De BrandstoIIencommissle Alkmaar
Niet te koop.
FEUILLETON.
ÜODüBrd Een bd Twinsttgste Jaargang.
Woensdag 4 Juni.
Ingezonden Stukken.
gV -u
De Brandstoffen-Commissie te Alkmaar
stelt beschikbaar op de bons 1, 2, 3 en 4 der
witte minimumrantsoenkaart, ieder een een
heid brandstof, welke voorloopig naar eigen
keuze kan bestaan uit Belgische Anthraciet
en Eierkolen of Gascokes.
Bestellingen gelieve men schrifteuj,t
doen aan den Vereenigden-Brandatoffenhan-
del, KONINGSTRAAT 6.
De maximumprijzen zijn als volgt.
Belgische Anthraciet per eenheid afge-
Belgdsci* Anthraciet per eenheid thuisbe-
Belgische Eierkolen per eenheid afgehaald
Belgische Eierkolen per eenheid thuisbe-
""ficokiV Hfafgehaald 2.10.
Gascokes per H.L. thuis bezorgd ƒ2 2Q.
féén eenheid Onscnkes bcstnst uit 2 H.L»t
Namens de Brandstoffen-Commissie,
J. H. JACOBSE.
Dir.-Administrateur.
De Brandstoffen-Commissie te Alkmaar
verzoekt opgaaf van de namen en adressen,
der kamerbewoners, met vermelding der na-
neu en brandstoffennummers der kamerver
huurders.
Namens de Brandstoffen-Commissie,
J. H. JACOBSE.
Dir.-Administrateur.
(Batten verantwoordetijthetd van d» Redactie
Pt opname in dexe rubriek bewijst geenszins,
dat de Redactie er nude instemt.)
BIOSCOOP-COMMISSIE
Aan den Heer Hoofdredacteur van
de Alkmaarsche Courant, alher,
Mijnheer de Redacteur.
Wanneer ik tot de trouwe bioseoopbezoe
kers behoorde en als gevolg daarvan mijn
imaak voor prikkelende en sensatiewekkende
gebeurtenissen meer ontwikkeld was, dan
zou ik mij' wellicht bitter teleurgesteld ge
voeld hebben, dat in „Ons Blad'T van den
27en Mei ge enverslag stond van de algemeen
ie aandacht trekkende Rechtszaak betreffende
de brandstichting in het Oude Mannen- en
'Vrouwenhuis; ik wil eerlijk erkennen, ik heb
dat niet gemist, noch minder er met belang
stelling naar gezocht.
Maar wel wil ik erkennen, dat ik het zeer
begrijpelijk vond, dat er een protest in stond
tegen uw artikel „Uit den Gemeenteraad" van
den 24en Mei, en wel tegen uw beschouwing
in betrekking tot de instelling eener Bios
coop-commissie, welke inderdaad spottend en
stuitend was voor allen die er van overtuigd
zijn, dat er een Bioscoopgevaar bestaat
burgemeester Tellegen noemt het een bios-
oopkwaad dat bestreden moet worden,
sneer bizonder stuitend voor uwe Katholieke
czers, omdat u op kwetsende wijze schreeft
over wat ons dierbaar en heilig is.
Het zij mij vergund dit te mogen aantoonen,
?;1 moet ik daarvoor, ter wille van de zaak
waarom het gaat, nog al over eenige plaats
ruimte beschikken.
Dat het spottend spreken over wat u „de
zedelijkheidscommissie" noemt, onaangenaam
moest zijrl voor hen die de instelling dier
commissie noodig oordeelden, moge blijken
uit het vrijwel algemeene oordeel over de
noodzakelijkheid van dit instituut.
Met tal van voorbeelden kan ik dit aantoo
nen laat ik er slechts enkelen noemen En
4an verwijs ik naar hetgeen daaromtrent te
lezen valt in „Gemeentebelangen" Np. 24 van
15 Augustus van het jaar 1917. Het is eene
hebben vmwdeatagwi tegwi prostitutie ea 'v»-
gea tal van andere maatschappelijke uitwas
sen Tegen zedelijke verwildering, die het ge
volg is van verderflijke films, heeft de jeugd
te harer bescherming en ter beveiliging der
maatschappij wetten noodig.
De schrijver is de in onderwijskringen wel
bekende heer Frits van Raalte en zal zeker
wel niet door u als „onbevoegd" worden ge-
n°DedDuitsche geleerde Dr. Karl Brunner (ik
weet niet of het een geestelijke is. maar voor
mij is hij daarom niet tot oordeelen onge
schikt), schrijft: „In heel de Kuituurgeschie
denis is geen enkel verschijnsel aan te wijzen,
dat in de .verste verte met de bioscoop kan
worden vergeleken, wat betreft zijn diep in
grijpende werking op de massa's en voorai
op de jeugd. Gewetenloos viert liet meest
krasse egoïsme zijn triumf over elke ideale
wereldbeschouwing, over smaak en fatsoeu,
over zedelijkheid, rechtsorde eu zorg voor
volkswelvaart. Het meest (dua niet alleen)
wordt bedreigd de zoo licht ontvlambare
half rijpe jeugd."
Vraagt zulk een oordeel niet, dat leder fat
soenlijk mensch toezicht op bioscoopvoorstel
lingen moet toejuichen?
Laat ik in herinnering brengen, hoe in 1914
tal van vereenigingen van verschillende rich
ting zich per adres wendden tot B. en W. van
Den Haag, om toezicht op de bioscopen en
liet volgende aanhalen uit de Memorie van
Toelichting op hun adres: „Hei bioscoopge
vaar begint iatusschen meer en meer dreigend
te worden; rapporten en tti«vledeeliage i van
ambtenaren der Kinderwetten en1 van best
ders van „Pro Juventute" bewijzen, dat door
kinderen zelfs misdrijven worden gepleegd,
welke mede moeten worden toegeschreven
aan het bioscoopbezoek."
Vraagt dat geen toezicht?
Zoo zou ik met een overgroot aantal aan
halingen van gezaghebbende personen van
allerlei richting kunnen aantoonen dat bios
cooptoezieht eisch des iijds is, maar ik moet
mij beperken, daarom wil ik besluiten met
hetgeen in 1912 de Pruisische Minister van
Eercdienst deed schrijven aan alle gemeente
besturen, n.l.: dat „het bioscoopbezoek leidt
tot geldverspilling en een ernstig gevaar voor
lichaam en geest der kinderen doet vreezen."
Hij wijst er op dat vele voorstellingen de
zinnen prikkelen, de fantasie ongunstig beïn
vloeden, even vergiftigend werken als sensa
>graph
óm, vcrvdslt óm «snling, z$ di
naties;"stroomen van werkelijke zegen gaan
van haar uit, maar des Ie meer is het dnjven
te veroordeelen van hen, die zonder ergens
acht op te slaan, onder den dekmantel der
kunst, speculeeren op de laagste hartstochten.
Het is een uitwas van onzen modernen tijd;
die de kunst hooger stelt dan de zedelijkheid.
Er moet worden gebrokgn met het vooroor
deel, dat eene zedelijk bedenkelijke voorstel
ling door hef voorname, kunstzinnige kun
-.ugui
ompilatie uit verschillende bladen, van al-
.srlei richting dit het bioscoopgevaar be
trijden en aldus eindigt: „Het publiek (dus
-«iet alleen kinderen) vraagt om sensatie,
naar juist daarom moet de overheid als op
voeder optreden en maatregelen nemen tegen
invloeden, die noodlottig moeten werken op
het volkskarakter, zooals ze dat deed tegen
„nder kwaad. We hebben een drankwet, we
10)
„U spreekt, alsof alle andere vrouwen in
ongerechtigheid gedompeld waren" zei hij,
roolijk over haar heftigheid.
„Dat zijn wij ook vergelijkenderwijs ge-
proken. Feitelijk zijn de mees ten van ons er
ger we zijn goed noch slecht, ver van ons
.'igen bat."
„Wat komt het er op aan, zoolang het cric-
®t is?" z'ei hij hartelijk.
„Cricket? O, ik begrijp wat u bedoelt." zei-
de zij, tot haar strakke houding wederkee-
rend.
„U denkt dat ik ontevreden ben, omdat ik
niet altijd mijn eigen zin kan doen. Integen
deel, ik mag doen, wat ik maar wil. Map de
enschen spelen niet altijd cricket."
„Ik zou denken dat dr. Kenwyn altijd speel-1
de, zei hij. daar hij een reden meende ge-
mden te nebben voor haar heftige vriend
schap voor juffrouw Kenwyn. Zij zag hem
-mei aan.
„Ik ben blij, dat u dat denkt", zei zij, met
neer warmte dan zij tevoren getoond had;
dat doet hij ook; ofschoon men er hem ge
woonlijk niet dankbaar voor is."
„Mijn vrienden Blanchard houden heel
«cel van hem."
„Ja", zei-ze, ofschoon niet van harte; „o,
«k bedoel niet dat iedereen dom is. Het spijt
ja
ill
tioneele en pomographische lectuur en dit
aan het adres van hen die van de bioscoop
een gunstigen invloed verwachten van d
ontwikkeling des geestes op kunstgebied
„het acsthehsch ggvofcl van de jeugd (en ai
van de jeugd alleen) wordt op deze wijze be
dorven de geest wordt gewend aan sterke,
opwindende indrukken en „het genot der kal
me beschouwing van goede kunstproducten
gaat verloren."
Uit een en ander blijkt wel duidelijk, dat
bioscooptoezicht niet alleen gpwenscht is
voor kinderen, maar dat er gewaakt moe!
worden, dat die vertooningen geen afbreuk
doen aan de goede zeden en dat ieder pogen
om dat doel te bereiken, de medewerking van
ieder weldenkende moest hebben, zeker niet
in een bespottelijk daglicht moest worden
gesteld.
Maar het schijnt u gehinderd te hebben, M
d. R„ dat de Alkmaarsche Raad eenparig tot
de instelling eener Bioscoopcommissie beslo
ten heeft, naar aanleiding van hetgeen is
voorgevallen in betrekking tot de opvoering
alhier van de beruchte film „Reinheid" en
ook mij doet het eveneens leed, dat dit de a/in
leiding moest zijn, al zal ons motief wel niet
hetzelfde zijn.
Ik heb mij destijds van Inmenging ter zake
onthouden, rnaar nu deze zaak opnieuw 's
aangeroerd, wil ik gaarne van de gelegenheid
gebruik maken om als mijne meening te ui
ten, dat die film wel het best illustreerde wat
ik eens over bioscoopvertooningen las, n.!.,
dat wat men op het tooneel niet durft te y?r-
toonen, helaas zijn weg tot het volk vindt
door de film. Ik geloof niet, dat er éên bur
gemeester in ons Tand vergunning zou durven
geven tot de opvoering van een tooneelstuk,
waarin actrices zoo schaamteloos zouden op
treden als zij daar cinematographiechwer
den opgevoerd, en wat op het tooneel niet
passend is, is m. i. ook niet passend in de bi
oscoop, al tracht men dit ook goed te maken
door het tot kunst te verklaren. Dergelijke
vertooningen hebben m. i. met ware kunst
niets uit te staan.
Terecht schrijft Dr. Alois Wurm in zijn
brochure: „Moral und Bildcnde Kunst":
„Kunst kan niet hoog genoeg geschat wor-
„Is hij niet getrouwd?" vroeg hij.
„O neen", zeide zij, met een verbaasde
openhartigheid, die hem geheel overtuigde,
dat hij ongelijk had gehad met een verborgen
reden voor haar vriendschap voor juffrouw
Kenwyn te vermoeden. „Ik geloof niet, dat
hij ooit zal trouwen. Hij zegt, dat een dok
ter, evenmin als een priester, behoort te trou-
me, dat de Kcn&yns van avond niet ko
men", voegde zij er bij. „Hij heeft het zeer
druk men kan niet rekenen op hem en
I )ölly wil niet zonder hem uitgaan."
Kenwyn's laat komen op den vorigen
avond zeide hem, dat dit niet geheel waar
was en hij begreep, dat de uitlegging iedere
jedachte moest wegnemen, dat de Kenyn'a
niet wilden komen.
wen.
Zij «werden gestoord door de nadering van
Rosewarne.
„Ik ben bang. dat u mijn dochter niet bele
zen zult vinden", zeide hij, toen hij bij hen
kwam.
Maydenstone begon te voelen, dat. wat hij
het meest vervelende van Rosewarne vond,
zijn hardnekkigheid was om te praten over 'i
werk van de persoon met wieu hij sprak. Dat
had hem zeker geholpen, om te slagen, maar
het was geen aangename maatschappelijke ge
woonte.
„Esther is een echt uithuizig meisje", ging
Rosewarne voort; „het spijt haar altijd dat
zij geen man is."
Er klonk iets gevoeligs in den toon van de
laatste woqrden, en Maydenstone bedacht,
dat het voor een man van Roscwarne's eer
zucht een groote teleurstelling moest zijn,
geen zoon te hebben, die zijn naam en su<x--s,
kon erven. Maar hij vond, dat een man, die
een dochter als Esther had, weinig medelij
den verdiende.
„Het daglicht is noodig om te kunnen zien
waar mijn dochter werkt", zei Rosewarne.
„Zij haalt me bijna een hoofdtuinman uit Ge
lukkig wil ze niets te maken hebben met kas
planten en dus wordt de waardigheid van
mijn tuinman Cownn gered. We schieten met
ons drieën nogal goed op, met alleen een
beetje gezond verschil van meeuing. Evenals
de meeste deskundigen is Cowan geste'd op
bedden met mooie bloemen: ik ben meer
voor leibloemen en een ouderwetschen tuin,
terwijl Esther's stokpaardje is, randen, me*
nen het karakter van zedelijke vlekkeloosheid
verkrijgt. Hierin ligt eene verkeerde opvat
ting van de menschelijke natuur ten grond
slag, „de aarde is geen paradijstuin meer en
de mensch geen wezen zonder begeerlijk
heid." Op dergelijke voorstellingen past m. i
wat ik onlangs las: „het is geen kunst, maar
slechts de schim er van, al tooit het zich ook
in pralende gewaden, in den mantel eener be-
driegelijke pracht".
Maai hoezeer ik dan ook betreur, dat de
opvoering dier film aanleiding gaf tot de in
stelling eener Bioscoopcommissie, evenzeer
hoop ik, dat deze, eenmaal aangesteld, haai
taak ernstig zal opvatten en dan behoeven wij
toch waarlijk niet te vreezen voor „oüderwet-
sche degelijkheid',', want op het gebied - van
goede zeden bestaat geen ouderwctsch. wat
in het verleden goed was, is nog goed, zoo
als kwaad in het verleden nu nog kwaad is,
tenzij men de stelling huldigt, dat goed en
kwaad afhangt van de heerschende meening,
Wat nu uw vrees betreft, dat de „zedelijk-
heidscomtnissie" zoo zal worden samenge
steld, dat wij voortaan in onze bioscoopthea
ters slechts beelden uit het kloosterleven, pas
siespelen en episodes uit de visd< rmndsdie g<
schiftten is to genie? zulle r gen mij
dunkt, M. d. R„ u kunt daaromtrent wel ge-
ru«d zijn, want de taak der Bioscoopcommis
sie zal niet zijn het aanwijzen van ouderwer
pen, maar alleen liet voorgelegde programma
te keuren op al of niet toelaatbaarheid.
Intusschen zou het inderdaad wel wensche-
lijk zijn, wanneer de Bioscoopondernemers in
de gelegenheid waren af en toe eens beelden
uit het kloosterleven te projecteeren. Ieder
algemeen ontwikkeld man, die van het kloos
terleven wat meer weet dan men er in som
mige obscure romans van kan lézen, zou het
uit een cultu.''el-historisch oogpunt slechts
kunnen toejuichen,
Zoo lees ik in Hofdijk's „Ons Voorge
slacht" in betrekking tot de kloosters, hot
volgende citaat van Reichcnsperger'sin-
gerzeige auf dern Gebiete der Kirchliche
Kunst"„De oprichting dier orden wa» een
werk in den gcèstvdes tijds en voldeed aan
eene behoefte van dien tijd Nu t ten onrecht*
is er van haar gezegdGelijk zij ecnerzijds de
menschen aan den Hemel trachten dienstbaar
te maken, wisten Tij ook aan de andere zijd-
de aarde den menschen te onderwerpen. Al
de in het vervolg zoo bloeiend geworden Ab
dijen en kloosters groeiden op uit den boden
dés arbeids, der verzaking der opoffering; al
het groote en edele hechtte zich aan haar,
evenals aan punten van .kristallisati vast. 1
onafzienbare massa's kunstwerken, de verhe
ven wetenschappelijke inrichtingen, de welda
dige stichtingen ten behoeve van else men
schelijke ellende, kortom alles wat zij te voor
schijn brachten, boesterden en verpleegden,
legt daarvan een onweüersprekHijke getuige
nis af. Geen reiziger, geen noodlijdende werd
van de kloosterpoort weg gewezen. Het
woord der H. Schrift: ,,Wm zich den armen
ontfermt, leent met woeker aau den Heer en
Hij zal het hem wedervergelden", werd aan
de meeste, kloosters reed» bier bewaarheid
Om zich van die waarheid nog meer te
overtuigen, leze men o. m Moll's Kerkelijk.:*
Geschiedenis, men bestudeere eens de ge
schiedenis onzer oude Abdijen, bijv. die van
Egmond, en men zal verbaasd staan over het
vele wat zij voor de stedelijke en stofelijke
ontwikkeling van ons land hebben gedaan.
Bizonder interessant is op dit. gebied het
door het wetenschappelijk zoo hoog staande
„Provinciaal IJtrechtsch Genootschap van
Kunst en Wetenschap uitgegeven en met goud
bekroonde werk van den nict-katholicken ge
leerde Dr. J. G. R, Aequo: „liet klooster
Windeahcim en zijn invloed". In zijn voort?
de zegt de schrijver, dat het onderween is van
historischen, meer bepaald vat! kestoldsimi»
schen aard en zich daarenboven beweegt op
het gebied der innigste vroomheid. Daarom
eischt het, schrijft hij, van den schrijver en
verwacht liet van de lezers niet slechts liefde
voor de geschiedenis, maar tevens waardee-
ring van den Godsdienst, ook dan, wanneer
de vormen, waarin deze zich vertoont, de
hunne niet zijn."
verschillende planten. Met elkander moesten
we mettertijd wat prachtigs voortbrengen
maar u moet eens op ten middag komen, om
te zien wat wij doen."
Als Rosewarne over zijn tuin sprak, ver
dween de lichte gedwongenheid uit zijn hou
ding, en zijn stem werd wat ruw, zooals die
in zijn gewone spreken niet was In zijn
hemdsmouwen en met zware schoenen, zijn
dikken, rooden nek bloot en een sieenen
pijp in den mond. Hij meende ook, dat Es
ther haar vader wat onderzoekend aankeek,
alsof zij aan een dergelijke voorstelling dacht
en het daarmee eens was. Zij zaten met hun
drieën in een gezellig hoekje achter in de
groote kamer, waar het niet zoo mooi en
weelderig was als in 't overige deel. Mayden
stone kreeg het gevoel, dat hij den gang van
het huishouden van Rosewarne begon te be-
rijpen. Alsof zij zijn gedachte raadde en er
oos over werd, bloosde Esther even en zij
Saa.1 dït aaa, M. St» ten dat
het kloosterleven interessant genoeg ken zijn
om te worden bestudeerd en kon het, zelfs in
de Cinema te worden vertoond, en dat het
meer waardeering verdient, dan waarvan uwe
uitlating, wanneer men tuaschen de regels
leest, getuigt
U zult mij wellicht toevoegen, dat hetgeen
ik aanhaal slechts betrekking heeft op 't ver
leden, maar, M de R., ook nu is 't klooster le
ven van dezen tijd van groote cultureel-hislo-
rische beteekenis. Ook nu nog is er geen
menschelijke ellende, die geen leniging vindt
In de vele weldadigheidsiurichtingen door
kloosterlingen hier te lande gesticht. Koop
eens een Pius-Almanak op een up-to-date
Redactieburcau, waar men er prijs op stelt
goed op de hoogte te zijn, moest er een zijn
en u zult er 194 adressen in vinden van
Gcstichtcp voor ouden van dagen en wees
kinderen, tal van gestichten voor gevallenen,
voor achterlijken, voor zwakzinnigen enz.
Verder tal van ziekenhuizen, krankzinnigen
gestichten eu opvoedgeatichten voor voogdij
kinderen en voor kindereu wier opvoeding
grooteiijks gevaar loopt.
Wat zou het een interessante en leerzame
film zijn, wanneer eens een opname werd ge
nomen bijv. het Blindeninstituut te Grave,
mede het grootste en best ingerichte van het
land, van een doofstoinmeninstituut te St.
Michelsgestel, niet het minst van de stich
tingen der E. E. Zusters van den Goeden
Herder.
Nog ben ik onder den invloed der beko
ring van een bezoek aan het klooster van den
Goeden Herder te Zoeterwoude. Nog zie ik
de groote, blijde zalen vol licht en leven, met
mooie schilderijen aan de wanden, waarin
arme verleiden, Godi weet mede ten gevolge
van schunnige bioscopen, die, door de we
reld, welke haar verleidde, uitgestooten, een
gelukkig en vreedzaam tehuis vinden, waar
de Onschuld de Boetvaardigheid tegemoet
komt en waar het heerlijke Schriftuurwoord:
„Ik zal u niet veroordeefea" op zoo sublieme
wijze wordt in toepassing gebracht 1
Wat zou het een leerzame en tevens inte
ressante film zijn. wanneer er eens een op
name rnochi worden gedaan van het klooster
leven in onze Koloniën, om aldus het werken
van zoovele heldhaftige Missionarissen gade
te kunnen slaan, het bouwen, als van ouds,
toen de Christelijke beschaying haar intrede
in Europa deed, van kapehen. scholen en
weeshuizen met primitieve middelen, en de
ontwikkeling der beschaving te mogen vol
gen, niet het minst, te mogen aanschouwen
tiet verplegen van de arme zieken, welke door
hun heidensche iarailieleden aan de grootste
ellende worden tei; prooi gelaten.
Waarlijk, M. d. li, dat zou goed en leer
zaam zijn en den eerbied verhoogen voor die
vaak gesmade broeders en zusters, die, alles
voor allen verlatend, zich uit Christelijke lief
de wijden aan ieder werk van barmhartig
heid, waaronder zeker niet het minste.is de
vrijwillige verpleging der ellt ruligsteu ouder
de el lend igen, de afschuwelijke melaatsen,
met de meer dan groote waarschijnlijkheid
eenmaal zelf als slachtoffer van die ziekte te
vallen
Zou er niet veel te zien zijn In de Bioscoop
op het gebieci van wetenschap en knust, wan
neer het kloosterleven eens kou worden ge
volgd bijv. in de Gymnasia der E. E. I', P.
jezuiten te Katwijk en te Nijmegen in de ver
schillende Missiehuizen, met limine interes
sante verzamelingen op het gebied van na
tuur- en volkerenkunde, of te worden rond
geleid in de prachtige eu rijke kloosterbiblio
theken, waaronder bizonder de aandacht zou
mogen trekken de kleine bibliotheek in me!
klooster der E. E. P. 1'. Redemptoristen te
Roermond, diisiuitend ten behoeve van de
Redactie van het maandschrift „De Volks
missionaris", door een hoogleeraar de beste
particuliere verzanaimg genoemd, die hij
kende. Zoo zouden ook de verschillende Vrou
wenkloosters, waar de wetenschap wordt be
oefend) waard zijn te worden opgenomen; ik
denk hier aan het voorname gesticht „Maria-
kroon" te Culernborg en de inrichtingen, ook
Gymnasiale, der Ursulinen te Venraij, die
ook bloeiende onderwijsinrichtingen besturen
in de Oost, waarheen tel van nis t katholieken
bij voorkeur hunne dochters zenden.
Wat zou er op het gebied der schoone kun
sten veel merkwaardigs kunnen worden ge
toond; ik zou dan bijv. aanbevelen het vele
sclioone wat op het gebied van kunstnijver
heid in het klooster der E. E. P. P. Domini
canen te Zwolle is te zien, vooral niet ver
geten op tc nemen de schoone Abdij „St. Pau-
lus" der E. E P. P. Benedictijnen te Ooster
hout, «c nnotfzra
waar de Hollandscfee baksteeabouw hoog
viert.
En, zoo dat kloosterleven beschouwend,
zou men en passant kennis maken met de vela
geleerde mannen van naam, die daar werken
op bijna ieder gebied van wetenschap Men
zou er kennis maken «iet een Dr. van Oppen-
raaij S. J., die Uit het legaat van Hoeuf met
goud werd bekroond, die voor enkele jaren
het philologencongres voorzat, waarvan de
laatste avond zijn eereavond werd Met een-
pater Nieuwbam O. P„ den grooten kunst
kenner, die tal van werken uitgaf, waaronder
uitmuntten een prachtuitgave van Fra Angeli-
co's werken, en een uitgave van het werk van
Van Dijck, alsmede met zijn beroemden or
degenoot Magister de Groot, Hoogleeraar
aan de Universiteit te Amsterdam, evenais hij
lid van de Kon. Academie van Wetenschap.
Met een pater van der Burg S. j., die van alle
Afrikaansdie dialecten een studie maakte, er
regels voorschreef en in boekvorm uitgaf.
Men zou een pater Stein S. J., onder-directeur
van de Vatlcaansche sterrenwacht, kunnen be
spieden in zijn bestudering der hemellicha
men, en met belangstelling kennis kunnen ne
men van de beroemde vlinderverzameling van
onzen geleerden stadgenoot, pater Aghina
O P., are door hem met als een liefhebberijtje
werd aangelegdtmaai ais ink van weten
schap. Hij werkt te Huusspg. in het Klooster,
waar ook Lector Molkenboer werkzaam is,
die als kunstkenner, maar vooral al» Vondel
kenner een beroemde naam draagt. Zon het
niet een lust wezen mannen te mogen ont
moeten als de Historiekenners Pater Görres
en Dr. Witlox, waarvan de laatste een proef
schrift schreef: „ie* parlementaire geschiede
nis van Nederland", dat de algemeene aan
dacht der geleerde wereld trok, met de hoog-'
leeraren Dr. van Oinneken en Dr. Lichten
berg O. F., met een pater van Oinneken, die
men bij voorkeur de leeraiirzetel van prof.
ten Winkel -zag betreden, met een L>» Kra
mer-Si J., die meerder» leerboeken over schei
kunde schreef, waarvoor Prof. Schetnema-
cher hel. zich een voorrecht ïhtt» «ie voor
rede te schrijven.
Ik noemde er slechts «enigen uit velen,
maar genoeg om aan te taonen, dat het
Kloosterleven genoeg Interessants zou ople
veren voor nadere en betere kennismaking en
dat zou meer bijdragen voor wedemjdsch»
vaardeering. dan een lichtelijk spotten.
Inmiddels, het zal wel niet gaan; trouwen»
de bescheidenheid der kloosterlingen zoude
wel het grootste beletsel zijn
Wat U opmerkte in betrekking tot de op
voering van passiespelen, was ook zeker hin
derlijk, immers in verband met het geheel
mag men ook hier wel toepassen: „eest ie ton
qui fait la musique.
Zeker de Hemel behoede ons voor profana
tie van hel: Heilige door voorstellingen van
het Lijdensdrama door comcdianten die van
dat heilige geen besef zouden hebben, maar
zou eer. cinematQgraphisch» opname van de
wereldberoemde Qberammergauer Passiespe
len geen waardig object zijn? Ito grootste
meesiers op ieder kunstgebied, beeldhouwers,
schilders, componisten, letterkundigen tljn
steeds in ontroering geweest bij de beschou
wing van dit meest aangrijpende drama en
hebben er hun beste krachten aan gewijd en
spreekt er lichtelijk spottend over,verge
tend dat alleen het noemen van pass'opeten
bij honderden uwer geloovige lezers de ge
dachte wakker roept aan het verlossingswerk
van Hem die zij als God's Zoon belijden;
■waarlijk dat had U niet moeten doen.
M. d. R. ik heb dit geschreven, omdat ik
er behoefte aan voelde om in het openbaar uit
te spreken, dat uwe beschouwing iu uw laat
ste „Uit den Raad", mij evenab tal van uwe
lezers diep heeft gegriefd.
Waarlijk de zaak waarom het gaat is te
ernstig om lichtzinnig te worden behandeld.
Wat wij verlangen is geen overdreven»
preutschheiride moderne wereld is ellendig
enot g, om er niet, waar het kan, de vreugde
u» to halen, dat is waarlijk vel noodig es» «'ie
d-irondrent meer wil weten en een uitste
kend recept voor de kwaal wil vinden, leze
een?. Murs Kettelor's mooie boek „Meer
Vn. ile". Maar Wat wij willen te tm Vfeug-
d- er? er-u blijdschap, die xleh uveal en iètt
allen tijde met opgeheven hoofd kan ysrioo*
nen een yreugde een een blijdschap lie geen
vader of moeder zijne kinderen behoeft te ont
houden; geen tooneel of bioscoopvoorstellin
gen dus, waarvoor ouders zich moeten scha
men, wanneer hun zoon of dochter de dub
belzinnige of duidelijk uitgesproken strekking
waardeert, begrijpt of er behagen in heeft.
stond op, terwijl zij haar vader in de rede
viel met:
„Vader, u verveelt mijnheer Maydenstolie
Hij stelt niet het minste belang in tuinieren
De twee mannen toeken haar na. toen zij de
kamer doorging naar mevrouw Leventhorpe
De flauwe weerkaatsing van haar witte japon
op den gewreven vloer maakte haar schijn
baar grooter en teekende scherper dc beval li-
schoon zij
van haar elegante persoon. Of-
aydenstone aan een gevangene
deed denken, mpest hij bekennen, dat zij bij
zonder goed paste bij haar stoffelijke omge
ving, de zwaar gebeeldhouwde meubelen en
de behangen muren. De beide mannen keken
op hetzelfde oogenblik om en huu blikken
ontmoetten elkander. Rosewgme's oogen
dwaalden in het verleden, en hij zeide met
gevoeligen eenvoud:
„Haar moeder was de dochter van een zee
man en Esther zegt dikwijls, dat zij, als zij
een man was, op zee zou gaan. Zij kent al-de
zeemansliedje* uit het hoofd en als er een
schavuit van een weggeloopen scheepsjongen
hier aan wal komt, zoekt zij hem op en praat
met hem."
Zeer tegen den zin van den jongen man,
drong Rosewarne er op aan, hem mee te ne
men naar de bibliotheek. In tegenwoordig
heid der boeken gevoelde Maydenstone zich
onbehaaglijk, alsof hij gedwongen was, een
man, van wien hij hield, in een scheeve ver
houding bij een menigte ontwikkelde men
schen te zien. Het waren zeker goede boeken,
en zij waren uitstekend gerangschikt, maar
hij zou zich gelukkiger gevoeld hebben, als
zij blijkbaar gekocht waren om de kleur van
hun banden. Terwijl Rosewarne over zijn
boeken en schilderijen sprak, en dit goec
deed, begon Maydenstone duidelijker te mer
ken, wat eigenlijk de zaak met hem was. Zoo
als Blanchard zeide, was hij een wonderlijk
man, maar door den wonderlijken man was
er een goede kerel bedorven, en zijn dochter
scheen dit in ieder geval te zien en de veran
dering te betreuren.
Blijkbaar op aandringen van den predikant
namen de Leventhorpe's gelijk afscheid met
Maydenstone. Rosewarne en Esther gingen
tot de deur met hen mee, en zij stonden alien
een oogenblik op het terras aan de voorzijde
van het huis en keken naar de lichten van de
haringvloot, die den indruk gaven van een
stad op het water. Sommige lichten bewogen
zich snel in de richting van de haven, en an
dere gingen weer uit, een teeken, zooals me
vrouw Leventhorpe vroolijk opmerkte, dat de
vangst goed was.
Zoodra zij buiten het gehoor van het huis
waren, zeide de heer Leventhorpe tot May
denstone, „Rosewarne is de laatste man ter
wereld, die een geheim van zijn geschiedenis
zou willen maken, daarom aarzel ik niet u te
zeggen, dat het zijn vader was, die die onge
lukkige, kleine stoornis tijdens het diner ver
oorzaakte. De oude Rosewarne is nu in een
toestand van geestelijke aftakeling. Hij be-
on zijn leven als een gewoon visscher, spaar
wee booten te koopen.
mijnspeculaties, en had veel
duizenden ponden verdiend, terwijl Michaêl
nog een kleine jongen was. Maar hij verhief
zien nooit boven den stand, waartoe hij door
zijn geboorte behoort en zooals u van avond
gehoord heeft, is zijn ééne wensch, weer terüg
te keeren naar de mindere omgeving van
zijn vroeger leven."
„Esther houdt heel veel van hem," zeide
mevrouw Leventhorpe zacht.
e geld genoeg op om twee booten te koopen
was gelukkig inMM
is, om haar stiefmoeder te ergeren," zeide de
redikant op drogen toon. „m ieder geval
ebben zij heel weinig aan den ouden Rose
warne te danken. Voor zoover ik weet, deed
hij niets voor zijn zoon, behalve hém op zeer
kleinen voet in zaken zetten. In sommige op
zichten is hij inderdaad altijd een hinderpaal
voor hem
mishandel
eweest. Als
e zijn vrouw en
je man dronk hij,
lad in 't algemeen
een slechten naam. Wat Michaël Rosewarne
is, dat is hij door eigen kracht geworden-, en
Ijn
vad
Mi
belsch. Ik verraadt geen geheim als ik zes
een van de mooiste trekken in zijn karakter is
zijn kind
men niet!
Ik verraadt geen geheim als ik zeg
dat de oude Rosewarne 'n ware doorn in het
vleesch van onzen gastheer is en de oorzaak
van eenige onaangenaamheid tusschen hem
en zijn vrouw. Mevrouw Rosewarue vindt na
tuurlijk dat de oude man naar een of andere
inrichting moest gezonden worden, waar hij
behoorlijk verzorgd werd, maar Rosewarne
wil er niet van hooren. Hij heeft een soort van
oppasser, om voor zijn vader te zorgen, maar
u weet, wat bedienden zijn. Vandaar het too
neel van hedenavond."
„Mevrouw Rosewarne wil niet, dat hij ver
waarloosd wordt, dat weet ik zeker," zeide
mevrouw Leventhorpe.
„O, natuurlijk niet," zeide haat echtgenoot
tamelijk boos; „maar het is wat vmeiasd
191»
ISO.
UUUl II vt V*JC'l»»«u*v, auuavKHiuijsv
r»