een Onderwijzer,
BOEKHOUDER,
Honderd een en twintigste Jaargang.
Woensdag 22 October.
Rechtszaken.
F K IJ ILLETOM.
Wo. 849.
191».
Bij den dienst der GEMEENTl WERKEN
te ALKMAAR is te vervullen de be
trekking van
in. het bezit van het Praktijk- of van het
Mercurius-dlploma,. aan welke betrekking
is voorgesteld een aanvangswedde te ver
binden van f 1900, met 2-jaarl, period, verh.
van f 95 tot een maximum van f 2470.
Infunctietreding voor of op 1 Dec. a s.
Sollicitaties worden bij gezegeld adres
ngewacht uiterlijk 1 November a.s. bij het
Gemeentebestuur.
Aan de Burgerschool te ALKMAAR
(Hoofd de heer F. J. Aukes) wordt gevraagd
met bevoegdheid voor vrije- en ordeoefenin-
■ren en voor Fransdh. Jaarwedde volgens de
Wet.
Sollicitatiestukken in te zenden vóór 4 No
vember a.s.
Waarschuwing.
Daar het de politie bekend is, dat er nog
enkele personen zijn die een VUURWAPEN
voorhanden hebben zonder daarvoor een
machtiging te hebben aangevraagd aan het
i-ureau van politie, afdeeling recherche, ai
der, wordt nog iot 31 October 1919 gelegen-
aeid gegeven eer machtiging aan te vragen;
Na dien zal streng moeten worden opgetre
den.
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
TE ALKMAAR.
Zitting van .Dinsdag '21 October.
DÉ VERGIFTIGINGSZAAK
TE AN NA-PAULOWNA.
(Vervolg).
In de middagzitting werd als 1ste getuige
gehoord de heer P. Bakker, landbouwer te
/tuna Paailowna, thans te Bergen, en zwager
van beklaagde. Ook deze werd onder eede
gehoord en verklaarde, sedert November
1918 een deel van de boerderij te bewonen.
•Van een minder goede verstandhouding tus
schen beklaagde en haar nian had hij niets
ontdekt. Voor zoover getuige de te werk ge
stelde geïnterneerde Belg Michiel Brogmez
nad kunnen verstaan, had deze zich tegen
over hein uitgelaten, dat hij Meijne wilde ver
giftigen, door op een glaasje te zinspelen,
t oen beklaagde hem dit in huis van Meijne
verweet, verschoot de Belg zeer en ging hij
Kwaad de deur uit.
Getuige had gezien, dat Meijne overgaf
Getuige schreef dit toe aan het feit, dat
Meijne nog al eens bedorven vleesch at.
De verdediger wees er op, dat de Belg tij
dens zijn verhoor verklaard had, geen woord
Hollandsch te verstaan en de vrouw slechts
.weemaal te hebben gezien.
Getuige verklaarde, dat de Belg zich met
sommige dingen wel verklaarbaar kon ma
ken. Getuige deed ook medcdeelingen over 't
gevonden briefje. Enkele woorden maakten
wel den indruk van door Meijne te zijn ge
schreven. Dat beklaagde bekend had het zelve
te hebben geschreven, was hem niet bekend.
De heer H. Schouwvliegcr, agent van de
Rijks Verzekeringbank, deelde mede, de fami-
ie Meijne te hebben bezocht voor de verze
kering. Later kwam getuige terug. Meijne
wilde zich niet verzekeren en buiten vroeg
oeklaagde of het mogelijk was, haar man
zonder zijn wil te verzekeren en zonder ge-
ïeeskundig onderzoek.
Beklaagde had dit gedaan, omdat de za-
.en van haar man achteruit gingen en zij
vilde op deze wijze een voorschot verkrij
gen. Door het houden van commensaals
ïoopte zij de premie voor de verzekering van
f 5000 te kunnen betalen.
Den getuige had de vraag niet bevreemd,
imdat het wel meer voorkomt, dat deze vra-
en gedaan worden.
Getuige G. Kooij was bevriend met be
klaagde, doch na de komt van den Belg ver-
56)
Door Shades Oarvlee
Vrij naar het Engelsch
Constance hield het briefje in haar beven
de handen en keek recht voor zich uit. Zij
vergat de zuster, totdat deze kuchte; toen zei
Constance bijna onhoorbaar:
„Zeg, dat ik gereed zal zijn."
Toen de zuster weg was, kneep Constance
iet briefje in haar hand ineen en ging weer
iggen. Zij moest dus morgen trouwen met
vcett CraysonZij moest morgen trouwen
Die volzin weerklonk steeds in haar bran-
iend hoofd, totdat dt woorden hun beteeke
ns verloren. Zij was bijna te uitgeput, om
11 te denken en eindelijk viel zij in een zwa-
u, onnatuurlijken slaap. Zij ontwaakte des
norgens uit een droom, die aan een vreeselijk
visioen gelijk was. Haar geheele verleden
was als in een panorama haar verbeelding
orbijgegaan. Zij was nog de verloofde
van sir Ralph; hij zat naast haar; alles was
geluk en vreugde. Toen kwam er een don
ere schaduw, die steeds zwaarder werd, tot-
at ze de gedaante aannam van Lycett Cray
son Deze plaatste zich tusschen haar en
sir Ralph; hij wierp hem ter zijde, hij zag
dreigend op liem neer en nam steeds toe in
grootte, totdat hij haar in een afschuwelijke
omhelzing scheen te sluiten.
Zij ontwaakte, badende in het zweet en
diende; maar haar hoofd was helder, bij
.mder helder. Zij zag terug op de laatst
-rloopen maanden, gedurende welke Lycett
Crayson haar met een duivelsche listigheic
lot een engagement gebracht had» haar in zijn
Flauwde dé vriendschap, csfidal fe voer haar
niet zoo hartelijk was. Beklaagde had haar
eens vertelt, dat de Belg er raad voor wist
haar man te vergeven. Getuige zeide toen,
dat zij dit niet graag op haar geweten had
en beklaagde had toen gezegd: „Ik ook niet".
Op een vraag van den vesdediger zeide ge
tuige, dat er tegelijkertijd twee Belgen over
huis zijn geweest. Zij sliepen achter op den
zolder. Met de Belgen had zij niet gesproken,
omdat ze Fransch spraken.
Beklaagde verklaarde, dat haar vriendin
niet meer bij haar kwam, omdat de Belg van
laar vriendin ruzie had met haar Belg. De
Belg van beklaagde had haar wel eens te ken
nen gegeven, dat de stof van een gedroogde
pad, over het eten gestrooid, een langzame
vergiftiging ten gevolge had.
Getuige P. Wildeman kwam een paar maal
per week ten huize van Meijne. In 1919
waschte getuige de schapen bij Meijne met
Tomasbig. Getuige herinnerde zich niet iets
van het vergif achter te hebben gelaten. Wel
had hij tot den Belg gezegd, dat het een
zwaar vergif was. Van een verkeerde verhou
ding tusschen Brogniez en beklaagde had ge
tuige niets ontdekt. Wel was de Belg gevaar
lijk en*gctuige had ook iets met hem gehad,
waarom hij een paar dagen met een pistool
had geloopen. v_.
Getuige M. Berkhout had wel een en an
der gehoord van een verkeerde verhouding
tusschen beklaagde en getuige Wildeman.
Getuige Hartog!, gememte-veldwachter,
had den dag na het overlijden van Meijne be
klaagde bij de flesSchen op den zolder aan
getroffen. Getuige legde een verklaring af
overeenkomstig die van getuige van Veen.
Getuige Cornel issen verklaarde een en an
der over de laatste levensuren van Meijne.
Een paar dagen vóór zijn dood had Meijne
over brakingen geklaagd. De Belg was de
oorzaak, dat getuige weinig bij Meijne kwam.
Getuige had het niet op den Belg begrepen-,
die een vuil gezicht had.
Getuige Vrieling had aan den Belg noch
aan beklaagde arsenicum verkocht, wel aan
getuige Wildeman. Beklaagde en de Belg wa
ren wel eens bij hem in den winkel geweest.
De Belg had toen om camille gevraagd.
Prof. van Itallie verklaarde, dat dit geen
vérgif was.
Rechter Muller vroeg of het mogelijk was,
dat de dood een gevolg geweest is van, op
19 December toegediende arsenicum.
Prof. van Itallie oordeelde dit, op grond
van de gevonden hoeveelheid, niet waar
schijnlijk.
Getuige R. Schouwvlieger verklaarde, dat
Meijne tegenover zijn bedrijf en zijn vrouw
een leelijke man was. Getuige had tegen be
klaagde gezegd: „als ik een vrouw was en ik
had zoo'n man, dan vergaf ik hem". Beklaag
de had daarop gezegd „als het maar nooit
uitkwam" De Belg was iemand, die een ieder
uitsnauwde. Getuige had met hem liever niets
te doen, omdat hij hem niet vertrouwde.
Getuige Broeders, agent van de Eerste Ne-
derlandsche, had November. 1918 met be
klaagde over een verzekering van Meijne een
onderhoud gehad. Over een bedrag was niet
gesproken, ook niet over de begiftigde. In de
keuken had beklaagde tot getuige gezegd dat
haar man haar wel eens kon onterven. Ge
tuige had toen gezegd, dat dit niet kon, daar
zij 5 kinderen had.
De president stelde aan de beklaagde cate
gorisch nog eenige vragen.
Beklaagde bleef er bij, dat zij zich niet
veel meer herinnerde. Wel herinnerde zij
zich, dat de flesch van den RHg was, die ge
zegd had, dat er iets van een slecht soort in
zat Ook wist zij, dat zij de flesch in de lin
nenkast had gedaan. Haar man was 10 Ja
nuari overleden en tevoren al eenigen tijd
mankeerend. Hij braakte en had diarhree.
Toen de man ziek begon te worden, was de
■Belg nog in huis.
Tegen den rechter-commissaris had zij
wel verklaard, dat zij de helft van een wijn
glas uit de flesch over het vet had gedaan.
Zij had dit gezegd, omdat zij zeer zenuw
achtig was en men bij den rechter-commissa
ris maar steeds had volgehouden. Ze had het
echter niet gedaan.
De president was van meening. dat be
klaagde bij den rechter-commissaris kalm
had kunnen zijn als ter terechtzitting.
De beklaagde zeide nog, dat ze met de
flesch naar boven was gegaan, toen de poll
s'- in huis kwam, omdat de Belg gezegd had,
de inhoud van een slecht soort was. Zij
vreesde, dat er nog wel drukte van kon ko
men. De Belg had bij zijn vertrek nog boe
ken, enz. achtergelaten, omdat hij dat binnen
6 weken terug zou halen. Beklaagde wist,
netten gevangen; en zij deinsde van hem te
rug met lichaam en ziel; zij had een gevoel
of zij gehypnotiseerd was geweest en juist
haar verstand had teruggekregen. Trouwen
met Lycett Crayson! Zij lachte het luid uit
en huiverde. Ja, ze moest niet bij haar ver
stand geweest zijn. Maar dat verstand was
teruggekomen. Goddank, voordat het te laat
was. Zij was nog vrij vrij pm hem te ont
vluchten. Ja, ze zou vluchten. Het doet er
niet toe waarheen ergens buiten zijn be
reik. Zij schreef op een blaadje papier:
„Ik kan niet met u trouwen. Tracht mij
niet te volgen of te spreken. Mijn besluit is
onherroepelijk. Het spijt mij dat ik er ooit
in heb toegestemd. Ik vraag u daarvoor ver
giffenis. Constance".
Terwijl zij dit schreef brandde haar gezicht
haar geheeie lichaam van schaamte over
haar zwakheid naar hem te hebben geluisterd
en te hebben toegegeven. Zij was op het
Eunt haar pleegzusterscostuum aan te trek
en, maar zij veranderde van plan en deed
de kleederen aan waarin zij te Londen was
aangekomen; toen keek zij het kleine, naakte
kamertje met de gewitte muren rond met een
zucht want van welke gedachten, welke
herinneringen was het niet getuige geweest.
Zij ging naar beneden. De zuster, die
dienst had in de hall, zag haar verwonderd
aan en Constance bleef een oogenblik staan.
Zij had een schuld van dankbaarheid aan
miss Herbert; zij moest een boodschap ach
terlaten.
„Zeg aan zuster Mary, dat ik voor een
poosje vertrekken moet. Doe haar veel groe
ten en zeg, dat ik haar schrijven zal."
Zij kwam op straat, 't Motregende 'n wei
nig, maar zij nam er geen notitie van en liep
vlug door zonder te weten waar naar toe.
Voordat zij aan het eind van de straat was,
herinnerde ze zich zelfs niet, dat ze nog geen
besluit had genomen waar ze heen zou gaan.
Öai de Belg' göfro„.vd wan. Hij had hsar
voorgesteld, om met de kinderen bij hem in
Maassluis te komen wonen. Zij wilde dit ech
ter niet, omdat ze geen idee in den man had
Rechter Mulder wees bekl. er op, dat
zij voor den rechter-commissaris gezegd had,
zielsveel van den Belg te houden.
Beklaagde verklaarde, dat zij daarmee be
doeld had, dat ze wel met den Belg gewoon
wilde samenleven, maar niet dat ze haar le
ven intiem met hem had willen slijten.
De officier van justitie, het woord beko
mende, was van meening, dat men met een ge
val van moord te doen had. Vaststond, dat
de ïnan was doodgegaan aan vergif. Het be
wijs, wie de oorzaak van den dood was ge
weest, was z. 1. niet moeilijk te leveren. Men
zou zich niet verbazen, wanneer hij verklaar
de, dat hij meende, dat deze beklaagde het
heeft gedaan. De gronden, waarop hij be
kl aagdUs veroordeeling vorderde, berusten
op aanwijzingen. Voor spr. was eh niet de
minste reden, nu de beklaagde op scherpzin
nige wijze gemeend heeft, haar front te moe
ten veranderen, en zij de houding aanneemt
van de verzekerde onschuld, om maar eenigs-
zins te twijfelen aan de waarheid van de ver
schillende bekentenissen ,die zij in 't geding
heeft afgelegd. Deze bekentenissen zijn niet
alleen gedaan voor den rechter-commissaris,
die graag de dader wil. ontdekken van een
zwaar misdrijf en zich wel eens laat leiden
door de opvatting van zijn taak, maar ze zijn
ook afgelegd tegenover den psychiater; dat
sprak boekdeelen. Daar kan geen kwestie zijn
van intimideering van een hardvochtige ma
nier om de zaak tot de waarheid te brengen.
Daar is 't een samenspreking van mensch tot
mensch. Het behoeft dus geen verwondering,
dat spr. aan de bekentenis hecht. Als men
vraagt, of de beklaagde de oorzaak geweest
kan zijn van den-dood, dan zegt spreker:
,,Ja", omdat gebleken is, dat zij tot zulk een
groot misdrijf in staat is. Zij heeft kalm aan
gezien, dat de man eenige dagen achter el
kander van het vergif gebruikte Het is haar
niet ingevallen, om tot hem te zeggen: „Blijf
af".
Spr. stelde op den voorgrond, dat volgens
verklaringen van deskundigen de brakingen
en de diarrhee van Meijne niet het gevolg
konden zijn van vergiftigingen, die eenige
dagen te voren hadden plaats gehad. Het ver
gif moet dus betrekkelijk kort vóór zijn dood
zijn toegediend.
Spr. oordeelde, dat er aanwijzingen voor
het grijpen liggen. Spr. wees op het briefje.
Dat zij na het halen van het briefje uit de jas
zak van haar man in weenen ulbarstte en
zeide: ,ik ben onschuldig", wees er op, dat
deze vrouw zich schuldbewust was.
Op den dag na den moord heeft zij het be
staan van het briefje ontkend; zij heeft het
verdonkeremaand. Zij trachtte het leven van
haar man, herhaldelijk, buiten hem om, te
verzekeren. Zij zegt, dat zij haar man niet
verhinderde aan het eten te komen, omdat zij
niet aan zijn eten mocht komén. Van het stre
ven om de zaak te werpen op de schouders
van den afwezigen Belg moet spreker niets
hebben. Spr. behoefde slechts aannemelijk te
maken, dat beklaagde het gedaan heeft, maar
hij wilde toch wel argumenten -sanvoeren,
waaruit bleek, dat de Belg pnschuldig is.
Deze Belg sprak en verstond slecht Hol
landsch; zoo heet het, telkens, wanneer er
sprake is van den moord.
Spr wees er op, dat beklaagde met den
Belg goed omging en boodschappen met hem
deed en spr. tartte de tegenpartij eenig bewijs
naar voren te brengen, dat de Belg iets had
bedreven. Deze stond bekend als een lamme
kerel, maar spr. hoorde dit de laatste jaren
van meer Belgen. Spr. was overtuigd, dat de
Belg de vrouw niet had verleid. Hij had
daarbiji niet het minste belang. Hij was ge;
hoofd in België en heeft verklaard, dat hij
nooit vriendschappelijke omgang heeft gehad
met beklaagde. Spr. vond dat begrijpbaar,
omdat anders de vrouw van den Belg terecht
zou hebben opgespeeld In het geheele pro
ces is geen enkele verdenking op den Belg
gevallen. Die Belg was waarschijnlijk wel op
de hoogte van het vergif. Het is mogelijk, dat
hij beklaagde niet heeft tegengehouden. Hij
heeft verklaard, dat hij eind December Hol
land heeft veriaten. Hij is den. 19den Decem
ber vertrokken. Als hij schuldig was, zou hij
zijn vertrek wei hebben vervroegd. De vrouw
moet lang te voren het plan hebben opgevat,
haar man te vergiftigen Met een gerust ge
weten kon spr. dan ook de veroordeeling van
deze vrouw, wegens moord, vragen.
Komende tot de strafmaat, wees Mr. Her
mans er op, dat de samenleving tusschen den
man en de vrouw ellendig was. Ook wees hij
Zij dacht aan juffrouw Waring, mahr ze
kon niet naar de Hall gaan. In ieder geval,
ze moest zoo ver mogelijk van Ons Huis van
daan en zoo spoedig mogelijk.
Constance was nog geen uur weg of een
rijtuig hield voor het Home stil en Clarence
steeg uit.
„Wacht u hier maar, moeder," zei hij. „Ik
zal u bij haar brengen."
Hij liep de stoep op en vroeg naar haar,
verlangend, bijna ademloos.
„Vertrokkenriep hij uit.
„Ja", zei de zuster. „Ze is ongeveer een
uur geleden vertrokken.
„Waar naar toe," vroeg Clarence.
Niemand kon hem dat zeggen, zelfs niet
miss Herbert, die zeer ontsteld aan de dis
cussie deelnam. Clarence was verpletterd van
schrik. Lady Marchmont, die nu vol ijver
was om Clarence te helpen, bibberde van
angst.
„Heeft u in 't minst geen idee waar zij
naar toe is?" vroeg Clarence in zijn wan
hoop.
De zuster, die het briefje bovengebracht
had, waagde een veronderstelling.
„Ik denk, dat zuster Constance een af
spraak had met mijnheer Crayson", stamel
de zij. „Hij is gisteren hier geweest. Ik heb
haar een briefje van hem gebracht
Clarence kermde en lady Marchmont
wrong de handen.
„-Wat moeten wij doen riep zij.
„Ik zal telegrafeeren aan sir Ralph," zei
Clarence. „U moet naar het hotel gaan, moe
der, en daar afwachten."
Zij reden weg en Clarence keek werktuige
lijk uit het raampje. Zij reden door de Bird-
Cage Walk, toen hij plotseling opsprong, bij
na met zijn hoofd door het raampje heen en
den koetsier toeroepende stil te houden, het
portier opendeed en er uit sprong. Hij had
een slank, jeugdig persoontje zien loepen met
op trf léi, 5-ïf JÜdfcagSe 'és itófSraS
had staan te liegen. Zijn elsch luidde: 8 jaar
gevangenisstraf met aftrek van preventief
a, Mr. W. C. Bosman kwam kwart vóór 4
aan het woord. Pleiter oordeelde, dat ieder,
die de zaak had gevolgd, gevoeld moest heb
ben, dat men hier te doen had met een kolos
sale vergissing van het O. M. Met groote in
spanning had spr. geluisterd naar het requi
sitoir, in de hoop, maar één argument te
kunnen opteekenen, dat insloeg en steek
hield. In dit moordproces ontbreekt alles,
wat in een klassiek moordproces hoort. Spr.
herinnerde aan de geruchtmakende vergifti
gingszaak van bakker Zeegers en aan het ge
val in Abbebroek in 1913 Beide gevallen
leidden tot een veroordeeling. Daar wees men
in de eerste plaats aan, waar het vergif was
gekocht. Hier gaf de officier zich geen moeite
er zelfs met een enkel woord over te spreken.
Bewezen moet ook worden het toedienen van
het vergif door beklaagde. Ook moet bewe
zen worden dat de persoon in kwestie aan
vergif is gestorven. De kletser ij en van de paar
gehoorde levensverzekerings-agenten zijn
geen aanwijzingen. Voor pleiter staat abso
luut vast, dat de officier den verkeerde bij den
kop heeft en dat de Belgische schavuit, die
thans veilig zit in Charleroi, Piet Meijne
heeft vergiftigd. Voor spr. is het duidelijk,
dat Meijne aan vergiftiging is gestorvendat
is het eenige, waarin hij het met den officier
eens is. Hij is vergiftigd, omdat hij zichzelf
heeft vergiftigd met het vleesch uit den kel
der, waarin de Belg het vergif had gegooid.
Die schoelje van een Belg, die in zijn verhoor
alles heeft gelogen. Hij loog een verhouding
met die vrouw; hij loog, dat hij geen Hol
landsch verstond, hij, aie met ae kinderen
speelde, met de menschen het werk deed, zei,
dat hij de vrouw maar tweemaal heeft gezien.
Hij beloonde de gastvrijheid in den Polder
met het zaaien van den dood.
De door den officier gefantaseerde gesprek
ken van beklaagde met den Belg zijn fanta
sieën, waarmede men niets te maken had. De
officier beroept zich op de bekentenis. Vroe
ger ging men daarvoor op de pijnbank. Spr.
stelde zich op het zuiver juridisch standpunt,
dat de bekentenis, afgelegd tegenover den
rechter-commissaris,' bewijs is. Hij sprak de
vrouw daarover herhaaldelijk Het komt
hierop n.l. aan
„Daarop heb ik in de eerste dagen van Ja
nuari 1919, toen ik met mijn man een hevige
twist kreeg, omdat hij weigerde, geld voor
de huishouding te geven, over een pan met
vet, die hij voor zich bewaarde, en waarvan
hij alleen at, uit de flesch, die ik van den
Belg had gekregen, een hoeveelheid uitge
gooid. Hoe groot, kan ik niet met zekerheid
-.crklaren. Ik heb de flesch uit de linnenkast
genomen, maar of ik die eerst geschud heb,
weet ik niet. De hoeveelheid, die ik over de
pan uitgooide, was minder dan een gewoon
drinkglas kan bevatten."
De man at nooit met zijn-gezin en leefde
als een kluizenaar, die voor zijn eigen kostje
zorgt. Wanneer men uit een flesch water op
gestold vet'giet, dam heeft die man dat moe
ten zien en pleiter vroeg beklaagde dan ook,
of haar man het 'er niet afgegooid kan heb
ben. Zij Aide hem toen: „Mijnheer, ik heb
het niet gedaan. Ik heb het wel gezegd, maar
ik heb het niet gedaan."
Pleiter zeide haar toen, dat zij zich moest
houden aan hetgeen zij bij den rechter-com
missaris had gezegd en wees haar er op, dat
dit naar zijn wijze van zien niet in haar na
deel kon zijn, omdat het uitgieten van vocht
uit een flesch op gestold vet, nog geen ver
giftiging is. Beklaagde bleef pleiter evenwel
verzekeren, dat zij het niet gedaan had.
Pleiter wilde evenwel de verklaring, zooal®
die voor den rechter-commissaris was afge
legd, wel accepteeren, maar dan ook, zooals
ze was afgelegd, maar niet met de verdere
uitbreiding. Dan staat vast, dat zij vocht uit
de flesch op de pan met gestold vet van den
man heeft gedaan op 5 Januari. Vast staat,
dat reeds in Decembei Je man is gaan bra
ken. Het eten moet dus vergiftigd zijn ge
weest vóór 5 Januari. De officier moet aan-
toonen, dat de beklaagde dit gedaan heeft, en
daarvoor heeft hij aan de bekentenis niets.
Pleiter wees er op, dat ook de twee hoog
leeraren tot dc conclusie waren gekomen, dat
Meijne in December en in het begin van Ja
nuari meer dan eens vergif tot zich móet heb
ben genomen. Door het uitblijven van bra-
xingen na de eerste dagen van Januari is het
waarschijnlijk, dat hij na 5 Januari geen ver
gif meer heeft gebruikt Men weet ook niet,
of de man al of niet het vocht van het vet
heeft weggegooid.
Spr, ging na, hoe keurig de verklaring van
gebogen hoofd, vlak langs liet hek.
„Constance! riep hij. „Constance!"
Zij keerde haar wit gelaat naar hem toe
en zag hem versuft aan; niet of zijn tegen
woordigheid haar verbaasde, maar of de ver
schijning deel uitmaakte van het visoen, dat
zich voor haar vertoonde.
„Goddank!" riep hij uit. „Constance, ik
kom je halen! Komen we nog niet te laat?
Mijn moeder is hier zij zit in het rijtuig
zij wou je graag meenemen. Ga mee. Con
stance, dadelijk, dadelijk, als je blieft.
Zij zag hem ernstig aan en aarzelde. Op
dat oogenblik zag Clarence een man het
Park door loopen. Het was Lycett Grayson!
Het bloed steeg Clarence naar 't gezicht. Hij
was gek van angst en spanning. Ieder
oogenblik kon Lycett Crayson dien 'kant uit
kijken en hen zien; over een paar minuten
zou hij ben hen zijn. Clarence greep haar bij
de hand, trok die door zijn arm en geleidde
of liever trok haar mee naar het rijtuig. Hij
voerde haar naar het andere raampje, den
tegenovergestelden kant van den naderenden
Crayson, deed het jwrtier open, liet haar in
stappen en riep den koetsier mtusschen toe
naar het station te rijden. Constance keek
hen beurtelings aan met verbijsterde oogen;
toen nam lady Marchmont, wien de tranen
over de wangen stroomden, haar in haar ar
men en drukte naar aan haar breede borst.
„O Constance," riep ze uit. „Is het nog niet
te laat, neen?"
Volkomen onbewust dat zij prooi hem al
dus was ontrukt, wandelde Lycett Crayson
rustig door het park. Het was nog geen tijd
en hij genoot reeds te voren, men zegt, dat
de voorpret dikwijls nog grooter is dan de
pret zelf, niet waar? Al zijn maatregelen wa
ren genomen. Over een uur zou Constance de
zijne zijn en ze zouden naar het vasteland
vertrekken voor hun wittebroodsweken. Wit
tebroodsweken! Het was te heerlijk om waar
ItefelgQjjöe 3sn
met de juiste wettelijke bewoordingen in el
kander zat. Dit is steeds het geval. Wanneer
men met beklaagden spreekt, dan blijkt maar
al te duidelijk, dat ze van de finesses der on-
derteekende verklaring niets weten en zeker
niet de juridische woorden ,met het oog
merk, enz.", begrijpen,
Of deze vrouw zich van de finesses bewust
is geweest, laat pleiter gaarne aan de beoor
deeling van de rechtbank. De bekentenis
wijst absoluut niet op moord. In de flesch zit
ook zilverchloride. Op het lijk is geen zilver
chloride gevonden. Wanneer de man gestor
ven moet zijn door de daad van die vrouw,
dan is het toch wel heel merkwaardig, dat
men niets van zilverchloride in het lijk heeft
gevonden.
Vast staat, dat van het beetje arsenicum,
dat in het water zat, dat overjiet vet is ge
gooid (als het waar is, maar pleiter gelooft
het niet), de man nooit had kunnen sterven.
Bovendien ontbreekt het bewijs, dat in het
vet iets van het vocht is opgenomen.
De officier maakt het zich gemakkelijk,
maar het is niet zoo gemakkelijk om iemand
tot 8 jaar te veroordeeld. Dat is een vreese-
lijke straf.
De officier maakt he zich gemakkelijk, maar
het is niet zoo gemakkelijk, om iemand tot 8
jaar te veroordeelen. Dat is een vreeselijke
straf.
De beklaagde zat te snikken.
Pleiter vernam gaarne van den officier,
wat de vrouw den man heeft toegediend. De
man verschafte zich het eten zelf. Het was
een vreeselijke kerel. Hij at wormen cn verrot
vleesch.
Pleiter vroeg of het briefje soms bewees,
dat de vrouw arsenicum had gekocht. Z. i.
béwees dat alleen, dat men met een hysteri
sche, nerveuse vrouw te doen had, die ang
stig voor praatjes was geworden.
De agent van de levensverzékering was
zelf bij den man gekomen, om hem te verze
keren. De man had geen zin. Heeft nu iedere
vrouw, die het wèl wil, een vergiftiging op
het oog? Als de vrouw werkelijk gedacht
heeft om he e vergiftigen, dan zou ze wel
gewacht hebben, tot hij verzc%erd was, om
haar slag te slaan.
Pleiter oordeelde de heele verzekerings
geschiedenis minder dan niets. De officier,
die zeide, dat de Belg geen enkel belang had,
zegt zelf later, dat hij op de hoogte was van
het vergif Als glasblazer ging hij om met
de verbinding van arsenicum en zilverchlori
de. Hij was verzot op de Hollandsche vrou
wen en natuurlijk de boerinnen op hem. Spr
wees er op, dat een van de getuigen ver
klaard had, dat de Belg een man was met een
gluiperig karakter. Hij had ook het paard
van den krengenslager Schenk vergiftigd. Hij
deed dit, omdat Schenk achter de vrouw
aanliep en hij dit niet velen kon. De Belg zit
nu veilig en de officier noemt hem een bra
ven jongen. De rechter-commissaris verdacht
hem zwaar, dat hij de haiid in de zaak had.
Zoodra in deze zaak maar de twijfel aanwe
zig is, of de moordende hand ook die van
den Belg geweest kan zijn mag er van een
veroordeeling van deze vrouw geen sprake
zijn.
Pleiter meende hiermede te kunnen vol
staan.
De bekentenis, in verband met andere om
standigheden, heeft met den dood van den
man niets te maken. In een vertrouwelijk ge
sprek verklaarde de rechter-commissaris aan
spr., volkomen overtuigd te zijn, dat de
vrouw thans de geheele waarheid gezegd
had. Het speet spr., dat hij moest twijfelen.
Hij verzocht de rechtbank, de verklaring
voor den rechter-cominissaris als d# geheele
waarheid te aanvaarden. Dan stond vast, dat
beklaagde's daad nooit geleid kan hebben tot
den dood van Meijne. Die daad was dan niet
meer dan een dwaasheid, in drift begaan.
De officier heeft gezegd, dat beklaagde Meij
ne heeft vermoord. Waarom vennoord? Waar
is hier de voorbedachte rade? Waarom eisclit
de officier 8 jaar? Ook daaromtrent is niets
gemotiveerd Is het op grond hiervan, dat de
officier gevoelt, dat er iets in de zaak is, dat
niet juist is?
Spr hoopte, dat de officier dit in zijn re
pliek der rechtbank zou duidelijk maken.
De officier meende, dat de verdediger niets
naar voren had, gebracht, waaruit bleek, dat
de Belg het gedaan had. Spr. wees er op, dat
iedere schajienhouder arsenicum kan krij
gen. Dat er geen zilverchloride op het lijk
was gevonden, kwam, omdat dit onoplosbaar
is, waardoor het het lichaam langs natuurlij
ken weg verlaat. Spr. bleef bij1 zijn eisch.
Mr. Bosman was door de repliek teleurge-
te zijn. De droom van zijn leven was tot ver
wezenlijking gekomen; weldra over hoe
veel minuten? hij trachtte ze te tellen
zou hij de echtgenoot zijn van Constance
Deshrook en het enorme fortuin van sir John
met haar deelen. Hij was ze allen te slim af
geweest. Ja, in deze wereld zijn het de her
senen alleen waar men wat aan heeft- Hij
had ze allemaal de loef afgestoken den
grooten sir Ralph, lord Dollington, Becky
Thorpe. Zijn oogen schitterden, zijn dunne
lippen plooiden zich tot een glimlach van
zegepraal. Hij stak een sigaret op, rookte,
en genoot ervan; morgen zou hij in een café
zitten op een van de boulevards van Parijs
en een sigaret rooken met Constance naast
zich zijn jonge vrouw!
De groote torenklok sloeg kwartier voor
twaalf, met langzame, zware slagep: het
was als een klaroengeschal voor Lycett Cray
son, de klaroenen, die zijn triomf en zijn ge
luk verkondigden. Hij kwam aan in het Home
om klokslag twaalf; en alsof zij op hem ge
wacht had, kwam miss Herbert hem in de
hall tegemoet en overhandigde hem stilzwij
gend het briefje
„Als u het gelezen hebt, mijnheer Cray
son, kunt u misschien verklaren Hij luis
terde niet naar haar. Hij las het briefje,
werd doodsbleek en zijn hand ging naar zijn
mond om het plotseling trillen der lippen te
verbergen. Hij was versuft van tfen slag.
„O ja, ja," zei hii met een soort stomp
heid. „Juist, juist! Wilt u als 't u blieft aan
freule Desbrook zeggen, dat ik haar zou wil
len spreken?"'vroeg hij met een gedwongen,
een dwazen glimlach.
„Freule Desbrook is vertrokkenze heeft
Ons Huis verlaten."
Hij schrikte en het was of zijn bleekheid
nog erger werd.
„Wanneer
waar?" vroeg hij.
f\\