spottend, an dere keken weer dreigend, maar juist op dat oogenblik trad Erik Lange binnen en zijn stem trilde, terwijl hij tot Tycho Brahe sprak „Beste vriend, je zult toch, hoop ik, wel geloof, slaan aan de verzekeringen van mijn assistent? Hij heeft mij tot nog toe goed ge diend en daarom zou ik niet graag zien, dat hem hier eenig leed geschiedde. Als je het verlangt, dan wil ik borg voor hem staan." ,Ik geloof, dat je goed vertrouwen je nu toch leelijke parten zou spelen, beste Erik", antwoordde Jonker Tycho op wat spottende toon. „Maar dat dit zoo genoeg zij... Tycho Brahe keerde zich hierop tot Rai marus Ursus en sprak nog: „Als assistent van Heer Erik kunt u even eens hier gehuisvest worden, zoolang uw meester bij mij blijft. 'Maar, als u bedacht is op schurkenstreken, dan ikunf u er zeker van zijn, dat ik u door de honden het erf laat af jagen Wordt vervolgd.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1918 | | pagina 5