DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN.
n
m
a
m
m
m
m
a
a
m
m
m
a
m
m
a
a
m
m
m
a
m
w.
m
a
s
ui
a
m
m
m
m
m
a
m
s
m
m
s
m
m
m
a
a
m
m
m
m
m
a
m
a
m
m
m
m
Damrubriek.
B
g
«f
i
fl
li
3
K
M
K
I
j
B
Al
No. 186
Honderd een en twintigste Jaargang.
1919
ZATERDAG
Parijsche brieven.
9 AUGUSTUiS.
Wenken voor Land- en
Tuinbouwers.
Él
mé.
ifÉ|f
De nachtwacht,
Abonnementsprijs bij vooruitbetaling per 3 maanden i 1,65, franco per post I 1,90. Bewijsnummers 5 ct. Advertentieprijs 15 et. per regel, groofere lettere naar BSsifsruimfe,
Brieven franco N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. Herma. Coster Zoon. Voordam C 9, Telef. 3.
(Van onzen Parljschen correspondent.)
Nadruk verboden).
t Parijs, 30 Juli 1919.
La vie de Bohème.
Een dezer-dagen las ik iu een Hollandsche
courant een wat schamper artikel over „la
vie de Bohème" in een groote Hollandsche
stad. Eigenlijk was 't geen artikel over la
vie de bohème, het artlsten-leven, maar meer
wat losse opmerkingen van een buitenstaan
der naar aanleiding van een uiterlijken in
druk, dien hij had opgedaan in een eethuis
en waarnaar hij het leVen der Hollandsche
jonge kunstenaars beoordeelde.
Nu wil ik, die toevallig niet zoo een buiten
staander ben eii die in die groote Holland
sche stad veel lieve, eenvoudige makkers on
der dq Bohémiens achterliet, ook wat pra
ten over wht ik weet van dat zelfde leven der
jonge kunstenaars. Wij. krijgen immers zoo
licht een Verkeerden kijk op de dingen, als
wij ze oppervlakkig oordeelen naar zekere
uiterlijkheden van een deel eener meuscheu-
grocp, en ik verwijt mij wel eens van mijn
kant een zekere groep jongere leden der Hol
landsche koopmansstand voor een troep ma
terialistische oengels aangezien te hebben, na
dat ik ze had waargenomen ia een bepaalden
vorm in de uieuwe luxueuse drink- en eetgele-
genheden ln Rotterdam, Den Haag en Am
sterdam, Cu ik heb groot gevaar geloopeu, bij
deze observatie uit het oog ta verliezen het
groote, ruime, dadenrijke, oer-Hollaudsche
van de nog steeds bestaande klassieke Ne-
derlandsche koopmanswereld.
Echter „la vie de Bohème".... ik ken het van
nabij.
Eu voor mij is het niet: het schijnbestaan
van die groep halfslachtige wezens, die door
buitenissig optreden den kunstenaar trachten
te „marqueeren", de wereld der leeghoofden
en parasieten, slappelingen en aanstellers
met 1U pCt. lawaaiigheid.... voor mij is het
de intieme afgesloten wereld van die wer
kers, enrgieke gevoeiskerels, die èn in een ze
kere schuwheid èn in een zekere geestelijke
voornaamheid een eigen jeugdleven door
vechten, dat verre blijft van uiterlijke mani
festaties en pose en uat alleen geleid wordt
door liefde voor het groote, moeilijke, dierba
re werk, dat alleen tot bloei kan komen door
groote toewijding en iu een zuiver gehouden
sfeer.
Omdat ik deze waarachtige wereld der Bo
hémiens ken in Holland èn in Parijs, heb ik
meer dan één recht er over te schrijven.
Ik wil niet schrijven over wat ik weet van
armoede en zorgen, gebrek aan het noodig-
ste; ware nooddruft, ik wil niet schrijven over
het leed van veel sensitieve naturen, die voor
hun kunst het hoog noodige niet bekostigen
kunnen, die verkcereu in ijskoude' zolderka
mers, met enerveerende zorgen over huishuur,
die niet betaald is, brandstof, die ontbreekt,
werkmateriaal, dat niet bekostigd kan wor
den, eeuwig gebrek, dat martelt cn hopeloos
stemt. Ik heb te veel herinneringen uit mijn
heel nabije omgeving van makkers, te triest te
intiem om aan te roeren. Mijn kieschheid en
de trots, van de kaste die de mijne Is, doet mij
hierover zwijgen. Echter één ding, rijk Hol
land. Tand van koopmanschap, land dat
steeus trotsch was op zijn groote daden en
dus ook op zijn kunst. Moge eenmaal de tijd
komen, dat ge uw kunstenaars weet te be
schermen voor overgroot gebrek in hun jeugd
cn in hun ouderdom. Kijk 1 loliand, fnoge
eenmaal de tijd komen, dat uw regee'ring en
uw volk begrijpt, dat het een aanmatiging is,
zich te beroemen op mannen als Vincent van
Gogli, Dupont en Jongkind, vele anderen die
slechts in Parijs gewaardeerd en begrepen
werden gedurende hun leven en die het va
derland gebrek liet lijden, zooals 't eenmaal
zijn Rembrandt en Hals en Vermeer en vele,
vele anderen gebrek liet lijden. En alle deze
waren kinderen van „la vie de Bohème".
Wie eenmaal het ware, het smartelijke
stempel van de Bohème draagt, die krijgt
zijn kring van kameraden lief, die tracht te
helpen met wat hij kan in zijn kring, die leert
te zwijgen met de eigenaardige, zachte, die
pe trots van wie leerden zwijgen over hun
moeiten, die leert te spotten, te blagueeren in
een schijnbaar zorgelooze levenshouding van
cranerie, waar zooveel melancholie en ellen
de onder schrijnt.
Bohémiens! Echte, trouwe kerels, gevoeli
ge, trotsche, behulpzame, liefderijke vrienden
van mij, ik houd van jullie, mijn meest ware,
eenvoudigste en beste makkers en ik kan niet
verdragen, dat jullie kaste bespot wordt en
verguisd. Laat ze ona met rust laten, wij zul
len ons leven tenslotte tezamen en alleen,
zélf nog wel maken, kerels I
Nu leef Ik in Parijs, waar men den Bo
hémien lief heeft, omdat elk waarachtig oud
Parljzenfiar een sprankel van dien geest, een
atoom van die melancholie, een brok van de
ze trots, een druppel van deze haast verklaar
de zorgeloosheid in zich heeft en ook.... iets
van de ziel zelf, der Bohémiens
Parijs, de oude stad van menschelijke ont
roeringen, kón niet andera dan zijn kinderen,
de Bohémiens, liefhebben.
Wie uwer nog eenmaal in Parijs zal ko
men, lezers, hij trachte door te dringen in
die wereld, die nog altijd bestaat, trachte één
avond te leven ln een klein kunstenaascabnret.
Niet de „Chat-noir", niet „la Pie qui chante",
muar eon klein Intiem cabaret van de „But-
te", waar een boek eer. halve franc kost en
waar de jonge dichter zijn verzen zegt van
uit ,'ljii hoekje In den schemer achter zlja ta
feltje, waar hij zacht guitaar getokkel de lie
deren gezongen en geïmproviseerd worden,
worden, die e'en Pisuisse n met haast boven-
menschelijk Interpretatie ver mogen in uw
keurige Hollandsche avondzaal toezingt
Pisuisse, de Noordelijke charmante „copain"
-•net zijn warm gemoed. Tracht één avond wat
te praten met zoo'n groep stille gevoelige ke
rels hier. gij zult u gelukkig voelen en ge
zult een heel bijzondere eigen herinnering be
houden aan deze wereld, waaruit eeu Kodin,
een Debussy, een Franck, Corot Daubigny,
Steinlen, Fantin, Latour, Oaston la Touche
en vele, vele anderen voortkwamen, de wereld
waarin Richepin en Yvette üuilbert 't eerst
zongen; die eenvoudige, argelooze wereld.
Traciit één avond iets te begrijpen van deze
pretentielooze groep jonge hard werkende
mcnsclien, die „les Bohémiens" heeten en ge
loof mij, als ik u verzeker, dat in uw eigen
land deze menschen ook bestaan, jonge man
nen en jonge vrouwen die minder te eten
hebben dan een werkman en langer werken
dan acht uren cu die allen moéizaam trach
ten iets schoons, iets ontroerend tot stand
te brengen op hun wijze, een streven.... waar
in de edelste» slagen,
Lezer, welvarende, charmante lezer,t die
elk'en dag uvè tafel gedekt en uw huis* ver
zorgd weet, die zilt goed gekleed, goed gevoed
en goed getrouwd, die 't wel machtig aardig
vindt n' schilderij te bezitten van een bekend
schilder en ook wel een goede roman of een
gevoelige 3chets te waardeeren weet, die 'n
goed concert of 'n goed tooneelstuk machtig
wel apprecieert... lezer, gij die zelf werkt en
eerbied hebt voor den arbeid, bedenkt dat ook
de kunstenaar werkt, arbeidt, moeizaam en
veelal onverzorgd, bedenk dat die gevoelige
mensch die uw gemoed zoo rechtstreeks en
eenvoudig weet te ontroeren met zijn kunst
uiting, eenmaal een gevoelige, eenvoudige
hard werkende Bohémien is geweest.
STéFAN.
De aardbeienoogst is weder achter den
•rug en menig aarabeienteler zal met genoe
gen aan de in het jaar 1919 zeer gunstige
resultaten van dit bedrijf terugdenken. De
opbrengst was alleszins bevredigend en de
prijzen buitengewoon hoog. Vooral dat laat
ste had niemand kunnen denken. Met den de-
solatcn toestand van Duitschland voor
oogen vreesde menigeen voor een strop, toen
onverwacht Engeland op de markt verscheen
en kocht tegen prijzen, zooals men nog niet
gekend had. Zóo kon het gebeuren, dat alleen
aan de veiling van de „Kennemerland" te
Beverwijk in den loop van een week of zes
voor 12 ton aardbeien werden geveild. Ge
rust kan men zeggen, dat de aardbeienop
brengst de kurk is. waarop' Kennemerland
drijft. Intusschen had voor een ander deel
van het menschdom deze loop van zaken den
minder prettlgen kant, dat het naar het sap
pige en geurige goedje mocht kijken, maar er
niet aan kon komen. Wie per trein van Alk
maar naar Haarlem reisde, heeft in de nabij
heid van het station Velzen kunnen zien, hoe
de aardbeien ln vaten werden gepakt cn naar
Engeland verzonden.
Wie het goed gaat, wordt licht benijd,
doch wie wat nader met het vak bekend is
en weet, waartegen een tuinder alzoo te strij
den heeft, zal, al moest hij dan voor dit jaar
ook zijn beschuit met aardbeien voor een
keer derven, den menschen dit voordeeltje
van harte gunnen. Wie toch heeft meer te
kampen met de grillen van het weer dan de
tuinman, en hoe vaak ziet hij zijn oogst be
dreigd door allerlei schadelijk gedierte. Ook
hiervan weet de aardbeienteler mede te spre
ken. Menigmaal is in de laatste jaren de op
brengst van een stuk land verloren gegaan
door de schadelijke werking van een rupsje,
in volwassen toestand nauwelijks anderhal-
ven c.M. lang. Dit insect vreet niet alleen
aan de bladeren, doch spint bladeren en
bloemen aan elkaar, waardoor van den oogst
niets terecht komt. Een goed door deze rups
aangetasten aardbeienhoek levert een treurig
gezicht op.
Het spreekt vanzelf, dat men, zoodra de
kwaal een eenigszins ernstig karakter begon
te verkrijgen, op middelen heeft gezonnen,
om dezen vijand te bestrijden. Zal dit met
succes geschieden, dan dient men in de eer
ste plaats de levenswijze van het insect
nauwkeurig te kennen. De kweekers zelvcn
wisten er dit van: Zoodra de aardbeien hun
groei hervatten, dit gebeurt ongeveer in
het laatst van April, begin Mei vertoont
het rupsje zich, nog klein, op de jonge blaad
jes en begint zijn vernielend werk, net wordt
grooter en grooter, vreet en spint en is om
streeks den langsten dag vrij plotseling ver
dwenen
Toen de Phytopathologische dienst in ver-
eeniging met den Rijkstuinbouwlceraar voor
Noord-Holland zich met het geval begon te
bemoeien, bleek, dat dit plotseling verdwij
nen van de rups veroorzaakt werd, doordat
deze in een pop was veranderd. Uit deze pop
komt half Juli een vlindertje te voorschijn.
Wie omstreeks dien tijd even roert in een
aardbeienbed, dat door de „rijp" is aangetast
geweest, kan deze vlindertjes dikwijls in
grooten getale zien vliegen. Einde Juli leg
gen de vlindertjes op de bovenkant van de
nardbeibladen eitjes, als grijs-groene vlekjes
gemakkelijk te herkennen, en waaruit na eeni
ge dagen de kleine rupsjes weder te voor
schijn komen, De vlekjes zijn dan wit gewor
den. Aan de kleur van de vlekjes is dus ge
makkelijk te zien, of de eitjes zijn uitgeko
men. Deze rupsjes blijven gedurende den zo
mer en den herfst op de planten leven, doch
doen weinig schade. Tegen den winter zoe
ken zij in het verdorde loof en op andere
plaatsen een winterverblijf op, waaruit zij
het volgende voorjaar weder te voorschijn
komen om hun vernielend werk te hervatten
Natuurlijk kan het weer op het verloop
van boven beschreven gedaanteverwisseling
en op den omvang van de kwaal een grooten
invloed uitoefenen. Oroote temperatuur
schommelingen in den winter brengen velen
om het leven en het zal misschien daarvan
komen, dat, niettegenstaande de weersom
standigheden in de afgeloopen maanden Mei
en Juni zeer gunstig waren voor het optre
den van de „rijp", men er dit jaar betrekkelijk
weinig last van heeft gehad.
Gedurende de laatste vier jaren zijn er
heel wat middelen toegepast, om de kwaal te
bestrijden. Een beschrijving hiervan is over
bodig, want..... zij hebben alle gefaald, op
één na. En dit middel is bovendien eenvou
dig en weinig kostbaar. Het bestaat in het
afmaaien van het loof na den pluk. Dit mid
del is reeds door meerderen ook in vroeger
jaren reeds toegepast, doch het oordeel over
de resultaten is zeer verschillend. Ook ik
heb velden gezien, waarin de „rijp" dik voor
kwam, niettegenstaande het loof den vorigen
zomer was afgemaaid. Anderen oordeelen er
gunstig over, hoewel ook zij van meening
zijn, dat de resultaten zeer ongelijk zijn. Op
de proefvelden waarop in den zomer van
1918 het aardbeiloof 13 afgemaaid, zijn zeer
gunstige resultaten verkregen, en de kwee
kers, bij wien deze proefvelden waren gele
gen, zijn éénstemmig van meening, dat af
maaien het eenig afdoend middel tegen de
kwaal is. Maarhet moet op tijd gebeuren;
het kan n.l. te vroeg, doch ook te Iaat ge
schieden. Wanneer het nu plaats moet heb
ben, is aan de hand van de boven beschreven
gedaanteverwisseling gemakkelijk na te
gaan, n.l. op het oogenblik waarop het
grootste aantal eitjes gelegd is, en vóór dat
deze zijn uitgekomen. Het afgemaaide loof
wordt zorgvuldig verzameld en vernietigd.
Dat laatste moet vooral niet vergeten wor
den.
Het is mij gebleken, dat sommige kwee
kers, gezien de gunstige resultaten van de
proefveldjes, tot afmaaien zijn overgegaan.
Zoodra zij een paar eihoopjes op de blade
ren hadden ontdekt, hebben zij de zeis er in
gezet. Ik vrees, dat zij te vroeg zijn geweest
De vlindertjes, die nog geen eitjes gelegd
hadden, en van dit jaar zal dit door het
slechte weer in Juli wel iets later dan ge
woonlijk plaats hebben, zullen dat nu op
de op den akker achtergebleven plantenresten
of op andere niet afgemaaide aardbeibedden
doen. Wacht men, tot de eitjes zijn uitgeko
men, dat, zooals boven' is gelegd, dadelijk
aan de kleur der vlekjes is waar te nemen,
dan is men te laat. De rupsjes hebben een
veilig heenkomen gezocht en zijn niet meer te
bereiken. In belde gevallen heeft het af
maaien niets geholpen, ik zou willen zeggen:
zelfs kwaad gedaan, Het is namelijk niet te
ontkennen, dat de planten door het afmaaien
verzwakt worden. Treedt nu ook nog dc
„rijp" op, dan is het gemakkelijk na te gaan,
dat van den oogst niet veel terecht zal ko
men. Op de proefveldjes hebben de afge
maaide, die zoo goed als vrij van „rijp" wa
ren, meer en soms belangrijk meer opge
bracht dan de niet afgemaaide, waarop een
groot gedeelte van de vruchten door het op
treden van de „rijp" verloren ging. Alles te
zamen genomen, blijkt het dus, dat het bij
het afmaaien vooral aankomt op het kiezeu
van het juiste tijdstip. Een bepaalde datum
is hiervoor niet aan te geven. Door de veran
derde omstandigheden kan het elk jaar een
anderen zijn. De kweeker zelf moet leeren
zien, wanneer hij de zeis er in moet zetten;
aan de hand van het boven beschrevene is dit
niet moeilijk. De bezwaren, aan het af
maaien verbonden, kunnen zeer zeker door
een doelmatige bemesting worden ondervan
gen. Ook te dien opzichte zullen door den
Rijkstuinbouwleeraar proeven worden geno
men. Reeds dit jaar bleek, dat op de goed
bemeste perceelen, èn groei èn opbrengst
van de afgemaaide veldjes niet achterstonden
bij die van de niet-afgemaaide.
Aan de Dammersl
Met dank voor de ontvangen opl. van pro
blem no. 558 (auteur Le Goff.)
Stand:
Zw. 11, 12, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 22, 23,
25 28
27, 30, 31, 32, 34, 37, 38, 40, 42, 45,
47, 48.
Oplossing:
1. "31—26 1.
2. 26—21 2.
3. 37 26 3.
4. 42 24 4.
5. 30—24 5.
6. 34—30 6.
7. 40 16 en wint.
Goede opl. ontvingen
W. Blokdijk, R. W. T.
22
16
28
20
29
25
31.
27.
37.
29.
20.
34.
wij van de heeren:
iv w. t. Bosman, P. Dekker,
D. Oerling, J. Houtkooper te Alkmaar, J.
Toepoel, Sint PanCras, A. Keppel Noord-
Scharwqude, H. E. Lantinga, Bellingwolde,
(van deze heeren ook van do. 557). A. Re-
nooy, Koedijk (558.)
PARTIJSTANDEN.
De volgeude aardige partijstanden wer-
den ons toegezonden doer den heer de Groot
te Warmenhuizen.
WM
U-'
Zw. 3, 9. 10 11, 14, 15, 20, 22, 24, 30.
W. 26, 29, 33, 35, 36, 37, 43, 44 en dam
op 1.
Als wit zich laat verleiden om 1—6 te spe-
len zal zwart op de volgende eenvoudigen
doch leerzame manier winnen.
E 1—6? 1. 30—34.
6 :2j3 2. 34 :41 (3 ach.)
36: <17 3.24-30.
35 24
2.
3
4.
4. 20 40 (4 sch.)
In den stand, die hieronder volgt.
Zw. 6, 7, 8, 9 13. 14 15. 19, 23, 24. 26.
W. 16, 27, 23d, 3i, 3d, 3^, 3*, 38, 39,
was zwart aan zet en speelt zijns inziens heel
goed het volgende:
E 1. 7—11.
2. 16 7 2. 8—12.
3. 7 20 3. 14 43.
maar nu kwam van wit
4.27—21 4.26:17.
5.28—22 5.17:39.
6. 38—33 6. 39 28.
7. 32 3 7. 43—48
8. 3—26 8. 48—25
9. 49—43 9. '25 48.
10.42—38 10.48:31.
11. 26 37 en wint.
Heel mooi
Ter oplossing voor deze week:
Probleem 559 van P. Kleute Jr. den Haag.
(gedw.l
(gedw.)
1 wm i?
Zw. 3, 8, 10, 20, 25, 27, 29.
W. 23, 28, 34, 42, 43, 44, 47.
Een eenvoudig probleempje, dat men moet
trachten op te lossen, zonder de schijven aan
te raken!
Opl. worden ingewacht tot en met 14
Aug. onder
d. blad.
motto: „Damrubriek" bureau v.
Correspondentie.
P. de O. te W. Dank voor uw partijstan
den.
A. R. te K- Uw schrijven en problemen
in dank ontvangen. Zijn heel mooi. Wor
den zoo spoedig mogelijk geplaatst. Hoop U
morgen te ontmoeten.
P. K. ]r. den H. Hoor ik nog eens wat
van U, ook over de damwedstrijden in den
Haag.
H. E. L. te B. Dank voor uw briefkaart.
Zal 't adres veranderen, zoodat U de courant
direct krijgt. Vele hartel. groeten voor allen.
door
HESSEL JONGSMA.
Een straat, welke zich zelf respecteert, laat
zich behalve door de politie ook nog door een
speciaal korps bewakers beveiligende deur
kozijnen itoonen deze voorzichtigheid der be
woners en de gepaste zorg voor hun welzijn
door geëmailleerde schildjes, die den begeen-
ge naar het goed van anderen afschrikt en
den rechtmatig binnentredende een gevoel
j van zelfvertrouwen geeft. En als je aan je
eigen deur zoo'n rust au veiligheid belovend
sclrldje hebt, is eenige nieuwsgierigheid
den persoon, aan wiens waakzaamheid ia
bent overgegeven, alleszins verklaarbaar,
Het ia een menschelijk verlangen, le willen
weten, wie er 's nachts voor je deur zal staan,
welk gezicht je tegenover je zult vinden, als'
op je nachtelijk iluitsignaa de waker komt
aangerend om je in penibele omstandigheden
te assisteeren of voor je den dokter of da
brandweer te waarschuwen. En omdat bui
tendien de mogelijkheid bestaat, dat er ooit
eens een jubileum zich aan je zal voltrekken,
met het gevolg dat je diep in den nacht met
een onwillige huissleutel te kampen hebt,
zorgde ik er voor met den beschermer van on?
aller eigendom door middel van etn sigaar en
een beteekenisvollen groet op goeden voet te
geraken.
Wanneer ik 5s avonds thuis kwam, was de
nachtwacht, donker silhouet tegen den hui
zenkant, mij even vertrouwd als de spichtige
boompjes langs het 'trottoir ea de gierende
windwijzer op het barokke hoekhuis. Hij was
een even verdienstelijk ornament in de straat
als de hooge stoep voor het huis van den
ontvanger en het vergulde uithangbord van
den ccmestibleswinkei. en waaneer ik hem
niet als een donker pak schaduw tegen de
huizen zag staan, was het aspect van ds
straat geschonden.
Zij wisselden telkens, de nachtwakers, maar
een nieuweling onderscheidde zich in niets
van zijn voorganger. De dikke duffel; de on
gunstige pet en de vertrouwde ai-ck maakten
hun uiterlijken verschijningsvorm dezelfde, en-
hun onderlinge gelijkvormigheid werd nog
versterkt doordat zij allen gemeen hadden de
groote gevoeligheid voor een groet en een
goede sigaar. Den naam van onzen bewaker
kenden wij nooit; dit was ook niet noodig,
want zij allen waren voor ons gelijk: er
stond, terwijl wij liepen, een nachtwacht in de
straat, een nachtwacht met stok en duffel, en
dat was ons genoeg.
Eens, het liep tegen den winter, werden wij
uit ons rustig betrouwen op de soliditeit van
onze bewaking opgeschrikt door een geheel
nieuwe verschijning; een nachtwacht zonder
duffel, zonder stok. Hij had een blijkbaar nog
jonge, lenige figuur, die hij verstopte in een
cape, waarvan hij bij ongunstig weer de kap
opzette, zoodat zijn gezicht geheel verborgen
was. Hij was niet vriendelijk en vertrouwe
lijk zooals zijn voorgangers, hij waardeerde
sigaar noch groet en scheen er alles op gezet
te hebben om te bewijzen, dat zijn bescheiden
heid geen grenzen had. Niemand der bewo
ners werd tenminste ooit iasitig gevaiien door
de nadering zijner stem.
De vreemde verschijning dezer nachtwacht
maakte, dat bij avond de straat minder ver
trouwd scheenhij was geen ornament van
onze deftigheid, hij was een los bijhangsel aait
de eenheid van onze straat-gemeenschap ver
stoorde. En het was te begrijpen, dat een ner
veuze spanning zich van de bewoners meester
maakte, als zij dien vreemden sinjeur in zijn
fladderenden mantel onrustig rangs de hui
zen zagen op- en neer-gaan. .Hij gaf geen
rust, geen veiligheid; het vertrouwen in de
bewaking verzwakte, doordat onze nachtelijke
voorzienigheid de traditie van zijn ambt
verzaakte
Op een avond naar huis terugkeer end, zag
ik tot mijn grooite verwondering, dat onze rus-
telooze nachtwacht de indrukwekkende pose
zijner voorgangers had aangenomen. Leu
nend: tegen een raamkozijn, vloeide zijn
schimmig silhouet samen met de huizendon-
kerte, en een gevoel van weldadige rust door
stroomde mijde traditioneele bewaking van
onze nachtelijke veiligheid was verzekerd.
In de vriendelijkste stemming stapte ik
door en den bewaker naderend, plooide ik
mijn mond reeds tot een alles-vergevenden en,
naar ik verwachtte, nu ook in den vorm be
antwoorden- groet. Doch toen bemerkte ik, dat
onze schutsman vol aandacht zijn blikken
gericht had naar den overkant. Zou hij, dacht
ik misschien iets verdachts in het vizier heb
ben en met het ijverig voornemen hem naar
vermogen bij te staan in zijn moeilijke taak,
volgde ik zijn blik.
De overzijde der straat, met al de prettige
herkenningspunten, die ons insiders bij het
naderen onzer woning zoo'n warm vertrouwd
gevoel gaven, was door de heerschende licht-
rantsoeneering nauwelijks herkenbaar. Flets
plekte hier en daar gordijnewit achter de ge
doofde ramen. Alleen een enkel venster was
hel verlicht; het neergelaten gordijn was als
doortrokken van een rossigen schijnDe
weligste planten der fantasie schoten plots
in mij omhoog; mijn nachtwacht had natuur
lijk op het gordijnfond verontrustende sil
houetten gezie.i, van een inbreker wellicht
Of zou een geheele tragedie op dat helle doek
als een filmopname aan zijn oogen zich ver
toond hebben?...: Ik wilde hem niets vra
gen, om de spanning, waarin ik mij zelve had
gebracht, niet te breken, en, stilstaand, wacht
te ik af wat het noodlot op het doek voor
zenuwschokkends zou projecteeren.
Na eenige minuen zwermden vage vlekken
vooruit aan het beeld, dat zich zou vormen.
Mijn hart bonsde, en ik had den zwijgenden
gezel naast mij wel in zijn arm kunnen knij
pen van emotieToen stond plots op het
lichte fond de strakke silhouet van een vrouw.
Haar armen bogen met een loome beweging
boven ht hoofde en de gewende beweging van
vlugge vingers, die een kapsel ontkluistren,
was duidelijk zichtbaar Alle spanning
viel van mij af en een heftige verontwaardi
ging begon in mij te Keken. Zóó zorgde onze
ALKMAARSCHE COURANT.
Nn
Tij
ii r* Ati rlAt" rM rTn«i«»iit\»"if\bB