li
s
fü
n
Hü"
m
8 m
n
m m
n
u
n
m
m
3
B 1
Niet te koop.
Damrubriek.
iü
18
H
IX
B
B.
B
Honderd Een en Twintigste Jaargang.
Zaterdag 5 Juli.
Alkmaarscbe Huishoud
en industrieschool.
JbJb) IJ ILL ET Oh.
M
m
HU T
Wenken voor Land- en
Tuinbouwers.
ft
JLnntMto «nnglltw voor da 2-jarige Op*
leiding tot UUINllti>Ul>lklJ{iDlUA of
ntJXfilluiJliSXRU en cursussen In
teekenen en handwerken op VrJJdog
11 Juli 34 our, In het gebouw Hork.
plain.
Inlichtingen worden gitarne verstrekt door
de Directrice
J. F. BEUMER.
J. 5. te Broek op Langedljk. Vrücg ge
zaaide andijvie heeft werkelijk veel neiging
om door te ach ie ten. Omdat andij vie een
herfstgewas ia, zaait men zoo iaat mogelijk,
d. i, omtreeka den Jangaten da,g of St. Jan
(24 Juni). Natuurlijk bealiaaen de weersom
standigheden in deze cn die zijn dunkt mij,
dit jam ui üw voordeel geweest, als ge ten
minste niet a 1 te vroeg hebt gezaaid ca veel
hebt begoten.
Op de ingevolge de Scheurwet omgebroken
weilanden worden nog al wat aardappels ver
bouwd, zoowel late ala vroege. Reeds meer
dere keuren wees ik op de verschillende ziek
ten, waardoor dit gewaa aangetast kan won
den, ziekten, die vooral de laatste jaren meer
bekend zijn geworden en waarvan men vrij
zeker weet, dat zij langzamerhand den onder
gang van onze aardappelaoorteu bewerken.
Tot dusver heeftenen geen aidoernl middel
Ier bestrijding gevonden. Meel andera staan
we tegenover een ziekte, die sedert 1845 ia
ons land bekend ia, en die menigmaal de
aardappeloogst met gchccle vernietiging heeft
bedreigd. Deze ziekte, die we langen lijd
hebben gekeild als de eenige, die voor de
aardappelcuituur te vreezen was, kennen we
in zijn aard en wezen volkomen, en wat meer
zegt, sedert eenige jaren hebben we een mid
del, om haar zoo goed als met volkomen ze
kerheid te bestrijden, beter nog, te voorko
men. Deze ziekte wordt veroorzaakt door
ecu schimmelplantje. Dergelijke plantjes kun
nen ook voorkomen op roggebrood, of op
schoenen, die op een vochtige plaats bewaard
worden. Zij bestaan uit een groot aantal
fijne draden, die zich in alle richtingen over
het aangetaste lichaam verspreiden, dommi
ge dezer draden verheffen zich en vormen
een duidelijk zichtbare, wollige massa. Aan
het einde van deze rechtopstaande draden
vormen zich verdikkingen, die, als zij rijp
zijn, openbarsten en waaruit een aantal stoi-
fijne korreltjes te voorschijn komen. Deze
korreltjes noemt men sporen. Deze sporen
kunnen liet aanzijn geven aan nieuwe schim
melplanten. Vooral bij vochtig, warm weer,
ontwikkelen zij zich snel. Het zal nu duide
lijk zijn, hoe de aardappelziekte in zoo korten
tijd zich zoo sterk kun verbreiden. Waar de
eerste sporen vandaan komen, is niet be
kend, hebben zij zich tot schimmelplanten
ontwikkeld, dan kan de wind du nieuwge
vormde sporen gemakkelijk in alle richtingen
dom verstuiven. Opgemerkt dient nog te
worden, dat de schimmel zich aan den ouder
kant van het blad vestigt, eerst het loof aan
tast, cn ook door kan dringen tot de knollen.
Niet aangetaste knollen, ook al zijn ze afkom
stig vuu' zieke Biuclen, kunnen een volgend
jaar gerust als pootgoed worden gebruikt.
Aangetaste knolfen zijn zoowel voor de con-
t mptte, als voor de voortplanting, onbruik
baar.
Uit het bovenstaande blijkt, dat men de
ziekte kun bestrijden door aanwending van
een middel, dat óf de op de bladeren vallende
sporen doodt, öf de uit de sporen gevormde
zwamdradeu belet, het blad binnen ie drin-
gaeu. Werkelijk heeft men dusdanige midde
len gevonden; ze zijn afkomstig uit f rankrijk,
wam men er de druiveboomeu mede bespuit
en bekend onder den naam van Bourgoudi-
28)
„De Balnoon mijn werkt prachtig," zei
Herbert.
„Ja, die man zei. dat de laatste hoeveel
heid erts 1700 pond tin per ton bevatte."
Daar Esther niets antwoordde, zei hij:
,,'t Schijnt je niet veel te kunnen schelen."
„Ik heb plezier in de machinerieën, en ik
zhe graag de menschen aan het werk, maar
ik gelooi niet, dat ik er veel om geef, wat
er van de stof wordt of wat het waard is."
I ierbert liet haar het stukje erts zien.
„.Die bruinachtige kristallen zijn alle
tin,'-' zei hij.
Op dit oogenblik, terwijl hun hoofden
dicht bij elkander gebogen waren, en hun
handt tn elkaar op het stukje erts raakten,
ontmoetten zij Maydenstone. Hij ging op
zijde, iom hen .voorbij te laten gaan, en nam
zijn pe t af, toen Esther boog.
„Wie was dat?" vroeg Herbert, het Btukje
in zijn ,zak stekend.
„Hij i s een vriend van dé Blanchards
een
n mijn heer Maydenstone, een schrijver."
„Logetxt hij hier?"
„Ja, hij heft kamers gehuurd op het ter
ras." i
Slechts .het feit, dat zij juist van het huis
je kwamen, maakte dat zij er niet bijvoeg
de, „maar hij denkt er over, om op Tregil-
fiau te gaan wonen."
„Wat merkwaardig," zei Herbert. Heb
je hem ontm oet ik bedoel, is hij bij je
thuis geweest
„O ja; vader heeft hem een bezoek ge
bracht, en hij heeft zes weken geleden bij ons
gegeten," zei disther, want ze was verbaasd
over dat er zoo'n korten tijd verloopen was
sedert haar kennismaking met Maydenstone,
pap sl
Mor
sche en Bordeatwche pap. Het eerste wordt
bereid uit kopervitriool en waervrije soda,
liet laatste uit kopervitriool en geblusclite
kalk. Daar watervrije soda op het oogenblik
wel niet te krijgen zal zijn. is de aanwending
van Bourgondische pap uitgesloten en zal
men zich tot Bordeauache pap moeten bepa
len.
Ik laat hier volgen de bereidingswijze,
zooals die is aangegeven door den Pnytopa-
thöloglschen dienst. Men trachtte deze tnie
uit het hööld te leeren, doch doet verstandi
ger, haar bij het maken van Bordeauache
steeds te raadplegen,
ipersulfa atof kopervitriool koope men
van handelnarc, die leveren onder contróle
van de Rijkslandbouwproefstations mei ga
rantie van zuiverheid en van een kopergehalte
van 25 procent. Het Is te verkrijgen tn den
vorm van groote blauwe kristallen en als
oeder. In den laalsten vorm lost het gemak-
elijker op, doch het kan dan ook door den
verkooper gemakkelijk met waardelooze be
standdelen worden vermengd. Het ls tegen
woordig te verkrijgen tegen 80 cent per K.O.
Als kalk gebruike men pinna kluitkalk, zoo
als die bij handelaars In bouwmaterialen Is te
verkrijgen. Deze kalk wordt met 1/1 van zijn
gewicht aan water gebluscht. Neemt men
meer water, dan krijgt men dadelijk een pap.
De gebluschte kalk wordt dooi" een zeef van
sterntjes cn «andere grofkorrelige onzuiver
heden ontdaan.
Voor de bereiding van 1 H.L. Bordeauache
pap heeft men nood iff t K.O. kopervitriool,
V« K.O. ongebluachte 1 KG. gebluschte
kalk zuiver water, en 2 houten vaten waar
van één minstens 1 H I inhoud moei hebben.
Het andere mag kleinei zijn. In deze vaten
worden bij 50 en 100 L. merkteekens ge
maakt. Metalen vaten ol tobben mogen niet
gebruikt worden. In het kleine vat lost men
het kopervitriool op In 50 L. water. Wil uien
snel werken, dan kan men ook ongeveer 8 L.
kokend water nemen en wanneer slka opge
lost ls. daarbij nog 42 L. koud water voegen.
De gebluschte en gezeefde kalk woidt in
een emmer omgeroerd met water tot een dun
ne kalkbrij. Door een zeef giet men deze in
liet vat van 100 L. inhoud en voegt er water
bij, tot 50 L. is verkregen. Nu giet men on
der omroeren de vitriooloplossing met een
dunne straal in de kalkmelk, Mi-u verkrijgt nu
een pap, waarin een 'lichtblauwe neersl;
lang in zwevenden toestand blijft cn nti
spoedig bezinkt.
Wanneer men een blank geschuurd mes in
de pap houdt, mag zich daarop geen koper
afzetten. Mocht dil wél het geval zijn dan
moet nog zooveel kalkmelk worden, toege
voegd, dat zich geen koper meer op blank
ijzer afzet. Nauwkeuriger kan men de deug
delijkheid van de pan bepalen met behulp
van een stukje rood lakmocspapier. Is de pap
goed, dan moet dit roode papiertje bij indom
peling In de pap zwak blauw worden ge
kleurd.
Voor het verstuiven van deze pap is een
sproei machine of palverisahur noodig. Hier
van bestaan verschillende systemen, die in
zooverre met elkaar overeenkomen, dat de in
gebrachte vloeistof door luchtdruk in een
fijne verdoel ing wordt uitgedreven. Het
meest wordt gebruikt een rugpulverisateur,
die een inhoud heeft van 15 16 L. De in
houd van zoo'n pulvericateur kan in onge
veer oen kwartier worden verspoten. Het
vlugst werki men met 2 werklieden, waarvan
een de vloeistof klaar maakt en in de
sproeiers schept, terwijl de andere spuit. De
hoeveelheden, die gebruikt worden, zijn In
de onderschelden streken van ons land zeer
verschillend. In Friesland gebruikt men van
450 tot 900 L„ gemiddeld 600 L per H.A.
Als nu Icdercneen, die wil gaan sproeien,
alvast zijn zaakjes voor elkaar gaat maken,
dan wil ik in een volgend artigcl nog enkele
bijzonderheden vermelden. Zoolang er kans
op regen is behoeft men met sproeien niet tc
beginnen, het zou toch geen doel treffen.
iet
door
K9THE MIJSSCHE.
(Nadruk verboden.)
In het vale schemerlicht van de olielamp
zaten ze aan de tafel, gebogen over bun bor
den dampend eten, man en vrouw; rondom
hen Idng zwijgen en alleen de vorken tikkel-
den helder op in de stilte; af en toe klonk
welluidende muziek van bijna kokend water.
Dim, luid-op schaterlachte de vrouw, de
witte tanden gaaf en gezond blinkend tus-
en wist, dat ze dieo zoo lang mogelijk had
doen schijnen.
„Heb je geen aangenamen Indruk gekre
gen?"
„Och. dat weet ik niet. Daar heb ik niet
aan gedacht. Hij praat wel wat te hoog voor
mij."
„Wat voor dingen schrijft hij?"
„Hij schrijft voornamelijk voor couranten
en tijdschriften, geloof ik. Er is een boek van
hem ergens bij ons thuis, maar ik beb het
niet gelezen."
Den geheelen tijd vond ze het wel wat
vervelend, dat Maydenstone haar en haar
neef zoo dicht bij elkaar gezien had, omdat
zij niet van een dubbelzinnige.houding hield
Herbert's verstandige belangstelling in al
les, waar zij voorbij kwamen, maakte hem
onverschillig voor haar afgetrokkenheid.
„Het is niet onwaarschijnlijk dat ik bij de
volgende verkiezing candidaat voor het par
lement zal zijn," zei hij als verontschuldi
ging, dat hij over spoorwegprijzen was blij
ven praten met een man die op een kolen
veld werkte; „en men kan niet te goed be
kend zijn met plaatselijke behoeften en be
langen."
Zij hoorde de inlichting zwijgend aan en
hij zei:
i8?
Geloof je niet, dat het een goed plan
Voor je zelf of voor het land?"
»or je s
Hij lachte goedhartig.
„Ik ben pedant genoeg om te denken, dat
het voor beiden goed kan zijn," zei hij:
„maar ik bedoel meer, wat vind jij er van?"
„Ik ben bang, dat ik niets van politiek
weet."
„Maar je ziet toch in, dat het een manier
is, om tot onderscheiding te komen?"
„O, ja. Ik weet zeker, dat je eenmaal 'ets
groots zult doen."
„Er zijn niet zoo heel veel gelegenheden
voor iemand, die niet rijk Is, Esther/' zei hij
mistig,
schen de volle lippen: „Vandaag kwam van
der Veer hier, m'n vroegere buurjongen i Da's
een kerel, Jan, hij kan jou maken en breken.
Hij liet me een kattevel zien, pikzwart, en
daar kon ik een bont van krijgen, een praeht-
bont, maar duur was 't-te d'r meel Ha, hal"
Hoog sloeg ze de ronde armen in de lucht en
rekte zich lang. behageiljk uit, nóg na-
lachend om de breede bont van kattchaar en
den langen jachtopziener,
Kleintjes in elkaar gedoken, geelbleek In t
lamplicht, staarde de man haar aan. Zijn
oógen boorden diep in de hare, inspectee
rend, wantrouwend, om al haar blijde luid
ruchtigheid.
Maar de vrouw bleef hem klaar-lachend
aanzien met lntar groote oogen vol licht en
tintelend leven.
Dim zakte z'n hoofd weer neer op de borst
en Hij mompelde wat voor zich heen.
Zijn vrouw was gezond, jong en sterk en
h Ij, hij was een ki uk, een ellendige zwakke
kerel. Hij kon d'r vader »wel wezen!
Wóórom had ze plezier gehad, omdat van der
Veer er was geweest. In gedachten hoorde hij
haar schertsen en lachen met dien ander. Z'n
handen trilden en knepen zenuwachtig sa
men langzaam hief hij net hoofd omhoog en
keek weer naar de vrouw, die blij-bedrrjvig
de tafel afruimde, één en al zonnigheid.
„Zéo, ben je wakker? Je gaat toch nou
nog «iet slapen, wei?" grapte ze goedig,
maar quasi-ooos. Als een uitgelaten kina
sloeg zc met haar schort vlak lang» z'n ge
zicht >en trok hem recht overeind met h&er
sterke armen.
Een prikkelende geur van frissche buiten
lucht streek langs hem heen en hij trok haar
dicht naar zich toe:
„Zeg, Eef. jij zal die bont hebben, boor je?
Maar laat die kerel hier niet meer komme; ik
kau hm niet zien!"
Haar ooges vulden zich weer met fijne
flikkeringen en ze plaagde: „Hé. ouwe, jij
bent jaloeracb en geen beetje ook!"
Haar stem sloeg over in eer zangdeuntje
en haar voeten tripten geleidelijk mee cn de
maat yan liet wijsje. Steeds sneller draaide /e
op haar hielen- in 't rond. al maar zingend,,
het hoofd meewiegend in lichten kadans.
Toen plotseling, stoof de man overeind en
greep haar wik! bij den arm; zijn vinger»
Hemidcu «tijf om hei weeke vketói en hij
schudde haar nerveua en heftig. Em blos
van inspanning kleurde zijn wangen, heesch
klonken zijn woorden bjj haar oor
„No», zeg op, zeg op, wat heb iemet
hémSpreek nou 'sl''
Wantrouwt klonk hoog uit boven de ge
forceerde luchtigheid van "zijn otcm.
Maar de vrouw rukte zich vol bruisende
overmoed loa. draaide weer rond, zoo lustig,
dat haar de haren in blijde wappering oïn
het hoofd zwierden; toen sprong ze lenig op
hem ai, greep z'n magere schouders en lach
te hem luid en jodelend in 't gericht:
„Domme jongen - - hoe kom je er bij, wat
haal je ia je hoofd
Meteen sleepte ze hem mee in haai cnre-
geimatigen daas tot hij eindelijk hijgend ea
benauwd hoestend pp een ttoel neerzakte.
Z'n trillende handen zochten steun, z'n
schouders; schokten «li bevend tastte hij nqar
zijn borst, zóó, m zijn moede houding leek hij
cea zieke, een afgeleefde man.
Ai haar medelijden g ing tot hem uit. Wat
was t' ie oud nu7,e lierionerde zich haar
grootvader, die ook vaak zóó gezeten had in
een leunstoel, de hinden tegen de borst go-
drukt.
Vlug atond ze op en haalde wat water om
hem te laten drinken; maar hij weerde haar
korzelig-kort af; in z'n hart brandde nog fel
de haat; zij was jong, fleurig en levenslustig,
hij voelde zich dood-op, zonder krachten, een
wrak.
En weer ging z'n denken uit naar dien
ander, die óók blij was en het leven, het sterke
leven In zich voelde bruisen.
Argwanend spiedde hij van tusschen z'n
oogleden naar Eef, die met gloeiende wangen
en verwarde haren tegenover hem zat. Wat
was ze flink en frisch Zijn vrouw!
De angst liet hem niet los; hij zag hen sa
men; den vreemde en Eef, zijn vrouw, overal
en' altijd I Hii kon zc niet meer winder elkan
der denken. Hij martelde zijn h
vrees voor eenzaamheid en
icrsens af en
verlatenheid
maakte zich van hem meester,
O, als zij ook eens angst mocht kennen
en die eeuwig-lachende oogen eens stonden
wijd-opgesperd, verglaasd van schrik en pij
nigende benauwdheid I Hóór leven vergleed
blij ea rustig, hóór lachen klonk door het huis
„Neen, dut is waar/' gaf ae toe.
Rospannel, waar de Trevelyains woonden als
de overlevenden van een macht, die in haar
laatste toevluchtsoord teruggedreven is, lag
ongeveer acht mijlen van Port Enys, op de
begioeide helling van een dal, dat aan de
Porthlèw-baai uitliep. Men kw.am bij het huis
door een esschenlaan, die drie Icwart mijl lang
was. Indertijd was hun groei belemmerd, zoo
dat groote takken horizontaal groeiden, die
bijna een overwelving van den weg vormden,
maar nu groeiden de boomen ongeregeld uit,
zooals dat gebeurt na een inmenging in de
natuur, die niet volgehouden wordt. Slechts
'n smalle strook land aan weerszijden van de
laan behoorde nu nog aan de T'revelyans, en
het was een geliefkoosd tijdverdrijf van den
kolonel, om bezoekers mee te nemen naar het
hooge punt achter het huis en de uitgestrekte
gronden aan te wijzen, die door de verkwis
ting of onbekwaamheid van zijn voorouders in
helder en klaar als muziek, en hl), hij leed
omdat hij angstig was, omdat hij haar wan
trouwde en beducht was voor een mogelijk
alleen-blijven'.
En hij herinnerde zich hoe Eef, toen hij
haar de reden vroeg van haar opgewekt-zijn,
nóg luider m luchtiger dan anders had ge
lachen: „Nóg niet vertel ik 't je; nee ouwe,
nóg met zal je 't weren l"
andere handen waren overgegaan. Hij zei, dat
zijn eigen toestand voldoende verklaard en
verontschuldigd was met zes wóórden, „de
zoon van een jongeren zoon," Trotschtop zijn
onbekwaamheid verhuurde hij! zelf zijne klei
ne, bezwaarde bezitting aan een tioer, die on
middellijk achter het huis woonde. In een der
schuren werd een rijk gebeeldhouwde, zeven
tiende eeuwsche statiekoets bewaard met lede
ren veeren, en hooge, smalle wielen. De boer
mocht vreemdelingen een kleinigheid vragen,
om de koets te laten zien en kolonel Trevelyan
bracht hem in de war door de zeggen, dat hij
hun voor drie stuivers meer kon toonen, hoe
een arme heer er uitzag. Rospannel was een
uitverkoren plek voor picnics, en op algemee-
ne feestdagen leunde kolonel Trevelyan op
zijn tuinhek en keek naar het volk, „den op
komenden vloed," zooals hij het noemde, en
besprak hun praten en manieren met een of
anderen jongen man van 't district, dien hij
met zijn kostbare bescherming en verheffende
herinneringen vereerde. De kolonel was uit
den dienst gegaan na 'n ongelukkig voorval
aarom toch dat .geheimzinnige?
Een k ouden wintermiddag moest Eef naar
de stad; ze kon 's avonds laat pas met het
lokaal-treintje naar huis komen. Dan moest
ze nog een half uur loopen langs de spoorlijn
en er wae geen lichte maan. Jan maakte be
zwaar, maar Eef lachte haar ouden bekenden
lach en zei„Ik beu niet bang, ouweNooit
geweest I M ij n stelen zc niet
Stralend stond ze vóór hem, maar in haar
jólige vrooiijkheld merkte ze niet hoe in rijn
oogen êen vreemd licht flikkerde.
jan zweeg even; dan viel hij plotseling
uit: „O, jij, jij vroolijke Frans, kom hier en
zeg me, toe, zeg me waarom je zoo blij, bent
de laatste dagen I"
Z'n ®ten had zich gaandeweg verzacht tot
smeekend vleien1, maar Eef, plagerig de oogen
toeknijpend, schudde met haar blonde hoofd
ai maar: nee, nee, nee!
Hij bleef aandringen, maar plaagziek
zweeg ze; toen keerde hij zich met een rui om
eu haalde schijnbaar onverschillig de schou
der» op.
Wacht maar! .Hij zou zijn maatregelen wel
nemen, al was hü een stumper. Moeat hij met
zich laten sollen?
's Avonds had hij zijn plan kiaar; ook zij
zou de angst kennen, gelijk hij die de laatste
dagen herhaaldelijk had gekend. Dat leefde
er maar lustig op los, dat zong en dat lachte
dun iieelen dag en h ij, hij leed met lichaam en
ziel. Z (j moest au ook maar eens ieerem wat
ellende waal En zich haar woorden herinne
rend' mompelde hij „H'm„ jij niet bang,
nóóit bang. Maar nou zal je bang rijn, nou
zal je 't weten I"
Dien avond sloop hij, tegen tienen naar
de spoorlijn en ging gehurkt zitten achter de
z'n hoofd brandden de hersenen als vuur, dat
z'n denken verteerde.
Maar toen' hij de starheid van haar oogen
zag breken en tie holle donkerte glanzig werd
van tranen, terwijl heftig haar lichaam schok
te, strekte hij ala een gebro'kene de handen uit
en wrong zich uit z'n keel een hecsche lach,
hél opklinkend in de benauwde stilte.
Toen1 rukte hii de deur open' cn holde waan
zinnig naar buiten, den nacht tegemoet
dichte elzestruiken. Hier, langs dit boschje
n. iest komen; ver'rekte hij z'n hals uit en
speurde in de massieve donkerte. Hij huiverde
van kou, maar dat had hij er wel voor over
au£st moest ze kennen, angst, net als hij 1
de verte kwam Eef kwiek aangestapt;
haar rappe voeten deden het grim
dan even klonk de tik van haar hakken op dé
at kraken,
rails. Hjj glunderde: daar stak ze de "lijn
over Zéé zou ze bh het boschje zim.
Eef liep te peinzen straks zou ze 't Jan
maar zeggen ze zou 'm niet langer plagen.
Nu zou haar leven anders, nog blijer wor-
ueni Ze richtte haar lichaam hoog óp: a, dat
't dan toch waèr was gewordenZe had' al
gedacht, dat dat wonder nooit zou gebeuren I
Eau nu....
Door den stillen winteravond klonk plotse
ling schril haar stem als een kreet van pijn;
f F werd achterover gesleurd, haar handen
beurden open aan ae stekelige braamstrui
ken; in de duisternis zag ze twee scherpe,
iichteude oogen; rij zag ze vlak boven haar
gericht, herkende ze: ze waren van hem, dien
ze verrassen wilde na al h «r plagerijen
Hij lachte met breed vertrokken mond en
trok naar ruw overeind: „Kom. waar blijf je
nou, je bent toch niet bang. Nou, vroolijke
nans, waar blijf je nou?"
De vrouw zweeg, wezenloos i>ep ze mee
naar huis, hun huis; als een kind liet ze zich
hóed en mantel afdoen en staarde in starre
strakheid voor zich. In haar oogen was de
blije lach gestorven.
En weer herhaalde hij met telkens ernsti
gcr drang: „Toe, zeg nou's wat, zit daar nou
niet zoo slaperig, zég nou 'e watl"
I oen vloog ze op en vlak vóór hem staand,
gilde ze in wilde wanhoop hem in 't gezicht:
„Ons kind, o, ons kind- J ij hebt 't ver-
moord, jij zélf, jij 1"
De man stond daar, verslagen en versuft.
Z ij n kind Dót had haar dus de blijheid ge
geven; dót was het geweest I
Hij voelde hoe hg daar stond, voor haar:
!af, klein-jaloersch't was alsof telkens z ij n
lichaam kleiner werd en 't hare grooter. Hij
werd gedwongen, in die groote, holle oogen te
/Jen; een benauwende anggt kneép- hem de
keel toe. omdat die oogen hem aanstaarden
vol leed, als een zwijgend verwijt.
Hij wilde vluchten, maar zijn voeten' wei
gerden te gaan. Zwaar hingen z'n armen neer
en al maar zag hij in die zwarte pupillen.
'Hij wilde spreken, hij kón niet; het zwijgen
hing rondom die twee als een dreigement. In
Aan de Dammers I
■Met dank voor de ontvangen opl. van pro
bleem no. 553 (auteur Bouiquin.)
Stand:
Zw. 7/10, 12, 14, 17, 18, 20, 21, 22, 24,
25. 27. 31, 35.
,*■23 28 29, 32, 33, 34, 36, 38, 42, 44,
46, 47, 50.
Oplossing:
1. 4237 1. 31 :42.
2. 34—30 2. 25 34.
3. 29:40 3. 18:29.
4. 44—39 4. 35 44.
5. 36—31 5. 27:36.
6. 32—27 6. 21 34.
7- 50:19 7. 14 32 (2 slaat.)
8. 33 11 (6 sch. 8. 17 6.
9. 47 7:
Goede opl. ontvingen ij van de heeren W.
Blokdijk, R. W. T. Bosman, P. Dekker, D.
Gerling te Alkmaar. J. Toepoel, Sint Pan-
craa en H. E. Lantinga, Haarlem.
Vbn 't vorig probleem ontvingen wij nog
een goede opl. van den heer P. J. N. Wijker
te Alkmaar.
ORIGINEELE SLAGWENDINGEN.
Die zijn inderdaad aangebracht in de twee
vólgende standen van den heer P. Kleute Jr.
Zw. 13, 14, 19, 23, 24 en dam op 16.
W. 27, 28, 30, 32, 33, 34, 3J, 38, 44, 50.
Hier wint wit in drie zetten.
1. 33^-29 1. 24 33 (5 sch.)
2. 34—29 2. 16:24 (3 sch.)
3. 29 38.
De volgende stand is ingewikkeld
aan de Indische grens, waarbij hij meer moed
dan bekwaamheid getoond had, en hij koester
de de grootste verachting voor kanonniers en
sappeurs. „Weldra," zei hiji, „zal de dienst ge
daan worden door de oudste studenten van de
kostscholen." Hij las alleen radikale couran
ten, en groette het aannemen van ieder demo
cratisch besluit met een'sombere voldoening,
als een stap nader tot hetgeen hij, „den val"
noemde.
De bloedverwantschap, ja zelfs de kennis
making tusschen de Trevelyan's en Rosewar-
ne"s was nog slechts zeven jaar oud. Herbert
had' in den eersten gloed van zijn liberalisme
er op aangedrongen, Rosewarne, die toen we
duwnaar was, een bezoek te brengen. Rose
warne, die dankbaar was voor de verstandige
waardeering van den jongen man voor zijn
plannen, verdroeg de onbeschaamde beleefd
heid van den kolonel, en was in staat hem een
dienst te bewijzen inzake een hypotheek. Na
Esther's eerste bezoek op Rospannel zeide ko
lonel Trevelyan:
„Herbert, je bent verstandiger dan ik
dacht."
■Maar in dien tijd had Herbert geen zelf
zuchtige of zelfs sentiménteele beweegrede
nen, en het huwelijk, dat het gevolg was van
zijn vriendschap met Rosewarne verbaasde
-snz oSinso oq "jpz mag m?p aaom puBUöin
ter van kolonel Trevelyan, Blanche, had dén
leeftijd van zeven en dertig jaar bereikt, zon
der eenige neiging tot het huwelijk te toonen.
Zij was zeer bevriend met de familie van haar
schoonzuster, de Willoughby's, vooral met
den ouden lord Launceston, en bracht een
groot deel van haar tijd door op hun buiten
goed aan den oever van de Devon. Haar broe
der te Rospannel bezocht zij slechts zelden.
Herbert sprak met zijn tante over Rosewarne
en wekte haar nieuwsgierigheid op. Zij kwam
over, en bjnnen een week vertelde ze haar'
Él
Zw, 2, 6, 7, 14, 16, 21, 24, 26, 35 en dam
op 25.
W. 11, 28, 32, 33, 36, 37, 39, 43, 44, 47,
50.
Wint wint door:
1. 47-41 1. 6 17.
2. 44—40 2. "35 44.
3. 28—22 3. 17:28.
4. 33:22 4. 44:33.
5. 32—27 5. 25:31.
6. 50—45 6. 21 32.
7. 36 9!
Inderdaad verrassend!
de manier niet prettig, waarop mevrouw Tre
velyan van haar sprak als de overwinnende
Goth, en zij kon den dwazen trots van den
kolonel op zijn heerachtige onbruikbaarheid,
niet verdragen'. In den grond van haar hart
benijdde zij hun Rospannel en de gelegenheid,
die rij niet aangrepen, om een bezig en waar
dig, ofschoon eenvoudig leven te leiden. Het
prachtige oude huis en de prettige omgeving
gaven haar den indruk van een toevluchts
oord, en het leek haar belachelijk, dat kolonel
Trevelyan zich beroofde van de bezigheid, die
hij juist noodig had, door de boerderij te ver
huren'. Toen Esther en Herbert in het gezicht
kwamen van het huis, vonden zij den kolonel
leunend op het kleine hek, dat het particuliere
bezit van Rosepannel scheidde van de boer
derij en de laan. Hij nam zijn hoed af en
kwam naar hen toe, tot Herbert op zijn gewo
nen toon van zorgelooze bitterheid zeggqnd:
„Ik denk dat je wel een of anderen kerel zult
vinden rondscharrelen, die voor de paarden
kan zorgen," ofschoon hij zeer goed wist, dat
er bijna zeker een bevoegd man tot zijn be
schikking was. Zij gingen de kleine, acntlioe-
kige vestibule met witte paneelen binnen, en
mevrouw Trevelyan kwam naar hen toe met
die slachtofferachtige kalmte die beteekenen
moest: „Al heb ik afstand gedaan, ik ken,
hoop ik, nog de plichten der gastvrijheid." In
werkelijkheid was zij- niet ontevreden tiiet haar
toestand. Zooals zij zeide, „staan wij als een
teeken voor dit geslacht", en haar geldmidde
len waren niet zoo bekrompen, dat zij haar
beletten liefdadigheid tot te oefenen jegens een
half dozijn van de slechtste dorpsbewoners,
die haar achter haar rug uitlachten. Het ge-
heele huis maakte den indruk van iets, dat
bewaard bleef als een aanschouwelijke les in
vergeten manieren. Aan de 'wanden van de
slaapakmer, waar Esther haar handen wasch-
te, hingen stukken tapijt, niet mooi en alleen
geschikt om stof te verzamelen.
(Wordt vervolgd.)
Wo. ISO. 1919
„Zoo?"