Mart kit mm- en Damrubriek. ÜGnderd Een en Twintigste Jaargang. Zaterdag 20 September, Knipcursus onclerkieeding, Knipcursus foovenkleeding, üoedkoopö Costuumcursus, WenKen voor Land- en l umoouwers. F E IJ l L L E T, 0 N. CeÜa ©si 8 lessen 2 avonden p. w., f 1,50 p. cursus. 12 lessen 2 avonden p. w., f 2,50 p. cursus. (verjpliciileuU voor deelneemsters aan den ijoeijk. Costuumcursus;, Daarna; t iet is nog met zoo lang geleden, dat men bier en daar bon nooren en lezen, dat er in den land- en tuinbouw geen ongevallen ge beurden. Maar teder, me m bet bedrtji mee werkt, weet tüans wel beter. in elk dorp kent men personen, landbou wers en knecüt», die met paaruen op bol zijn geslagen; de een kwam er wei beter ai dan ue auuer, maar versüieidene werden gedood en auaere zoodanig gewond en verminkt, dat zij aun werk met goed meer konden doen en bus wat da vercuenste betruit, achterop raakten. Ja, die paarden hebben wat op bun gewe ten. Memgeen kreeg ecu trap tegen de oorsi, burk oi m bet gelaat en hersteiue nooit vol komen. (Jok hebben veel ongevallen plaats door bet vallen van de kueents van ladders, van zolders, van wagens en bet struikelen oi uit glijden. W ie van een zolder valt en. dat kan ge makkelijk in de stallen, die zuinig verban zijn is meestal een kinds des doods en zoo bij niet stent, is bij gewoonlijk aan bet booid en de borst zóó gewond, dat bij nooit weer de oude wordt. Lu er vallen er veel vaa de donkere zolders, doordat de ladders niet ste vig siaan, de planken, van den zoldervloer los iiggeu, de luiken open staan ci de zolder- gaten met voorzien zijn van een leuning. In den hooibouw lezen wij herhaaldelijk, dat knechts bij bet opstekken, wegrijden oi al- steken van het voernooi bun evenwicht ver liezen en van den wagen vallen. De hooi bouw kost altijd aan enkele landbouwers en knechts bet leven. Door uitglijden gaan er velen te water. Vooral 'als de stoepen waaraan geboend ot geschrobd wordt, aan diep water gelegen zijn, heobeu dikwijls gevallen van verdrin ken plaats. Knechts en dienstboden, die in de donkere uajaarsochtenden in bet land gaan melken en zich moeten vervoeren per sctiouw ai over vonders moeten loopen, hebben kans daarbij een ongeval ta krijgen en te water te geraken. Wij zouden voort kunnen gaan met ver melding van de oorzaken waardoor wij land- bouw-ongevallen onze omgeving zien plaats hebben, maar danz ou ons artikeltje te lang worden, üenoeg zij het te vermelden (de verschillende lanübouw-ongevallen zijn in de laatste jaren opgeteld) dat jaarlijks meer dan honderd personen in den landbouw werkzaam, worden gedood bij, en door onge vallen, die hen in het beariji overkomen. leder jaar, een honderd doodenJ Dat is verschrikkelijk, niet waar? Zeker, niet op ieder dorp vallen ieder jaar dooden, maar zoo door elkaar krijgt ieder dorp toch van tijd tot tijd zijn beurt. In Friesland werden op één dag twee knechts, die bij denzelfden landbouwer werkten door het hemelvuur gedood Gezwegen nu var. de dooden, worden vele knechts zoodanig gewond, dat zij hun werk voortaan niet meer of slechts voor een deel kunnen doen; die worden dan levenslang in- Door Charles Garvice. Vrij naar het Engelsch. 82) rsKSe to 'mts 2wa ®$$söwwg, omdat er weinig of pen verditutten zijn. Het aantal van deze invaliden ia lang niet gering en op ieder dorp kan men ze LJ aan wijzen, die tengevolge van een landbouwon- geval Ucisaw.'.'.'lk gebrom en na door het teven heenfi öarrelen. Naast deze zeer ernstige staan er nog veel meer landbouwongevallen, die gelukkig niet zulke ernstige gevolgen hebben. Maar al zijn hun gevc-lgen minder ernstig, hun aantal is des te greoler. Hst aantal ongevallen, waar van de gevolgen enkele weken, vaak eenigc maanden, duurden, loopt in de duizenden. En geen wonrfèr. Het aantal landarbeiders bedraagt ongeveer een 400.000. Met dit cii- fer voor oogen kunnen wij ons best voorstel len, dat enkele duizenden hiervan jaarlijks het een of ander in het bedrijf overkomt. Wij kunnen due gerust zeggen: Hei land bouwbedrijf is zeer gevaarlijk en wie zegt, dat het met de ongevallen m den landbouw niet zoo erg is, kent het bedrijf niet. Zijn de ongevallen reeds van veel beteeke- nis om bet lichamelijk en vaak ook geestelijk lijden, dat zij aan de getroffenen veroorza ken, niet minder ernstig zijn de jinantïéel* gevolgen voor da getroffenen en hun gezin nen. Door zoo'n ongeval houden dadelijk of zoo goed als dadelijk de verdiensten op, en dan begint de armoede voor de gezinnen van de arbeiders. Treedt ten slotte herstel in, dan komt er ook wel weer een tijd van verdienen, en kan er soms een beetje worden ingehaald, maar gewoonlijk laat zoo'n gedwongen wer keloosheid zich zeer langen tijd nog daarna gevoelen. Een arbeidersgezin, dat finantiëel achter op is, komt niet spoedig weer bij Erger wordt het nog als de landarbeider komt te sterven of levenslang invalide blijft: dan zit hei gezin letterlijk aan den grond, want de kostwinner is weg. Zeker, dan komt de liefdadigheid van de mede mensehea te hulp, de armbesturen springen ook bij. maar de geregdcfc ver diensten zijn verdwenen, en zoo'n gezin moet dan drijven op de hulp van anderen De ervaring zoowel in den landbouw als in de industrie beeft in het binnen- en buitenland geleerd, dat deze hulp meestal on toereikend is, en zoo zijn verschillende regee- rtogen er toe gekomen, wetten ta maken, waarbij aan de arbeiders, zoo hun in het be drijf een ongeval cvsrtemt, atsua van regee- ringswege wordt verzekerd. Vrij naar het Eagelocfe van BA8NY PAIN, ésot T. DE R, Nadruk verboden. Door halfgeopende oogen, nog zwaar van slaap, zag Celia dat feet bijna morgen was. En vaag kwam het besluit, dat ze den vorigen avond üad genomen, haar voor den geest. Ze zag op tafel den brief liggen, dien ze aan haar moeder had gericht, ta ze herinnerde zich wat ze den vorigen avond daarin had ge schreven „Liefste moeder. Ik houd veel vaa u en va der en van broer, maar toch ga ik weg, omdat ik moet. Vroeg in den morgen, vóór u een van allen wakker beat, zal ik weggaan, ik hoop, dat u niet boos oi ongeruit zult zijn. Ik ga. me niet van kant ranken of iets andera ergs doen. Ik zal goed voor mezelf zorgen; de vijl pond, die ik heb opgespaard, zal ik mee nemen. ha ik zal u schreven, opdat u zult we ten, dat het me goed gaat. Maar gaan moet ik. Ik deuk niet, dat u me zult begrijpen. Ik gelooi eigenlijk niet, dat een meisje van zeven tien jaar het recht heeft zoo moe te zijn van het leven als ik ben. Maar ik haat het leven op kantoor en mijn koffie-uurtje in de melk inrichting en ik haat alles. Ik heb geen vrij heid; ik moet altijd doen wat anderen zeg gen. En daarom Joop ik nu weg, omdat ik eens wil zien of er in de wereld niets beters en mooiers is te krijgen, misschien zal ik het niet vinden en dan zal ik zeker terugkomen als mijn geld op is en dan kan vader me een dwaas noemen, zooals hij toch al iederen dag doet* Maar dan zal ik. ten minste geleefd hebben. Uwe liefhebbende en ongelukkige Celia." Neen, ze had niet den minsten spijt van haar genomen besluit. Ze zou dadelijk op staan 't was nog tijd genoeg; vooreerst zou niemand in huis nog opstaan. Haar lichaam werd gekoesterd door een behagelijke en wel doende warmte. En haar geest proefde reeds vooruit de sterke vreugde van vrij te zullen zijn. En ze zou in geen geval in slaap vallen, zei ze dapper tegen zich zelf. Een heldere, zonnige morgen en Londen een heel eind achter !>aar. Ze moest al een heel eind hebben geloopen, want haar scfeoe- ncn vrreo tbti tfW, >Eüïbeh e? vtJöTSs zte absoluut Eist moe; so was vol van een gevoel van blijdschap, bijna van triomf. En op het hekje, dat een veldpaadje afsloot van den grooten weg, ging ze een paar appels en bis cuitjes zitten opeten, die ze onderweg had gekocht En ze vond, dat ze in geen jaren zoo smakelijk had ontbeten. In het naaste dorp zou ze naar den weg vragen en. als daar een trein zou zijn, die zeewaarts ging, zou ze een kaartje koopen Ze was verstandig genoeg geweest geen kaartje te koopen aan een van de Londenscbe stations, uit angst dat ze ont dekt zou worden. Ze keek op haar horloge. Over anderhalf uur zou rnr. Abraham, dik en breed, met zijn witte snor, vragen of miss Melrose even stenografisch een paar brieven zou willen opnemen en dan zou men hem zeggen, dat miss Melrose niet op kan toor was gekomen dezen morgen. En zijn lie ve zoon, mijnheer Sam Abraham, zou wer kelijk teleurgesteld zijn en met afgrijzen her innerde Celia zich, hoe die akelige jongen eens zijn hand op haar schouder had gelegd. En op dat oogenblik voelde ze ineeru. een andere hand, die haar schouder zachtjes druk te Celia sprong van 't hekje af „Dus het kleine meisje is weggcloopen?" zei een mannenstem. Celia kon niet anders dan toegeven, dat het een aantrekkelijk» stem was. En ze keek graag naar den. jongen man, die aan den anderen kant van 't hekje stond. Niet knap, maar innemend, wat wel zoo prettig was, vond ze. Maar ze moest toch wel even laten merken, da miss Meirost heel geed op zich zelf kon passen. „Hoe durf u me eigenlijk aan te spreken?" vroeg ze waardig. „Als u niet onmiddellijk weg gaat, zal ik „Dat is zeer onnoodig om twee redenen. Ten eerste, omdat, hier nergens in de buurt een politieagent is, tot wien u zich zoudt kun nen wenden. En ten tweede, omdat daarvoor heelemaal geen reden is. Ik ben misschien een beetje weinig conventioneel, m&LX ik zou er niet over dtafcaa u ook aaaar in een enkel opzicht te hinderen, kleine wegloopster." Wist hij, dat ze was weggeloopen? Hoe wist hij dat? Het kon ook wel zijn, dat hij zou willen probeeren haar terug te houden. Ze moest hem maar eens flink op zijn plaats zetten. „„Waarom zegt u dat?' vroeg ze bedeesd. „Wie zegt ti, dat ik zou zijn weggeloopen?" „De zak op uw rug, het stof op uw schoe nen, de blijdschap to uw oogen. Mag ik dit hebben?" Ëaüdij nam het biscuxtje op, dat ze had ialen vallen. „Maas te, heb er al in gebeten/' rtep Celia uit „Daarom pist," antwoordde de jonge man kalm. Ik zal den appel aan u geven, al ben ik volstrekt niet de slang uit het Paradijs." „Ik begrijp m niet," zei Celia, ern aangebo den appel aannemend. „Neen? Hebt a nooit gehoord van den schoonheidspr ijs „Maar dat ben ik tods niet?" zei Celia blo zend „Nadat u gisteren saar bed was gegaan," vervolgde de jonge man, „spraken uw vader en moeder over u en ze zeiden, dat u zoo'n lief meisje waa." „U was er gisteravond niet. U kunt ar dus niets van hebben gehoerd. Ik ken u ook hee lemaal niet," antwoordde 'f meisje zenuw achtig. „Ik moest u eigenlijk heelemaal geen antwoord geven." „Neen,""antwoordde hij. „U tent me ook niet, maar desniettemin ben ik een vriend des huizes. O.ok ben ik.... eea geest Oslta barstte in lachen uit. „Een geest, die een flanellen pak draagt en die appels en biscuitjes eet m verschijut in den morgen en een Russisch' sigaret iooktl U bent er nog al een geest naar.' „En toch ben ik een geest, zoo zeker als u Ce! ia Melrose heet." Ze keek even verwonderd op, toen ze hem haar naam hoorde uitspreken. „Ik ben een heel ander soort geest dan die u kent lk ben de geest van wat komen zal. Komende gebeurtenissen werpen haar scha duw vooruit. Zoo'n schaduw ben ik. De scha duw van uw geliefde, van uw echtgenoot, van den vader uwer kinderen. Gij zult mij gaan liefhebben, zooala ik uen wat kan een mensch op aarde mooiers en heerlijkers vragen? En ik zal u nog iets zeggen. Binnen, een jaar zulle njij en ik hier weer staan bij dit hekje. De man, die ik dan zijn zal, zal hebben ver geten, evenals jij, dat wij nu. „Onmogelijk viel Celia hem in de rede. Daarvoor is bet veel te buitengewoon. Deze ontmoeting zal ik mijn leven lang niet verge ten." „Ook u zult hebben vergeten," antwoordde de man kalm. „Waarom gelooft u mij niet?" „Och, ik weet niet. 't li zoo vreemd alles. U w!j dat Ü5 fvs wsgsjSfaopgsa, GJ tree® ook hoe ik heef. Dat komt alles goeö uit. Maa? toen sprak u verder over de toewijding van mijn vader en moeder. Ik weet wel. dat mijn moeder veel van me houdt, al is ze ook dik wijl? boos op me. Daarom schreef ik den brief, waarin ik vertelde van mijn weggaan, ook zoo vriendelijk mogelijk. Maar het humeur van mijn vader is vreeselijk, ondragelijk bijna. U weei niet, wat voor nare dingen hij niet tegen me zegt. Ik kon 'f werkelijk niet langer uit houden Ik zou beusch niet zijn weggeloopen, als ik dacht, dat ze veel van me hielden." „Er is een spreekwoord, Celia, dat zegt, dat alles weten is alles vergeten'. Ik gelooi dat je vader muziekleer aar is." „Ja...." „En de arme man is een waarachtig kun stenaar. Tot nu toe heeft hij niet veel succes gehad als componist en hij weet niet, zooals ik het weet, dat hij spoedig wel succes zal hebben. En intusschen moet hij pianolessen geven aan domme, onmuzikale kinderen. El- keii dag worden zijn muzikale ooren gepij nigd door valsehe noten En hij draagt dit martelaarschap ter wille van hen, die hij lief heeft, uw moeder, uw broertjes, die nog op school zijn, u zelf, Celia. En bovendien is hij arm en heeft hij veel schulden. Hij heeft zijn horloge moeten verpanden om voor u een verjaarsgeschenk te koopen. Hij kan 't neg net redden om niet failliet te worden ver klaard. 't Is een wonder, dat hij nog niet gek is geworden. Zijn humeur mag dikwijls on dragelijk zijn, maar zijn heele leven getuigt duidelijker dan iets anders van zijn nobele hart". Celia's oogen schoten vol tranen. „O, dat wist ik niet. ik wou dat u me dat over het horloge niet had verteld. Wat een ellendig, zelfzuchtig wezen ben ik geweest 1 En het is ook niet waar, dat hij altijd uit zijn hu meur is. Soms zegt hij wel eens dingen op zoo'n eigenaardig ruwe manier. Geest, zeg me, wat ik te doen heb/' De geest glimlachte, een raadselachtige glimlach. „Het eenige, wat iemand, die is weggeloo pen, kan doen," zei hij, „is te genieten van de volmaakte vrijheid, zoolang als zijn geld duurt. Tot die vijf pond op zijn, kun je genie ten van je eigen leven, je individualiteit trach ten te ontwikkelen en,..." Celia stampte op den grond van ongeduld. „Houdt toch op met dien onzin," riep ze boos uit. D® geest glimlachte weer. „Het zou mis schien gemakkelijker zijn om 4s vertellen wat u, had moeten doen, als u niet was weggeloo pen, Er is niets zoo aanstekelijk ala een sksht humeur, Als uw vader driftig is, wordt uw moeder verdrietig en u zelf verliest alle goe de voornemens Maar ook een goed humeur is aan.stek.lijk, al is het niet mo spoedig, Toch werkt een goéd humeur na drie wonderen. En dan nog iets. U kunt even goed trat^-n voorkomend en innemend te zijn ais u thuis onder elkaar bent, als wanneer er gasten bij zijn." Celia zweeg even en toen, heel ernstig zei ze: „'t Is vreeselijk, ik geioof dat ik altijd de dingen van den verkeerden kant heb bekeken." „Dat is zoo" antwoordde de geest ernstig. „Vaarwel geest, ik ga nu gauw naar huis terug. Ze zullen wel boos op me zijn en ik zal trachten het te verdragen Ik zal een tele gram zenden, opdat ze niet ongerust hoeven te zijn. Kunt u me een telegraafkantoor wijzen „Dat kan ik niet Dat is niet in mijn macht. Maar wel iets anders; ik kan de tijd van ds gelneele wereld zoover terugzetten, dat het net is, alsof alles, wat in de afgeloopen uren gebeurd is, in 't geheel niet gebeurd is." En toen was het of zs heel hard hoorde tikken en toen,..j Toen wist ze dat ze geroepen werd en dat het haar moeders stem was, die haar riep zich te haasten om op tijd op kantoor te zijn; haar bad was klaar en wachtte op haar, En vriendelijk gaf ze ten antwoord, dat ze gauw zou opstaan en zich erg haasten. Ze bad wel eens anders geantwoord, als ze ge roepen werd! Ze sprong uit bed met een ge voel van verlichting. Dus ze was toch niet weggeloopen! En ze had hen, die ze toch wel heel liefhad, niet werkelijk pijn gedaan! Ze was ten slotte toch weer in slaap geval len en ze had den beerlijksten droom ge droomd, dien ze kön droomen. Op den schoorsteenmantel stond de brief, dien ze aan haar moeder had geschreven. Ze deed dien in haar taschje en bedacht, dat ze dien in haar koffie-uurtje in de Theems zou gooien bij Blackfriarsbridge. Ze opende haar taschje; heel mooi en smaakvol was het; het verjaars geschenk van haar vader. n erin waren de vijf pond; Celia nam het geld eruit en legde het op haar toiletafel. In een opgewekte stem ming kwam ze aan 't ontbijt en hoorde nog juist de laatste zinnen van een gesprek van feaas nsfac ea cwato cwen geldzorgen, Mms vrissdsiijk fcsgiroeiiea ze haar, „Waï zie jij es opgewekt uit, kindje, van morgen/' zei haar vader, „Ja," ik heb zoo heer),ijk gedroomd van nacht, Ea 't was zelfs gedeeltelijk over u, va dertje, ik heb gedroomd, dat bet niet lang meer zal duren of u zult ala componist een groot succes hebben." „Ik hoop, dat je gelijk hebt, kindje. E Is in elk geval goed, dat je lieve dingen over mij hebt gedroomd, hoor. sa hij klopte haar vrien delijk op den schouder en ging naar zijn lea sen, „je vader is in een goede stemming van morgen/' zei Celia's moeder. Celia vond 't ook en toch kon ze zich niet herinneren, dat hij iets bepaald vriendelijks had gezegd, maar zijn heele manier van doen was opgewekt ge weest. Ze ging naar haar moeder toe: „Hier moeder, voor de huishouding, dat heb ik op gespaard." En de vijf pond lag in haar moe ders hand. „O kindje, khn dat wei? 't Is zoo lief van je; maar kun je't missen?" „Moeder, als ik niet een beetje mag mee helpen met mijn eigen verdiensten, zal ik ze ker wegloopen en ergens anders gaan wonen en m'n hart breken." „Celia, geef 't dan zelf aan vader. Hij is neg niet uit. Loop gauw, het kan zijn, dat het in zijn plannen verandering brengt." Toen Celia veel maanden later op een bal den jongen man ontmoette, wiens geest ze in baar droomen had gezien, herkende ze hem niet. Evenmin hij haar. En ze werden dus op de gewone gebruikelijke manier aan elkaar voorgesteld. Ze dansten eiken dans samen, wanneer ze tenminste niet ergens samen za ten te praten. En daarna ging alles heel vlot en liep vlug van stapel. Den volgenden zomer wandelde Celia op een zonnigen morgen in een der voorsteden van Londen samen met den jongen man, met wien ze spoedig in 't huwelijk zou treden, hem, dien ze op 't bal had leeren kennen. Bij een hekje gekomen ging Celia daar op zitten en at een paar biscuitjes. „Ik ben een gulzig dier," zei Celia ernstig. „Dat vind ik ook," beaamde hij even ern- stig en toen lachten ze beiden, zooals geluk- kike menschen dat kunnen en Celia üet haar biscuitje vallen. De jonge man pakte bet op en at het verder op. Ineens sprong Celia van 'f hekje af. ,,Dit is allemaal al eens eerder gebeurd," zei ze. „lk weet het absoluut zeker." - De jongs man glimlachte raadselachtig. „Hel is"best mogelijk," zei hij. „Misschien Jiehtw We elkaar langen tijd geleden ont moet, toen ik niet hier was." „Neen, jij was hier en ik niet. ik wilde, dat ik er toen geweest was." '£n toen ze dat zei, zag ze er z6ó lief uit, dat de jonge man haar moest kussen. „O," zei Celia, „verbeeld je dat nu eens net iemand langs gekomen was." „Niemand deed dat," antwoordde de jonge man filosofisch en stak een Russische aiga- rette op. AAN DE DAMMERS! Met dank voor de ontvangen opl. van pro bleem no. 564 (auteur P. Kleute Jr.) Stand. Z. 2, 4, 6, 8, 9, 10, 12, 13, 14, 18, 19, 23, 24, 26, 35, 36. W. 16, 25, 32, 33, 34, 37/40, 42/45, 47/50. Oplossing. 1. 25—20 L 14:25. 2. 34—30 2. 25 34. 3. 40:20. 3. 15:24. 4. 37—31 4. 26:28. 5. 33:22 5. 18:27. 6. 16—11 6. 6:17. 7. 44—40 7. 35 33. 8. 38 7 8. 2 11. 9. 47—41 9. 36:38. 10. 43 5! Mooie stand vooral van wit. Goede opl. ontvingen wij van de heeren: W. Blokdijk, R. W. T. Bosman, P. Dekker, G. J. C. Denys, D. Gerling te Alkmaar, J. Toepoel, Sint Pancras, A. Keppel, N.-Schar- woude, H. E. Lantinga, Bellingwolde. Van 563 van P. Rol, Z.- en N.-Schermer. KAMPIOENSCHAP VAN NEDERLAND. Men is algemeen zeer goed te spreken over het hooge peil waarop de partijen stonden, die in dezen wedstrijd zijn gespeeld. Het damspel gaat beslist nog vooruit en om tegen woordig één der hoogste plaatsen te kunnen innemen, moet men heel wat presteeren. De Haas, Hoogland en Springer hebben zich doen kennen als een klasse op zich zelf. Ook Damme kan men hierbij, rekenen. Over geluk Zij isdhud'dë hert hoofd. (Wordt vmwaltd). 3Eö, S&& 30 lessen f 5.(in 2 termijnen te betalen). Leeftijd voor beide cursussen minstens 10 jaar. ▲augllle voor deze cursussen uluilui- teud, lluunUag 'Zit, i>iua«lttg SS IriJUug Mi heul. van H4 uwr en bouilertlag Sh Sein. van 10iiê aar in bet gebouw üMillSlttill. De Directrice J. F. St.UMfc.R- Hij staarde haar aan met kwalijk verbor gen ontevredenheid. „Hoe zou ik haar in Londen kunnen 'ont moeten? Daar is zij immers niet, is 't wel?" „Jawel", zei juffrouw Waring, die begon te heven, want ze was doodsbang voor sir Ralph wanneer hij in een kwade bui was. „Zij is gis teravond vertrokken". „Gisteren vertrokken? Waarvoor in 's he mels naam? Waar naar toe?" „Naar mijn zuster Mary", zei juffrouw Wa ring bedeesd. „Zij heeft een brief voor u ach ter gelaten". „Groote God I waarom hebt u dat niet eer der gezegd" riep sir Ralph, ..waar is, die brief?" Natuurlijk had juffrouw Waring hem voor de veiligheid opgeborgen en in haar agitatie 'wist zij niet meer waar; eindelijk vond zij hem en bracht hem aan sir Ralph en liep da delijk weg; hetgeen misschien maar heel ge lukkig was, want toen hij den brief gelezen had, waren zijn woorden niet geschikt voot publicatie, noeh voor de ooren van een vrouw die zoo bewonderenswaardig was opgevoed als juffrouw Waring. Hij trok zich niet de haren uit en viel evenmin buiten 'kennis in een stoel, maar 'hij vloekte vreeselijk. Het kwam geen o ogenblik bij hem op te onderzoeken, hoe of wanneer Constance ge hooid had' van zijn liefdesgeschiedenis met Agues. Het was zoo, hoe zij het wist, deed er niets toe. Dat zij het wist was volkomen ge noeg. Hij zocht waar juffrouw Waring was en vond 'haar in de kleine zitkamer, die vroe ger door haar en Constance gebruikt werd. „U zei, dat Constance naar uw zuster Mary gegaan is", zei hij zoo gewo-on als hij maar kon. „Wie is dat? Waar woont zijn?" „Zij is directrice van eén tehuis voor dé armen", zei juffrouw Waring trillende! zij gaf hem het adres op. „G'roote God!" riep Sir Ralph, zich verwij derend. Het was te laat om dien avond! naar Lon den t© gaan, maar hij nam den eersten och tendtrein. Hij reed ook door de achterbuurt en al ma akte de smerigheid' niet zulk een die pen indruk op hem als op Constance, en ooik de vuile straat en 'do .slechte atmosfeer, moet hem dat niet als oen deugd! worden aangere kend, maar alleen daaraan worden toegeschre ven, dat hij een buitengewoon sterk man was en niet een fijn opgevoed jong meisje. Maar toch was hij verontwaardigd en walgde hij er van. Zijn hansom stond stil voor het Tehuis; hij beval den koetsier te wachten, want na tuurlijk was 'hij van plian, Constance mee te rug te nemen, liep de stoep op en die hall bin nen. Hij vroeg malar freule Desbrook en zag een hoogst verbaasden blilk van de zuster, die hem te woord stond. „O, misschien meent u zuster Constance 1" zei zij. „Zij is uit, naar een zieke. Ze zal wel spoedig (terug komen." „O, ia waar zei Ralph heftig. De zuster liet hem in de algemeene wacht kamer; 'hij keek rond! naar de 'gewitte muren en las het gedrukte reglement met een vree- selijlk ongeduldig gevoel. Toen plotseling 1 heel plotseling kwam een bevallig figuur tje aan, bevallig niettegenstaande de eenigs- zi'ns malgracieuse, tenminste te ruime Mee ding. Hij 'kenld'e den voetstap wat zegt Tennyson daar ook weer van? Al ia. de gelief de persoon diep begraven, toe'h zon haar min naar, die over 'ha'ar graf loopt, baar tegen woordigheid' bespeuren. Em 'bij draaide zich snel om. „Constance I" riep bij uit. Daar stond zij met gevoeuwen banden, baar bleek, vermoeid gelaat opgeheven tot bet zij ne. „Hen je 'gekomen?" vroeg ze. „Natuurlijk ben i!k gekomen.", zei bij ruw. „Wat ter wereld beduidt dat? Waarom speel je dlie die theatrale r'ol? Waarom ben je van bet kasteel vandaan gegaan?" „Omdat ik daar niet langer blijven kon", zei ze. „Heb je mijn brief ontvangen?" „Ik heb je brief ontvangen', ja. Maar wat betedkent dat? Hoe kan je weten „Doet dat er iets toe?" zei ze kalm des te kalmer daar ze zoo moe was. Ze was bij eon man geweest, die op bet punt was deliri um tremens te krijgen. Het tragische van het tooneel vervolgde baar neg al® een nachtmer rie, „ik weet het en dat is' voldoende". „Dat is niet voldoende. Je weert, dat ik jen liefheb. Je bent de oprechtste, de meest echte vrouw, d'ie ilk ken. Je liegt niet en je wee.t wanneer een man de waarheid spreekt of niet. Ik zog dat ik je liefheb. Wat doet het varia- den er toe?" „Voor mij heel vee!L En 'het ié niet alleen het veriedön maar oak het tegenwoordige. Ik begreep, dat je 'komen zou. Ik wilde je niet vermij'den, niet trachten te ontsnappen. Ik weet al Wat je zeggen wilt. Maar het brengt geen verandering. Je hebt het recht niet te verwachten, diat ik mijn belofte tegenover je zal hooiden". Hij stond: tegenover haar en zag 'haar aan. „I'k heb wel het recht", zei hij eindelijk „Ik zeg je, dat ilk jon liefheb, jou alleen". „Het is schande voor je, d'at te zeggen. Je bent aan een ander verbonden. Met lichaam en ziel ben je verbonden aan een andere vrouw. Je hebt het recht niet mij je liefde aan te bieden daar heb je in *t geheel geen recht toe gehad. O spréék niet als ik je ver- zoéken mag. Je zou niets kunnen zeggen wat verandering zou 'kunnen brengen in mijn be sluit. Ik kan nooit je vrouw worden ik zou de vrouw kannen wordén van een man dip zijn liefde geschoken heeft zonula jij dat ge daan hebt, aan een andere vrouw". Sir Ralph zag haar aan. „Zoo waar i'k leef, je maakt mij nog gek riep hij uit. „Ik zeg je immers, d'at ik jou lief heb, jou alleeu en dat het verleden voorbij is. Ik begeer jou en jou alleen. Ik wil breken met Agnes, lady Gastletridge. Ik zal iederen band verbreken, die mij vart jotu zou 'kunnen verwijderen". „Dezen band (kan je niét verbreken. Het is je eer die er mee gemoeid is, als men van eer spreken mag in dit geval. Je moet mij opge ven". Haar «tem brak. „I'k moet je opgeven, Ik zou nooit met je 'kunnen trouwen, nu i'k weet wat ilk weet Bert spijt mij niet dat je gekomen bentj -want ilk woiu je zien en zeggen, dlart dus one engagement iets onmogelijks is. Ik heb Ide igeheele zaak goed overdacht. Ik héb 'heit van alle kanlten goed! (beschouwd. Je bent die mijne niet je bent dat nooit ge weest. Je hebt aan hiaair toebehoord. Je hadt hlaax lief vtoordlat je mij ooit gezien hadt. Ik denk dlait je 'haar nog liefhebt". „Daarin vergis je je", zei hij Vlu'g, „ik heb ha'ar niet meer lief. Ik heb jou lief jou! Versta jé mij „I'k versta jie en i'k schaam eir mij voor. Als er n'Og een sprank mannelijkheid! in je is zal je 'haar trouw blij ven. Ik tel niet imee. Eerlijk gezegd', ik ben nii'et zeker, 'dart j© mij liefhebt. Ik heb je fantazie opgewekt), ik mag nu op dit oogenblik begeerenswaaidig zijn; maar het zou niet lang duren of ik zou je tegenstaan, ik zou je vervelen Zij gezicht werd doodsbleek, dé rood streep in zijn oogen gloeide. „Dat !ig een leugen", zeï .hij', „en dat weet j!e evengoed als ik! Ik Ik heb je lief en jo'u alleen! Het verleden iis voorbij voor mij.. Hot kan mij niet schelen wie er wordt opgeofferd. Keer terug met mij, Constance, in Godsnaam doe die leelij'ke Mee- ren, die vermomming uit en ga met mij mee nalar buis!" Eien ipaar seconden) streed de liefdé, die ze voOr hem koesterde, in h'aax hart een zwaren eltrijd tegen 'haar zélve. Miaar zij dac'hrt aan dé S'choone vrouw i'n de (hérberg, aan haar smar telijke stem, aan) de tranen, 'die brandden in h!aa.r oogen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1919 | | pagina 5