DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
Centrale Keuken.
No. 156
Honderd en twintigste Jaargang.
ZATERü
FEUILLETON.
Tycho Brahe
Deze Courant wordt eiken avond, behalve op Zon- en
Feestdagen, uitgegeven. Abonnementsprijs bij vooruitbetaling
per 8 maanden voor Alkmaar f 1.65, franco door het ge-
heele Rijk f 1.90.
Afzonderlijke en bewijsnummer# 5 Cents.
Per regel f 0.15. Bij groote contracten rabat. Groote
letters naar plaatsruimte.
Brieven franco aan d© N.Y. Boek- en Handelsdrukkerij
v h. HERMs. COSTER ZOON, Yoordam C 9.
6 JULI.
SPIJSLTJST.
Telefoonnummer 3.
Prijs der gewone Advertentiën
WOENSDAG 10' Juli 1918: Aardappelen
met Sla.
DONDERDAG 11 Juli: Aardappelen
met Bloemkool.
VRIJDAG 12 Juli: Aardappelen met Sla.
ZATERDAG 13 Jiuli: Aardappelen met
Worteltjes.
MAANDAG 15 Juli: Bruineboonensoep.
DINSDAG 16 Juli: wordt nader gepubli
ceerd.
Voor bruineboonensoep moet bon 36 wor
den ingeleverd.
De lokalen zijn van af Maandag 8 Juli
weer als voorbeen geopend van half twaalf
tot kalf één.
De Administrateur,
A. OSKAM.
Wenken voor Land- en
Tuinbouwers.
Een' derde ziekte, die eveneens tot deze
geroep behoort en die dezen zomer heel veel
in de aardappelen voorkomt, draagt den
naam van Rhizoetoniaziekte. Een bekend
kweeker van nieuwe aardappelvariëteiten, de
heer G. Veenhuizen te Sappemeer, doopte
haar met den naam ;,lakschurft". Een plant,
die door deze ziekte is aangetast, kali men
herkennen, doordat de twee helften der blaad
jes in den top naar elkaar* toegevouwen zijn.
riet overige gedeelte der plant behoudt in
den beginne zijn oorspronkelijk voorkomen,
doch wordt langzamerhand geel, terwijl men
de stengels gemakkelijk uit den grond kan
trekken. In de aksels der bladeren vormen
zich dikwijls knollen, waarop soms een paar
weinig ontwikkelde blaadjes voorkomen. Op
de ondergrondsche deelen kan men met be
hulp van een vergrootglas bruine draden
waarnemen, die als een spinrag over de op
pervlakte loopen. Omstreeks half Juli vindt
men bij den stengelvoet een vlies dat den
stengel als een manchet omgeeft. Op de knol
len komen bruine of zwarte stippen voor, die
veel op gestolde lakdruppels gelijken. Van dit
verschijnsel is de naam „lakschurft" voor
deze ziekte afkomstig. Van de gewone schurft-
vormen, die eveneen® bij aardappels veelvul
dig voorkomen, is deze gemakkelijk te onder
scheiden. Zoo'n bruinzwarte stippel van de
lakschurt laat zich met den nagel gemakkelijk
verwijderen terwijl de schil er ongeschonden
van onder te voorschijn komt. Met de andere
schurftvormen gaat dit niet zoo gemakkelijk
Sterk aangetaste planten geven1 een gerin
gen opbrengst. Wel is het aantal knollen dik
wijls vrij groot, doch de aardappels zijn
meestal klein van stuk. Zij zitten meestal bij
de oppervlakte van den grond en dicht bij
elkaar. Gemakkelijk zou men hierdoor er toe
kunnen komen, om.vap deze stoelen poteis te
houden, wat évenwei sterk is af te raden.
De ziekteverwekker blijft in den grond ach
ter, waardoor het onmogelijk is, om op door
deze ziekte aangetaste vefden twee jaren na
elkaar aardappelen te verbouwen.
Dat deze en meer andere ziekten juist dit
jaar zoo hevig optreden, komt natuurlijk niet,
Roman p't hel laatst der 16e eeuw, naar het
[Wuli van V1LHEIM OSTERGAAftD.
34)
Ze gingen nu voorbij vele meertjes en
vischvijvertjes, die Tycho Brahe meest alle
zelf-had laten aanleggen. Het was lang over
het middaguur, toen ze eindelijk het slot be
reikten en eerst nu viel het den heer Tycho
weer in, hoe hij zijn gasten in den steek ge
laten had.
„Ik zal mij er maar mee troosten, dat Re
der Flemlose ze wel op de beste wijzen on-
onderhouden zal hebben," sprak hij tot Erik
Lange „Die Oostenrijksche jonker, dien je
meegebracht hebt, is een goed mensch, al
bezit hij dan ook geen bijzondere geleerd
heid. Maar die andere, die zich Raimarus
Ursus noemt, trekt mij minder aanHoe ben
je zoo aan hem gekomen?"
„Op een reis, dien ik verleden jaar onder
nam, kwam ik door Ditmarsken. Hij bood
aan. om bij mij in dienst te treden en, daar
ik juist behoefte had aan een assistent, die
niet te hoog loon eischte, sloeg ik toe. Ik kan
niet zeggen, dat hij mij eenige reden tot
klagen heeft gegeven."
„Nu, ik hoop dat je in het vervolg van
tijd bij je uitspraak blijven kan," zei Tycho
Brahe droog. „Men moet een mensch ook
niet naar het uiterlijk bfeoordéelen."
Ze waren nu door den appelboomgaard
en den bloemtuin gegaan en zouden juist
over het ronddeel het slot weer betreden,
toen ze luide stemmen hoorden uit de bi
bliotheek, waarvan de ramen open stonden.
omdat het „nieuwe'' ziekten zijn. Ze zijn er
reeds lang geweest en ook wel waargenomen,
doch de schade werd door de hooge opbreng
sten minder gevoeld. In deze tijden van
mestschaarschte wordt de zaak evenwel an
ders. Natuurlijk worden de planten door min
der krachtige voedering gevoeliger voor scha
delijke invloeden, evenzoo goed als dat bij de
menschen het geval is. Dat is nu dubbel jam
mer, omdat niet alleen het geslacht met reu
zenschreden achteruit gaat, doch ook de op
brengst, terwijl we juist in dezen tijd zoo wei
nig mogelijk van den oogst kunnen missen.
Bestrijdingsmiddelen, die onder ieders be
reik liggen zijn: lo. voldoende afwisseling in
de vruchtopvolging; 2o. de cuHuurvoorwaar
den zoo gunstig mogelijk maken; 3o. alleen
pootgoed' nemen van velden, waarop Rhizoc-
tonia weinig of in het geheel niet voorkwam.
Eenigszins moeilijker uit' te voeren doet zeer
doeltreffend gebleken is de behandeling van
de poters met een sublimaatoplossing. Moei
lijker is deze bestrijding, omdat sublimaat op
dit oogenblik niet of slechts tegen hoogen
prijs te verkrijgen is, terwijl er aan het ge
bruik van deze stof gevaren zijn verbonden
wegens zijn zeer vergiftigende werkingvoor
al op de oogen kan het een nadeelige werking
uitoefenen, zoodat alleewvertrouwde personen
er mede mogen werken. Om de gunstige re
sultaten met deze ontsmetting verkregen, wil
ik toch de gebruiksaanwijzing even vermel
den. De behandeling moet plaats hebben na
het verzamelen der poters, en voor dat deze
naar de bewaarplaatsen worden vervoerd.
Bakjes of kistjes, waarin ze bewaard worden,
moeten met water en boender vooraf goed
schoon gemaakt worden.
Verder heeft men twee houten- vaten noodig
metalen vaten worden door de sublimaatop
lossing aangetast; men mag daarom de su
blimaatoplossing ook niet in zinken of gegal
vaniseerd vaatwerk gereed maken. In het
eene vat worden nu de ter behandelen poters
fedaan nadat deze vooraf goed van de. aam
langende grond zijn gezuiverd. Om ze goed
onder de vloeistof te krijgen rfioet men wat
meer vloeistof gereed maken, dan de hoeveel
heid poters bedraagt; heeft men b.v. 1 H.A.
Poters in het vat, dan moet men ruim een
l.L. sublimaatoplossing klaar maken. Giet
men deze oplossing op de aardappels, dan
staan deze er goed onder. Per L. water is
men 1 gram sublimaat noodig, per H.L. dus
100 gram of I ons. De aardappels blijven In
deze oplossing 1%; uur staan. Men neemt ze
er dan uit, laat ze opdrogen' en doet ze in de
bakjes.
Prof. Quanjer te Wageningen heeft een
proef op deze wijze genomen1 op drie verschil
lende grondstukken.
Op niet bemest land, d.i. land, waarop in
jaren geen aardappelen; waren geteeld kwa
men van niet met sublimaat «behandelde po
ters 16 proc. zwaar aangetaste; 10 proc.
zwak aangetaste en 58 proc. gezonde knol
len; de resteerende 16 proc. waren aangetast
door „de" aardappelziekte.
.Voor met sublimaat behandelde poters wa
ren de opbrengstcijfers respectievelijk, 0, 0,
89 en 11 proc. Zwaar en zwak aangetaste
kwamen dus niet'voor, terwijl een veel kleiner
procent door de aardappelziekte, waren aan
getast. Voorwaar een schitterend resultaat.
Deze proeven zullen op den schooltuin te
Alkmaar worden herhaald en'de uitkomsten
„Stop hem In het gevangenhok, tot onze
jonker terug is!" riep er een. „Het is een
schurk en bedrieger, die niet beter ver
dient!"
„Jaag hem de poort uit, op staanden voet!
Niemand die naar hem vragen zal!" klonk
een andere stem. „Bij de Molenbeek ligt wel
een bootje waarmee we hein hier van het
eiland kunnen wegvoeren. Dan zullen we
hem allemaal uitgeleide doen tot aan het
strand."
„Neen, zeker niets, antwoordde toen weer
degene, die 't eerst gesproken had. Onze
jonker moet zelf uitspraak doen in deze
zaak."
Tycho Brahe had zijn schreden verhaast
en hij stond in de deur van de bibliotheekka
mer. Zijn leerlingen en assisten waren daar
allen bijeen en spraken op luiden, veront-
gend naar Raimarus Ursus wezen, die te
gen' de zuil, midden in het vertrek geleund
stond. Die wierp zijn tegenstanders een Mik
vol haat toe, zonder echter iets te ant\(ÉPr-
den op al hun bedreigingen. Vol trots scheen
hij te wachten op wat er komen zou.
„Hoe is alles zoo in opstand?" riep Ty
cho Brahe, nam zijn sitok, die in een hoek
van het vertrek stond, en stampte heftig daar
mee op den grond. „Wat is er gebeurd sinds
ik weg was?"
„Olai Morsing, Peder Flemlose en nog een
paar andere van de jonge studenten wildfen
allen tegelijk den samenloop verklaren en) de
jonker moest nu weer eens heftig op den
grond stampen, om ze allen tot rede te bren
gen.
„Voor den drommel!Toch maar één
tegelijk! Jij, Peder Flemlose, vertel jij nu
eens uit aller naam, heb jullie 't te kwaad
met den vreemden kerel, die-je daar zoo on
betamelijk staat aan te staren?"
hoop ik te gelegener tijd mede te deelen. Voor
belanghebbenden, die aan bovenstaande in
lichtingen niet genoeg hebben, zijn aldaar
meerdere te verkrijgen.
Tevens kan ik mededeel-en, dat bij den; Rijks-
tuinbouwieeraar te Alkmaar het voornemen
bestaat, in den- as. winter zich beschikbaar te
stellen, lezingen voor deze ziekten te houden,
terwijl in den loop van den zomer materiaal
wordt verzameld en vervaardigd, om bij die
gelegenheid het gesproken woord nader toe
te lichten. Op de aanstaande landbouwten
toonstellingen te Heiloo en'te Alkmaar hopen
we tevens iets van dat materiaal te kunnen
laten zien.
Aan de kweekers, groot en) klein, nu verder
de taak, allen hen ten dienste staande midde
len aan te wenden, om den ondergang van
onze goede aardappelsoorten verder f.e voor
komen. Van veel belang zal het daarbij zijn,
zoo spoedig mogelijk commissies in te stellen,
die zich zullen belasten met het keuren van
gewassen' te velde opdat zoo veel mogelijk al
leen van gezonde velden afkomstige poters
voor de voortkweeking zullen worden' ge
bruikt.
Oe beteekenis van hat
opschrift en de voorstellingen
in den steen aan den voor
gevel van het voormalige
Koning Willemshuis.
Van een vroege rep archivaris van Maas
tricht, den heer Habets, wordt verteld, dat
hij een grappenmaker was en er soms genoe
gen in vond om collega's en onderzoekers
bij den neus te nemen. Zoo wordt verhaald,
dat een zekere Schmeits te Maastricht op on
derzoek uit was. De heer Habets nu grifte
op een ouden steen met dé noodige krullen
en geheimzinnige figuren en verdere obscuri
teiten, pm de zaak nog meer te ontwikkelen,
de letters H. h. S. b. en mem zegt, dat de
heer Schmeits diem steem tusschen allerlei
rommel, die het veld vam zijn onderzoek
vormde, zeer verblijd vond, waar hij door
den ondeugenden archivaris tersluiks was
tusschengevoegd. Allerlei vernuftige onder
stellingen werden gemaakt, tot groot ver
maak van den heer Habets, totdat deze zijn
geheim als wijlen dé patriarchenzoon Jozef
eindelijk onthulde en aan den heer Schmeits
mededeelde, dat de afkorting niets anders
beteekende dan:
Habets heeft Schmeits bedrógen.
Wij. zouden deze anecdote door tal van an
dere kunnen laten volgen, maar willen ons
reeds in onze inleiding niet in téveel hors
d'oeuvre verheugen, dat mogelijk bovendien
wie zal het zeggen? - schande zou kun
nen stapelen op ons eigen hoofd.
Een onzer letterkundigen heeft ook ergens
den spot gedreven met die oudheidvorschers,
die in hun zucht om alles te verklaren, wat
ook maar eenigszins den stempel schijnt te
dragen van uit een min of meer grijs verleden
tot ons te zijn gekomen tot de meest absurde
en verwegliggendê gevolgtrekkingen zich la
ten verleiden, terwijl de waarjieid soms zoo
nuchter en voor de hand liggend is.
En als men het bijtend sarcasme van zulk
een welversneden pen eenmaal heeft gevoeld,
ligt zeker wel eenige aarzeling voor ae hand
„Strenge heer Jonker." hernam, Peder,
„wij weten, hoezeer u altijd in toorn ont
stoken is, als Iemand het durft ondernemen,
om een nieuwsgierigen blik te werpen iu uw
geschriften en cianteekenlngentenminste als
u zelf niet tegenwoordig is, of er uw vergun
ning voor gegeven hebt. En we meenden, dat
wat u uw eigen discipelen uiet toestondt,
dat kwam dan ook nog veel minder te pas
voor een vreemde, die bovendien op die ma
nier wel schandelijk misbruik maakte van de
genoten gastvrijheid, terwijl Jrij zijn neus
stak in dingen, die hem niet aangaan I"
„Daar heb je gelijk in." Tycho Brahe be
schouwde Raimarus met vernietigenden blik,
en vroeg toen verder aan zijn leerling: „Wat
heb je nog meer te vertellen?"
„Zóó is het gegaan," antwoordde Flemlo
se. „Toen ik uw gasten de observatoria
rondgeleid had, en' nog niet teruggeko
men was, wilde de vreemde jonker eens den
bloementuin en de wallen langs gaan en uw
dochtertje Magdalena vergezelde hem op zijn
wandeling. Ik keerde weer tot mijn werk te
rug en Heer Erik Lange was ook zijn eigen
weg gegaan. We meenden, dat we Meester
Raimarus Ursus wel aan zijn lot konden
overlaten. Even later wilde ik u in de bibli
otheek opzoeken, want ik dacht, dat u in
dien tusschentijd wel thuis gekomen zoudt
zijn; maar toen ik hier-binnentrad, vond ik
Meester Raimarus over uw schrijftafel gebo
gen staan, en zóózeer verdiept was hij in
hetgeen hij daar las. dat hij mijn komst niet
eens bemerkt had. Hij snuffelde een van uw
geschriften na, die u nog niet in druk gege
ven heeft, en tegelijk teekende hij 't een en
ander op, in een klein perkamenten boekje,
dat hij in de hand hield. Dat leek me be
denkelijk en ik pakte hem bij den kraag, maar
hij worstelde zich los en ging toen tegen mij
om het gevaar te loopen zich tot een aanflui
ting te maken voor den een of anderen deug
niet, die met scherp maar onbarmhartig ver
nuft met ons een loopje zou willen nemen, na
dat wij onze lust den teugel hadden gevierd
om onze krachten te beproeven aan de oplos
sing van een geheimzinnig antiquarisch
raadsel, dat ons tartend ujt onze tent lokt.
Bovendien is het zeker niet geheel van den
schijn van overmoedigheid vrij te pleiten, in
dien wij ons aan de verklaring wagen van
een opschrift met verdere omgeving, waaraah
reeds beproefde kracht en scherpzinnig inge-
nium zich heeft gewijd. Doch wanneer ik zeg.
dat ik in dezen veel leering heb getrokken uit
gesprekken met oudere vrienden, uit inlichtin
gen van andere deskundigen, die reeds jaren
lang van links en rechts gegevens over deze
en aanverwante stof bijeenverzamelden, onder
wier namen ik dien van den oud-archivaris
den heer C. W. Bruinvis en van Mr. F. H. G.
van der Hoeven, speciaal inzake het oud-
Germaansche recht, in dit verband1 met bizon
deze erkentelijkheid noem, dan wordt daarop
zeker wel eenig ander licht geworpen.
Aan het hoofd1 van dit opstel is reeds aan
geduid aan welk opschrift hier door mij wordt
■gedacht. Aan dat tergende opschrift, dat ja
ren en eeuwen met onze onwetendheid heeft
gespot en dat ons, van het Waagplein ons in
de richting van Pieterstraat en Koningsweg
ons voortbewegend, op de algemeen aan Alk-
maarders bekende historische plek van een
voorgevelsteen reeds uit de verte toeroept:
Blijt hier
Opijnene regeer*
en met sphinxachtige kwaadaardigheid van
geslacht, op geslacht heeft gevraagd om den
zin dezer mysterievolle woorden te ontraadse
len.
Een zekere E. M. D. heeft zijne aandacht
aan dezen steen geschonken en reeds in het
jaar 1851, al verscheidene tientallen jaw,
voordat ondergetekende nog het levenslicht
had aanschouwd, in den eersten Navorscher,.
het befaamde „middel tot gedachtenwisseling
en letterkundig verkeer tusschen allen, die iets
weten, iets te vragen hebben of iets kunnen
oplossen" een artikel geplaatst over dit uiterst
moeilijke, maar belangwekkende ofiderwerp
(bi. 126 t.a.p.) Toen bevond zich de steen noj
in den muur, die het erf Omgeeft, Behoorende
tot het merkwaardige Koning-Willemshuis.
Laat mij even vrij wel in extenso iqogen her
halen, wat in het genoemde artikel is gezegd.
De schrijver begint erop te wijzen, dat het op
schrift in Rotneinsche letters is opgesteld en
dat het zeer moeilijk valt uit te maken tot
welken regel de zwevende letter t behoort.
Verder merkt hij op, dat boven de spreuk
eens mans hand gedeeltelijk zichtbaar wordt,
waarvan de duim recht uit en de twee voorste
vingers naar beneden wijzen, terwijl de overi
ge gesloten zijn; dat het grootste gedeelte
van den steen wordt in beslag genomen door
een wapen, thans beschilderd met een rood
veld, waartegen oen ^eel kruis afsteekt, dat
tusschen' de armen vier kleine kruizen van
dezelfde kleur heeft; en dat de helm boven het
wapen is versierd met twee van elkanderwij-
kende pluimen, vervolgens dat de drie opene
vakken hierdoor ontstaan, door zoo vele ko
nijnen zijn ingenomefi. Ook wijst hij op de
verklaringen, die van het opschrift gegeven
te keer als een razende! De anderen kwamen
op dat leven afen meer heb ik eigenlijk
njet te vertellenZooals u zelf wel
hoorde, toen u zooeven terugkwam, wisten
wij eigenlijk niet, wat wij met den Duitscber
zouden doen
Tycho Brahe had heel rustig naar dit ver
slag geluisterd, maar die hem van wat meer
nabij kenden, wisten zeer goed, dat die
oogetiaehljnlijke kalmte veel onheilspellender
was, dan dal hij dadelijk verwoed en driftig
was'uitgevaren. Hij trad eenige schreden na
der op Raimarus toe, die nog steeds midden
in het vertrek tegen de zuid aangeleund
stond.
Wat wilde u in mijn geschriften na
gaan
.Niets. Ze liegen!"
Het antwoord klonk zoo trotsch en zelfbe
wust, dat Tycho Brahe zich even bedacht
Toen sprak hij ernstig en dreigende:
„Zie toe, dat u zelf niet liegt!"
„Uw assistent, die daar staat", Raimarus
Ursus wees met spottend gebaar naar Peder
Flemlose, „dient u met lofwaardigen ijver,
Heer Jonker. Ik was alleen in het vertrek en
ik zou wel heel weinig vervuld moeten zijn
van mijn wetenschap, als ik niet zeer ver
klaarbare belangstelling had gevoeld voor al
die zeldzame dingen, die uw studeervertrek
bevat, om die niet eens van wat dichterbij te
bekijken. Maar ik heb mij geenszins vergre
nen aan uw geschriften en heb niets opgete
kend."
„Laat hem maar eens te voorschijn komen
met zijn perkamenten opschrijfboekje!" riep
de kleine Olai Morsing. „Dan kunt u zien,
of hij de waarheid spreekt, heer Jonker!"
„Juist zoo; dat is een goede raad!" vielen
velen bij.
Raimarus Ursus liet zijn listige oogjes
zijn. Eenigen zouden gelezen hebben,:
„Blijft hier en steunt op mijne regeering".
Aldus zou een der graven hebben gesproken,
die geen voorstander van de kruisvaart was.
Anderen zouden er de bedoeling in hebben
gezien, als zou er staan: „Blijft hier, ver
trouwt op één, -die regeert", welke woorden
als spreuk zouden zijn gebezigd om de Ken-
nemers te bemoedigen bij den last, dien zij
ondervonden van de altijd weer op strooptocht
uitgaande Westfriezen. Wederom een derde
oplossing zou als volgt zijn voorgeslagen':
„Blijft hier, Opijnen (thans als geslachts
naam gebruikt) regeert", terwijl nog ten slot
te naar voren wordt gebracht, dat een zeker
genootschap het opschrift eenigen tijd voor
dien tot punt van onderzoek heeft gemaakt en
tot de gevolgtrekking is gekomen, dat de zin
moest zijn als volgt: „Blijft hier, het zijn
opijnene, opiniën d. w. d. z. slechts denkbeel
den, die ginds heerschen."
De inzender van het artikel voelt zich ech
ter niet bevredigd en eindigt met de vraag of
op grond van de gedurende den laatsten tijd
zoozeer uitgebreide kennis der middeleeuwen
en der middeleeuwsche taal in het bizonder
niet een betere oplossing te geven zou zijn.
Wat de oplossing van het bedoelde genoot
schap betreft, dat echter niet nader wordt
aangeduidl, zij herinnert aan een woord uit
de Ideeën van Multatuli, waarin de volgende
zinsnede voorkomt: „Neen, stelsels regeeren
de wereld niet noch ook opiniën, zooals Ko
ning Willem meende en beitelen liet in een
steen te Alkmaar, die nog te zien is." Multa
tuli gebruikt hier het opschrift bij wijze van
rhetorische wending zonder ook maar in de
verste verte te denken eenige oplossing te heb
ben gegeven- of zelfs daarbij naar oplossing
ie hébben gestreefd. De gegeven verklaring
zelve heeft ook geen anderen grond dan
slechts een rhetorisch letterspel, zonder eeni
ge wetenschappelijke fundeering.
Later, eveneens nog in den eersten jaar
gang van Dé Navorscher heeft een, die zich
Constanter noemt op bl. 230 nogmaals het
opschrift ter sprake gebracht. Deze meent wel
niet een volledige verklaring te hebben gevon
den, maar dan toch eenige opmerkingen te
kunnen maken-, in de hoop, dat anderen we
derom het hunne zullen zeggen en het vermo
gen om- achteT de waarheid te komen hier
gaandeweg zal groeien, o. z. t. z. stellig ver
vuld' van de oyertuiging-door Virgilius neder-
eschreven :Viresaue acquirit eundo. Al gaan-
e wint hij aan kracht, onder welk welspre
kend motto het tijdschrift De Navorscher van
den beginne af aan tot op dezen dag zijne
merkwaardigheden in«den kring zijner be
langstellenden brengt.
De auteur merkt op, dat het afgebeelde
wapenschild zeer duidelijk hét wapen van de
Koningen van Jeruzalem voert. De kennelijke
hoofdfiguren zijn er: „la erdx potencée d'or.
cantonnée de quatre croisettes de même.:
dat
(rood)
daarvoor in de plaats heeft gesteld om het
geel beter te doen uitkomen. Verder verwon
dert hij er zich over. dat de helm boven het
wapen van het Koninkrijk Jeruzalem- geheel
open en niet m£t een Koningskroon gedekt is
en dat de helm met een vizier van waarschijn
lijk vijf stijlen gesloten is, voorts over de drie
van den een naar den ander gaan, daarop
keerde hij de zakken van zijn mantel'om en
loen den» borstzak van zijn buis, waarna hij
zijn mouwen nog eens opsloeg, of hij daar
mee te kennen wilde geven, dat hij het be
wuste voorwerp niet aan zijn persoon veer
borg
kimt leder kieedlngstuk onderzoeken.
dèt ik aan mijn lichaam draag", riep hij vol
ergernis. „Misschien dat u mij dan toch
wel gel o oven wilt! Maar er wordt natuurlijk
legen mij saamgesmeed, omdat de jongelui
hier bang zijn, dat ik ze in de schaduw zal
stellen met mijn kennis!J'
Een paar studenten lachten spottend, an
dere keken weer dreigend, maar juist op dat
oogenblik trad Erik Lange binnen en zijn
stem trilde, terwijl hij tot Tycho Brahe
sprak
„Beste vriend, je zult toch, hoop ik, wel
geloof, slaan aan de verzekeringen van mijn
assistent? Hij heeft mij tot nog toe goed ge
diend en daarom zou ik niet graag zien, dat
hem hier eenig leed geschiedde. Als je het
verlangt, dan wil ik borg voor hem staan."
,Ik geloof, dat je goed vertrouwen je nu
toch leelijke parten zou spelen, beste Erik",
antwoordde Jonker Tycho op wat spottende
toon. „Maar dat dit zoo genoeg zij...
Tycho Brahe keerde zich hierop tot Rai
marus Ursus en sprak nog:
„Als assistent van Heer Erik kunt u even
eens hier gehuisvest worden, zoolang uw
meester bij mij blijft. 'Maar, als u bedacht is
op schurkenstreken, dan ikunf u er zeker van
zijn, dat ik u door de honden het erf laat af
jagen
Wordt vervolgd.