n
a
m
m
m.
m.
Damrubriek.
B
Wk
H
K
M
Sf
M
w
Ma
3k
m
Tussch n twe<* Ireiuon.
Ofy]
m
■Ml
m
i
mm
W. Rtetltvp t# ATkrettr #k It. N. N^el to
JSootd, RijkiduinbouwkeiMtn, Lr. C. Nobtl
to Haarlem, Rijk*Undbouvrl««T*M en Prof.
M. F. Vi««>T, Directeur van. hot Imtitnut
voor Landbouvrwerktuigen on -gebouwon te
Wageningen.
Door A. J. B. B.
•De wach tamer derde-klasse is overvol.
AI maar door gaan en komea de treinen
en nemen aan het drukke kruisstation drom-
men haastige reizigers op of laten1 ze als een
diwarrelenden sttroom op de perrons meerda-
len uit de zenuwachtig geopende portieren.
*t Is een wedren, wie het eerst er in, wie het
eerst er uit zal zijn. Men rept zich en driagt
en (hrwtt
Moirgen is het Nlieuiwjaar! Van'avond is de
groote f am i Idea vond der herimieringen. DuL-
zenden zijn op weg naar hofis. Al die haasti-
geai, die zenuwaah'tigen willen thuis zijn, hoe
e order hoe liever, de mannen, die in die week
voor zaken reizen olf „op werk" zijta en iede-
ren morgan weggaan om's avonds terug te
keeren. En in de deide-klasse-wachtkamer
openen en sluiten zich de deuren voor de ver-
trekkendlen, voor de tamenden op dezen laat-
sten dag van het jaar.
't Is er vol, overvol. Een blauwadhtige
rookwalm hangt zwaar tusschen de muren
der groolte zaal. Bij het buffet is de drukte het
groofcst. De fabrieksarbeiders gaan terug
maar vrouw en kind. .Het weekloon is uitbe-
taald en haastig wordt een glas bier gele-
digd, eer de tbuiisreis begin! Men' verdringt
zich om die toonbank en verovert met moeite
eene kleine versterking. Loopjongens wrin-
gen zidh door de waditenlden, maar het ge-
iulkt hun niet alle ongeduldigen te voldoen.
En inmiddels daveren de treinen met zwaar
gedrdun de hooge overkapping van het stati-
onsemplacemien't binnen of zetten) zich in be-
weging met schel geifluit en dof gepuf van
dien sitoom hmner buikige locomotieven.
Het is er niet vriendelijk, niet gezellig in
de wachtkamer. Het ruikt er naar bier en ta-
baksrook; de iafeltjes zijn besmoezeld en vol
na'te kringen en oorverdoovend vermengen
zidh de luide menschensoemmen met het ge-
m <f*tr bntka op df r#fls
"Riuia is het beter.
In een hoek van de wachtkamer staat een
burgermeisje. Ze heeft herhaaldelijk getrach
de tiandacht van etn btdiende te trekken.
maar het is haar niet gelukt. De dringende
mannen verhinderen haar en nu staat ze en
wacht, d.at de groote drukte voorbiji zal zijn
In de rechterhand houdt ze haar beursje ste-
vig vast, haar linker laat geen oogenblik een
koffertje en een parapluie los. Ze heeft dorst
en honger ook, want ze is al sedert vanmor-
gen tien uur op reis en heeft in den trein een
boterham gegeten meer niet. Nu begint ze te
bemerken, dat ze geen middageten gehad
heeft. Ze Verlangt naar iets warms en wenkt
en gaat op de teen en staan, maar wordt niet
opgemerkt!
Dat wekt het medelijden op van een groo-
ten, baardigen man, die met drie kinderen aan
een tafeltje zit.
„Wilt u wat hebben, juffrouw?" zegt hij
met een goedige bromstcm. „Zal ik eens wat
voor u zien te krijgen
Het meisje kijkt hem verv
haar blik is dankbaar, wanneer ze antwoordt:
,,U is wel vriendelijk: ja, ik zou wel graaj
een kop koffie en een oroodje met vleesc
willen hebben, maar ik ben wat klein en ze
zien me niet."
„Nu, dan zal ik het eena probeeren", zegt
de man, „Ga dan maar zoolang daar zlt-
ten, dan zal ik het u wel brengen."
De man wijst naar het tafeltje, waar zijn
kinderen' zitten. Het kleinste is hoogstens twee
het oudste misschien vijf. Het
jaar,
meisje
gaat bij hen zitten, knikt de kinderen eens toe
en heeft een gevoel, alsof haar een pak van
het hart valt. Ze heeft zich zoo alleen eh zoo
machteloos gevoeld tusschen al die menschen
en bij al dat rumoer. Nu heeft iemand met
haar gesproken, er wordt voor haar gezorgd
ze is niet meer alleen in dit drukke wereld
van treinen, die komen en gaan. Ze heeft, zoo
lang ze vandaag reist, nog geen woord ge-
wisseld dan met de conducteurs. Ze is dank
baar, dat ze weer bij vriendelijke menschen is
en het gevoel der diepe eenzaamheid, dat te
midden van het drukke verkeer haar beklem-
de, begint te verdwijnen. Ze is het reLzen niet
gewoon en het komt haar voor, dat men ner-
gens meer alleen is dau in eene menigte,
waarvan niet een gezicht bckend is. En den
geheclen dag heeft ze zich afgevraagd, hoe de
familie zal zijn, waar ze naar toe moet, hoe de
naaste toekomst zal wezen in den nieuwen
kring bij kinderen die ze zal moeteu oppas-
sen, maar die ze nu nog zelfs niet van aan-
zien kent. Dat heeft haar ook gedrukt, dat
onbekende van morgeu. Ze is niet gewend
ondcr vreemden te gaan. 't Is haar eerste reis
en ook haar eerste arbeid buitenshuis. Want
het eigen huis bestaat niet meer, sedert de ou-
ders, die ze moeilijk missen kon, zijn gestor-
ven. Het een en het ander heeft haar somber
gestemd. Maar nu ziet ze weer licht, is ze
eensklaps vroolijk gestemd. Er zijn goede
menschen in de wereld en de eenvoudige
vrieudelijkheid van den goedigen reus is in
haar hart gevallen als een zonnestraal en
heeft Ijet verwarmd. Ze is jong en het leven is
toch zoo naar niet. Ook daar ginds zullen wel
vriendelijke menschen zijn.
De kinderen zien haar nieuwsgierig aan
met groote oogen en eenigszins schuchtere,
afwachtende houding. Maar het kleinste, een
bleek meisje met iets droevigs in de oogen,
schiint vertrouweu te hebben in de vreemde,
die haar toeknikt en. zacht de waugen strijkt.
Het lacht en strekt een handje uit, tot groote
verbazmg van den jongeu, den oudste der
drie, die zijn beide voeien op den stoel trekt
en met een bedenkeiijk gezicht tegen zijn
zusje zegt:
„Kijk eens, Marietje lacht."'
En nu begint er een gesprek met vragen
van de eene zijde en eeaiettergrepige aut-
woorden van de andere, dat door de zware
stem van den vadcr wordt afgebroken.
„Ziezoo, juffrouw, daar is het. Waar moet
u naar toe? O, dan heeft u zich niet te haas-
ten, een halfuurtje nog, als da trein op zijn
tijd past."
De man schikt bij de tafel en neemt de
kleinste op zijn schoot.
„Wij moeten een anderen kant uit," zegt hij.
„Drie minuten na uw trein. Ik wou, dat we er
al waren. Ja, juffrouw, dat is eA heel ding,
zoo met drie kinderen den goheelai dag m
de«i trein. U moet maar aiet ziea, hoe ze er
uit zien. Ik had ze wei graag wat uetjes op-
geknapt, want hun grootmoeder is er erg op
gesteld. Maar daar ik niet veel verstand van
t Gaat me alles zoo onhandig ai. Ja, 't is wat
te zeggen, drie kinderen te hebben en geect
vrouw."
Het meisje ziet hem met medelijden aan, 't
zijn een paar zachte oogen in een vriendelijk
gezichtje. En de man, die naar het schijnt blij
is eene toehoordster te vmden, gaat goedig en
vertrouwelijk met zijn mededeelingen voort.
„Ja, ziet u, dat is nu al een jaar zoo. Ik
zou de kinderen ook graag bij me houden,
maar dat gaat niet. Ik heb het al met eene
fauishoudster beproefd, maar die ging weg
omdat het bij ons isop de kleintjes passen
we hebben het niet zoo breed, al kan ik niet
ontevreden zijn. Een eigen vrouw begrijpt dat
beter en is uit den aard zuiniger. Nu wil de
grootmoeder de kinderen hebben. Dat is een
heel ding voor 'haar, want ze behoort ook niet
tot de sterksten en r aim heeft ze het evenmin.
En nu zou ik ze met Oudejaar brengen, dan
kan ik nog een dag 1 anger blijven am te zien
of het gaat. Lukt het maar, wat doet u
daar? Och, doe toch geen moeite
De reizigster had haar broodje gegeten en
haar koffie gedronken, toen uit haar koffertje
een doek genomen, daarop wat water uit een
karaf gegoten en, met de kleinste beginnend,
tracht ze nu de besmoezelde gezichtjes en
handjes der kinderen te reinigen.
„Odi," zegt ze, „u is zoo beleefd voor mij
geweest. Nu wil ik u de kinderen eens een
beetje opknappen en maken, dat grootmoeder
er pleizier aan heeft."
Het toilet wordt gemaakt, de jurkjes recht
getrokken, de haren een beetje gekamd en,
wanneer alles klaar is, neemt ze de kleinste
op haar schoot en zegt, terwiji ze de bleeke
wangetjes streelt:
„Jou zal het goed doen, om bij grootmoe
der te zijn. Pas op maar, binnen veertien da-
gen heb je roode wangen."
De man heeft het alles aangezien met glim-
Iachend gezicht. Nu reikt hij haar de stevige
rechterhand.
„Vriendelijk bedankt, juffrauw. nu kan ik
nog eens met de kinderen voor dan dag ko-
miQ. Oroetmoeder zal het ook w«I zien, dat
het niet zoo gemakkelijk ia ze achoon te hou
den. Maar ik heb u nu zooveel van inijzel!
verteld, nu wii ik u ook mijn naarn zeggen. Ik
heet bankman, johan Banxman, ben mcester
knecht in een sigarenfabriek en woon bij Til-
burg. En hoe heet u nu, als ik vragen mag?"
Het juffertje vindt die vraag blijknaar dood-
gewoou. Ze zegt haar naam en voelende, dat
zij, na de vertrouwelijkheid van den man, ook
wat mededeelzaam moet wezen, vertelt ze het
doel van haar reis, hoe ze in betrekking zal
gaan, maar eerst eens op proef moet komen
Ze spreekt over den angst, dien ze een oogen
blik had voor dat leven bij vreemden, maar
toont haar goeden wil om moedig te zijn
door een paar maal te herhalen.
,,Het zal wel gaan; het zal wel meevallen."
i och ziet haar gezichtje zoo ernstig, nu ze
dit zegt, en niet geheel in overeenstemming
met de woorden.
De man tegenover haar heeft heel ernstig
toegeluisterd. Zijn gezicht staat strak met
oogen, die kijken zonder te zien. Hij trekt zijn
horloge uit den zak en dan zegt hij, een beetje
onduidelijker dan gewoonlijk, ietwat stame-
lend:
Juffrouw Trees over vijf minuten gaat uw
trein en dan moeten wij weg, naar een ande
ren kant. 't Is niet gezegd, dat we elkaar weer-
zien, ten minste als we nu van mekaar gaan.
Ziet u, de tijd gaat ook zoo gauw maar
dat wou ik u zeggen in het kort dat
maar u moet er niet booa ora worden ik
dacht zoo, dat u niet naar den anderen
kant moesi gaan Ziet u u moest met ons
meegaan naar de grootmoeder U kan wel
telegrafeeren naar daar ginds, dat u niet
komt U heeft toch immers gezegd, dat dat
vreemde u wat bang maakte. En ik dat
wou ik u maar zeggen ik heb een vrouw
noodig en u is zoo goed voor de kinderen ge
weest, net een moeder Zou u het niet met
mij aandurven.-—
Het meisje wacht even met antwoorden. Met
klinlft zoo vreemd, zoo onverwacht en het ru
moer in de wachtkamer is zoo groot, dat zij
zich met eenige inspanning afvraagt, of dat,
wat ze meent te hooren, wel werkelijk gezegd
is. Maar een blik op den man, die haar zoo
goed en zoo vol vertrouwen aanziet, overtuigt
haar, dat haar een groote vraag is gedaau.
„lk weet wel," zegt hij nog even, „ik ben
zoo jong niet meer en ik heb drie kinderen en
het zou eigenlijk jammer zijn voor u, maar
toch, juffrouw Trees
Dan legt zij haar handje in de breede hand
van den man en antwoornt:
,,Ik denk, dat het met u wel te wagea is.
Wilt u het met m ij probeeren?
De man is opgestaaa.
,,'t Wordt onze tijd!" zegt hij gejaagd.
jWia had dat gedacht! Als ik bedenk, dat ik
den geheelen dag gereisd heb, dat we van el
kaar ciets afwisten en dat het nu toch zoo
uitgekomen ia z66 uitgekomen, dat we sa-
men naar huis zullen gaan.
Naar huis.
En het jonge meisje, dat geen thuis meer
had, omdat zij, die ze liefhad, er niet meer
zijn, wordt het week om het hart bij die woor
den, die op den vooravond van een teestdag,
die op den Oudejaarsavond vooral, zoo liei-
lijk klinken
Naar huis.
AAN DE DAMMERS!
Met dank voor de outvangen oplossingen
van probieem 579 (auteur P. Kleute).
Stand
Zwart: 5, 7, 8, 9, 16, 18, 19, 20, 23, 25,
30, 35.
wit: 21, 31, 32, 33, 38, 39, 42, 43, 45, 47,
49, 50.
1.33—29 1.16:36
2. 32—27 2. 23 34
3.27—22 3.18:27
4.47—4! 4.36:47
5. 38—32 5. 47 44
6. 49 29 6. 27 49
7. 29—24 7. 20 29
8. 50—44 8. 49 40.
9. 45 1
Goede oplossingen ontvingen wij van de
heet enW. Blokdijk (ook 578), P. Dekker
(ook 5"'3), D. Get!in..; (ook 578) te Atk-
maar. P. de Groot te \V .nnenhuizeo (578 en
579) evenzoo van Jb. Toepoel, Sin! Pan-
eras, W. F. v. Genclt te H:rgm en H. E. I an-
tinga te Bellingwolde.
SPELSTUDIE.
Van den heer P. de Groot te Warmenhuizen
ontvingen wij de volgende interessante spel-
studie (opmerkingen van den auteur).
Zwart: 7, 9, 11, 13, 14, 16, 17, 19/22, 25.
Wit: 26, 28, 29, 30, 32, 33, 34, 36, 38, 40,
42, 50.
Direct voordeel is er voor wit niet te beha-
len en hij speelt daarom als lokzet
1. 29—23.
Zwart krijgt zi. nu gelegenheid tot een
goeden zet en speelt
1. 20—24
Zou wit nu schijf 30 willen redden, door 40
35 dan volgt zw. 2429. Wit speelt dan ook:
2. 42-37 *2. 24 44
3. 50 39.
Zwart is nu een schijf voor, maar hij heeft
er niet veel plezier van. Hij kan de sdhijven
13, 14 of 21 niet spelen. Op 1924 speelt
wit 23—19 en 28 8. Op 22—27 wint wit de
schijf terug door 3731 en zwart behoudt
'n slechten stand. Op 22-27 zou wit ook kun
nen spelen 3329 wat misschien nog sterker
ia. Zwart 7—12 wit 37—31 en zwart staat ho-
pelooa. 25—30 helpt zwart ook niei Blijft
dus als de beste over:
3, 7—12.
4. 37—311
12—18 of 14—20 kan zwart nu niet ant
woorden 22—27, 19—24 of 25—30 kosten
een schijf zonder den stand te verbeteren. Blij
ven dus over A. 13—18 en B. 21—27.
A. 4. 13—18
5. 31
6. 27
7.
8.
5.
6.
7.
8.
5.
6.
7.
32 21
26—21
28 6
33 42
Een interessante studiel
COMBINATIE VAN FABRE.
Gaame vestigen wij even de aandacht bp
de volgende mooie combinatie van Fabre.
I
Zwart: 12/19, 24, 29.
Wit: 25/28, 30, 32, 33, 35, 38, 43.
1.28—231 1.19:48
2. 30 8 2. 12 3
3.27—21 3.16:27
4. 32 34 4. 48 30
5.35:24!
Ter oplossing voor deze week:
Probieem 580 van R. OrtigA
W9L
26.
Zwart: 7, 8, 10, 12, 13, 14, 17, 19/22, 24,
50.
Opl. voor of op 7 Januari bureau van dit
a.
CORRESPONDENTIE.
P. de Q. te \V. Oplossing was goed. Stu-
die heden geplaatst eindspel volgende week.
HISTORISCHE ANECDOTEN.
Als men Bliicher complimenteerde met zijn
overwinnigen zei hij
Wat is het dat ge zoo prijst? Het was
rniju vermetelheid Gneisenau s bezonnenheid
en de barmhartigheid van den Grooten God.
Daar Bliicher nogal lankmoedig was ge-
beurde het natuurlijk dat de soldaten zich wel
eens kleine vrijhedeu tegenover hem veroor-
looiden. Het werd weliswaar niet zoo erg dat
ze de maat van het veroorloofde overschreden,
maar toch is het wel eens voorgekomen dat
een soldaat, toen Bliicher hem voorbijreed,
deze gemoedelijk op kuie sloeg en riep:
Veei geluk vandaag, vader Bliicher!
De btdiende kondigdc bev.oek aan. - - Laat
rn de bibiiotheek, zei Walter Scati. Lven later
zocht 1 ij den vreemde op, een Schotsch i .ud-
edelman 1 oen hij binnen trad, zag hij dat de
bezoeker om zich den tijd te korten, een boek
had genomen en daarin aandachtig las
Hoe bevalt u dat opus? vroeg de schrijver.
O, het zijn zeer mooie verhalen, jammer dat
ze zoo kort zijn was't anwtoord. Later be-
merkte Scott dat de man in een woordenboek
had gelezen
Toen Blucher op zijn sterfbed lag, zeide hij
tot de hem omringende adjudanten: Gij
hebt veel van mij geTeerd, nil moet ge ook
nog van mij leeren, hoe men rustig sterft.
Toen men eens aan keizer Frans I in een
bibliotheek te Parijs eenige boeken met eifcen-
handige aanmerkingen van den ongelukki-
ken koning Lodewijlc XVI liet zien, zei hij
nadenkend: Het gaat den koningen juist als
anderen menschendegenen van wie men het
meeste spreekt, zijn niet allemaal „de groot-
sten".
In de kleine Parijsche schouwburg zat een
heer vlak bij het orkest en, trachtte er tever-
geefs achter te komen, wat er gespeeld werd.
Niemand kon het hem echter zeggen en op-
merkzaam geworden, kwam in de pauze de
kapelmeester en hcukende tot zijn groote ver-
bazing den componist Rossini.
Maar, maestre, zei de kapelmeester,
wij speelden toch de ouv'erture van „Don
Juan.
Dank u zeer, antwoordde Rossini. ik
zou het niet herkend hebben.
Toen overste Franz Blucher, de zoon van
generaal Blucher, gevangen genomen wcid,
was Blucher daarover aiep temcergeslagen
en verklaarde, dat hij zulks van zijn zoon iiiet
vM wacht had.
Naderhand hoorde hij, dat de overste
zwaar gewond en' bewusteloos in de handen
van den vijand was gevallen.
Mijn Franz is toch een flinke kerel, zei
de generaal gerustgesteld, ik heb hem on-
recht aangeaaan Maar zijn
zijn regiment hetft
onverantwoordelijk gehandeld, zijn comman-
danten zoo in den steek te laten.
Voltaire en Alexis Piron konden elkaar
niet al te best vcrdragen. Hun dramtiscn
werk maakte hen tot concurrenten. Op zeke-
ren avond woonde Voltaire een tooneelstuk
zan zich ze!t bij en met leedwezen bemerkte
hij, dat't alleen een sa.cccs d'estime verwierf.
Mistroostig kcerde hij buiswaarts cn met onr
der anderen Piron.
Wat denkt u van mijn stuk? vroeg Vol
taire.
Dat is moeilijk te zeggen, wfel weet ik
wat u zelf er van denkt!
En dat is? vroeg Voltaire.
U wenschte, waarde heer, dat ik dit stuk
geschreven had!
Salvator Rosa, een Italiaansch schilder van
naam, gold ook voor een bekwaam mi icus
en ook zijn gedidhten waren van beteekenis
Eens improviseerde hij op een kicin klavier
in zij a atelier, toen er een vriend binnenkwam
die moord en brand schreeuwde over't lee-
lijke instrument.
Het is geen drie Scudi waard! riep hij
uit.
'k Kan t, wed ik, morgen voor duizei
ducaten verkoopen, antwoordde Rosa.
Zijn vriend lachte davcrend. Toen r.ur.
de ander penseel en palet en schilderde op
bovenklep met zijn gewone vlugheid een
landschap en werkelijk ontving hij er later
1000 ducaten voor!
De graveur Bertall was zeer goede maatjes
met de Balzac wiens roman hij voor een
groot deel iliustreerde ook. Zoodra hij dan
een minder duidelijke plaats tegen' kwam,
ing hij dadelijk naar den schrijver en klaag-
:e over't onbegrijpelijke van den zin. Bal
zac keek de bedoelde plaats na en begon e
lachen en riep uit:
Je hebt gelijk dat is Gallimathins! maar
opzettelijk er in gebracht
Wat? Opzettelijk?
Zeker? als't publiek niet van tijd tot
tijd een onbegrijpelijke frase tegen komt maar
alles even glad en duidelijk leest, zal het
zich zelf voor even knap als de auteur hou
den. Daarom plaats ik met opzet telkens een
duistcre passage in mijn romans. Dan zitten
de lezers met de handen in't haar en roepen
uit:
Dat begrijp ik niet! sapristi, wat is die
Balzac toch een knappe kerel!
Alle deelnemende machine# werden in de
gelegenheid gesteld.met een gewonen 66n-
scharigen Eckertploeg te werken op het ge-
atopipelde veld en met een tweescharigen
trekkerploeg op de klaverakkera en op het
gestoppelde veld.
Op den eersten dag was het veld nog nat
door de voorafgaande regendagen, op dien
dag zelf was het droog weer met eonnesehijn.
Op 't gestoppelde veld was de weerstand,
dien de grond aan de wielen of den rupsband
bood niet groot genoeg om de trekkers in
staat te stellen met den tweescharigen ploeg
voren van 18 c. M. diepte te ploegen. De wie
len begonnen te glijden en de kammen waren
dus niet bij machte op dezen grond het glij
den tegen te houden.
De Austin, die als regel met twee wielen
in de voor loopt, bleek hiervan minder last te
hebben, doordat de bodem daar voor veel vas
ter is en dus meer weerstand biedt.
De Fordaon, die eveneens als regel met
twee wielen in de voor loopt, kon aan deze
proef niet worden ontworpen, omdat hij door
eon vertraging in het vervoer per spoor eerst
op den tweeden dag aankwsm.
De gewone Mnseharige ploeg werd door
den trekker met rupsband (de Cleveland) ea
door dien welke met de wielen in de voor
loopt (de Austin), gemakkelijk tot een diepte
van 2-5 a 30 c.M. door den grond' getrokken,
de andere trekkers hadden daarmede veel
meer moeite, doordat de grond, vooral later
•op den dag ster'k aanbalde en de wielen daar-
door met een dikken band van lossen grond
omhuld werden.
Op het klaverveld bleken alle trekkers, he-
halve oe Cleveland, in staat met een twee
scharigen trekkerploeg een voor van 18 c.M.
diepte te maken.
De grond was hier natuurlijk veel vaster
dan op het gestoppelde veld; wel was hij door
den regen en door de voetstaippen der vele
toe&chouwers hier en daar glibberig.
De rupsband van de Cleveland was tegen
deze glibberigheid niet zoo goed opgewas-
een; de kammen, die op den band zijn aan-
gebraeht zijn si edits van geringe af meting
en bieden blijkbaar ondanks hun groot getal,
aan het glijden minder weerstand. De trekker
loopt vaak met een hobbelende beweging
over het veld, waardoor het vlak van aanra-
king in den regel vrij wat kleiner is dan de
eppervlakte van den band.
Doordat de rupsband als een ketting Bon
der ein'd om het voor- en achterwiel loopt en
om dit mogelijk te maken de voorassen steeds
evenwijdig aan de achterassen moeten blij-
ven, kan men dezen trekker niet stnren door
draaii'ng van het voorstel.
Het sturen geschiedt door het wiel, dat te
snel loopt, te remmen. Kordt nu de eene band
op een plek, die glibberig is, of door een an
dere oorzaak minder weerstand biedt, dan
blijft deze bij de andere achter en gaat de
trekker, als hij niet met den pkieg 66n geheel
maakt, draaien en moet dit worden voorko-
men door den anderen band te remmen. Dit
maakt het sturen vrij vermoeiend, omdat de
bestuurder voortdurend op moet letten aan
welken kant hij de rem moet laten werken.
Ook het trekvermogen wordt daardoor ver-
minderd, want dit wordt daardoor niet ge-
lij'k aat de som van de weerstanden van do
beide banden met den grond, maar gelijk aan
het dubbele van den kleinsten van beide weer
standen.
Op den tweeden dag was de bovenkorst van
het veld vrij sterk bevroren en was het weer
droog met zonneschijn.
De Fordson werd direct na zijne aankomst
op het gestoppelde veld aan het werk gesteld
met den eenscharigen ploeg en bleek daarme
de een voldoend diepe voor te kunnen ma
ken. Door den eenigszins bevroren toestand
van den grond, waren de omstandlgheden niet
overeenkomstig die van den vorigen dag,
eenerzijds balde de grond niet aan de wielen,
anderzijds was de ploegweersUnd grooter.
Den tweescharigen jploea kon hij slechts
met moeite door het klaverveld trekken, als
op een diepte van 18 c.M. moest worden ge-
ploegd. Ook hier waren do omstandigheden
zeer verschillend van die van den vorigen
d'ag, doordat eenerzijds de bodem niet glib
berig was maar eenigszins bevroren, terwiji
anderzijds de weerstand tegen den ploeg be-
langrijk grooter was.
Wordt vervolgd.
■27
7
39—34
33 4.
18 40
11 2
40 29
B.
4. 21—27
5. 16 27
6. 17 37
7. 19 28
V,Zt./A
«V,
j§G.i
blai
Wit: 28, 31/34, 36, 37, 38, 40, 43, 44, 47,
Talrijk zijn de j.achtverhalen, wel'ke in de
bergen van den Ooatenrij ksehen monarch
Franz Jozef I verteld worden. Uit de eerste
jaren van zijp regeering gaat de volgende
aardige geschiedenisDe keizer, die slechts
door een officier begeieid was, lcgde op
vreemden jaehtgrond op een audrhaan aan
toen de edelman, aan wien het gebied be-
hoorde, te voorschijn kwam. Boos liep hij op
de beide heeren toe en sprak ze aanIs er
dan geen wet meer in het land, dat de eerste
de beste maar op vreemd jaehtgebied durft
jagen? Wie bent U jonge man. De keizer
antwoordde Officier. Ja, dat zie ik,
maar ik zou graag Uw naam weten! lk
beet Franz. Ik zou graag uw geheelen
naam weten! Nu, doe er voor mijn part
nog Jozef bij. Dus Jozef Franz in orde. Ik
zal me bij zijne majesteit over U beklagen.
Ik ga vandaag zelf nog naar Weenen ik kan
het be'klag dan wel meenemen. Ik geef er
mijn woord op, dat bet in banden van den
keizer komt.
De edelman keek een beetje raar maar in
het bewustzijn van zijn recht wilde hij zich de
vermeende spot niet laten welgevallen trad
op den jongen man toe en zei: In elk ge-
val neem ik Uw geweer in beslag.
De keizer weerde hem met een handbewe-
ging af en verklaarde beslist maar beleefd
dat hij bet wapen slechts uit eigen beweging
wilde afgeven. Als de woning van den jacht-
heer niet te ver verwijderd was kon bij daar
de buks in ontvangst nemen.
De drie heeren begaven zich dus op weg
naar bet landbuis waar de vrouw des huizes
hen verwonderd maar vriendelijk ontving.
Terwiji haar man heur hat voorgevallene
verteld# boog de Ireiser rich over den
wieg welke in de weonkamer stood belceek den
molligen jonggeborent die er in lag en sprak
opeent hartelijk. Maar dat if een, allerlief-
ste engel recht van den hemel omiaag go-
"komenDe gevleide moeder herinnerdc hnar
echtgenoot eraan zijn gasten uit te noodigen
mee te ontbijten. Een kwartier later zaten
alien gemoedelijk aan de ontbijttafel. Do
kwade bui van den edelman was afgedreven
en toen zijn vrouw hem achertoend vroeg of
hij er nog aan dacht mijnheer Jozef Franz
bij den keizer aan te klagen meende hij
Ach watDe keizer zou veel te doen hebben
als hij zich om al dergelijke bagatellcn moest
bekommeren.
De vermeende heer Franz bedankte en
voegde er lachend aantoe: Omdat U mij
verder geen last meer wilt berokkenen hoop
ik, dat U een verzoek van mij ook niet zult
willen afslaan. Ik wilde u namelijk om de
gunst verzoeken mij peter te laten worden
van uw kind.
Dit verzoek werd met genoegen toegestaan
en de edelman zeide: „De doop heeft aan-
staanden Zondag plaats1, kunt u dan vrij
zijn?" O ja, ik; kan onder alle omstandig
heden vrij zijn", antwoordde mijnheer Franz,
en als ze het toestaat, breng ik ook nog een
paar vrienden mee. Maar cm de hoofdzaak
niet te vergeten i* er ook een meter O,
jawel! verklaarde do vrouw des huizes, „mija
jongste zuster komt zelf daarvoor uit Fraag
naar hier toe."
De Zondag kwam, en met den Zondag ook
de auerhaanjager Jozef Frans, in een schit-
terend' generaalsuniform de ordeteekens op
de borst, gevolgd door twee adjudanten. Nu
eerst herkende de edelman zijn gast, en stot-
terde beduusd: „Majesteit, kunt u mij ver-
geven?" „Och, er is niets te vergevenl"
viel de Keizer hem in de rede, „u waart
toch in uw recht, en ik herbaal u, ik zelf zal
uw aanklacht verdedigen en wees overtuigd1,
dat de uitspraak ten uwen gunste zal luiden.
Maar wat de sc'hutter Jozef Franz misdaan
heeft, kunt u den peetoom Franz Jozef niet
laten gelden. Vandaag ben ik als peetoom
hier en dezen wilt u den dood van een Auer-
haan wel ten goede houden. Ik verzoek u
echter mij nu eens de peettante voor te stel
len, een feestdag moet men niet door onaan-
gename herinneringen bedervon."