DAGBLAD VOOR ALKMAAR EN OMSTREKEN. n m a m m m m a a m m m a m m a a m m m a m w. m a s ui a m m m m m a m s m m s m m m a a m m m m m a m a m m m m Damrubriek. B g «f i fl li 3 K M K I j B Al No. 186 Honderd een en twintigste Jaargang. 1919 ZATERDAG Parijsche brieven. 9 AUGUSTUiS. Wenken voor Land- en Tuinbouwers. Él mé. ifÉ|f De nachtwacht, Abonnementsprijs bij vooruitbetaling per 3 maanden i 1,65, franco per post I 1,90. Bewijsnummers 5 ct. Advertentieprijs 15 et. per regel, groofere lettere naar BSsifsruimfe, Brieven franco N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v/h. Herma. Coster Zoon. Voordam C 9, Telef. 3. (Van onzen Parljschen correspondent.) Nadruk verboden). t Parijs, 30 Juli 1919. La vie de Bohème. Een dezer-dagen las ik iu een Hollandsche courant een wat schamper artikel over „la vie de Bohème" in een groote Hollandsche stad. Eigenlijk was 't geen artikel over la vie de bohème, het artlsten-leven, maar meer wat losse opmerkingen van een buitenstaan der naar aanleiding van een uiterlijken in druk, dien hij had opgedaan in een eethuis en waarnaar hij het leVen der Hollandsche jonge kunstenaars beoordeelde. Nu wil ik, die toevallig niet zoo een buiten staander ben eii die in die groote Holland sche stad veel lieve, eenvoudige makkers on der dq Bohémiens achterliet, ook wat pra ten over wht ik weet van dat zelfde leven der jonge kunstenaars. Wij. krijgen immers zoo licht een Verkeerden kijk op de dingen, als wij ze oppervlakkig oordeelen naar zekere uiterlijkheden van een deel eener meuscheu- grocp, en ik verwijt mij wel eens van mijn kant een zekere groep jongere leden der Hol landsche koopmansstand voor een troep ma terialistische oengels aangezien te hebben, na dat ik ze had waargenomen ia een bepaalden vorm in de uieuwe luxueuse drink- en eetgele- genheden ln Rotterdam, Den Haag en Am sterdam, Cu ik heb groot gevaar geloopeu, bij deze observatie uit het oog ta verliezen het groote, ruime, dadenrijke, oer-Hollaudsche van de nog steeds bestaande klassieke Ne- derlandsche koopmanswereld. Echter „la vie de Bohème".... ik ken het van nabij. Eu voor mij is het niet: het schijnbestaan van die groep halfslachtige wezens, die door buitenissig optreden den kunstenaar trachten te „marqueeren", de wereld der leeghoofden en parasieten, slappelingen en aanstellers met 1U pCt. lawaaiigheid.... voor mij is het de intieme afgesloten wereld van die wer kers, enrgieke gevoeiskerels, die èn in een ze kere schuwheid èn in een zekere geestelijke voornaamheid een eigen jeugdleven door vechten, dat verre blijft van uiterlijke mani festaties en pose en uat alleen geleid wordt door liefde voor het groote, moeilijke, dierba re werk, dat alleen tot bloei kan komen door groote toewijding en iu een zuiver gehouden sfeer. Omdat ik deze waarachtige wereld der Bo hémiens ken in Holland èn in Parijs, heb ik meer dan één recht er over te schrijven. Ik wil niet schrijven over wat ik weet van armoede en zorgen, gebrek aan het noodig- ste; ware nooddruft, ik wil niet schrijven over het leed van veel sensitieve naturen, die voor hun kunst het hoog noodige niet bekostigen kunnen, die verkcereu in ijskoude' zolderka mers, met enerveerende zorgen over huishuur, die niet betaald is, brandstof, die ontbreekt, werkmateriaal, dat niet bekostigd kan wor den, eeuwig gebrek, dat martelt cn hopeloos stemt. Ik heb te veel herinneringen uit mijn heel nabije omgeving van makkers, te triest te intiem om aan te roeren. Mijn kieschheid en de trots, van de kaste die de mijne Is, doet mij hierover zwijgen. Echter één ding, rijk Hol land. Tand van koopmanschap, land dat steeus trotsch was op zijn groote daden en dus ook op zijn kunst. Moge eenmaal de tijd komen, dat ge uw kunstenaars weet te be schermen voor overgroot gebrek in hun jeugd cn in hun ouderdom. Kijk 1 loliand, fnoge eenmaal de tijd komen, dat uw regee'ring en uw volk begrijpt, dat het een aanmatiging is, zich te beroemen op mannen als Vincent van Gogli, Dupont en Jongkind, vele anderen die slechts in Parijs gewaardeerd en begrepen werden gedurende hun leven en die het va derland gebrek liet lijden, zooals 't eenmaal zijn Rembrandt en Hals en Vermeer en vele, vele anderen gebrek liet lijden. En alle deze waren kinderen van „la vie de Bohème". Wie eenmaal het ware, het smartelijke stempel van de Bohème draagt, die krijgt zijn kring van kameraden lief, die tracht te helpen met wat hij kan in zijn kring, die leert te zwijgen met de eigenaardige, zachte, die pe trots van wie leerden zwijgen over hun moeiten, die leert te spotten, te blagueeren in een schijnbaar zorgelooze levenshouding van cranerie, waar zooveel melancholie en ellen de onder schrijnt. Bohémiens! Echte, trouwe kerels, gevoeli ge, trotsche, behulpzame, liefderijke vrienden van mij, ik houd van jullie, mijn meest ware, eenvoudigste en beste makkers en ik kan niet verdragen, dat jullie kaste bespot wordt en verguisd. Laat ze ona met rust laten, wij zul len ons leven tenslotte tezamen en alleen, zélf nog wel maken, kerels I Nu leef Ik in Parijs, waar men den Bo hémien lief heeft, omdat elk waarachtig oud Parljzenfiar een sprankel van dien geest, een atoom van die melancholie, een brok van de ze trots, een druppel van deze haast verklaar de zorgeloosheid in zich heeft en ook.... iets van de ziel zelf, der Bohémiens Parijs, de oude stad van menschelijke ont roeringen, kón niet andera dan zijn kinderen, de Bohémiens, liefhebben. Wie uwer nog eenmaal in Parijs zal ko men, lezers, hij trachte door te dringen in die wereld, die nog altijd bestaat, trachte één avond te leven ln een klein kunstenaascabnret. Niet de „Chat-noir", niet „la Pie qui chante", muar eon klein Intiem cabaret van de „But- te", waar een boek eer. halve franc kost en waar de jonge dichter zijn verzen zegt van uit ,'ljii hoekje In den schemer achter zlja ta feltje, waar hij zacht guitaar getokkel de lie deren gezongen en geïmproviseerd worden, worden, die e'en Pisuisse n met haast boven- menschelijk Interpretatie ver mogen in uw keurige Hollandsche avondzaal toezingt Pisuisse, de Noordelijke charmante „copain" -•net zijn warm gemoed. Tracht één avond wat te praten met zoo'n groep stille gevoelige ke rels hier. gij zult u gelukkig voelen en ge zult een heel bijzondere eigen herinnering be houden aan deze wereld, waaruit eeu Kodin, een Debussy, een Franck, Corot Daubigny, Steinlen, Fantin, Latour, Oaston la Touche en vele, vele anderen voortkwamen, de wereld waarin Richepin en Yvette üuilbert 't eerst zongen; die eenvoudige, argelooze wereld. Traciit één avond iets te begrijpen van deze pretentielooze groep jonge hard werkende mcnsclien, die „les Bohémiens" heeten en ge loof mij, als ik u verzeker, dat in uw eigen land deze menschen ook bestaan, jonge man nen en jonge vrouwen die minder te eten hebben dan een werkman en langer werken dan acht uren cu die allen moéizaam trach ten iets schoons, iets ontroerend tot stand te brengen op hun wijze, een streven.... waar in de edelste» slagen, Lezer, welvarende, charmante lezer,t die elk'en dag uvè tafel gedekt en uw huis* ver zorgd weet, die zilt goed gekleed, goed gevoed en goed getrouwd, die 't wel machtig aardig vindt n' schilderij te bezitten van een bekend schilder en ook wel een goede roman of een gevoelige 3chets te waardeeren weet, die 'n goed concert of 'n goed tooneelstuk machtig wel apprecieert... lezer, gij die zelf werkt en eerbied hebt voor den arbeid, bedenkt dat ook de kunstenaar werkt, arbeidt, moeizaam en veelal onverzorgd, bedenk dat die gevoelige mensch die uw gemoed zoo rechtstreeks en eenvoudig weet te ontroeren met zijn kunst uiting, eenmaal een gevoelige, eenvoudige hard werkende Bohémien is geweest. STéFAN. De aardbeienoogst is weder achter den •rug en menig aarabeienteler zal met genoe gen aan de in het jaar 1919 zeer gunstige resultaten van dit bedrijf terugdenken. De opbrengst was alleszins bevredigend en de prijzen buitengewoon hoog. Vooral dat laat ste had niemand kunnen denken. Met den de- solatcn toestand van Duitschland voor oogen vreesde menigeen voor een strop, toen onverwacht Engeland op de markt verscheen en kocht tegen prijzen, zooals men nog niet gekend had. Zóo kon het gebeuren, dat alleen aan de veiling van de „Kennemerland" te Beverwijk in den loop van een week of zes voor 12 ton aardbeien werden geveild. Ge rust kan men zeggen, dat de aardbeienop brengst de kurk is. waarop' Kennemerland drijft. Intusschen had voor een ander deel van het menschdom deze loop van zaken den minder prettlgen kant, dat het naar het sap pige en geurige goedje mocht kijken, maar er niet aan kon komen. Wie per trein van Alk maar naar Haarlem reisde, heeft in de nabij heid van het station Velzen kunnen zien, hoe de aardbeien ln vaten werden gepakt cn naar Engeland verzonden. Wie het goed gaat, wordt licht benijd, doch wie wat nader met het vak bekend is en weet, waartegen een tuinder alzoo te strij den heeft, zal, al moest hij dan voor dit jaar ook zijn beschuit met aardbeien voor een keer derven, den menschen dit voordeeltje van harte gunnen. Wie toch heeft meer te kampen met de grillen van het weer dan de tuinman, en hoe vaak ziet hij zijn oogst be dreigd door allerlei schadelijk gedierte. Ook hiervan weet de aardbeienteler mede te spre ken. Menigmaal is in de laatste jaren de op brengst van een stuk land verloren gegaan door de schadelijke werking van een rupsje, in volwassen toestand nauwelijks anderhal- ven c.M. lang. Dit insect vreet niet alleen aan de bladeren, doch spint bladeren en bloemen aan elkaar, waardoor van den oogst niets terecht komt. Een goed door deze rups aangetasten aardbeienhoek levert een treurig gezicht op. Het spreekt vanzelf, dat men, zoodra de kwaal een eenigszins ernstig karakter begon te verkrijgen, op middelen heeft gezonnen, om dezen vijand te bestrijden. Zal dit met succes geschieden, dan dient men in de eer ste plaats de levenswijze van het insect nauwkeurig te kennen. De kweekers zelvcn wisten er dit van: Zoodra de aardbeien hun groei hervatten, dit gebeurt ongeveer in het laatst van April, begin Mei vertoont het rupsje zich, nog klein, op de jonge blaad jes en begint zijn vernielend werk, net wordt grooter en grooter, vreet en spint en is om streeks den langsten dag vrij plotseling ver dwenen Toen de Phytopathologische dienst in ver- eeniging met den Rijkstuinbouwlceraar voor Noord-Holland zich met het geval begon te bemoeien, bleek, dat dit plotseling verdwij nen van de rups veroorzaakt werd, doordat deze in een pop was veranderd. Uit deze pop komt half Juli een vlindertje te voorschijn. Wie omstreeks dien tijd even roert in een aardbeienbed, dat door de „rijp" is aangetast geweest, kan deze vlindertjes dikwijls in grooten getale zien vliegen. Einde Juli leg gen de vlindertjes op de bovenkant van de nardbeibladen eitjes, als grijs-groene vlekjes gemakkelijk te herkennen, en waaruit na eeni ge dagen de kleine rupsjes weder te voor schijn komen, De vlekjes zijn dan wit gewor den. Aan de kleur van de vlekjes is dus ge makkelijk te zien, of de eitjes zijn uitgeko men. Deze rupsjes blijven gedurende den zo mer en den herfst op de planten leven, doch doen weinig schade. Tegen den winter zoe ken zij in het verdorde loof en op andere plaatsen een winterverblijf op, waaruit zij het volgende voorjaar weder te voorschijn komen om hun vernielend werk te hervatten Natuurlijk kan het weer op het verloop van boven beschreven gedaanteverwisseling en op den omvang van de kwaal een grooten invloed uitoefenen. Oroote temperatuur schommelingen in den winter brengen velen om het leven en het zal misschien daarvan komen, dat, niettegenstaande de weersom standigheden in de afgeloopen maanden Mei en Juni zeer gunstig waren voor het optre den van de „rijp", men er dit jaar betrekkelijk weinig last van heeft gehad. Gedurende de laatste vier jaren zijn er heel wat middelen toegepast, om de kwaal te bestrijden. Een beschrijving hiervan is over bodig, want..... zij hebben alle gefaald, op één na. En dit middel is bovendien eenvou dig en weinig kostbaar. Het bestaat in het afmaaien van het loof na den pluk. Dit mid del is reeds door meerderen ook in vroeger jaren reeds toegepast, doch het oordeel over de resultaten is zeer verschillend. Ook ik heb velden gezien, waarin de „rijp" dik voor kwam, niettegenstaande het loof den vorigen zomer was afgemaaid. Anderen oordeelen er gunstig over, hoewel ook zij van meening zijn, dat de resultaten zeer ongelijk zijn. Op de proefvelden waarop in den zomer van 1918 het aardbeiloof 13 afgemaaid, zijn zeer gunstige resultaten verkregen, en de kwee kers, bij wien deze proefvelden waren gele gen, zijn éénstemmig van meening, dat af maaien het eenig afdoend middel tegen de kwaal is. Maarhet moet op tijd gebeuren; het kan n.l. te vroeg, doch ook te Iaat ge schieden. Wanneer het nu plaats moet heb ben, is aan de hand van de boven beschreven gedaanteverwisseling gemakkelijk na te gaan, n.l. op het oogenblik waarop het grootste aantal eitjes gelegd is, en vóór dat deze zijn uitgekomen. Het afgemaaide loof wordt zorgvuldig verzameld en vernietigd. Dat laatste moet vooral niet vergeten wor den. Het is mij gebleken, dat sommige kwee kers, gezien de gunstige resultaten van de proefveldjes, tot afmaaien zijn overgegaan. Zoodra zij een paar eihoopjes op de blade ren hadden ontdekt, hebben zij de zeis er in gezet. Ik vrees, dat zij te vroeg zijn geweest De vlindertjes, die nog geen eitjes gelegd hadden, en van dit jaar zal dit door het slechte weer in Juli wel iets later dan ge woonlijk plaats hebben, zullen dat nu op de op den akker achtergebleven plantenresten of op andere niet afgemaaide aardbeibedden doen. Wacht men, tot de eitjes zijn uitgeko men, dat, zooals boven' is gelegd, dadelijk aan de kleur der vlekjes is waar te nemen, dan is men te laat. De rupsjes hebben een veilig heenkomen gezocht en zijn niet meer te bereiken. In belde gevallen heeft het af maaien niets geholpen, ik zou willen zeggen: zelfs kwaad gedaan, Het is namelijk niet te ontkennen, dat de planten door het afmaaien verzwakt worden. Treedt nu ook nog dc „rijp" op, dan is het gemakkelijk na te gaan, dat van den oogst niet veel terecht zal ko men. Op de proefveldjes hebben de afge maaide, die zoo goed als vrij van „rijp" wa ren, meer en soms belangrijk meer opge bracht dan de niet afgemaaide, waarop een groot gedeelte van de vruchten door het op treden van de „rijp" verloren ging. Alles te zamen genomen, blijkt het dus, dat het bij het afmaaien vooral aankomt op het kiezeu van het juiste tijdstip. Een bepaalde datum is hiervoor niet aan te geven. Door de veran derde omstandigheden kan het elk jaar een anderen zijn. De kweeker zelf moet leeren zien, wanneer hij de zeis er in moet zetten; aan de hand van het boven beschrevene is dit niet moeilijk. De bezwaren, aan het af maaien verbonden, kunnen zeer zeker door een doelmatige bemesting worden ondervan gen. Ook te dien opzichte zullen door den Rijkstuinbouwleeraar proeven worden geno men. Reeds dit jaar bleek, dat op de goed bemeste perceelen, èn groei èn opbrengst van de afgemaaide veldjes niet achterstonden bij die van de niet-afgemaaide. Aan de Dammersl Met dank voor de ontvangen opl. van pro blem no. 558 (auteur Le Goff.) Stand: Zw. 11, 12, 14, 15, 16, 18, 19, 20, 22, 23, 25 28 27, 30, 31, 32, 34, 37, 38, 40, 42, 45, 47, 48. Oplossing: 1. "31—26 1. 2. 26—21 2. 3. 37 26 3. 4. 42 24 4. 5. 30—24 5. 6. 34—30 6. 7. 40 16 en wint. Goede opl. ontvingen W. Blokdijk, R. W. T. 22 16 28 20 29 25 31. 27. 37. 29. 20. 34. wij van de heeren: iv w. t. Bosman, P. Dekker, D. Oerling, J. Houtkooper te Alkmaar, J. Toepoel, Sint PanCras, A. Keppel Noord- Scharwqude, H. E. Lantinga, Bellingwolde, (van deze heeren ook van do. 557). A. Re- nooy, Koedijk (558.) PARTIJSTANDEN. De volgeude aardige partijstanden wer- den ons toegezonden doer den heer de Groot te Warmenhuizen. WM U-' Zw. 3, 9. 10 11, 14, 15, 20, 22, 24, 30. W. 26, 29, 33, 35, 36, 37, 43, 44 en dam op 1. Als wit zich laat verleiden om 1—6 te spe- len zal zwart op de volgende eenvoudigen doch leerzame manier winnen. E 1—6? 1. 30—34. 6 :2j3 2. 34 :41 (3 ach.) 36: <17 3.24-30. 35 24 2. 3 4. 4. 20 40 (4 sch.) In den stand, die hieronder volgt. Zw. 6, 7, 8, 9 13. 14 15. 19, 23, 24. 26. W. 16, 27, 23d, 3i, 3d, 3^, 3*, 38, 39, was zwart aan zet en speelt zijns inziens heel goed het volgende: E 1. 7—11. 2. 16 7 2. 8—12. 3. 7 20 3. 14 43. maar nu kwam van wit 4.27—21 4.26:17. 5.28—22 5.17:39. 6. 38—33 6. 39 28. 7. 32 3 7. 43—48 8. 3—26 8. 48—25 9. 49—43 9. '25 48. 10.42—38 10.48:31. 11. 26 37 en wint. Heel mooi Ter oplossing voor deze week: Probleem 559 van P. Kleute Jr. den Haag. (gedw.l (gedw.) 1 wm i? Zw. 3, 8, 10, 20, 25, 27, 29. W. 23, 28, 34, 42, 43, 44, 47. Een eenvoudig probleempje, dat men moet trachten op te lossen, zonder de schijven aan te raken! Opl. worden ingewacht tot en met 14 Aug. onder d. blad. motto: „Damrubriek" bureau v. Correspondentie. P. de O. te W. Dank voor uw partijstan den. A. R. te K- Uw schrijven en problemen in dank ontvangen. Zijn heel mooi. Wor den zoo spoedig mogelijk geplaatst. Hoop U morgen te ontmoeten. P. K. ]r. den H. Hoor ik nog eens wat van U, ook over de damwedstrijden in den Haag. H. E. L. te B. Dank voor uw briefkaart. Zal 't adres veranderen, zoodat U de courant direct krijgt. Vele hartel. groeten voor allen. door HESSEL JONGSMA. Een straat, welke zich zelf respecteert, laat zich behalve door de politie ook nog door een speciaal korps bewakers beveiligende deur kozijnen itoonen deze voorzichtigheid der be woners en de gepaste zorg voor hun welzijn door geëmailleerde schildjes, die den begeen- ge naar het goed van anderen afschrikt en den rechtmatig binnentredende een gevoel j van zelfvertrouwen geeft. En als je aan je eigen deur zoo'n rust au veiligheid belovend sclrldje hebt, is eenige nieuwsgierigheid den persoon, aan wiens waakzaamheid ia bent overgegeven, alleszins verklaarbaar, Het ia een menschelijk verlangen, le willen weten, wie er 's nachts voor je deur zal staan, welk gezicht je tegenover je zult vinden, als' op je nachtelijk iluitsignaa de waker komt aangerend om je in penibele omstandigheden te assisteeren of voor je den dokter of da brandweer te waarschuwen. En omdat bui tendien de mogelijkheid bestaat, dat er ooit eens een jubileum zich aan je zal voltrekken, met het gevolg dat je diep in den nacht met een onwillige huissleutel te kampen hebt, zorgde ik er voor met den beschermer van on? aller eigendom door middel van etn sigaar en een beteekenisvollen groet op goeden voet te geraken. Wanneer ik 5s avonds thuis kwam, was de nachtwacht, donker silhouet tegen den hui zenkant, mij even vertrouwd als de spichtige boompjes langs het 'trottoir ea de gierende windwijzer op het barokke hoekhuis. Hij was een even verdienstelijk ornament in de straat als de hooge stoep voor het huis van den ontvanger en het vergulde uithangbord van den ccmestibleswinkei. en waaneer ik hem niet als een donker pak schaduw tegen de huizen zag staan, was het aspect van ds straat geschonden. Zij wisselden telkens, de nachtwakers, maar een nieuweling onderscheidde zich in niets van zijn voorganger. De dikke duffel; de on gunstige pet en de vertrouwde ai-ck maakten hun uiterlijken verschijningsvorm dezelfde, en- hun onderlinge gelijkvormigheid werd nog versterkt doordat zij allen gemeen hadden de groote gevoeligheid voor een groet en een goede sigaar. Den naam van onzen bewaker kenden wij nooit; dit was ook niet noodig, want zij allen waren voor ons gelijk: er stond, terwijl wij liepen, een nachtwacht in de straat, een nachtwacht met stok en duffel, en dat was ons genoeg. Eens, het liep tegen den winter, werden wij uit ons rustig betrouwen op de soliditeit van onze bewaking opgeschrikt door een geheel nieuwe verschijning; een nachtwacht zonder duffel, zonder stok. Hij had een blijkbaar nog jonge, lenige figuur, die hij verstopte in een cape, waarvan hij bij ongunstig weer de kap opzette, zoodat zijn gezicht geheel verborgen was. Hij was niet vriendelijk en vertrouwe lijk zooals zijn voorgangers, hij waardeerde sigaar noch groet en scheen er alles op gezet te hebben om te bewijzen, dat zijn bescheiden heid geen grenzen had. Niemand der bewo ners werd tenminste ooit iasitig gevaiien door de nadering zijner stem. De vreemde verschijning dezer nachtwacht maakte, dat bij avond de straat minder ver trouwd scheenhij was geen ornament van onze deftigheid, hij was een los bijhangsel aait de eenheid van onze straat-gemeenschap ver stoorde. En het was te begrijpen, dat een ner veuze spanning zich van de bewoners meester maakte, als zij dien vreemden sinjeur in zijn fladderenden mantel onrustig rangs de hui zen zagen op- en neer-gaan. .Hij gaf geen rust, geen veiligheid; het vertrouwen in de bewaking verzwakte, doordat onze nachtelijke voorzienigheid de traditie van zijn ambt verzaakte Op een avond naar huis terugkeer end, zag ik tot mijn grooite verwondering, dat onze rus- telooze nachtwacht de indrukwekkende pose zijner voorgangers had aangenomen. Leu nend: tegen een raamkozijn, vloeide zijn schimmig silhouet samen met de huizendon- kerte, en een gevoel van weldadige rust door stroomde mijde traditioneele bewaking van onze nachtelijke veiligheid was verzekerd. In de vriendelijkste stemming stapte ik door en den bewaker naderend, plooide ik mijn mond reeds tot een alles-vergevenden en, naar ik verwachtte, nu ook in den vorm be antwoorden- groet. Doch toen bemerkte ik, dat onze schutsman vol aandacht zijn blikken gericht had naar den overkant. Zou hij, dacht ik misschien iets verdachts in het vizier heb ben en met het ijverig voornemen hem naar vermogen bij te staan in zijn moeilijke taak, volgde ik zijn blik. De overzijde der straat, met al de prettige herkenningspunten, die ons insiders bij het naderen onzer woning zoo'n warm vertrouwd gevoel gaven, was door de heerschende licht- rantsoeneering nauwelijks herkenbaar. Flets plekte hier en daar gordijnewit achter de ge doofde ramen. Alleen een enkel venster was hel verlicht; het neergelaten gordijn was als doortrokken van een rossigen schijnDe weligste planten der fantasie schoten plots in mij omhoog; mijn nachtwacht had natuur lijk op het gordijnfond verontrustende sil houetten gezie.i, van een inbreker wellicht Of zou een geheele tragedie op dat helle doek als een filmopname aan zijn oogen zich ver toond hebben?...: Ik wilde hem niets vra gen, om de spanning, waarin ik mij zelve had gebracht, niet te breken, en, stilstaand, wacht te ik af wat het noodlot op het doek voor zenuwschokkends zou projecteeren. Na eenige minuen zwermden vage vlekken vooruit aan het beeld, dat zich zou vormen. Mijn hart bonsde, en ik had den zwijgenden gezel naast mij wel in zijn arm kunnen knij pen van emotieToen stond plots op het lichte fond de strakke silhouet van een vrouw. Haar armen bogen met een loome beweging boven ht hoofde en de gewende beweging van vlugge vingers, die een kapsel ontkluistren, was duidelijk zichtbaar Alle spanning viel van mij af en een heftige verontwaardi ging begon in mij te Keken. Zóó zorgde onze ALKMAARSCHE COURANT. Nn Tij ii r* Ati rlAt" rM rTn«i«»iit\»"if\bB

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1919 | | pagina 5