Alkmaarsche Courant Uit ds mtuur voor jong br oud, Klppan sn Konijnen. Zatardag 19 Februari. Provinciaal Nieuws So. 41. Hondard Oris an Twintlgsta Jaargang. BELANGRIJKE ZAKEN OP LANDBOUWGEBIED. Prof, van Bemmelen is in 1867 met dat grondonderzoek ten Zuiden van de lijn Enk- huizen, Urk, Kampea begonnen. De door hem vemchtte boringen werden door Prof. Maier te Wageningen onderzocht en daar- over is een rapport verechenen. Het is zeer moeilijik te krijgen, evenals de kaart, die niet in den handtel is, doch die spr. van vrienden- hand kon toonen. In 1869 zijn boringen ge- daan ten Zuiden van de lijn Urk, Kampen. Deze onderzceldngen zijn later aangevuld en bet grootste gedeelte van de gronden der droogmakerijen bestaat uit minstens 1 M. dikke lagen besfce klei. Het Noordelijk deel is zeezand en daartusschen zavelgronden. Spr. tooude dit nader aan op de kaarten en conciudeerde, dat de droogmakerijen in hoofdzaak bktnen uitstekende grondsoorten komen te liggen. Langs den Utrechischen en Gelderwmen kant is een strook, waar de klei naar de kust allengs dunncr wordt en van Nijkerk tot Elburg bestaat de bodem uit dliluviaal zand. Het diluviaal zand is het zand van te Veluwe; het zeezand is het zand van de Koegras. Het zeezand is rijk aan koolzure kalk. De gronden van de Veluwe mi in.ten niet uit door vruchtbaarheid. Voor zoover er in de droogmakerijen ove- rigens zand voorkomt, zijn het toch gronden, die goed in cultuur gcbracht kunnen worden Ook het deel zandgrond bit Muiden is nog zeezand. De zware klei is de nieuwe zeeklei. Zooals men weet, is deze nieuwe zeeklei ont- staan, doordat van de Zuiderzeeboezem een veenlaag is weggespoeld, waardoor de oude, blauwe klei weer boven kwam, waarop zich weer jonge klei afzette. De oude, blauwe klei correspondeert met de klei van De Beem- ster en de nieuwe klei is die van de polders Waard- en Groet- en den IJpolder. Het allebei uitstekende kleilagen. De gc samensteMing van de nieuwe klei beant- woord't aan die eener zeer vruchtbare klei- soort van uitmuntende hoedanigheid, te ver- gelijken met de beste Dollard- en Zeeuwsche gronden. Het gehaltc aan afslibbare deelen schommelt van 30 tot 40 pet. en mest zal zij Langen tijd kunnen ontberen. De lichtere klei, bestaande uit allerlei overgangen, heeft nog 20 tot 30 pet. afslibbare deelen, is ge- lijk te stellen met die van den Noordelijken Groningschen Zeepolder en d'e meeste Zeeuwsche polders. Zooals wij weten, zijn dat ook zeer goede bouwgronden. Langs de kust van Edam tot Hoorn komt nog een veenlaag aan de oppervlakte, waaronder weer ligt de blauwe klei. Onder de nieuwe kleilaag vindt men de oude blauwe klei en dit was ook in den IJpolder het geval. Deze kleilaag is rijk aan koolzure kalk en komt in Fdesland, bij het woelen, ook naar boven. Nu bestaat de kans, dat bij het bovenleggen van de oude klei geen gunstige eigens:'hai> pen naar voren komen, omdat zich daarop de veenlaag gevormd heeft. Op verschillen- de plaatsen komt daar een zure reactie naar voren. Men kan daaraan tegemoet komen, door den grond voldoende aan de lucht bloot te stellen en door het toepassen van kalk. Ge- lukkig heeft men bij uitzondering deze on- gunstige versehijnselen gevonden. Het zeezand komt op weinig plaatsen voor, maar, voor zoover het voorkomt, is het fijn, korrelig, licht geklcurd zand, rijk aan schel- pen en koolzure kalk, dbs zeer goed in cul- tuurtoestand te brengen. 'De strook van diluviaal zand langs de Geldersche kust is zeer smal. Zeer spoedig heeft men daar de beste klei, aanvankelijk in een dunne laag, die reeds spoedig veel dik- ker wordt. Onder de nieuwe klei en het zee zand komt op meerdere of mindere diepte een veenlaag van ongelijke dikte, doch maar zeer weinig, omdat de grootste veenmassa wegge- slagen is. Daar, waar men het vindt, is dit veen van goede kwaliteit, die zeer goed te bebouwen is. Spr. besprak hierop d!e bebouwing van de droog te maken gronden. Wanneer een pol der ontstaan is door droogmaking, dan hsaft hij Isngar bid noodi&f, cc betxauwbaaji bing boven volzee opgehoogde sctoor of kwel- der na de bedijking m cultuur wordt ge- bracht. Een schor of Icwelder is n.l. alleen bij hooge vloeden overstroomd geworden en dus reeds sinds langen tijd aan de werking van regenwater en lucht blootgesteld. Bij droogmaking van een polder komt grond aan de oppervlakte, die nimmer aan de lucht is blootgesteld geweest. Aan de afwatering kan dan ook niet genoeg zorg worden besteed. De ontzilting gaat dan veel spoediger. Hoe gedragen de poldergronden zich nu ten opzicbte van de cultuur? We moesten daarvan eigenlijk veel meer weten, omdat wij daarvan veel meer kouden weten. In landbouwikundige kringen heeft men echter aan deze zaak veel te weinig aandadht ge- schonken. Van de resulta'ten der eerste jaren na de droogmaking van den IJpolder staat maar weinig op papier. Van de Haarlem- mermeer is niets te vinden. De Anna Pau- lownapolder en Waard- en Groetpolder kon- den ons aardige gegevens verechaffen, wan neer daaraan maar gedacht was. Het is nog niet te laat. Spr. is een werkje in handen ge- komen over de Wieringerwaiard, in 1735 jn daru'k uitgegeven te Hoorn. Het handelt over de misfere, ondervonden met bet ieggen der dijken. Men vindt daarin echter ook af en toe aardige opmerkingen over het in cultuur brengen van ae gronden. Reeds nu wordt er over gesproken, dat het zoo moeilijk zal zijn, voldoende werkkrach- ten te krijgen. doch dit zal afhangeu, of men de grondfen direct tot bouwpolders of tot graspolders zal maken. Het zou kunnen zijn, dat net aanleggen van grasland meer aan be veling verdient dan het maken van bouwland en dan kwam men treed* aanzienlijk tegemoet aaa het te verwacnten tekort van arbeida- kracM. In het aangehaalde werkje vond npr. de copie van em brief, door de uigclanaen geschreven, ia 1625, dus 15 jaar na de droog making, aan de Statea van West-Friesland, waarin zij vermindering van lasten verzoeken en mededeelen, dat zij, 500 dijklastea per Morgen hebben te dragea, terwijl het land slechta 8 k f 11 per Morgea huur opbrengt. Vele ingelanden hadden dan ook hun land doen scheuren en bezaaid verhuurd, maar na 4 jaar weer tot grasland moeten maken en toen maar 4 per Morgen gekregen Over den Anna Paulownapolder, in 1847 droog gemaakt, schrijft O. G. Heldering over den pas droog gemaakten polder. Uit dit werkje zijn aardige dingen te halen. In een ander werkje schreef de ingenieur J. C. de Leeuw, uit Haarlem, die toezicht over de werken had, van Maart 18471851, dat de natuurlijke ontwikkeling van het land sterk vooruit gaat, dat veel grassoorten wor den ontdekt, vooral daar, waar tevoren zee- koralen hadden gestaan. Reeds toen zag men, dat de verschillende grondsoorten aan vankelijk anders bewerkt moesten worden. De zandgronden brachten iets op, de klei- ronden niets, omdat het water daar zelfs op roog land niet wegzakte. Ook bij zomerhitte was dit zoo en verder had men last van een zoute korst. Het telen van roode klaver ging het beste; met goed gevolg werd ook witte klaver gezaaid en daardoor bevorderde men de natuurlijke ontwikkeling van den grond Door waterafvoer verkreeg men verbetering. Spr. CQncludeerde, dat, hetgeen hij in die wcrkjes las, plcit voor het groen maken. In ieder geval is het wenschelijk, daarnaar een onderzoek in te stellen. Men kan nog in dc jongste polders bij oudere menschen gege vens verzamelen en men dient daarvoor de eerstkomende 10 jaar te benutten. Het gras, zoo las spr. in het werkje van 1850, werd door de schapen met graagte gegeten. De heer J. Knijnenburg, Directeur van Frederiks- oord, stelde in den Anna Paulownapolder een onderzoek in en conciudeerde, dat het bij later nadenken het voordeeligst geweest zou zijn om de gronden eerst met gras en klaver tc laten begroeien, en daar schapen op te houden. Spr. heeft ook de aanteekeningen regen van den vader van den ouden heer ineman, die over de eerste jaren na de droogmaking van den Anna Paulownapol- der over de toestanden jaarverslagen maakte, die zeer verdienstelijk materiaal opleveren De familie wist bijna niet meer, dat ze in het bezit was van dit belangrijk materiaal en, het wordt hoog tijd, dat dit verzameld wordt De laatste polders, die drooggemaakt zijn, zijn nog niet zoo oud, dat door onderzoek geen waardevolle gegevens in het belang van de droog te maken Zuiderzeegronden kun nen worden verkregen. De heer Groneman, die de verslagen maak te, had het opzicht over de drooggemaakte gronden en hij' wees reeds op de wensche- fijkheid van het herhaaldelijk opgraven van de greppels. Het was gewenscht, om de eer ste snees klaver te hooien en de tweede om te ploegen. De beste wijze om land productief te maken, oordeelde hij het bezaaien met kla ver, 't land daarna te scheuren en met tarwe te bebouwen. Het maken van greppels en slooten oordeelde hij, zoowel voor het gras land, als voor het bouwland, noodzakclijk Ging men direct ploegen, dan was er groot gevaar voor een slechte teelt, waardoor men niet zelden de kosten van ploegen en eggvn niet kan goedmaken. Hij orong dan ook aan op het maken van weiland. Zoetwaterputten voor het vee was mede noodzakclijk, voor schapen was brak water beter. In den IJpol der loopen ook nog wel menschen rond, die van de eerste cultuurjaren verslag kunnen ge- ven. Spr. hoopt een steentje te hebben bijgedra- gen om het verzamelen van gegevens te be- vorderen. want dit is noodig. De afsluitdijk zal er na 8 jaar gereed zijn; na een paar jaar zal't water in dc Zuiderzee dan zoet zijn; in elk geval komen dus de droogmakerijen niet onder zout water van- daan, al kan niet beweerd worden, dat ze overeenkomen met zoetwatergronden. Toch zal het gewenscht zijn, om ook van de pol ders, die onder zoet water vandaan zijn ge- komen, gegevens te verzamelen. Uit de overstrooming van den Anna Pau lownapolder heeft men geleerd, dat de erva ringen in Zeeland opgedaan, hier ook opgin- gen. Het gaat dus niet aan, te beweren, dat wij niet eerder weten, hoe de gronden zijn dan nadat wij ze in cultuur genomen hebben Spr. is overtuigd, dat men goede gegevens kan verkrijgen uit de ervaringen bij de an dere droogmakerijen opgedaan. Spr. kwam nu aan het kwestieuse punt: Hoa moeten da grondan worden uitgageven? Qs Staai ia natnurlijk eigeaear von im 0MOd. Om eu te {kmumb. has de ^easdea, die over 12, 14 en volgende jaren beschikbaar komen, moeten worden uitgegeven, is altijd gevaarlijk, omdat wij niet weten, hoe de toe standen zich zullen ontwikkelen. De laatste jaren hebben ons geleerd, hoe de toestanden zich in enkele jaren kunnen wijzigen. Wij kunnen er dus slechts over pra- ten, zooals wij er op het oogenblik over den- ken, Het spreekt vanzelf, dat een stelsel van landjgebruik gekozen moet worden, dat zich aansluit aan het heerschende inzicht van den tijd van uitfite. Spr. wil er tocih zijn gedachte over geven en zal allereeret eenige meeningen van anderen naar voren brengen. Allereenrt die van Mr. Vissering, voorzitter van de Zuiderzee-vereeniging. Deze heeft, als doel van de droogmaking gesteld, econo- misch' voor ons land den besten toestand scheppen. Men kan de gronden daarom maar niet eenvoudig in openbare veiling aan den meast biedende verkoopen. Aan energie- ke personen, ook niet-kapitaalkrachtigen, moet de gelegenheid worden gegeven, zelf- stand'ig eigengeerfd landbouwer te worden. Een nieuwe boerenstand moet van onderaan opgekweekt worden. Hiervoor moet een tus schen lichaam in het leven worden geroepen en wel een Zuiderzee-Bank, onder toezicht van den Staat, die schuldbrieven kan uitge- ven met korteren of langeren looptiid, met subsidie van de Staat aan deze Bank. Deze Bank moet hypotheek verleenen aan de nieuwe grondeigenaren, tevens als voor- schotbank optreden en moet den verkoop van den grond geheel in handen nemen. Het doel moet zijn, dat do landbouwer van de credieten profiteert en door annui'teiten al het geleende in 45 iaar terugbetaalt, waaraa de gronden geheel onbezwaard in handen van den kooper of van zijn opvolgers komt. De Bank heeft weinig risico, omdat door de aflossing zoowel de debiteur als de onderpandswaarde der verbonden onroerende goederen, ieder jaar beter zouden worden. De soliditeit van de schuldbrieven der Zui- derzeebank zou zeer groot zijn. waardoor de ze een zeer gewild object van oelegging zou den worden. Op den duur zou de Zuiderzee- bank zeer waarschijnlijk groote winsten ma ken, omdat verwacht mag worden, dat de dragen iHHH subsidie kunnen worden terugbetaald. Een voordeelig saldo zou dan ook den Staat toe- komen. Het is lang niet onmogelijk, dat een dergelijke Bank succesvol zou kunnen blijven bestaan en optreden tot bevordering van het grondcrediet. De hoofdstrekking van de Zui- derzee-Bank is, door cred'iet te verleenen aan nietJkapitaalkrachtige landbouwers, deze in de gelegenheid te stellen, boer te worden, op- .dat men krijgt een nieuwen, eigengeerfden boerenstand. De Bank zou dus een lichaam kunnen worden voor grondcrediet, zooals de heer Van den Hurk dat in zijn lezing onf- wikkelde, doch bij deze Zuidezreebank zou het alleen wat lang duren, eer het zoover is. Hieruit blijlct wel, dat Mr. Vissering eigen- dom van den grond door de landbouwers den besten vorm vindt. Van der Houwen, Van Oordt en Vissering wenschen zoo spoedig mogelijk een eigenge erfden boerenstand en om hiertoe te komen, zijn zij voor verkoop met geleidelijke afbeta- ling in den vorm van annui'teithypotheek. Prof. Moltzer heeft een andere meening gepubliceerd, in een werkje over de Zuider zee als proefveld voor onze agrarische wet- geving. Hij verdedigt de uitgifte van de gronden op altijd durende erfpacht met wisselende ca non, is dus voor een vast gebruiksrecht met wisselende vergoeding. Voor de eerste jaren wil hij evenwel uitgifte in halfbouw of tegen vaste jaarlijksche huren aan kapitaalkrach- tige personen of maatschappijen, die in den jongen polder pionierswerk zullen moeten verrichten. Daarna evenwel uFgifte in altoos durende erfpacht, waarbij de canon te ver- gelijken met het beklemrecht, telkens weer hergetaxeerd wordt. Dit, om de gemeen- schap, in dezen de Staat, te doen profiteeren van de conjunctuurvoordeelen. Hoe moet evenwel de pachtwaardevermeer- dering getaxeerd worden, die optreedt door rationaliseering van het bedrijf door den ge- bruiker, in dezen den erfpachter. Een derde meening is die van Prof. Bor- dewijk, die zegt: Uit productief oogpunt gaat niets boven eigendom. Om de waarde- toewas, zoo betoogt hij:, aan de gemeenschap te brengen, zal men misschien erfpacht kie- zen met wisselende canon, (eeuwigdurend gebruik). Hoe dit recht, zoo vraagt hij, wet- telijk te fonnuleeren? Aan welke condities zal men het moeten binden, zonder kans op tallooze processen Er zijn vele gegadigden, dus een verlee- ning van gunsten mag dit niet zijn. En dat wordt alleen voorkomen, door publiek te ver- pachten, respectievelijk te doen inschrijven, voor uitgifte of her-uitgifte in erfpacht. Maar hiertegen bestaat weer het bezwaar van het opbieden. Ook bij erfpacht is er, hoe- wel in verzwakten vorm, een domein-provin- cie. Het is niet goed, dat de Staat een heele provincie in eigendom heeft. Steeds dreigt het gevaar, dat de politiek zich van de uit gifte of her- uitgifte meester maakt, en dat een groot deel der burgers in economische afhankelijkheid geraakt van de regeering, terwijl eigendom juist onafhankelijkheidszin bevordert. Bij' eigendomsuitgifte moet ook de credietvraag in dbmocratischen zin wor den opgelost. Liefst geen Staatshypotheek bank, omdat dan weer staatsafhankelijkheid door de achterdeur binnengehaald wordt. Nu de ideeen, door den heer O. Kriiseman, in het tijdschrift In- en Uitvoer, van 24 en 31 Maart 1920, ontwikkeld. Hij stelt de volgende mogelijkheden, teneerste: verkoop ViJi alles, na verkaveling. Jaarlijks komt er 10.000 H.A. aan de markt. Stel de prijs der H.A. op 1500, dan wordt er in 19 jaar 285 millioen' gulden ontvangen. Zal het Ne- derlandsche publiek, aldus vraagt hij, 19 jaar aaneen 15 millioen per jaar in onroerende goederen van een soort, in &n bepaalde streek beleggen? Hij gelooft van niet en meent, dat er dan ook veel kans op een strop bij deze wijze van doen voor de staat be staat. De tweede mogelijkheid is: gedeelteliike verkoop, na de verkaveling en voor net restant, uitgifte in gebruik dus z66 iets als Prof. Moltzer zich dacht Men kan ook 200 k 300 H.A. aan eowtiaui* van landhau- aw In (Mtauit gmmm. Eta hsabs efdwfag oordeelt hi}, een klein gedeelte der b.v. 1/10 deel te verkoopen, een ander lOde deel publiek te verhuren en de overige 4/5 op blijvende huurvoorwaarden in gebruik geven. Er is dan steeds doorloopende gelegenheid om de waarde van den grond voor den eige- naar en die voor den gebruiker nauwkeurig te kennen. Anders krij^ men z.i. een fiseaal beheer, zooveel mogelijk geld er uit te halen, of een vrijgevig beheer, met als gevolg, een aciiterlijke landbouwersbevolking. Hij vindt liet bovendien wenschelijk, dat er voor ge- zorgd wordt, een gezonide arbeiderebevol- king te hebben en acht het een sociaal be lang, bij de verkaveling, er rakening mede te houden, dat er bij de arbeiderswoningen een Mein hoekje (1/10 H.A.) land is, voor het telen van aardappelen en groente. Dit stukje mag niet te groot zijn, want dan zou de be- werking daarvan te veel tijd kosten, waar door weer meer j&rsoneel noodig zou zijn en dc eerste jaren zal daarvan zeker geen over- vloed zijn. Dan nog wenschte spr. het id£e van Dr. Frederik van Eeden over de Zuiderzeegron den als Rijksland, naar voren te brengen. Deze betoogt het volgende: In de sociale kwestie is, bij het terugbrengen van sociale gerechtigheid, het collectief grondbezit een hoofdzaak. E.lke regeering zal hiermede, vooral na dezen oorlog, rekening moeten houden. De economische revolutie met een geleidelijk terugbrengen van grond en bodem aan de gemeenschap, is genoemd de verove- ring der politieke macht door het proletari- aat. De legende omtrent de onhoudbaarheid van gemeenschappelijk grondbezit is nog niet uitgestorven. 'et voornaamste argument is: de produc- tie zal enonn verminaeren, omdat de land bouwer alleen goed arbeidt, wanneer hij elgen grond bewei-kt, en dan zeker is, de vruchten van eigen arbeid te plukken, door verbetering van zijn land; d.i. dus een psy- chologisohe kwestie. De zelfzucht van den boer zou te groot zijn, om hem alle krachtea te doen inspannen voor de verbetering van een stuk grond, dat aan de gemeenschap be- hoort. De eigengeSrfde boer zal nooit staats- ambtenaar willen zijn. Een vast salaris, met aandeel in den winst, zal hem nooit genoeg prikkel geven om zijn uiterete kracht in te spannen. Van Eeden zegt: Laat een groep bekwame, vastwillende menschen onafhankelijk van de Staat, de procf nemen en dc mogelijkheid be- wijzen van zelfstandig bestaan eener coope- ratief verbonden gemeenschap met collectief grondbezit. Er is nu een duidelijke kentering merkbaar en de noodzakelijkheid wordt ingezien van grondige hervorming in democratischen en socialistisdhen geest. Het is dus nu de tijd voor proefnemingen. Daarom dient thans aangedrongen te wor den op een voorzichtige vh- vooruitziende taktiek. Een kraditige regeering moet thans dit experiment nemen. Spreker weet niet hoe men er over 15 jaar over denkt maar is nu van meening, dat de wereld nog niet rijp is voor de oplossing door den heer y. Eeden aangegeven. (Wordt vervolgd). 1921. J ACHTVOGKELS (Korhoemders.) Het Korhoen heet wetenachappeldjk Tetaao tetrix L. Het wordlt ook Berikhoen ecu Moer- huen gtMroeirrd. Het moet gerekend warden tot d© familie der Bosehhoenders en tot bet gesledht Ruigpoothaenders, aldus genoemd naar d'e vederen, die aan de Toetwocrtela en dilkwijls oak aan de teenen zitten. De Korhaan wordt aanmerkelijlk grooter dan zijn wijfj© en maaikt door zijn breed uit- etaanden lierstaart heel wat vertooning. Htj heeft een lengte van meer dan een halve® meter, terwijl de hen maar even 4 d.M. meet. Evenals Wij d'e andere hoendiexyogels, heeft oo!k bij het Korhoen: het manmetje eierJijlrer vederpak, dan zij® wijfje. De haan pronkt met een blauwzwart Meed', dat er stemmig en netjes uitziet, terwijl eenig wit op staart en vleugelved'eren hierbij holder afeteekt. Boven elk oog dlraagt hij een grooten matte® kam, hoogrood gekleurd en van wratjes vcorzie®. Het wijfje en de jongen njn roestklemrig, ge- teakend nwt zwarte vlekken, die haivemaan- vormiig zijn- MDeertnelan' ook heeft men in on* land wijfjes geschoten, waarvan de roestldeur dear een rooMcleuriig grij1* was vervangeo. Hat Korhoen leeft vooral1 op heidevelden en in open boeachen. Vroeger kwam het hoofdxakelijk in het Oosten van on* land' voor, doch h*t heeft aich meer en meer naar het We»ten verbreidi, zoodat het nu ook voor- komt in Utrecht en zelfs in het Gooi. Het i* niet aan iedereen gegeven, de Kor- hoendera in hun 'liefdeleven gad© te slaaa, doch ten alien tiijde kan men er een duidelijke roora telling ran krijgea, wan near men aich hegeeft naar „Arti#", waar de bekende 'heer P. L. Steenbuizen een groep geplaaitet heeft, <Jie cm de meesterlijlke uitvoering algemeen de aandacht trekt. Mien heeft hier te doen met een mooi, maar ook met een kolossaal etuk werk, waaraan heel1 wat tijd en moeite 'besteed is, maar dat ook een sieraad it tus- echen de anddre meeaterwerken van dezelfde hand, die geplaatat zijn in het Muaeum „Fauna Neerlamdloa." Wanneer we de groep beechouwen, dan zien we het nest tueschen hooge beideSfcrui- ken. Ail een enkele tediige sdhalen hevinden er zich nog in, daar de groep te fkennen wil ge- ven, dat de jongen pas geboren zijn, doch het nest reeds hebben verlaten. Knnstig is zoo'n nest niet. Het bestaat in een nitholling in den dlrogen heideigrond en het is een weinig bekleed met wat ruig en dlroge heideblaadjes. Aan de sobaalStukken is het nog te zien, dat de eieren van korhoendere oen geelachtige kleur hebben en getedkend zijn met roeatlbrui- ne vlekjes. Het getal eieren is 8 4 10 en ze warden in 21 dagen uitgehroedl Aan de hen is het wel te zien, dat ze zich gelukkig gevoelt met d© beeindiging van het gewichtige en langdlurige broedlwerik. Even als de gewone hoondera dit doen, heeft ze zich neergedeken op den met droog imoe be- kleeden heidegxond, opdat haar hdnd'ertje®, die reeds helder met hun roode kraaloogjea in het rond bliikken, zich kunnen koeeteren on- der de warm© vleugels. Aardig komen er dan ook een paar kopje* onder uitgluren, terwijl drie Ikuikentjes zich, a Is't ware, bij de moeder in het nieuwe leven vermeien. Een heeft reeds een verhevener standpunt ingenomen 'boven op den rug van haar, die het zal be- sehermen, zoolang dit nioodig gekeurd1 wordt De korhaan komt ook ee nsfcijken, doch hij blijft nog op beecheiden afstand; 't gaat stel- iig zijn bogrip te boven, want met den kop cmlaag, den liervormigen staart omhoog ge- richt en met hangende vleugels eaa t hij zijn zoo plotseling sterk vengroot gezin aan te staren met dommen bli'k. Dagen lang heeft hij een zijner wij'fjes, dat hijna nimmer het nest verliet, beschermend gadegeslagen. Hij bleed in den omtrek en uren lang kon hij zit ten in haar naibijheid, misschien wel om haar met korhanengekout, dat door geen mensche- ■lijk oor verstaan kan worden, bezig te hou- den. Bij een d'roog graapolletje is de Ikuil zichtbaar, waarin de haan zoo stil kon zitten, alsof hij ook eieren had uit te broeden. Mis schien ook schonk hij daardoor kracht en volharding aan het teedbr zorgend vrouwtje. Tot zoover het Artisdrunstwerk. Het korhoen levert een begeerlijken jacht- buit op. Iu het voorjaar leveren de hanan dikwijls ernstige gevechten om het bezit der hennen en ook bolderen ze dan. EUke haan houdt er gaarne een harem op na, een eigen- schap van de meeste hoenderachtige vogels. In het bolderen heeft men te zien de liefdes- betuigingen van den haan tot de hennen. Het waarnemen van bolderende korhanen levert een interessant schouwepel op „St. Hubertus" beschrijft het geluid, dat alsdan gehoord kan worden, als: „Tz8choei-tsch-8Ch- sch-ach- troeloeloeloe- loeloeloeloeloe- tzschoei en zegt, terwijl' hij en haan in „vollen Balz* waarneemt: ,3fet hangende vleugels, hals en kop bijna horizontaal uitgestrekt, den staart uitgespreid, diraaide hij zich onder aan- houdlend 'bolderen voortd'urend op dezelfde plaats rondom zichzelf; nu vouwd'e hij de vleugels samen, stiet een krachtig sissend tzschoei' uit, om dadelijk daarop een wel 3/4 M. hoogen sprong te maken, die weer begeleid werd door de als „tsch-sch-sch-sch" klinkend'en toon, en dan begon het 'bolderen en draaien opnieuw. Van al'le zijd'en vermeer- derden nu de boldertonen, en toen ik eens op de groote weid© rondkeek, telde ik elf hanen, die op versehillende afstandten hetzelfde lief- desspJl deden zien". Wat verder zegt St. Hubertus: „Een nieuw ibeeld vertoont zich nu. Een jonge haan was in bedenkelijke na- bijheid van een der oud© heeren gekamem en orumiddellijk daarop was tusschen heid© ©en gevecht in voile®, gang. Als twee toomige huishanen sprongen zij op elkander loe, el- 'kander met pooten en soavel bewerkend. De veeren vlogen in het rond' en dan lag plotse ling de eene haan, de jongere, op den grond' een oogenblik nog, dan vloog hij weg, den ouden heer de 'bolderplaats overlatend', die nu zijn minnelied met nog meer ijver voortzette". De jacht op den bolderenden korhaan kan bij on* niet uitgeoefend worden, omdat het boldare* in e®*lot*n jaahtt^jd rsJit Wsuswr mm. St. gjuB—O.I* koes© i has jm; mm dergelijlce jacht maaikt in het ge/bergte, dan leest men daarunit zoo ;veel weidimanevreug- de, dat die zeker veel jachtgenot overtreft. St. Hubertus tech zegt: „Behoedzaam sluip ik naar den bergrug, en nu hoor ik den haan duidelijk. Hij boldert ongeveer 200 M. bene- den mij op een' helling. Ik verberg mij achter eani'ge naaldlboompjes en tracht hem te lok- ken. Een poos houdt hij zich stil. Daarna echter begint zijn minnezang e®1 steeds hefti- ger antwoordt hij op mij® lokken. Opeens strijkt hij pijls®el recht op mij aan, valt ech ter boven mij op den- met sneeuw bedekte bergrug neer en spoedig begint hij weer uit- dagend te bolderen. Met neerhangend'e vleu gels, opgerich'ten staart en den hals bijna op den bodem, stapt hij op de sneeuw, naar all© zijden draaiend, op en neder, zijn krijg*- en minnezangen zingend in den vroogen mor gan. Steeds dbller wordt zijn spel. Hij sprinigt in de hoogte, slaat met de vleugels, am spoe dig daarop weer van varen af te begin®en. Het nader luipen is nu bedenkelijk. De enkele boomen, die mij tot hier tamelijk gedekt na- deribij lieten komen, staan op de grens van de® plantengroei. Ik moet nog een dertiig schreden d'ichterbij zijn, waarbij mij als twij- felachtige dekking slechte een enkele dorre den dienen kan. Ik wil het tenminste heproe- ven. Op den buik liggend, werk ik mij lang- zs*m en voerzichtig voorwaarts. Ha eenige bange minuten bereile ik gelufkkig het dbrre naaldboompje, breng de buk* behoedizasjn in nyioiljug en richt mij duim voor duim op. Haiuwelijks komt de loopmond boven de dek king, of de haan heeft mij, niettegenstsande zijn dolle liefdezangen, onmiddellijk opge- merkt, en wil midden in zijn lied wegstrijken. Op hetzelfde oogenblik echter knalt mijn schot en is zij® lerenadrsad afgesneden. In enkele sprongen ben ik op de plaats en neem den jachtbuit op. Het is een oude knaap met prachtigen staart, Spoedig dxusrop bengelt hij aan den rugzak." We nemen hiermede afscheidl van het kor hoen met de gedachte, dat het soowel elder# ale hier een bezniade jachtvogel ia. Wanneer aaa sen welvoorzienen disch sen goed bereide haan aanwszLg ia, waaraan kop- en staart- vederen nog gebleven zijn, dan vormt h^ het sieraad der gerechten. J. DAALDER Dz. ziia KUNSTMATIG BROEDEN IN DEN OUDEN TIJD. Nu weldra de grroote tentoonstelling©® tot het verled'eue behooren, begint me® aanstal- ten te maken tot het verikrijgen via® vroeg- broed-kuikena, wellka steed© de betste resul ts ten. opleveren in verigellijk met die dieren, wellke .pas .geboren warden, als i® de Natuur de allarbeste tevens- en voortplantingskrach- tem verbruilkt zijn. De eerste kui'kene warden meer Langs den kunstmatiigen da® kaxugs den natuurlij'ken weg verkregen. 'De tegenwoordi- g© 'broedrnSchines en ikunStmoeders hebbe® een zekere vo'jmaaktheid bereiikt, tengervol'g© va® den ®©oit lustenden dxang, die in ons ia, o-m het grootste an beste resultant te ver krijgen. Al'e vollken der besebaafd© wereld' hebben voor ©en gToot deal de beoefenimg va® ver- schUlend© wetensohiappe® te d-anke® aan de oude Egyptenaren. Zoo zijn oolk zij' de eeraten geweest, die op kunstmatige wijze eieren lie- ten uitbroeden. Daartoe 'bouWden te ovens, la®jgwerpige broedovens, waarin een zeer groot aantal eieren tegelijk werd©® noerge- legd), wel dertig tot veertdgdiuizendi. Door imiddel van een zaeht en met zorg onderhou de® vU'Uir, werden deze ©ieren verwarmd) op ©en temiperatiuir, die gelij'k stond met die va® een broeden d© ikiip. Daar de toenmalig© Wilkens precies d'e®- zelifden tijd tot ontwibkelinlg nood% 'hadden, pis die va® onze dagen, kwame® ze na 21 d&- ge® uit bun dop en naar hetgeen in Zeer oude ■werken vermeld' wordt, bteek n©t bust te gaan, want er staat geschreven, dat men zooveel ikuikens verkreeg, dat ze met groote aantallen verkocht werde®. De juiat manier waarop bet uitbroeden (plaats had, werd zeker wel lang door de Egyptemaren geheim gebouden, anders zou men in d© aangrenzende Eruopeesohe land©® immers ook -weffl met dat uitbroeden op groot© schiaial begonnen zijn. Volgens oud© mededee- lingen zou dan ook dit geheim alleen bekend geweest zijn aan een Egyptiechen etam, welke in bet lamdschaip Bermee woonde, in een der vruchtbaarste deelen wan den Nlijl-delta. Dit geheim ®U werd streng bewaard en ging van ,vader op zoon over, waardoor het voor vreexn- d'elingen fcotaal ommogelijik was er iets van te (weten te 'komen. Hoe echter de oven© zelve ingericht war en en ho© ze werden opgetrok- ken door de Btermeer®, kon natuur'lijk niet al- ■trij-di geheim bflajven e® ook wiaren die bouwers zeker wel geneigd ze 'aan onbekenden te too nen, want of men ze al beziichtigd-e, daar teed bun geheim niets onder. 'De kunet wee alleen maar, hoe de vereitachte warmte en de noodige e® juiete voohtig'heid- te verkrijgen en hiermee liepen de slimlme beWoners van Bermee niet te Ikeop. De Elgyptisehe ovens ware® ongeveer drie meter hoog, maar hun lengt© e® breedte was (tamel'ijk ongelijk, dodb in ieder geval groot. In bet mildddn liap ©an lang© recbte gang Van een meter 'breed. Aan beide zijdten kwam men ilaarop d© broedlkamertjes uit, ongeveer een meter hoog, anderhalven meter breed en vijf meter lamg. De toegang tot elk dezer broedlkamertjas was ronld en juiaA zoo groot, dat sen map er in kon gaan. Recht boven deze JcuBtatejjsB bevoade* aak.1 lijke thstetlia pesIs t£k

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1921 | | pagina 5