een Onderwijzer, BOEKHOUDER, Honderd een en twintigste Jaargang. Woensdag 22 October. Rechtszaken. F K IJ ILLETOM. Wo. 849. 191». Bij den dienst der GEMEENTl WERKEN te ALKMAAR is te vervullen de be trekking van in. het bezit van het Praktijk- of van het Mercurius-dlploma,. aan welke betrekking is voorgesteld een aanvangswedde te ver binden van f 1900, met 2-jaarl, period, verh. van f 95 tot een maximum van f 2470. Infunctietreding voor of op 1 Dec. a s. Sollicitaties worden bij gezegeld adres ngewacht uiterlijk 1 November a.s. bij het Gemeentebestuur. Aan de Burgerschool te ALKMAAR (Hoofd de heer F. J. Aukes) wordt gevraagd met bevoegdheid voor vrije- en ordeoefenin- ■ren en voor Fransdh. Jaarwedde volgens de Wet. Sollicitatiestukken in te zenden vóór 4 No vember a.s. Waarschuwing. Daar het de politie bekend is, dat er nog enkele personen zijn die een VUURWAPEN voorhanden hebben zonder daarvoor een machtiging te hebben aangevraagd aan het i-ureau van politie, afdeeling recherche, ai der, wordt nog iot 31 October 1919 gelegen- aeid gegeven eer machtiging aan te vragen; Na dien zal streng moeten worden opgetre den. ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ALKMAAR. Zitting van .Dinsdag '21 October. DÉ VERGIFTIGINGSZAAK TE AN NA-PAULOWNA. (Vervolg). In de middagzitting werd als 1ste getuige gehoord de heer P. Bakker, landbouwer te /tuna Paailowna, thans te Bergen, en zwager van beklaagde. Ook deze werd onder eede gehoord en verklaarde, sedert November 1918 een deel van de boerderij te bewonen. •Van een minder goede verstandhouding tus schen beklaagde en haar nian had hij niets ontdekt. Voor zoover getuige de te werk ge stelde geïnterneerde Belg Michiel Brogmez nad kunnen verstaan, had deze zich tegen over hein uitgelaten, dat hij Meijne wilde ver giftigen, door op een glaasje te zinspelen, t oen beklaagde hem dit in huis van Meijne verweet, verschoot de Belg zeer en ging hij Kwaad de deur uit. Getuige had gezien, dat Meijne overgaf Getuige schreef dit toe aan het feit, dat Meijne nog al eens bedorven vleesch at. De verdediger wees er op, dat de Belg tij dens zijn verhoor verklaard had, geen woord Hollandsch te verstaan en de vrouw slechts .weemaal te hebben gezien. Getuige verklaarde, dat de Belg zich met sommige dingen wel verklaarbaar kon ma ken. Getuige deed ook medcdeelingen over 't gevonden briefje. Enkele woorden maakten wel den indruk van door Meijne te zijn ge schreven. Dat beklaagde bekend had het zelve te hebben geschreven, was hem niet bekend. De heer H. Schouwvliegcr, agent van de Rijks Verzekeringbank, deelde mede, de fami- ie Meijne te hebben bezocht voor de verze kering. Later kwam getuige terug. Meijne wilde zich niet verzekeren en buiten vroeg oeklaagde of het mogelijk was, haar man zonder zijn wil te verzekeren en zonder ge- ïeeskundig onderzoek. Beklaagde had dit gedaan, omdat de za- .en van haar man achteruit gingen en zij vilde op deze wijze een voorschot verkrij gen. Door het houden van commensaals ïoopte zij de premie voor de verzekering van f 5000 te kunnen betalen. Den getuige had de vraag niet bevreemd, imdat het wel meer voorkomt, dat deze vra- en gedaan worden. Getuige G. Kooij was bevriend met be klaagde, doch na de komt van den Belg ver- 56) Door Shades Oarvlee Vrij naar het Engelsch Constance hield het briefje in haar beven de handen en keek recht voor zich uit. Zij vergat de zuster, totdat deze kuchte; toen zei Constance bijna onhoorbaar: „Zeg, dat ik gereed zal zijn." Toen de zuster weg was, kneep Constance iet briefje in haar hand ineen en ging weer iggen. Zij moest dus morgen trouwen met vcett CraysonZij moest morgen trouwen Die volzin weerklonk steeds in haar bran- iend hoofd, totdat dt woorden hun beteeke ns verloren. Zij was bijna te uitgeput, om 11 te denken en eindelijk viel zij in een zwa- u, onnatuurlijken slaap. Zij ontwaakte des norgens uit een droom, die aan een vreeselijk visioen gelijk was. Haar geheele verleden was als in een panorama haar verbeelding orbijgegaan. Zij was nog de verloofde van sir Ralph; hij zat naast haar; alles was geluk en vreugde. Toen kwam er een don ere schaduw, die steeds zwaarder werd, tot- at ze de gedaante aannam van Lycett Cray son Deze plaatste zich tusschen haar en sir Ralph; hij wierp hem ter zijde, hij zag dreigend op liem neer en nam steeds toe in grootte, totdat hij haar in een afschuwelijke omhelzing scheen te sluiten. Zij ontwaakte, badende in het zweet en diende; maar haar hoofd was helder, bij .mder helder. Zij zag terug op de laatst -rloopen maanden, gedurende welke Lycett Crayson haar met een duivelsche listigheic lot een engagement gebracht had» haar in zijn Flauwde dé vriendschap, csfidal fe voer haar niet zoo hartelijk was. Beklaagde had haar eens vertelt, dat de Belg er raad voor wist haar man te vergeven. Getuige zeide toen, dat zij dit niet graag op haar geweten had en beklaagde had toen gezegd: „Ik ook niet". Op een vraag van den vesdediger zeide ge tuige, dat er tegelijkertijd twee Belgen over huis zijn geweest. Zij sliepen achter op den zolder. Met de Belgen had zij niet gesproken, omdat ze Fransch spraken. Beklaagde verklaarde, dat haar vriendin niet meer bij haar kwam, omdat de Belg van laar vriendin ruzie had met haar Belg. De Belg van beklaagde had haar wel eens te ken nen gegeven, dat de stof van een gedroogde pad, over het eten gestrooid, een langzame vergiftiging ten gevolge had. Getuige P. Wildeman kwam een paar maal per week ten huize van Meijne. In 1919 waschte getuige de schapen bij Meijne met Tomasbig. Getuige herinnerde zich niet iets van het vergif achter te hebben gelaten. Wel had hij tot den Belg gezegd, dat het een zwaar vergif was. Van een verkeerde verhou ding tusschen Brogniez en beklaagde had ge tuige niets ontdekt. Wel was de Belg gevaar lijk en*gctuige had ook iets met hem gehad, waarom hij een paar dagen met een pistool had geloopen. v_. Getuige M. Berkhout had wel een en an der gehoord van een verkeerde verhouding tusschen beklaagde en getuige Wildeman. Getuige Hartog!, gememte-veldwachter, had den dag na het overlijden van Meijne be klaagde bij de flesSchen op den zolder aan getroffen. Getuige legde een verklaring af overeenkomstig die van getuige van Veen. Getuige Cornel issen verklaarde een en an der over de laatste levensuren van Meijne. Een paar dagen vóór zijn dood had Meijne over brakingen geklaagd. De Belg was de oorzaak, dat getuige weinig bij Meijne kwam. Getuige had het niet op den Belg begrepen-, die een vuil gezicht had. Getuige Vrieling had aan den Belg noch aan beklaagde arsenicum verkocht, wel aan getuige Wildeman. Beklaagde en de Belg wa ren wel eens bij hem in den winkel geweest. De Belg had toen om camille gevraagd. Prof. van Itallie verklaarde, dat dit geen vérgif was. Rechter Muller vroeg of het mogelijk was, dat de dood een gevolg geweest is van, op 19 December toegediende arsenicum. Prof. van Itallie oordeelde dit, op grond van de gevonden hoeveelheid, niet waar schijnlijk. Getuige R. Schouwvlieger verklaarde, dat Meijne tegenover zijn bedrijf en zijn vrouw een leelijke man was. Getuige had tegen be klaagde gezegd: „als ik een vrouw was en ik had zoo'n man, dan vergaf ik hem". Beklaag de had daarop gezegd „als het maar nooit uitkwam" De Belg was iemand, die een ieder uitsnauwde. Getuige had met hem liever niets te doen, omdat hij hem niet vertrouwde. Getuige Broeders, agent van de Eerste Ne- derlandsche, had November. 1918 met be klaagde over een verzekering van Meijne een onderhoud gehad. Over een bedrag was niet gesproken, ook niet over de begiftigde. In de keuken had beklaagde tot getuige gezegd dat haar man haar wel eens kon onterven. Ge tuige had toen gezegd, dat dit niet kon, daar zij 5 kinderen had. De president stelde aan de beklaagde cate gorisch nog eenige vragen. Beklaagde bleef er bij, dat zij zich niet veel meer herinnerde. Wel herinnerde zij zich, dat de flesch van den RHg was, die ge zegd had, dat er iets van een slecht soort in zat Ook wist zij, dat zij de flesch in de lin nenkast had gedaan. Haar man was 10 Ja nuari overleden en tevoren al eenigen tijd mankeerend. Hij braakte en had diarhree. Toen de man ziek begon te worden, was de ■Belg nog in huis. Tegen den rechter-commissaris had zij wel verklaard, dat zij de helft van een wijn glas uit de flesch over het vet had gedaan. Zij had dit gezegd, omdat zij zeer zenuw achtig was en men bij den rechter-commissa ris maar steeds had volgehouden. Ze had het echter niet gedaan. De president was van meening. dat be klaagde bij den rechter-commissaris kalm had kunnen zijn als ter terechtzitting. De beklaagde zeide nog, dat ze met de flesch naar boven was gegaan, toen de poll s'- in huis kwam, omdat de Belg gezegd had, de inhoud van een slecht soort was. Zij vreesde, dat er nog wel drukte van kon ko men. De Belg had bij zijn vertrek nog boe ken, enz. achtergelaten, omdat hij dat binnen 6 weken terug zou halen. Beklaagde wist, netten gevangen; en zij deinsde van hem te rug met lichaam en ziel; zij had een gevoel of zij gehypnotiseerd was geweest en juist haar verstand had teruggekregen. Trouwen met Lycett Crayson! Zij lachte het luid uit en huiverde. Ja, ze moest niet bij haar ver stand geweest zijn. Maar dat verstand was teruggekomen. Goddank, voordat het te laat was. Zij was nog vrij vrij pm hem te ont vluchten. Ja, ze zou vluchten. Het doet er niet toe waarheen ergens buiten zijn be reik. Zij schreef op een blaadje papier: „Ik kan niet met u trouwen. Tracht mij niet te volgen of te spreken. Mijn besluit is onherroepelijk. Het spijt mij dat ik er ooit in heb toegestemd. Ik vraag u daarvoor ver giffenis. Constance". Terwijl zij dit schreef brandde haar gezicht haar geheeie lichaam van schaamte over haar zwakheid naar hem te hebben geluisterd en te hebben toegegeven. Zij was op het Eunt haar pleegzusterscostuum aan te trek en, maar zij veranderde van plan en deed de kleederen aan waarin zij te Londen was aangekomen; toen keek zij het kleine, naakte kamertje met de gewitte muren rond met een zucht want van welke gedachten, welke herinneringen was het niet getuige geweest. Zij ging naar beneden. De zuster, die dienst had in de hall, zag haar verwonderd aan en Constance bleef een oogenblik staan. Zij had een schuld van dankbaarheid aan miss Herbert; zij moest een boodschap ach terlaten. „Zeg aan zuster Mary, dat ik voor een poosje vertrekken moet. Doe haar veel groe ten en zeg, dat ik haar schrijven zal." Zij kwam op straat, 't Motregende 'n wei nig, maar zij nam er geen notitie van en liep vlug door zonder te weten waar naar toe. Voordat zij aan het eind van de straat was, herinnerde ze zich zelfs niet, dat ze nog geen besluit had genomen waar ze heen zou gaan. Öai de Belg' göfro„.vd wan. Hij had hsar voorgesteld, om met de kinderen bij hem in Maassluis te komen wonen. Zij wilde dit ech ter niet, omdat ze geen idee in den man had Rechter Mulder wees bekl. er op, dat zij voor den rechter-commissaris gezegd had, zielsveel van den Belg te houden. Beklaagde verklaarde, dat zij daarmee be doeld had, dat ze wel met den Belg gewoon wilde samenleven, maar niet dat ze haar le ven intiem met hem had willen slijten. De officier van justitie, het woord beko mende, was van meening, dat men met een ge val van moord te doen had. Vaststond, dat de ïnan was doodgegaan aan vergif. Het be wijs, wie de oorzaak van den dood was ge weest, was z. 1. niet moeilijk te leveren. Men zou zich niet verbazen, wanneer hij verklaar de, dat hij meende, dat deze beklaagde het heeft gedaan. De gronden, waarop hij be kl aagdUs veroordeeling vorderde, berusten op aanwijzingen. Voor spr. was eh niet de minste reden, nu de beklaagde op scherpzin nige wijze gemeend heeft, haar front te moe ten veranderen, en zij de houding aanneemt van de verzekerde onschuld, om maar eenigs- zins te twijfelen aan de waarheid van de ver schillende bekentenissen ,die zij in 't geding heeft afgelegd. Deze bekentenissen zijn niet alleen gedaan voor den rechter-commissaris, die graag de dader wil. ontdekken van een zwaar misdrijf en zich wel eens laat leiden door de opvatting van zijn taak, maar ze zijn ook afgelegd tegenover den psychiater; dat sprak boekdeelen. Daar kan geen kwestie zijn van intimideering van een hardvochtige ma nier om de zaak tot de waarheid te brengen. Daar is 't een samenspreking van mensch tot mensch. Het behoeft dus geen verwondering, dat spr. aan de bekentenis hecht. Als men vraagt, of de beklaagde de oorzaak geweest kan zijn van den-dood, dan zegt spreker: ,,Ja", omdat gebleken is, dat zij tot zulk een groot misdrijf in staat is. Zij heeft kalm aan gezien, dat de man eenige dagen achter el kander van het vergif gebruikte Het is haar niet ingevallen, om tot hem te zeggen: „Blijf af". Spr. stelde op den voorgrond, dat volgens verklaringen van deskundigen de brakingen en de diarrhee van Meijne niet het gevolg konden zijn van vergiftigingen, die eenige dagen te voren hadden plaats gehad. Het ver gif moet dus betrekkelijk kort vóór zijn dood zijn toegediend. Spr. oordeelde, dat er aanwijzingen voor het grijpen liggen. Spr. wees op het briefje. Dat zij na het halen van het briefje uit de jas zak van haar man in weenen ulbarstte en zeide: ,ik ben onschuldig", wees er op, dat deze vrouw zich schuldbewust was. Op den dag na den moord heeft zij het be staan van het briefje ontkend; zij heeft het verdonkeremaand. Zij trachtte het leven van haar man, herhaldelijk, buiten hem om, te verzekeren. Zij zegt, dat zij haar man niet verhinderde aan het eten te komen, omdat zij niet aan zijn eten mocht komén. Van het stre ven om de zaak te werpen op de schouders van den afwezigen Belg moet spreker niets hebben. Spr. behoefde slechts aannemelijk te maken, dat beklaagde het gedaan heeft, maar hij wilde toch wel argumenten -sanvoeren, waaruit bleek, dat de Belg pnschuldig is. Deze Belg sprak en verstond slecht Hol landsch; zoo heet het, telkens, wanneer er sprake is van den moord. Spr wees er op, dat beklaagde met den Belg goed omging en boodschappen met hem deed en spr. tartte de tegenpartij eenig bewijs naar voren te brengen, dat de Belg iets had bedreven. Deze stond bekend als een lamme kerel, maar spr. hoorde dit de laatste jaren van meer Belgen. Spr. was overtuigd, dat de Belg de vrouw niet had verleid. Hij had daarbiji niet het minste belang. Hij was ge; hoofd in België en heeft verklaard, dat hij nooit vriendschappelijke omgang heeft gehad met beklaagde. Spr. vond dat begrijpbaar, omdat anders de vrouw van den Belg terecht zou hebben opgespeeld In het geheele pro ces is geen enkele verdenking op den Belg gevallen. Die Belg was waarschijnlijk wel op de hoogte van het vergif. Het is mogelijk, dat hij beklaagde niet heeft tegengehouden. Hij heeft verklaard, dat hij eind December Hol land heeft veriaten. Hij is den. 19den Decem ber vertrokken. Als hij schuldig was, zou hij zijn vertrek wei hebben vervroegd. De vrouw moet lang te voren het plan hebben opgevat, haar man te vergiftigen Met een gerust ge weten kon spr. dan ook de veroordeeling van deze vrouw, wegens moord, vragen. Komende tot de strafmaat, wees Mr. Her mans er op, dat de samenleving tusschen den man en de vrouw ellendig was. Ook wees hij Zij dacht aan juffrouw Waring, mahr ze kon niet naar de Hall gaan. In ieder geval, ze moest zoo ver mogelijk van Ons Huis van daan en zoo spoedig mogelijk. Constance was nog geen uur weg of een rijtuig hield voor het Home stil en Clarence steeg uit. „Wacht u hier maar, moeder," zei hij. „Ik zal u bij haar brengen." Hij liep de stoep op en vroeg naar haar, verlangend, bijna ademloos. „Vertrokkenriep hij uit. „Ja", zei de zuster. „Ze is ongeveer een uur geleden vertrokken. „Waar naar toe," vroeg Clarence. Niemand kon hem dat zeggen, zelfs niet miss Herbert, die zeer ontsteld aan de dis cussie deelnam. Clarence was verpletterd van schrik. Lady Marchmont, die nu vol ijver was om Clarence te helpen, bibberde van angst. „Heeft u in 't minst geen idee waar zij naar toe is?" vroeg Clarence in zijn wan hoop. De zuster, die het briefje bovengebracht had, waagde een veronderstelling. „Ik denk, dat zuster Constance een af spraak had met mijnheer Crayson", stamel de zij. „Hij is gisteren hier geweest. Ik heb haar een briefje van hem gebracht Clarence kermde en lady Marchmont wrong de handen. „-Wat moeten wij doen riep zij. „Ik zal telegrafeeren aan sir Ralph," zei Clarence. „U moet naar het hotel gaan, moe der, en daar afwachten." Zij reden weg en Clarence keek werktuige lijk uit het raampje. Zij reden door de Bird- Cage Walk, toen hij plotseling opsprong, bij na met zijn hoofd door het raampje heen en den koetsier toeroepende stil te houden, het portier opendeed en er uit sprong. Hij had een slank, jeugdig persoontje zien loepen met op trf léi, 5-ïf JÜdfcagSe 'és itófSraS had staan te liegen. Zijn elsch luidde: 8 jaar gevangenisstraf met aftrek van preventief a, Mr. W. C. Bosman kwam kwart vóór 4 aan het woord. Pleiter oordeelde, dat ieder, die de zaak had gevolgd, gevoeld moest heb ben, dat men hier te doen had met een kolos sale vergissing van het O. M. Met groote in spanning had spr. geluisterd naar het requi sitoir, in de hoop, maar één argument te kunnen opteekenen, dat insloeg en steek hield. In dit moordproces ontbreekt alles, wat in een klassiek moordproces hoort. Spr. herinnerde aan de geruchtmakende vergifti gingszaak van bakker Zeegers en aan het ge val in Abbebroek in 1913 Beide gevallen leidden tot een veroordeeling. Daar wees men in de eerste plaats aan, waar het vergif was gekocht. Hier gaf de officier zich geen moeite er zelfs met een enkel woord over te spreken. Bewezen moet ook worden het toedienen van het vergif door beklaagde. Ook moet bewe zen worden dat de persoon in kwestie aan vergif is gestorven. De kletser ij en van de paar gehoorde levensverzekerings-agenten zijn geen aanwijzingen. Voor pleiter staat abso luut vast, dat de officier den verkeerde bij den kop heeft en dat de Belgische schavuit, die thans veilig zit in Charleroi, Piet Meijne heeft vergiftigd. Voor spr. is het duidelijk, dat Meijne aan vergiftiging is gestorvendat is het eenige, waarin hij het met den officier eens is. Hij is vergiftigd, omdat hij zichzelf heeft vergiftigd met het vleesch uit den kel der, waarin de Belg het vergif had gegooid. Die schoelje van een Belg, die in zijn verhoor alles heeft gelogen. Hij loog een verhouding met die vrouw; hij loog, dat hij geen Hol landsch verstond, hij, aie met ae kinderen speelde, met de menschen het werk deed, zei, dat hij de vrouw maar tweemaal heeft gezien. Hij beloonde de gastvrijheid in den Polder met het zaaien van den dood. De door den officier gefantaseerde gesprek ken van beklaagde met den Belg zijn fanta sieën, waarmede men niets te maken had. De officier beroept zich op de bekentenis. Vroe ger ging men daarvoor op de pijnbank. Spr. stelde zich op het zuiver juridisch standpunt, dat de bekentenis, afgelegd tegenover den rechter-commissaris,' bewijs is. Hij sprak de vrouw daarover herhaaldelijk Het komt hierop n.l. aan „Daarop heb ik in de eerste dagen van Ja nuari 1919, toen ik met mijn man een hevige twist kreeg, omdat hij weigerde, geld voor de huishouding te geven, over een pan met vet, die hij voor zich bewaarde, en waarvan hij alleen at, uit de flesch, die ik van den Belg had gekregen, een hoeveelheid uitge gooid. Hoe groot, kan ik niet met zekerheid -.crklaren. Ik heb de flesch uit de linnenkast genomen, maar of ik die eerst geschud heb, weet ik niet. De hoeveelheid, die ik over de pan uitgooide, was minder dan een gewoon drinkglas kan bevatten." De man at nooit met zijn-gezin en leefde als een kluizenaar, die voor zijn eigen kostje zorgt. Wanneer men uit een flesch water op gestold vet'giet, dam heeft die man dat moe ten zien en pleiter vroeg beklaagde dan ook, of haar man het 'er niet afgegooid kan heb ben. Zij Aide hem toen: „Mijnheer, ik heb het niet gedaan. Ik heb het wel gezegd, maar ik heb het niet gedaan." Pleiter zeide haar toen, dat zij zich moest houden aan hetgeen zij bij den rechter-com missaris had gezegd en wees haar er op, dat dit naar zijn wijze van zien niet in haar na deel kon zijn, omdat het uitgieten van vocht uit een flesch op gestold vet, nog geen ver giftiging is. Beklaagde bleef pleiter evenwel verzekeren, dat zij het niet gedaan had. Pleiter wilde evenwel de verklaring, zooal® die voor den rechter-commissaris was afge legd, wel accepteeren, maar dan ook, zooals ze was afgelegd, maar niet met de verdere uitbreiding. Dan staat vast, dat zij vocht uit de flesch op de pan met gestold vet van den man heeft gedaan op 5 Januari. Vast staat, dat reeds in Decembei Je man is gaan bra ken. Het eten moet dus vergiftigd zijn ge weest vóór 5 Januari. De officier moet aan- toonen, dat de beklaagde dit gedaan heeft, en daarvoor heeft hij aan de bekentenis niets. Pleiter wees er op, dat ook de twee hoog leeraren tot dc conclusie waren gekomen, dat Meijne in December en in het begin van Ja nuari meer dan eens vergif tot zich móet heb ben genomen. Door het uitblijven van bra- xingen na de eerste dagen van Januari is het waarschijnlijk, dat hij na 5 Januari geen ver gif meer heeft gebruikt Men weet ook niet, of de man al of niet het vocht van het vet heeft weggegooid. Spr, ging na, hoe keurig de verklaring van gebogen hoofd, vlak langs liet hek. „Constance! riep hij. „Constance!" Zij keerde haar wit gelaat naar hem toe en zag hem versuft aan; niet of zijn tegen woordigheid haar verbaasde, maar of de ver schijning deel uitmaakte van het visoen, dat zich voor haar vertoonde. „Goddank!" riep hij uit. „Constance, ik kom je halen! Komen we nog niet te laat? Mijn moeder is hier zij zit in het rijtuig zij wou je graag meenemen. Ga mee. Con stance, dadelijk, dadelijk, als je blieft. Zij zag hem ernstig aan en aarzelde. Op dat oogenblik zag Clarence een man het Park door loopen. Het was Lycett Grayson! Het bloed steeg Clarence naar 't gezicht. Hij was gek van angst en spanning. Ieder oogenblik kon Lycett Crayson dien 'kant uit kijken en hen zien; over een paar minuten zou hij ben hen zijn. Clarence greep haar bij de hand, trok die door zijn arm en geleidde of liever trok haar mee naar het rijtuig. Hij voerde haar naar het andere raampje, den tegenovergestelden kant van den naderenden Crayson, deed het jwrtier open, liet haar in stappen en riep den koetsier mtusschen toe naar het station te rijden. Constance keek hen beurtelings aan met verbijsterde oogen; toen nam lady Marchmont, wien de tranen over de wangen stroomden, haar in haar ar men en drukte naar aan haar breede borst. „O Constance," riep ze uit. „Is het nog niet te laat, neen?" Volkomen onbewust dat zij prooi hem al dus was ontrukt, wandelde Lycett Crayson rustig door het park. Het was nog geen tijd en hij genoot reeds te voren, men zegt, dat de voorpret dikwijls nog grooter is dan de pret zelf, niet waar? Al zijn maatregelen wa ren genomen. Over een uur zou Constance de zijne zijn en ze zouden naar het vasteland vertrekken voor hun wittebroodsweken. Wit tebroodsweken! Het was te heerlijk om waar ItefelgQjjöe 3sn met de juiste wettelijke bewoordingen in el kander zat. Dit is steeds het geval. Wanneer men met beklaagden spreekt, dan blijkt maar al te duidelijk, dat ze van de finesses der on- derteekende verklaring niets weten en zeker niet de juridische woorden ,met het oog merk, enz.", begrijpen, Of deze vrouw zich van de finesses bewust is geweest, laat pleiter gaarne aan de beoor deeling van de rechtbank. De bekentenis wijst absoluut niet op moord. In de flesch zit ook zilverchloride. Op het lijk is geen zilver chloride gevonden. Wanneer de man gestor ven moet zijn door de daad van die vrouw, dan is het toch wel heel merkwaardig, dat men niets van zilverchloride in het lijk heeft gevonden. Vast staat, dat van het beetje arsenicum, dat in het water zat, dat overjiet vet is ge gooid (als het waar is, maar pleiter gelooft het niet), de man nooit had kunnen sterven. Bovendien ontbreekt het bewijs, dat in het vet iets van het vocht is opgenomen. De officier maakt het zich gemakkelijk, maar het is niet zoo gemakkelijk om iemand tot 8 jaar te veroordeeld. Dat is een vreese- lijke straf. De officier maakt he zich gemakkelijk, maar het is niet zoo gemakkelijk, om iemand tot 8 jaar te veroordeelen. Dat is een vreeselijke straf. De beklaagde zat te snikken. Pleiter vernam gaarne van den officier, wat de vrouw den man heeft toegediend. De man verschafte zich het eten zelf. Het was een vreeselijke kerel. Hij at wormen cn verrot vleesch. Pleiter vroeg of het briefje soms bewees, dat de vrouw arsenicum had gekocht. Z. i. béwees dat alleen, dat men met een hysteri sche, nerveuse vrouw te doen had, die ang stig voor praatjes was geworden. De agent van de levensverzékering was zelf bij den man gekomen, om hem te verze keren. De man had geen zin. Heeft nu iedere vrouw, die het wèl wil, een vergiftiging op het oog? Als de vrouw werkelijk gedacht heeft om he e vergiftigen, dan zou ze wel gewacht hebben, tot hij verzc%erd was, om haar slag te slaan. Pleiter oordeelde de heele verzekerings geschiedenis minder dan niets. De officier, die zeide, dat de Belg geen enkel belang had, zegt zelf later, dat hij op de hoogte was van het vergif Als glasblazer ging hij om met de verbinding van arsenicum en zilverchlori de. Hij was verzot op de Hollandsche vrou wen en natuurlijk de boerinnen op hem. Spr wees er op, dat een van de getuigen ver klaard had, dat de Belg een man was met een gluiperig karakter. Hij had ook het paard van den krengenslager Schenk vergiftigd. Hij deed dit, omdat Schenk achter de vrouw aanliep en hij dit niet velen kon. De Belg zit nu veilig en de officier noemt hem een bra ven jongen. De rechter-commissaris verdacht hem zwaar, dat hij de haiid in de zaak had. Zoodra in deze zaak maar de twijfel aanwe zig is, of de moordende hand ook die van den Belg geweest kan zijn mag er van een veroordeeling van deze vrouw geen sprake zijn. Pleiter meende hiermede te kunnen vol staan. De bekentenis, in verband met andere om standigheden, heeft met den dood van den man niets te maken. In een vertrouwelijk ge sprek verklaarde de rechter-commissaris aan spr., volkomen overtuigd te zijn, dat de vrouw thans de geheele waarheid gezegd had. Het speet spr., dat hij moest twijfelen. Hij verzocht de rechtbank, de verklaring voor den rechter-cominissaris als d# geheele waarheid te aanvaarden. Dan stond vast, dat beklaagde's daad nooit geleid kan hebben tot den dood van Meijne. Die daad was dan niet meer dan een dwaasheid, in drift begaan. De officier heeft gezegd, dat beklaagde Meij ne heeft vermoord. Waarom vennoord? Waar is hier de voorbedachte rade? Waarom eisclit de officier 8 jaar? Ook daaromtrent is niets gemotiveerd Is het op grond hiervan, dat de officier gevoelt, dat er iets in de zaak is, dat niet juist is? Spr hoopte, dat de officier dit in zijn re pliek der rechtbank zou duidelijk maken. De officier meende, dat de verdediger niets naar voren had, gebracht, waaruit bleek, dat de Belg het gedaan had. Spr. wees er op, dat iedere schajienhouder arsenicum kan krij gen. Dat er geen zilverchloride op het lijk was gevonden, kwam, omdat dit onoplosbaar is, waardoor het het lichaam langs natuurlij ken weg verlaat. Spr. bleef bij1 zijn eisch. Mr. Bosman was door de repliek teleurge- te zijn. De droom van zijn leven was tot ver wezenlijking gekomen; weldra over hoe veel minuten? hij trachtte ze te tellen zou hij de echtgenoot zijn van Constance Deshrook en het enorme fortuin van sir John met haar deelen. Hij was ze allen te slim af geweest. Ja, in deze wereld zijn het de her senen alleen waar men wat aan heeft- Hij had ze allemaal de loef afgestoken den grooten sir Ralph, lord Dollington, Becky Thorpe. Zijn oogen schitterden, zijn dunne lippen plooiden zich tot een glimlach van zegepraal. Hij stak een sigaret op, rookte, en genoot ervan; morgen zou hij in een café zitten op een van de boulevards van Parijs en een sigaret rooken met Constance naast zich zijn jonge vrouw! De groote torenklok sloeg kwartier voor twaalf, met langzame, zware slagep: het was als een klaroengeschal voor Lycett Cray son, de klaroenen, die zijn triomf en zijn ge luk verkondigden. Hij kwam aan in het Home om klokslag twaalf; en alsof zij op hem ge wacht had, kwam miss Herbert hem in de hall tegemoet en overhandigde hem stilzwij gend het briefje „Als u het gelezen hebt, mijnheer Cray son, kunt u misschien verklaren Hij luis terde niet naar haar. Hij las het briefje, werd doodsbleek en zijn hand ging naar zijn mond om het plotseling trillen der lippen te verbergen. Hij was versuft van tfen slag. „O ja, ja," zei hii met een soort stomp heid. „Juist, juist! Wilt u als 't u blieft aan freule Desbrook zeggen, dat ik haar zou wil len spreken?"'vroeg hij met een gedwongen, een dwazen glimlach. „Freule Desbrook is vertrokkenze heeft Ons Huis verlaten." Hij schrikte en het was of zijn bleekheid nog erger werd. „Wanneer waar?" vroeg hij. f\\

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1919 | | pagina 5