Alkmaarsche Courant
Uit ds mtuur voor jong br oud,
Klppan sn Konijnen.
Zatardag 19 Februari.
Provinciaal Nieuws
So. 41.
Hondard Oris an Twintlgsta Jaargang.
BELANGRIJKE ZAKEN OP
LANDBOUWGEBIED.
Prof, van Bemmelen is in 1867 met dat
grondonderzoek ten Zuiden van de lijn Enk-
huizen, Urk, Kampea begonnen. De door
hem vemchtte boringen werden door Prof.
Maier te Wageningen onderzocht en daar-
over is een rapport verechenen. Het is zeer
moeilijik te krijgen, evenals de kaart, die niet
in den handtel is, doch die spr. van vrienden-
hand kon toonen. In 1869 zijn boringen ge-
daan ten Zuiden van de lijn Urk, Kampen.
Deze onderzceldngen zijn later aangevuld en
bet grootste gedeelte van de gronden der
droogmakerijen bestaat uit minstens 1 M.
dikke lagen besfce klei. Het Noordelijk deel is
zeezand en daartusschen zavelgronden.
Spr. tooude dit nader aan op de kaarten
en conciudeerde, dat de droogmakerijen in
hoofdzaak bktnen uitstekende grondsoorten
komen te liggen. Langs den Utrechischen
en Gelderwmen kant is een strook, waar de
klei naar de kust allengs dunncr wordt en
van Nijkerk tot Elburg bestaat de bodem uit
dliluviaal zand. Het diluviaal zand is het
zand van te Veluwe; het zeezand is het zand
van de Koegras. Het zeezand is rijk aan
koolzure kalk. De gronden van de Veluwe
mi in.ten niet uit door vruchtbaarheid.
Voor zoover er in de droogmakerijen ove-
rigens zand voorkomt, zijn het toch gronden,
die goed in cultuur gcbracht kunnen worden
Ook het deel zandgrond bit Muiden is nog
zeezand. De zware klei is de nieuwe zeeklei.
Zooals men weet, is deze nieuwe zeeklei ont-
staan, doordat van de Zuiderzeeboezem een
veenlaag is weggespoeld, waardoor de oude,
blauwe klei weer boven kwam, waarop zich
weer jonge klei afzette. De oude, blauwe
klei correspondeert met de klei van De Beem-
ster en de nieuwe klei is die van de polders
Waard- en Groet- en den IJpolder. Het
allebei uitstekende kleilagen. De
gc samensteMing van de nieuwe klei beant-
woord't aan die eener zeer vruchtbare klei-
soort van uitmuntende hoedanigheid, te ver-
gelijken met de beste Dollard- en Zeeuwsche
gronden. Het gehaltc aan afslibbare deelen
schommelt van 30 tot 40 pet. en mest zal
zij Langen tijd kunnen ontberen. De lichtere
klei, bestaande uit allerlei overgangen, heeft
nog 20 tot 30 pet. afslibbare deelen, is ge-
lijk te stellen met die van den Noordelijken
Groningschen Zeepolder en d'e meeste
Zeeuwsche polders. Zooals wij weten, zijn
dat ook zeer goede bouwgronden. Langs de
kust van Edam tot Hoorn komt nog een
veenlaag aan de oppervlakte, waaronder
weer ligt de blauwe klei. Onder de nieuwe
kleilaag vindt men de oude blauwe klei en
dit was ook in den IJpolder het geval. Deze
kleilaag is rijk aan koolzure kalk en komt in
Fdesland, bij het woelen, ook naar boven.
Nu bestaat de kans, dat bij het bovenleggen
van de oude klei geen gunstige eigens:'hai>
pen naar voren komen, omdat zich daarop
de veenlaag gevormd heeft. Op verschillen-
de plaatsen komt daar een zure reactie naar
voren. Men kan daaraan tegemoet komen,
door den grond voldoende aan de lucht bloot
te stellen en door het toepassen van kalk. Ge-
lukkig heeft men bij uitzondering deze on-
gunstige versehijnselen gevonden.
Het zeezand komt op weinig plaatsen voor,
maar, voor zoover het voorkomt, is het fijn,
korrelig, licht geklcurd zand, rijk aan schel-
pen en koolzure kalk, dbs zeer goed in cul-
tuurtoestand te brengen.
'De strook van diluviaal zand langs de
Geldersche kust is zeer smal. Zeer spoedig
heeft men daar de beste klei, aanvankelijk in
een dunne laag, die reeds spoedig veel dik-
ker wordt. Onder de nieuwe klei en het zee
zand komt op meerdere of mindere diepte een
veenlaag van ongelijke dikte, doch maar zeer
weinig, omdat de grootste veenmassa wegge-
slagen is. Daar, waar men het vindt, is dit
veen van goede kwaliteit, die zeer goed te
bebouwen is.
Spr. besprak hierop d!e bebouwing van de
droog te maken gronden. Wanneer een pol
der ontstaan is door droogmaking, dan
hsaft hij Isngar bid noodi&f, cc betxauwbaaji
bing boven volzee opgehoogde sctoor of kwel-
der na de bedijking m cultuur wordt ge-
bracht. Een schor of Icwelder is n.l. alleen
bij hooge vloeden overstroomd geworden en
dus reeds sinds langen tijd aan de werking
van regenwater en lucht blootgesteld. Bij
droogmaking van een polder komt grond aan
de oppervlakte, die nimmer aan de lucht is
blootgesteld geweest. Aan de afwatering kan
dan ook niet genoeg zorg worden besteed. De
ontzilting gaat dan veel spoediger.
Hoe gedragen de poldergronden zich nu
ten opzicbte van de cultuur? We moesten
daarvan eigenlijk veel meer weten, omdat
wij daarvan veel meer kouden weten. In
landbouwikundige kringen heeft men echter
aan deze zaak veel te weinig aandadht ge-
schonken. Van de resulta'ten der eerste jaren
na de droogmaking van den IJpolder staat
maar weinig op papier. Van de Haarlem-
mermeer is niets te vinden. De Anna Pau-
lownapolder en Waard- en Groetpolder kon-
den ons aardige gegevens verechaffen, wan
neer daaraan maar gedacht was. Het is nog
niet te laat. Spr. is een werkje in handen ge-
komen over de Wieringerwaiard, in 1735 jn
daru'k uitgegeven te Hoorn.
Het handelt over de misfere, ondervonden
met bet ieggen der dijken. Men vindt daarin
echter ook af en toe aardige opmerkingen
over het in cultuur brengen van ae gronden.
Reeds nu wordt er over gesproken, dat het
zoo moeilijk zal zijn, voldoende werkkrach-
ten te krijgen. doch dit zal afhangeu, of men
de grondfen direct tot bouwpolders of tot
graspolders zal maken. Het zou kunnen zijn,
dat net aanleggen van grasland meer aan be
veling verdient dan het maken van bouwland
en dan kwam men treed* aanzienlijk tegemoet
aaa het te verwacnten tekort van arbeida-
kracM. In het aangehaalde werkje vond npr.
de copie van em brief, door de uigclanaen
geschreven, ia 1625, dus 15 jaar na de droog
making, aan de Statea van West-Friesland,
waarin zij vermindering van lasten verzoeken
en mededeelen, dat zij, 500 dijklastea per
Morgen hebben te dragea, terwijl het land
slechta 8 k f 11 per Morgea huur opbrengt.
Vele ingelanden hadden dan ook hun land
doen scheuren en bezaaid verhuurd, maar na
4 jaar weer tot grasland moeten maken en
toen maar 4 per Morgen gekregen
Over den Anna Paulownapolder, in 1847
droog gemaakt, schrijft O. G. Heldering over
den pas droog gemaakten polder. Uit dit
werkje zijn aardige dingen te halen.
In een ander werkje schreef de ingenieur
J. C. de Leeuw, uit Haarlem, die toezicht
over de werken had, van Maart 18471851,
dat de natuurlijke ontwikkeling van het land
sterk vooruit gaat, dat veel grassoorten wor
den ontdekt, vooral daar, waar tevoren zee-
koralen hadden gestaan. Reeds toen zag
men, dat de verschillende grondsoorten aan
vankelijk anders bewerkt moesten worden.
De zandgronden brachten iets op, de klei-
ronden niets, omdat het water daar zelfs op
roog land niet wegzakte. Ook bij zomerhitte
was dit zoo en verder had men last van een
zoute korst. Het telen van roode klaver ging
het beste; met goed gevolg werd ook witte
klaver gezaaid en daardoor bevorderde men
de natuurlijke ontwikkeling van den grond
Door waterafvoer verkreeg men verbetering.
Spr. CQncludeerde, dat, hetgeen hij in die
wcrkjes las, plcit voor het groen maken. In
ieder geval is het wenschelijk, daarnaar een
onderzoek in te stellen. Men kan nog in dc
jongste polders bij oudere menschen gege
vens verzamelen en men dient daarvoor de
eerstkomende 10 jaar te benutten. Het gras,
zoo las spr. in het werkje van 1850, werd
door de schapen met graagte gegeten. De
heer J. Knijnenburg, Directeur van Frederiks-
oord, stelde in den Anna Paulownapolder
een onderzoek in en conciudeerde, dat het bij
later nadenken het voordeeligst geweest zou
zijn om de gronden eerst met gras en klaver
tc laten begroeien, en daar schapen op te
houden. Spr. heeft ook de aanteekeningen
regen van den vader van den ouden heer
ineman, die over de eerste jaren na de
droogmaking van den Anna Paulownapol-
der over de toestanden jaarverslagen maakte,
die zeer verdienstelijk materiaal opleveren
De familie wist bijna niet meer, dat ze in het
bezit was van dit belangrijk materiaal en, het
wordt hoog tijd, dat dit verzameld wordt
De laatste polders, die drooggemaakt zijn,
zijn nog niet zoo oud, dat door onderzoek
geen waardevolle gegevens in het belang van
de droog te maken Zuiderzeegronden kun
nen worden verkregen.
De heer Groneman, die de verslagen maak
te, had het opzicht over de drooggemaakte
gronden en hij' wees reeds op de wensche-
fijkheid van het herhaaldelijk opgraven van
de greppels. Het was gewenscht, om de eer
ste snees klaver te hooien en de tweede om te
ploegen. De beste wijze om land productief
te maken, oordeelde hij het bezaaien met kla
ver, 't land daarna te scheuren en met tarwe
te bebouwen. Het maken van greppels en
slooten oordeelde hij, zoowel voor het gras
land, als voor het bouwland, noodzakclijk
Ging men direct ploegen, dan was er groot
gevaar voor een slechte teelt, waardoor men
niet zelden de kosten van ploegen en eggvn
niet kan goedmaken. Hij orong dan ook aan
op het maken van weiland. Zoetwaterputten
voor het vee was mede noodzakclijk, voor
schapen was brak water beter. In den IJpol
der loopen ook nog wel menschen rond, die
van de eerste cultuurjaren verslag kunnen ge-
ven.
Spr. hoopt een steentje te hebben bijgedra-
gen om het verzamelen van gegevens te be-
vorderen. want dit is noodig.
De afsluitdijk zal er na 8 jaar gereed zijn;
na een paar jaar zal't water in dc Zuiderzee
dan zoet zijn; in elk geval komen dus de
droogmakerijen niet onder zout water van-
daan, al kan niet beweerd worden, dat ze
overeenkomen met zoetwatergronden. Toch
zal het gewenscht zijn, om ook van de pol
ders, die onder zoet water vandaan zijn ge-
komen, gegevens te verzamelen.
Uit de overstrooming van den Anna Pau
lownapolder heeft men geleerd, dat de erva
ringen in Zeeland opgedaan, hier ook opgin-
gen. Het gaat dus niet aan, te beweren, dat
wij niet eerder weten, hoe de gronden zijn
dan nadat wij ze in cultuur genomen hebben
Spr. is overtuigd, dat men goede gegevens
kan verkrijgen uit de ervaringen bij de an
dere droogmakerijen opgedaan.
Spr. kwam nu aan het kwestieuse punt:
Hoa moeten da grondan worden uitgageven?
Qs Staai ia natnurlijk eigeaear von im
0MOd. Om eu te {kmumb. has de ^easdea, die
over 12, 14 en volgende jaren beschikbaar
komen, moeten worden uitgegeven, is altijd
gevaarlijk, omdat wij niet weten, hoe de toe
standen zich zullen ontwikkelen.
De laatste jaren hebben ons geleerd, hoe
de toestanden zich in enkele jaren kunnen
wijzigen. Wij kunnen er dus slechts over pra-
ten, zooals wij er op het oogenblik over den-
ken, Het spreekt vanzelf, dat een stelsel van
landjgebruik gekozen moet worden, dat
zich aansluit aan het heerschende inzicht
van den tijd van uitfite. Spr. wil er tocih zijn
gedachte over geven en zal allereeret eenige
meeningen van anderen naar voren brengen.
Allereenrt die van Mr. Vissering, voorzitter
van de Zuiderzee-vereeniging. Deze heeft, als
doel van de droogmaking gesteld, econo-
misch' voor ons land den besten toestand
scheppen. Men kan de gronden daarom
maar niet eenvoudig in openbare veiling aan
den meast biedende verkoopen. Aan energie-
ke personen, ook niet-kapitaalkrachtigen,
moet de gelegenheid worden gegeven, zelf-
stand'ig eigengeerfd landbouwer te worden.
Een nieuwe boerenstand moet van onderaan
opgekweekt worden. Hiervoor moet een tus
schen lichaam in het leven worden geroepen
en wel een Zuiderzee-Bank, onder toezicht
van den Staat, die schuldbrieven kan uitge-
ven met korteren of langeren looptiid, met
subsidie van de Staat aan deze Bank.
Deze Bank moet hypotheek verleenen aan
de nieuwe grondeigenaren, tevens als voor-
schotbank optreden en moet den verkoop van
den grond geheel in handen nemen.
Het doel moet zijn, dat do landbouwer van
de credieten profiteert en door annui'teiten
al het geleende in 45 iaar terugbetaalt,
waaraa de gronden geheel onbezwaard in
handen van den kooper of van zijn opvolgers
komt. De Bank heeft weinig risico, omdat
door de aflossing zoowel de debiteur als de
onderpandswaarde der verbonden onroerende
goederen, ieder jaar beter zouden worden.
De soliditeit van de schuldbrieven der Zui-
derzeebank zou zeer groot zijn. waardoor de
ze een zeer gewild object van oelegging zou
den worden. Op den duur zou de Zuiderzee-
bank zeer waarschijnlijk groote winsten ma
ken, omdat verwacht mag worden, dat de
dragen iHHH
subsidie kunnen worden terugbetaald. Een
voordeelig saldo zou dan ook den Staat toe-
komen. Het is lang niet onmogelijk, dat een
dergelijke Bank succesvol zou kunnen blijven
bestaan en optreden tot bevordering van het
grondcrediet. De hoofdstrekking van de Zui-
derzee-Bank is, door cred'iet te verleenen aan
nietJkapitaalkrachtige landbouwers, deze in
de gelegenheid te stellen, boer te worden, op-
.dat men krijgt een nieuwen, eigengeerfden
boerenstand. De Bank zou dus een lichaam
kunnen worden voor grondcrediet, zooals de
heer Van den Hurk dat in zijn lezing onf-
wikkelde, doch bij deze Zuidezreebank zou
het alleen wat lang duren, eer het zoover is.
Hieruit blijlct wel, dat Mr. Vissering eigen-
dom van den grond door de landbouwers den
besten vorm vindt.
Van der Houwen, Van Oordt en Vissering
wenschen zoo spoedig mogelijk een eigenge
erfden boerenstand en om hiertoe te komen,
zijn zij voor verkoop met geleidelijke afbeta-
ling in den vorm van annui'teithypotheek.
Prof. Moltzer heeft een andere meening
gepubliceerd, in een werkje over de Zuider
zee als proefveld voor onze agrarische wet-
geving.
Hij verdedigt de uitgifte van de gronden
op altijd durende erfpacht met wisselende ca
non, is dus voor een vast gebruiksrecht met
wisselende vergoeding. Voor de eerste jaren
wil hij evenwel uitgifte in halfbouw of tegen
vaste jaarlijksche huren aan kapitaalkrach-
tige personen of maatschappijen, die in den
jongen polder pionierswerk zullen moeten
verrichten. Daarna evenwel uFgifte in altoos
durende erfpacht, waarbij de canon te ver-
gelijken met het beklemrecht, telkens weer
hergetaxeerd wordt. Dit, om de gemeen-
schap, in dezen de Staat, te doen profiteeren
van de conjunctuurvoordeelen.
Hoe moet evenwel de pachtwaardevermeer-
dering getaxeerd worden, die optreedt door
rationaliseering van het bedrijf door den ge-
bruiker, in dezen den erfpachter.
Een derde meening is die van Prof. Bor-
dewijk, die zegt: Uit productief oogpunt
gaat niets boven eigendom. Om de waarde-
toewas, zoo betoogt hij:, aan de gemeenschap
te brengen, zal men misschien erfpacht kie-
zen met wisselende canon, (eeuwigdurend
gebruik). Hoe dit recht, zoo vraagt hij, wet-
telijk te fonnuleeren? Aan welke condities
zal men het moeten binden, zonder kans op
tallooze processen
Er zijn vele gegadigden, dus een verlee-
ning van gunsten mag dit niet zijn. En dat
wordt alleen voorkomen, door publiek te ver-
pachten, respectievelijk te doen inschrijven,
voor uitgifte of her-uitgifte in erfpacht.
Maar hiertegen bestaat weer het bezwaar
van het opbieden. Ook bij erfpacht is er, hoe-
wel in verzwakten vorm, een domein-provin-
cie. Het is niet goed, dat de Staat een heele
provincie in eigendom heeft. Steeds dreigt
het gevaar, dat de politiek zich van de uit
gifte of her- uitgifte meester maakt, en dat
een groot deel der burgers in economische
afhankelijkheid geraakt van de regeering,
terwijl eigendom juist onafhankelijkheidszin
bevordert. Bij' eigendomsuitgifte moet ook
de credietvraag in dbmocratischen zin wor
den opgelost. Liefst geen Staatshypotheek
bank, omdat dan weer staatsafhankelijkheid
door de achterdeur binnengehaald wordt.
Nu de ideeen, door den heer O. Kriiseman,
in het tijdschrift In- en Uitvoer, van 24 en
31 Maart 1920, ontwikkeld. Hij stelt de
volgende mogelijkheden, teneerste: verkoop
ViJi alles, na verkaveling. Jaarlijks komt er
10.000 H.A. aan de markt. Stel de prijs der
H.A. op 1500, dan wordt er in 19 jaar
285 millioen' gulden ontvangen. Zal het Ne-
derlandsche publiek, aldus vraagt hij, 19 jaar
aaneen 15 millioen per jaar in onroerende
goederen van een soort, in &n bepaalde
streek beleggen? Hij gelooft van niet en
meent, dat er dan ook veel kans op een strop
bij deze wijze van doen voor de staat be
staat.
De tweede mogelijkheid is: gedeelteliike
verkoop, na de verkaveling en voor net
restant, uitgifte in gebruik dus z66 iets als
Prof. Moltzer zich dacht Men kan ook 200
k 300 H.A. aan eowtiaui* van landhau-
aw In (Mtauit gmmm. Eta hsabs efdwfag
oordeelt hi}, een klein gedeelte der
b.v. 1/10 deel te verkoopen, een ander lOde
deel publiek te verhuren en de overige 4/5 op
blijvende huurvoorwaarden in gebruik geven.
Er is dan steeds doorloopende gelegenheid
om de waarde van den grond voor den eige-
naar en die voor den gebruiker nauwkeurig
te kennen. Anders krij^ men z.i. een fiseaal
beheer, zooveel mogelijk geld er uit te halen,
of een vrijgevig beheer, met als gevolg, een
aciiterlijke landbouwersbevolking. Hij vindt
liet bovendien wenschelijk, dat er voor ge-
zorgd wordt, een gezonide arbeiderebevol-
king te hebben en acht het een sociaal be
lang, bij de verkaveling, er rakening mede te
houden, dat er bij de arbeiderswoningen een
Mein hoekje (1/10 H.A.) land is, voor het
telen van aardappelen en groente. Dit stukje
mag niet te groot zijn, want dan zou de be-
werking daarvan te veel tijd kosten, waar
door weer meer j&rsoneel noodig zou zijn en
dc eerste jaren zal daarvan zeker geen over-
vloed zijn.
Dan nog wenschte spr. het id£e van Dr.
Frederik van Eeden over de Zuiderzeegron
den als Rijksland, naar voren te brengen.
Deze betoogt het volgende: In de sociale
kwestie is, bij het terugbrengen van sociale
gerechtigheid, het collectief grondbezit een
hoofdzaak. E.lke regeering zal hiermede,
vooral na dezen oorlog, rekening moeten
houden. De economische revolutie met een
geleidelijk terugbrengen van grond en bodem
aan de gemeenschap, is genoemd de verove-
ring der politieke macht door het proletari-
aat. De legende omtrent de onhoudbaarheid
van gemeenschappelijk grondbezit is nog
niet uitgestorven.
'et voornaamste argument is: de produc-
tie zal enonn verminaeren, omdat de land
bouwer alleen goed arbeidt, wanneer hij
elgen grond bewei-kt, en dan zeker is, de
vruchten van eigen arbeid te plukken, door
verbetering van zijn land; d.i. dus een psy-
chologisohe kwestie. De zelfzucht van den
boer zou te groot zijn, om hem alle krachtea
te doen inspannen voor de verbetering van
een stuk grond, dat aan de gemeenschap be-
hoort. De eigengeSrfde boer zal nooit staats-
ambtenaar willen zijn. Een vast salaris, met
aandeel in den winst, zal hem nooit genoeg
prikkel geven om zijn uiterete kracht in te
spannen.
Van Eeden zegt: Laat een groep bekwame,
vastwillende menschen onafhankelijk van de
Staat, de procf nemen en dc mogelijkheid be-
wijzen van zelfstandig bestaan eener coope-
ratief verbonden gemeenschap met collectief
grondbezit.
Er is nu een duidelijke kentering merkbaar
en de noodzakelijkheid wordt ingezien van
grondige hervorming in democratischen en
socialistisdhen geest. Het is dus nu de tijd
voor proefnemingen.
Daarom dient thans aangedrongen te wor
den op een voorzichtige vh- vooruitziende
taktiek. Een kraditige regeering moet thans
dit experiment nemen. Spreker weet niet hoe
men er over 15 jaar over denkt maar is nu
van meening, dat de wereld nog niet rijp is
voor de oplossing door den heer y. Eeden
aangegeven.
(Wordt vervolgd).
1921.
J ACHTVOGKELS (Korhoemders.)
Het Korhoen heet wetenachappeldjk Tetaao
tetrix L. Het wordlt ook Berikhoen ecu Moer-
huen gtMroeirrd. Het moet gerekend warden
tot d© familie der Bosehhoenders en tot bet
gesledht Ruigpoothaenders, aldus genoemd
naar d'e vederen, die aan de Toetwocrtela en
dilkwijls oak aan de teenen zitten.
De Korhaan wordt aanmerkelijlk grooter
dan zijn wijfj© en maaikt door zijn breed uit-
etaanden lierstaart heel wat vertooning. Htj
heeft een lengte van meer dan een halve®
meter, terwijl de hen maar even 4 d.M. meet.
Evenals Wij d'e andere hoendiexyogels, heeft
oo!k bij het Korhoen: het manmetje eierJijlrer
vederpak, dan zij® wijfje. De haan pronkt
met een blauwzwart Meed', dat er stemmig en
netjes uitziet, terwijl eenig wit op staart en
vleugelved'eren hierbij holder afeteekt. Boven
elk oog dlraagt hij een grooten matte® kam,
hoogrood gekleurd en van wratjes vcorzie®.
Het wijfje en de jongen njn roestklemrig, ge-
teakend nwt zwarte vlekken, die haivemaan-
vormiig zijn- MDeertnelan' ook heeft men in on*
land wijfjes geschoten, waarvan de roestldeur
dear een rooMcleuriig grij1* was vervangeo.
Hat Korhoen leeft vooral1 op heidevelden
en in open boeachen. Vroeger kwam het
hoofdxakelijk in het Oosten van on* land'
voor, doch h*t heeft aich meer en meer naar
het We»ten verbreidi, zoodat het nu ook voor-
komt in Utrecht en zelfs in het Gooi.
Het i* niet aan iedereen gegeven, de Kor-
hoendera in hun 'liefdeleven gad© te slaaa,
doch ten alien tiijde kan men er een duidelijke
roora telling ran krijgea, wan near men aich
hegeeft naar „Arti#", waar de bekende 'heer
P. L. Steenbuizen een groep geplaaitet heeft,
<Jie cm de meesterlijlke uitvoering algemeen
de aandacht trekt. Mien heeft hier te doen
met een mooi, maar ook met een kolossaal
etuk werk, waaraan heel1 wat tijd en moeite
'besteed is, maar dat ook een sieraad it tus-
echen de anddre meeaterwerken van dezelfde
hand, die geplaatat zijn in het Muaeum
„Fauna Neerlamdloa."
Wanneer we de groep beechouwen, dan
zien we het nest tueschen hooge beideSfcrui-
ken. Ail een enkele tediige sdhalen hevinden er
zich nog in, daar de groep te fkennen wil ge-
ven, dat de jongen pas geboren zijn, doch het
nest reeds hebben verlaten. Knnstig is zoo'n
nest niet. Het bestaat in een nitholling in
den dlrogen heideigrond en het is een weinig
bekleed met wat ruig en dlroge heideblaadjes.
Aan de sobaalStukken is het nog te zien, dat
de eieren van korhoendere oen geelachtige
kleur hebben en getedkend zijn met roeatlbrui-
ne vlekjes. Het getal eieren is 8 4 10 en ze
warden in 21 dagen uitgehroedl
Aan de hen is het wel te zien, dat ze zich
gelukkig gevoelt met d© beeindiging van het
gewichtige en langdlurige broedlwerik. Even
als de gewone hoondera dit doen, heeft ze
zich neergedeken op den met droog imoe be-
kleeden heidegxond, opdat haar hdnd'ertje®, die
reeds helder met hun roode kraaloogjea in
het rond bliikken, zich kunnen koeeteren on-
der de warm© vleugels. Aardig komen er dan
ook een paar kopje* onder uitgluren, terwijl
drie Ikuikentjes zich, a Is't ware, bij de moeder
in het nieuwe leven vermeien. Een heeft
reeds een verhevener standpunt ingenomen
'boven op den rug van haar, die het zal be-
sehermen, zoolang dit nioodig gekeurd1 wordt
De korhaan komt ook ee nsfcijken, doch hij
blijft nog op beecheiden afstand; 't gaat stel-
iig zijn bogrip te boven, want met den kop
cmlaag, den liervormigen staart omhoog ge-
richt en met hangende vleugels eaa t hij zijn
zoo plotseling sterk vengroot gezin aan te
staren met dommen bli'k. Dagen lang heeft
hij een zijner wij'fjes, dat hijna nimmer het
nest verliet, beschermend gadegeslagen. Hij
bleed in den omtrek en uren lang kon hij zit
ten in haar naibijheid, misschien wel om haar
met korhanengekout, dat door geen mensche-
■lijk oor verstaan kan worden, bezig te hou-
den. Bij een d'roog graapolletje is de Ikuil
zichtbaar, waarin de haan zoo stil kon zitten,
alsof hij ook eieren had uit te broeden. Mis
schien ook schonk hij daardoor kracht en
volharding aan het teedbr zorgend vrouwtje.
Tot zoover het Artisdrunstwerk.
Het korhoen levert een begeerlijken jacht-
buit op. Iu het voorjaar leveren de hanan
dikwijls ernstige gevechten om het bezit der
hennen en ook bolderen ze dan. EUke haan
houdt er gaarne een harem op na, een eigen-
schap van de meeste hoenderachtige vogels.
In het bolderen heeft men te zien de liefdes-
betuigingen van den haan tot de hennen.
Het waarnemen van bolderende korhanen
levert een interessant schouwepel op „St.
Hubertus" beschrijft het geluid, dat alsdan
gehoord kan worden, als: „Tz8choei-tsch-8Ch-
sch-ach- troeloeloeloe- loeloeloeloeloe- tzschoei
en zegt, terwijl' hij en haan in „vollen
Balz* waarneemt: ,3fet hangende vleugels,
hals en kop bijna horizontaal uitgestrekt, den
staart uitgespreid, diraaide hij zich onder aan-
houdlend 'bolderen voortd'urend op dezelfde
plaats rondom zichzelf; nu vouwd'e hij de
vleugels samen, stiet een krachtig sissend
tzschoei' uit, om dadelijk daarop een wel
3/4 M. hoogen sprong te maken, die weer
begeleid werd door de als „tsch-sch-sch-sch"
klinkend'en toon, en dan begon het 'bolderen
en draaien opnieuw. Van al'le zijd'en vermeer-
derden nu de boldertonen, en toen ik eens op
de groote weid© rondkeek, telde ik elf hanen,
die op versehillende afstandten hetzelfde lief-
desspJl deden zien". Wat verder zegt St.
Hubertus: „Een nieuw ibeeld vertoont zich
nu. Een jonge haan was in bedenkelijke na-
bijheid van een der oud© heeren gekamem en
orumiddellijk daarop was tusschen heid© ©en
gevecht in voile®, gang. Als twee toomige
huishanen sprongen zij op elkander loe, el-
'kander met pooten en soavel bewerkend. De
veeren vlogen in het rond' en dan lag plotse
ling de eene haan, de jongere, op den grond'
een oogenblik nog, dan vloog hij weg, den
ouden heer de 'bolderplaats overlatend', die nu
zijn minnelied met nog meer ijver voortzette".
De jacht op den bolderenden korhaan kan
bij on* niet uitgeoefend worden, omdat het
boldare* in e®*lot*n jaahtt^jd rsJit Wsuswr
mm. St. gjuB—O.I* koes© i has jm; mm
dergelijlce jacht maaikt in het ge/bergte, dan
leest men daarunit zoo ;veel weidimanevreug-
de, dat die zeker veel jachtgenot overtreft. St.
Hubertus tech zegt: „Behoedzaam sluip ik
naar den bergrug, en nu hoor ik den haan
duidelijk. Hij boldert ongeveer 200 M. bene-
den mij op een' helling. Ik verberg mij achter
eani'ge naaldlboompjes en tracht hem te lok-
ken. Een poos houdt hij zich stil. Daarna
echter begint zijn minnezang e®1 steeds hefti-
ger antwoordt hij op mij® lokken. Opeens
strijkt hij pijls®el recht op mij aan, valt ech
ter boven mij op den- met sneeuw bedekte
bergrug neer en spoedig begint hij weer uit-
dagend te bolderen. Met neerhangend'e vleu
gels, opgerich'ten staart en den hals bijna op
den bodem, stapt hij op de sneeuw, naar all©
zijden draaiend, op en neder, zijn krijg*- en
minnezangen zingend in den vroogen mor
gan. Steeds dbller wordt zijn spel. Hij sprinigt
in de hoogte, slaat met de vleugels, am spoe
dig daarop weer van varen af te begin®en.
Het nader luipen is nu bedenkelijk. De enkele
boomen, die mij tot hier tamelijk gedekt na-
deribij lieten komen, staan op de grens van
de® plantengroei. Ik moet nog een dertiig
schreden d'ichterbij zijn, waarbij mij als twij-
felachtige dekking slechte een enkele dorre
den dienen kan. Ik wil het tenminste heproe-
ven. Op den buik liggend, werk ik mij lang-
zs*m en voerzichtig voorwaarts. Ha eenige
bange minuten bereile ik gelufkkig het dbrre
naaldboompje, breng de buk* behoedizasjn in
nyioiljug en richt mij duim voor duim op.
Haiuwelijks komt de loopmond boven de dek
king, of de haan heeft mij, niettegenstsande
zijn dolle liefdezangen, onmiddellijk opge-
merkt, en wil midden in zijn lied wegstrijken.
Op hetzelfde oogenblik echter knalt mijn
schot en is zij® lerenadrsad afgesneden. In
enkele sprongen ben ik op de plaats en neem
den jachtbuit op. Het is een oude knaap met
prachtigen staart, Spoedig dxusrop bengelt hij
aan den rugzak."
We nemen hiermede afscheidl van het kor
hoen met de gedachte, dat het soowel elder#
ale hier een bezniade jachtvogel ia. Wanneer
aaa sen welvoorzienen disch sen goed bereide
haan aanwszLg ia, waaraan kop- en staart-
vederen nog gebleven zijn, dan vormt h^ het
sieraad der gerechten.
J. DAALDER Dz.
ziia
KUNSTMATIG BROEDEN IN DEN
OUDEN TIJD.
Nu weldra de grroote tentoonstelling©® tot
het verled'eue behooren, begint me® aanstal-
ten te maken tot het verikrijgen via® vroeg-
broed-kuikena, wellka steed© de betste resul
ts ten. opleveren in verigellijk met die dieren,
wellke .pas .geboren warden, als i® de Natuur
de allarbeste tevens- en voortplantingskrach-
tem verbruilkt zijn. De eerste kui'kene warden
meer Langs den kunstmatiigen da® kaxugs den
natuurlij'ken weg verkregen. 'De tegenwoordi-
g© 'broedrnSchines en ikunStmoeders hebbe®
een zekere vo'jmaaktheid bereiikt, tengervol'g©
va® den ®©oit lustenden dxang, die in ons ia,
o-m het grootste an beste resultant te ver
krijgen.
Al'e vollken der besebaafd© wereld' hebben
voor ©en gToot deal de beoefenimg va® ver-
schUlend© wetensohiappe® te d-anke® aan de
oude Egyptenaren. Zoo zijn oolk zij' de eeraten
geweest, die op kunstmatige wijze eieren lie-
ten uitbroeden. Daartoe 'bouWden te ovens,
la®jgwerpige broedovens, waarin een zeer
groot aantal eieren tegelijk werd©® noerge-
legd), wel dertig tot veertdgdiuizendi. Door
imiddel van een zaeht en met zorg onderhou
de® vU'Uir, werden deze ©ieren verwarmd) op
©en temiperatiuir, die gelij'k stond met die va®
een broeden d© ikiip.
Daar de toenmalig© Wilkens precies d'e®-
zelifden tijd tot ontwibkelinlg nood% 'hadden,
pis die va® onze dagen, kwame® ze na 21 d&-
ge® uit bun dop en naar hetgeen in Zeer oude
■werken vermeld' wordt, bteek n©t bust te gaan,
want er staat geschreven, dat men zooveel
ikuikens verkreeg, dat ze met groote aantallen
verkocht werde®.
De juiat manier waarop bet uitbroeden
(plaats had, werd zeker wel lang door de
Egyptemaren geheim gebouden, anders zou
men in d© aangrenzende Eruopeesohe land©®
immers ook -weffl met dat uitbroeden op groot©
schiaial begonnen zijn. Volgens oud© mededee-
lingen zou dan ook dit geheim alleen bekend
geweest zijn aan een Egyptiechen etam, welke
in bet lamdschaip Bermee woonde, in een der
vruchtbaarste deelen wan den Nlijl-delta. Dit
geheim ®U werd streng bewaard en ging van
,vader op zoon over, waardoor het voor vreexn-
d'elingen fcotaal ommogelijik was er iets van te
(weten te 'komen. Hoe echter de oven© zelve
ingericht war en en ho© ze werden opgetrok-
ken door de Btermeer®, kon natuur'lijk niet al-
■trij-di geheim bflajven e® ook wiaren die bouwers
zeker wel geneigd ze 'aan onbekenden te too
nen, want of men ze al beziichtigd-e, daar teed
bun geheim niets onder. 'De kunet wee alleen
maar, hoe de vereitachte warmte en de noodige
e® juiete voohtig'heid- te verkrijgen en hiermee
liepen de slimlme beWoners van Bermee niet
te Ikeop.
De Elgyptisehe ovens ware® ongeveer drie
meter hoog, maar hun lengt© e® breedte was
(tamel'ijk ongelijk, dodb in ieder geval groot.
In bet mildddn liap ©an lang© recbte gang
Van een meter 'breed. Aan beide zijdten kwam
men ilaarop d© broedlkamertjes uit, ongeveer
een meter hoog, anderhalven meter breed en
vijf meter lamg. De toegang tot elk dezer
broedlkamertjas was ronld en juiaA zoo groot,
dat sen map er in kon gaan. Recht boven deze
JcuBtatejjsB bevoade* aak.1
lijke thstetlia pesIs t£k