De BrandstoIIencommissle Alkmaar Niet te koop. FEUILLETON. ÜODüBrd Een bd Twinsttgste Jaargang. Woensdag 4 Juni. Ingezonden Stukken. gV -u De Brandstoffen-Commissie te Alkmaar stelt beschikbaar op de bons 1, 2, 3 en 4 der witte minimumrantsoenkaart, ieder een een heid brandstof, welke voorloopig naar eigen keuze kan bestaan uit Belgische Anthraciet en Eierkolen of Gascokes. Bestellingen gelieve men schrifteuj,t doen aan den Vereenigden-Brandatoffenhan- del, KONINGSTRAAT 6. De maximumprijzen zijn als volgt. Belgische Anthraciet per eenheid afge- Belgdsci* Anthraciet per eenheid thuisbe- Belgische Eierkolen per eenheid afgehaald Belgische Eierkolen per eenheid thuisbe- ""ficokiV Hfafgehaald 2.10. Gascokes per H.L. thuis bezorgd ƒ2 2Q. féén eenheid Onscnkes bcstnst uit 2 H.L»t Namens de Brandstoffen-Commissie, J. H. JACOBSE. Dir.-Administrateur. De Brandstoffen-Commissie te Alkmaar verzoekt opgaaf van de namen en adressen, der kamerbewoners, met vermelding der na- neu en brandstoffennummers der kamerver huurders. Namens de Brandstoffen-Commissie, J. H. JACOBSE. Dir.-Administrateur. (Batten verantwoordetijthetd van d» Redactie Pt opname in dexe rubriek bewijst geenszins, dat de Redactie er nude instemt.) BIOSCOOP-COMMISSIE Aan den Heer Hoofdredacteur van de Alkmaarsche Courant, alher, Mijnheer de Redacteur. Wanneer ik tot de trouwe bioseoopbezoe kers behoorde en als gevolg daarvan mijn imaak voor prikkelende en sensatiewekkende gebeurtenissen meer ontwikkeld was, dan zou ik mij' wellicht bitter teleurgesteld ge voeld hebben, dat in „Ons Blad'T van den 27en Mei ge enverslag stond van de algemeen ie aandacht trekkende Rechtszaak betreffende de brandstichting in het Oude Mannen- en 'Vrouwenhuis; ik wil eerlijk erkennen, ik heb dat niet gemist, noch minder er met belang stelling naar gezocht. Maar wel wil ik erkennen, dat ik het zeer begrijpelijk vond, dat er een protest in stond tegen uw artikel „Uit den Gemeenteraad" van den 24en Mei, en wel tegen uw beschouwing in betrekking tot de instelling eener Bios coop-commissie, welke inderdaad spottend en stuitend was voor allen die er van overtuigd zijn, dat er een Bioscoopgevaar bestaat burgemeester Tellegen noemt het een bios- oopkwaad dat bestreden moet worden, sneer bizonder stuitend voor uwe Katholieke czers, omdat u op kwetsende wijze schreeft over wat ons dierbaar en heilig is. Het zij mij vergund dit te mogen aantoonen, ?;1 moet ik daarvoor, ter wille van de zaak waarom het gaat, nog al over eenige plaats ruimte beschikken. Dat het spottend spreken over wat u „de zedelijkheidscommissie" noemt, onaangenaam moest zijrl voor hen die de instelling dier commissie noodig oordeelden, moge blijken uit het vrijwel algemeene oordeel over de noodzakelijkheid van dit instituut. Met tal van voorbeelden kan ik dit aantoo nen laat ik er slechts enkelen noemen En 4an verwijs ik naar hetgeen daaromtrent te lezen valt in „Gemeentebelangen" Np. 24 van 15 Augustus van het jaar 1917. Het is eene hebben vmwdeatagwi tegwi prostitutie ea 'v»- gea tal van andere maatschappelijke uitwas sen Tegen zedelijke verwildering, die het ge volg is van verderflijke films, heeft de jeugd te harer bescherming en ter beveiliging der maatschappij wetten noodig. De schrijver is de in onderwijskringen wel bekende heer Frits van Raalte en zal zeker wel niet door u als „onbevoegd" worden ge- n°DedDuitsche geleerde Dr. Karl Brunner (ik weet niet of het een geestelijke is. maar voor mij is hij daarom niet tot oordeelen onge schikt), schrijft: „In heel de Kuituurgeschie denis is geen enkel verschijnsel aan te wijzen, dat in de .verste verte met de bioscoop kan worden vergeleken, wat betreft zijn diep in grijpende werking op de massa's en voorai op de jeugd. Gewetenloos viert liet meest krasse egoïsme zijn triumf over elke ideale wereldbeschouwing, over smaak en fatsoeu, over zedelijkheid, rechtsorde eu zorg voor volkswelvaart. Het meest (dua niet alleen) wordt bedreigd de zoo licht ontvlambare half rijpe jeugd." Vraagt zulk een oordeel niet, dat leder fat soenlijk mensch toezicht op bioscoopvoorstel lingen moet toejuichen? Laat ik in herinnering brengen, hoe in 1914 tal van vereenigingen van verschillende rich ting zich per adres wendden tot B. en W. van Den Haag, om toezicht op de bioscopen en liet volgende aanhalen uit de Memorie van Toelichting op hun adres: „Hei bioscoopge vaar begint iatusschen meer en meer dreigend te worden; rapporten en tti«vledeeliage i van ambtenaren der Kinderwetten en1 van best ders van „Pro Juventute" bewijzen, dat door kinderen zelfs misdrijven worden gepleegd, welke mede moeten worden toegeschreven aan het bioscoopbezoek." Vraagt dat geen toezicht? Zoo zou ik met een overgroot aantal aan halingen van gezaghebbende personen van allerlei richting kunnen aantoonen dat bios cooptoezieht eisch des iijds is, maar ik moet mij beperken, daarom wil ik besluiten met hetgeen in 1912 de Pruisische Minister van Eercdienst deed schrijven aan alle gemeente besturen, n.l.: dat „het bioscoopbezoek leidt tot geldverspilling en een ernstig gevaar voor lichaam en geest der kinderen doet vreezen." Hij wijst er op dat vele voorstellingen de zinnen prikkelen, de fantasie ongunstig beïn vloeden, even vergiftigend werken als sensa >graph óm, vcrvdslt óm «snling, z$ di naties;"stroomen van werkelijke zegen gaan van haar uit, maar des Ie meer is het dnjven te veroordeelen van hen, die zonder ergens acht op te slaan, onder den dekmantel der kunst, speculeeren op de laagste hartstochten. Het is een uitwas van onzen modernen tijd; die de kunst hooger stelt dan de zedelijkheid. Er moet worden gebrokgn met het vooroor deel, dat eene zedelijk bedenkelijke voorstel ling door hef voorname, kunstzinnige kun -.ugui ompilatie uit verschillende bladen, van al- .srlei richting dit het bioscoopgevaar be trijden en aldus eindigt: „Het publiek (dus -«iet alleen kinderen) vraagt om sensatie, naar juist daarom moet de overheid als op voeder optreden en maatregelen nemen tegen invloeden, die noodlottig moeten werken op het volkskarakter, zooals ze dat deed tegen „nder kwaad. We hebben een drankwet, we 10) „U spreekt, alsof alle andere vrouwen in ongerechtigheid gedompeld waren" zei hij, roolijk over haar heftigheid. „Dat zijn wij ook vergelijkenderwijs ge- proken. Feitelijk zijn de mees ten van ons er ger we zijn goed noch slecht, ver van ons .'igen bat." „Wat komt het er op aan, zoolang het cric- ®t is?" z'ei hij hartelijk. „Cricket? O, ik begrijp wat u bedoelt." zei- de zij, tot haar strakke houding wederkee- rend. „U denkt dat ik ontevreden ben, omdat ik niet altijd mijn eigen zin kan doen. Integen deel, ik mag doen, wat ik maar wil. Map de enschen spelen niet altijd cricket." „Ik zou denken dat dr. Kenwyn altijd speel-1 de, zei hij. daar hij een reden meende ge- mden te nebben voor haar heftige vriend schap voor juffrouw Kenwyn. Zij zag hem -mei aan. „Ik ben blij, dat u dat denkt", zei zij, met neer warmte dan zij tevoren getoond had; dat doet hij ook; ofschoon men er hem ge woonlijk niet dankbaar voor is." „Mijn vrienden Blanchard houden heel «cel van hem." „Ja", zei-ze, ofschoon niet van harte; „o, «k bedoel niet dat iedereen dom is. Het spijt ja ill tioneele en pomographische lectuur en dit aan het adres van hen die van de bioscoop een gunstigen invloed verwachten van d ontwikkeling des geestes op kunstgebied „het acsthehsch ggvofcl van de jeugd (en ai van de jeugd alleen) wordt op deze wijze be dorven de geest wordt gewend aan sterke, opwindende indrukken en „het genot der kal me beschouwing van goede kunstproducten gaat verloren." Uit een en ander blijkt wel duidelijk, dat bioscooptoezicht niet alleen gpwenscht is voor kinderen, maar dat er gewaakt moe! worden, dat die vertooningen geen afbreuk doen aan de goede zeden en dat ieder pogen om dat doel te bereiken, de medewerking van ieder weldenkende moest hebben, zeker niet in een bespottelijk daglicht moest worden gesteld. Maar het schijnt u gehinderd te hebben, M d. R„ dat de Alkmaarsche Raad eenparig tot de instelling eener Bioscoopcommissie beslo ten heeft, naar aanleiding van hetgeen is voorgevallen in betrekking tot de opvoering alhier van de beruchte film „Reinheid" en ook mij doet het eveneens leed, dat dit de a/in leiding moest zijn, al zal ons motief wel niet hetzelfde zijn. Ik heb mij destijds van Inmenging ter zake onthouden, rnaar nu deze zaak opnieuw 's aangeroerd, wil ik gaarne van de gelegenheid gebruik maken om als mijne meening te ui ten, dat die film wel het best illustreerde wat ik eens over bioscoopvertooningen las, n.!., dat wat men op het tooneel niet durft te y?r- toonen, helaas zijn weg tot het volk vindt door de film. Ik geloof niet, dat er éên bur gemeester in ons Tand vergunning zou durven geven tot de opvoering van een tooneelstuk, waarin actrices zoo schaamteloos zouden op treden als zij daar cinematographiechwer den opgevoerd, en wat op het tooneel niet passend is, is m. i. ook niet passend in de bi oscoop, al tracht men dit ook goed te maken door het tot kunst te verklaren. Dergelijke vertooningen hebben m. i. met ware kunst niets uit te staan. Terecht schrijft Dr. Alois Wurm in zijn brochure: „Moral und Bildcnde Kunst": „Kunst kan niet hoog genoeg geschat wor- „Is hij niet getrouwd?" vroeg hij. „O neen", zeide zij, met een verbaasde openhartigheid, die hem geheel overtuigde, dat hij ongelijk had gehad met een verborgen reden voor haar vriendschap voor juffrouw Kenwyn te vermoeden. „Ik geloof niet, dat hij ooit zal trouwen. Hij zegt, dat een dok ter, evenmin als een priester, behoort te trou- me, dat de Kcn&yns van avond niet ko men", voegde zij er bij. „Hij heeft het zeer druk men kan niet rekenen op hem en I )ölly wil niet zonder hem uitgaan." Kenwyn's laat komen op den vorigen avond zeide hem, dat dit niet geheel waar was en hij begreep, dat de uitlegging iedere jedachte moest wegnemen, dat de Kenyn'a niet wilden komen. wen. Zij «werden gestoord door de nadering van Rosewarne. „Ik ben bang. dat u mijn dochter niet bele zen zult vinden", zeide hij, toen hij bij hen kwam. Maydenstone begon te voelen, dat. wat hij het meest vervelende van Rosewarne vond, zijn hardnekkigheid was om te praten over 'i werk van de persoon met wieu hij sprak. Dat had hem zeker geholpen, om te slagen, maar het was geen aangename maatschappelijke ge woonte. „Esther is een echt uithuizig meisje", ging Rosewarne voort; „het spijt haar altijd dat zij geen man is." Er klonk iets gevoeligs in den toon van de laatste woqrden, en Maydenstone bedacht, dat het voor een man van Roscwarne's eer zucht een groote teleurstelling moest zijn, geen zoon te hebben, die zijn naam en su<x--s, kon erven. Maar hij vond, dat een man, die een dochter als Esther had, weinig medelij den verdiende. „Het daglicht is noodig om te kunnen zien waar mijn dochter werkt", zei Rosewarne. „Zij haalt me bijna een hoofdtuinman uit Ge lukkig wil ze niets te maken hebben met kas planten en dus wordt de waardigheid van mijn tuinman Cownn gered. We schieten met ons drieën nogal goed op, met alleen een beetje gezond verschil van meeuing. Evenals de meeste deskundigen is Cowan geste'd op bedden met mooie bloemen: ik ben meer voor leibloemen en een ouderwetschen tuin, terwijl Esther's stokpaardje is, randen, me* nen het karakter van zedelijke vlekkeloosheid verkrijgt. Hierin ligt eene verkeerde opvat ting van de menschelijke natuur ten grond slag, „de aarde is geen paradijstuin meer en de mensch geen wezen zonder begeerlijk heid." Op dergelijke voorstellingen past m. i wat ik onlangs las: „het is geen kunst, maar slechts de schim er van, al tooit het zich ook in pralende gewaden, in den mantel eener be- driegelijke pracht". Maai hoezeer ik dan ook betreur, dat de opvoering dier film aanleiding gaf tot de in stelling eener Bioscoopcommissie, evenzeer hoop ik, dat deze, eenmaal aangesteld, haai taak ernstig zal opvatten en dan behoeven wij toch waarlijk niet te vreezen voor „oüderwet- sche degelijkheid',', want op het gebied - van goede zeden bestaat geen ouderwctsch. wat in het verleden goed was, is nog goed, zoo als kwaad in het verleden nu nog kwaad is, tenzij men de stelling huldigt, dat goed en kwaad afhangt van de heerschende meening, Wat nu uw vrees betreft, dat de „zedelijk- heidscomtnissie" zoo zal worden samenge steld, dat wij voortaan in onze bioscoopthea ters slechts beelden uit het kloosterleven, pas siespelen en episodes uit de visd< rmndsdie g< schiftten is to genie? zulle r gen mij dunkt, M. d. R„ u kunt daaromtrent wel ge- ru«d zijn, want de taak der Bioscoopcommis sie zal niet zijn het aanwijzen van ouderwer pen, maar alleen liet voorgelegde programma te keuren op al of niet toelaatbaarheid. Intusschen zou het inderdaad wel wensche- lijk zijn, wanneer de Bioscoopondernemers in de gelegenheid waren af en toe eens beelden uit het kloosterleven te projecteeren. Ieder algemeen ontwikkeld man, die van het kloos terleven wat meer weet dan men er in som mige obscure romans van kan lézen, zou het uit een cultu.''el-historisch oogpunt slechts kunnen toejuichen, Zoo lees ik in Hofdijk's „Ons Voorge slacht" in betrekking tot de kloosters, hot volgende citaat van Reichcnsperger'sin- gerzeige auf dern Gebiete der Kirchliche Kunst"„De oprichting dier orden wa» een werk in den gcèstvdes tijds en voldeed aan eene behoefte van dien tijd Nu t ten onrecht* is er van haar gezegdGelijk zij ecnerzijds de menschen aan den Hemel trachten dienstbaar te maken, wisten Tij ook aan de andere zijd- de aarde den menschen te onderwerpen. Al de in het vervolg zoo bloeiend geworden Ab dijen en kloosters groeiden op uit den boden dés arbeids, der verzaking der opoffering; al het groote en edele hechtte zich aan haar, evenals aan punten van .kristallisati vast. 1 onafzienbare massa's kunstwerken, de verhe ven wetenschappelijke inrichtingen, de welda dige stichtingen ten behoeve van else men schelijke ellende, kortom alles wat zij te voor schijn brachten, boesterden en verpleegden, legt daarvan een onweüersprekHijke getuige nis af. Geen reiziger, geen noodlijdende werd van de kloosterpoort weg gewezen. Het woord der H. Schrift: ,,Wm zich den armen ontfermt, leent met woeker aau den Heer en Hij zal het hem wedervergelden", werd aan de meeste, kloosters reed» bier bewaarheid Om zich van die waarheid nog meer te overtuigen, leze men o. m Moll's Kerkelijk.:* Geschiedenis, men bestudeere eens de ge schiedenis onzer oude Abdijen, bijv. die van Egmond, en men zal verbaasd staan over het vele wat zij voor de stedelijke en stofelijke ontwikkeling van ons land hebben gedaan. Bizonder interessant is op dit. gebied het door het wetenschappelijk zoo hoog staande „Provinciaal IJtrechtsch Genootschap van Kunst en Wetenschap uitgegeven en met goud bekroonde werk van den nict-katholicken ge leerde Dr. J. G. R, Aequo: „liet klooster Windeahcim en zijn invloed". In zijn voort? de zegt de schrijver, dat het onderween is van historischen, meer bepaald vat! kestoldsimi» schen aard en zich daarenboven beweegt op het gebied der innigste vroomheid. Daarom eischt het, schrijft hij, van den schrijver en verwacht liet van de lezers niet slechts liefde voor de geschiedenis, maar tevens waardee- ring van den Godsdienst, ook dan, wanneer de vormen, waarin deze zich vertoont, de hunne niet zijn." verschillende planten. Met elkander moesten we mettertijd wat prachtigs voortbrengen maar u moet eens op ten middag komen, om te zien wat wij doen." Als Rosewarne over zijn tuin sprak, ver dween de lichte gedwongenheid uit zijn hou ding, en zijn stem werd wat ruw, zooals die in zijn gewone spreken niet was In zijn hemdsmouwen en met zware schoenen, zijn dikken, rooden nek bloot en een sieenen pijp in den mond. Hij meende ook, dat Es ther haar vader wat onderzoekend aankeek, alsof zij aan een dergelijke voorstelling dacht en het daarmee eens was. Zij zaten met hun drieën in een gezellig hoekje achter in de groote kamer, waar het niet zoo mooi en weelderig was als in 't overige deel. Mayden stone kreeg het gevoel, dat hij den gang van het huishouden van Rosewarne begon te be- rijpen. Alsof zij zijn gedachte raadde en er oos over werd, bloosde Esther even en zij Saa.1 dït aaa, M. St» ten dat het kloosterleven interessant genoeg ken zijn om te worden bestudeerd en kon het, zelfs in de Cinema te worden vertoond, en dat het meer waardeering verdient, dan waarvan uwe uitlating, wanneer men tuaschen de regels leest, getuigt U zult mij wellicht toevoegen, dat hetgeen ik aanhaal slechts betrekking heeft op 't ver leden, maar, M de R., ook nu is 't klooster le ven van dezen tijd van groote cultureel-hislo- rische beteekenis. Ook nu nog is er geen menschelijke ellende, die geen leniging vindt In de vele weldadigheidsiurichtingen door kloosterlingen hier te lande gesticht. Koop eens een Pius-Almanak op een up-to-date Redactieburcau, waar men er prijs op stelt goed op de hoogte te zijn, moest er een zijn en u zult er 194 adressen in vinden van Gcstichtcp voor ouden van dagen en wees kinderen, tal van gestichten voor gevallenen, voor achterlijken, voor zwakzinnigen enz. Verder tal van ziekenhuizen, krankzinnigen gestichten eu opvoedgeatichten voor voogdij kinderen en voor kindereu wier opvoeding grooteiijks gevaar loopt. Wat zou het een interessante en leerzame film zijn, wanneer eens een opname werd ge nomen bijv. het Blindeninstituut te Grave, mede het grootste en best ingerichte van het land, van een doofstoinmeninstituut te St. Michelsgestel, niet het minst van de stich tingen der E. E. Zusters van den Goeden Herder. Nog ben ik onder den invloed der beko ring van een bezoek aan het klooster van den Goeden Herder te Zoeterwoude. Nog zie ik de groote, blijde zalen vol licht en leven, met mooie schilderijen aan de wanden, waarin arme verleiden, Godi weet mede ten gevolge van schunnige bioscopen, die, door de we reld, welke haar verleidde, uitgestooten, een gelukkig en vreedzaam tehuis vinden, waar de Onschuld de Boetvaardigheid tegemoet komt en waar het heerlijke Schriftuurwoord: „Ik zal u niet veroordeefea" op zoo sublieme wijze wordt in toepassing gebracht 1 Wat zou het een leerzame en tevens inte ressante film zijn. wanneer er eens een op name rnochi worden gedaan van het klooster leven in onze Koloniën, om aldus het werken van zoovele heldhaftige Missionarissen gade te kunnen slaan, het bouwen, als van ouds, toen de Christelijke beschaying haar intrede in Europa deed, van kapehen. scholen en weeshuizen met primitieve middelen, en de ontwikkeling der beschaving te mogen vol gen, niet het minst, te mogen aanschouwen tiet verplegen van de arme zieken, welke door hun heidensche iarailieleden aan de grootste ellende worden tei; prooi gelaten. Waarlijk, M. d. li, dat zou goed en leer zaam zijn en den eerbied verhoogen voor die vaak gesmade broeders en zusters, die, alles voor allen verlatend, zich uit Christelijke lief de wijden aan ieder werk van barmhartig heid, waaronder zeker niet het minste.is de vrijwillige verpleging der ellt ruligsteu ouder de el lend igen, de afschuwelijke melaatsen, met de meer dan groote waarschijnlijkheid eenmaal zelf als slachtoffer van die ziekte te vallen Zou er niet veel te zien zijn In de Bioscoop op het gebieci van wetenschap en knust, wan neer het kloosterleven eens kou worden ge volgd bijv. in de Gymnasia der E. E. I', P. jezuiten te Katwijk en te Nijmegen in de ver schillende Missiehuizen, met limine interes sante verzamelingen op het gebied van na tuur- en volkerenkunde, of te worden rond geleid in de prachtige eu rijke kloosterbiblio theken, waaronder bizonder de aandacht zou mogen trekken de kleine bibliotheek in me! klooster der E. E. P. 1'. Redemptoristen te Roermond, diisiuitend ten behoeve van de Redactie van het maandschrift „De Volks missionaris", door een hoogleeraar de beste particuliere verzanaimg genoemd, die hij kende. Zoo zouden ook de verschillende Vrou wenkloosters, waar de wetenschap wordt be oefend) waard zijn te worden opgenomen; ik denk hier aan het voorname gesticht „Maria- kroon" te Culernborg en de inrichtingen, ook Gymnasiale, der Ursulinen te Venraij, die ook bloeiende onderwijsinrichtingen besturen in de Oost, waarheen tel van nis t katholieken bij voorkeur hunne dochters zenden. Wat zou er op het gebied der schoone kun sten veel merkwaardigs kunnen worden ge toond; ik zou dan bijv. aanbevelen het vele sclioone wat op het gebied van kunstnijver heid in het klooster der E. E. P. P. Domini canen te Zwolle is te zien, vooral niet ver geten op tc nemen de schoone Abdij „St. Pau- lus" der E. E P. P. Benedictijnen te Ooster hout, «c nnotfzra waar de Hollandscfee baksteeabouw hoog viert. En, zoo dat kloosterleven beschouwend, zou men en passant kennis maken met de vela geleerde mannen van naam, die daar werken op bijna ieder gebied van wetenschap Men zou er kennis maken «iet een Dr. van Oppen- raaij S. J., die Uit het legaat van Hoeuf met goud werd bekroond, die voor enkele jaren het philologencongres voorzat, waarvan de laatste avond zijn eereavond werd Met een- pater Nieuwbam O. P„ den grooten kunst kenner, die tal van werken uitgaf, waaronder uitmuntten een prachtuitgave van Fra Angeli- co's werken, en een uitgave van het werk van Van Dijck, alsmede met zijn beroemden or degenoot Magister de Groot, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam, evenais hij lid van de Kon. Academie van Wetenschap. Met een pater van der Burg S. j., die van alle Afrikaansdie dialecten een studie maakte, er regels voorschreef en in boekvorm uitgaf. Men zou een pater Stein S. J., onder-directeur van de Vatlcaansche sterrenwacht, kunnen be spieden in zijn bestudering der hemellicha men, en met belangstelling kennis kunnen ne men van de beroemde vlinderverzameling van onzen geleerden stadgenoot, pater Aghina O P., are door hem met als een liefhebberijtje werd aangelegdtmaai ais ink van weten schap. Hij werkt te Huusspg. in het Klooster, waar ook Lector Molkenboer werkzaam is, die als kunstkenner, maar vooral al» Vondel kenner een beroemde naam draagt. Zon het niet een lust wezen mannen te mogen ont moeten als de Historiekenners Pater Görres en Dr. Witlox, waarvan de laatste een proef schrift schreef: „ie* parlementaire geschiede nis van Nederland", dat de algemeene aan dacht der geleerde wereld trok, met de hoog-' leeraren Dr. van Oinneken en Dr. Lichten berg O. F., met een pater van Oinneken, die men bij voorkeur de leeraiirzetel van prof. ten Winkel -zag betreden, met een L>» Kra mer-Si J., die meerder» leerboeken over schei kunde schreef, waarvoor Prof. Schetnema- cher hel. zich een voorrecht ïhtt» «ie voor rede te schrijven. Ik noemde er slechts «enigen uit velen, maar genoeg om aan te taonen, dat het Kloosterleven genoeg Interessants zou ople veren voor nadere en betere kennismaking en dat zou meer bijdragen voor wedemjdsch» vaardeering. dan een lichtelijk spotten. Inmiddels, het zal wel niet gaan; trouwen» de bescheidenheid der kloosterlingen zoude wel het grootste beletsel zijn Wat U opmerkte in betrekking tot de op voering van passiespelen, was ook zeker hin derlijk, immers in verband met het geheel mag men ook hier wel toepassen: „eest ie ton qui fait la musique. Zeker de Hemel behoede ons voor profana tie van hel: Heilige door voorstellingen van het Lijdensdrama door comcdianten die van dat heilige geen besef zouden hebben, maar zou eer. cinematQgraphisch» opname van de wereldberoemde Qberammergauer Passiespe len geen waardig object zijn? Ito grootste meesiers op ieder kunstgebied, beeldhouwers, schilders, componisten, letterkundigen tljn steeds in ontroering geweest bij de beschou wing van dit meest aangrijpende drama en hebben er hun beste krachten aan gewijd en spreekt er lichtelijk spottend over,verge tend dat alleen het noemen van pass'opeten bij honderden uwer geloovige lezers de ge dachte wakker roept aan het verlossingswerk van Hem die zij als God's Zoon belijden; ■waarlijk dat had U niet moeten doen. M. d. R. ik heb dit geschreven, omdat ik er behoefte aan voelde om in het openbaar uit te spreken, dat uwe beschouwing iu uw laat ste „Uit den Raad", mij evenab tal van uwe lezers diep heeft gegriefd. Waarlijk de zaak waarom het gaat is te ernstig om lichtzinnig te worden behandeld. Wat wij verlangen is geen overdreven» preutschheiride moderne wereld is ellendig enot g, om er niet, waar het kan, de vreugde u» to halen, dat is waarlijk vel noodig es» «'ie d-irondrent meer wil weten en een uitste kend recept voor de kwaal wil vinden, leze een?. Murs Kettelor's mooie boek „Meer Vn. ile". Maar Wat wij willen te tm Vfeug- d- er? er-u blijdschap, die xleh uveal en iètt allen tijde met opgeheven hoofd kan ysrioo* nen een yreugde een een blijdschap lie geen vader of moeder zijne kinderen behoeft te ont houden; geen tooneel of bioscoopvoorstellin gen dus, waarvoor ouders zich moeten scha men, wanneer hun zoon of dochter de dub belzinnige of duidelijk uitgesproken strekking waardeert, begrijpt of er behagen in heeft. stond op, terwijl zij haar vader in de rede viel met: „Vader, u verveelt mijnheer Maydenstolie Hij stelt niet het minste belang in tuinieren De twee mannen toeken haar na. toen zij de kamer doorging naar mevrouw Leventhorpe De flauwe weerkaatsing van haar witte japon op den gewreven vloer maakte haar schijn baar grooter en teekende scherper dc beval li- schoon zij van haar elegante persoon. Of- aydenstone aan een gevangene deed denken, mpest hij bekennen, dat zij bij zonder goed paste bij haar stoffelijke omge ving, de zwaar gebeeldhouwde meubelen en de behangen muren. De beide mannen keken op hetzelfde oogenblik om en huu blikken ontmoetten elkander. Rosewgme's oogen dwaalden in het verleden, en hij zeide met gevoeligen eenvoud: „Haar moeder was de dochter van een zee man en Esther zegt dikwijls, dat zij, als zij een man was, op zee zou gaan. Zij kent al-de zeemansliedje* uit het hoofd en als er een schavuit van een weggeloopen scheepsjongen hier aan wal komt, zoekt zij hem op en praat met hem." Zeer tegen den zin van den jongen man, drong Rosewarne er op aan, hem mee te ne men naar de bibliotheek. In tegenwoordig heid der boeken gevoelde Maydenstone zich onbehaaglijk, alsof hij gedwongen was, een man, van wien hij hield, in een scheeve ver houding bij een menigte ontwikkelde men schen te zien. Het waren zeker goede boeken, en zij waren uitstekend gerangschikt, maar hij zou zich gelukkiger gevoeld hebben, als zij blijkbaar gekocht waren om de kleur van hun banden. Terwijl Rosewarne over zijn boeken en schilderijen sprak, en dit goec deed, begon Maydenstone duidelijker te mer ken, wat eigenlijk de zaak met hem was. Zoo als Blanchard zeide, was hij een wonderlijk man, maar door den wonderlijken man was er een goede kerel bedorven, en zijn dochter scheen dit in ieder geval te zien en de veran dering te betreuren. Blijkbaar op aandringen van den predikant namen de Leventhorpe's gelijk afscheid met Maydenstone. Rosewarne en Esther gingen tot de deur met hen mee, en zij stonden alien een oogenblik op het terras aan de voorzijde van het huis en keken naar de lichten van de haringvloot, die den indruk gaven van een stad op het water. Sommige lichten bewogen zich snel in de richting van de haven, en an dere gingen weer uit, een teeken, zooals me vrouw Leventhorpe vroolijk opmerkte, dat de vangst goed was. Zoodra zij buiten het gehoor van het huis waren, zeide de heer Leventhorpe tot May denstone, „Rosewarne is de laatste man ter wereld, die een geheim van zijn geschiedenis zou willen maken, daarom aarzel ik niet u te zeggen, dat het zijn vader was, die die onge lukkige, kleine stoornis tijdens het diner ver oorzaakte. De oude Rosewarne is nu in een toestand van geestelijke aftakeling. Hij be- on zijn leven als een gewoon visscher, spaar wee booten te koopen. mijnspeculaties, en had veel duizenden ponden verdiend, terwijl Michaêl nog een kleine jongen was. Maar hij verhief zien nooit boven den stand, waartoe hij door zijn geboorte behoort en zooals u van avond gehoord heeft, is zijn ééne wensch, weer terüg te keeren naar de mindere omgeving van zijn vroeger leven." „Esther houdt heel veel van hem," zeide mevrouw Leventhorpe zacht. e geld genoeg op om twee booten te koopen was gelukkig inMM is, om haar stiefmoeder te ergeren," zeide de redikant op drogen toon. „m ieder geval ebben zij heel weinig aan den ouden Rose warne te danken. Voor zoover ik weet, deed hij niets voor zijn zoon, behalve hém op zeer kleinen voet in zaken zetten. In sommige op zichten is hij inderdaad altijd een hinderpaal voor hem mishandel eweest. Als e zijn vrouw en je man dronk hij, lad in 't algemeen een slechten naam. Wat Michaël Rosewarne is, dat is hij door eigen kracht geworden-, en Ijn vad Mi belsch. Ik verraadt geen geheim als ik zes een van de mooiste trekken in zijn karakter is zijn kind men niet! Ik verraadt geen geheim als ik zeg dat de oude Rosewarne 'n ware doorn in het vleesch van onzen gastheer is en de oorzaak van eenige onaangenaamheid tusschen hem en zijn vrouw. Mevrouw Rosewarue vindt na tuurlijk dat de oude man naar een of andere inrichting moest gezonden worden, waar hij behoorlijk verzorgd werd, maar Rosewarne wil er niet van hooren. Hij heeft een soort van oppasser, om voor zijn vader te zorgen, maar u weet, wat bedienden zijn. Vandaar het too neel van hedenavond." „Mevrouw Rosewarne wil niet, dat hij ver waarloosd wordt, dat weet ik zeker," zeide mevrouw Leventhorpe. „O, natuurlijk niet," zeide haat echtgenoot tamelijk boos; „maar het is wat vmeiasd 191» ISO. UUUl II vt V*JC'l»»«u*v, auuavKHiuijsv r»

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1919 | | pagina 5