AlKmaarsche Courant
Zaterdag 12 NoTember.
Kiesrecht en yerkiesbaarheid
in waterschappen.
s*. m.
ttemtera Drtfl m Twfnttgste Jaargang.
Zooal® ik reeds mocht opmerken zal bij de
aanataande hsrziening van het algemeen reg-
lameat van bestuur voor de waterschappen in
Nloord-Holland stellig oo'k naar voren komen
da vraag of het meervoudig etemrecht bij de
rarkieziEgea ran waterschapebesturea ook
Toortaan gehandhaafd dient te blijven.
Thana reeds is het algemeen reglement in
dit opzicht nief absoluui
.Stemgerechtigden zijn allea zoo zegt
art. 14 die op de watersdhapsregistera be-
kend staan ale eigenaars, erfpadrterB of
vruchtgebruikers yan zooveel in den omslag
aangeslagen grond, als het bijzonder regle
ment Yoor dialer waterschap aanwijst.
Van meervoudig stemrecht treft men hier
nog geen spoor. Integendeel wijst deze redac-
tie veel meer been naar het beginselieder
Btemgereditigde een stem, zooals hi) de ver-
kiezingea voor iweede kamer, provinciate sta
tes ea gemeenteraad.
Maar ieta verder komt toch het meervoudig
etemredit wel degelijk om den hock kijken
Ale art. 16 het heeft over de lijst van stemge-
reahtigden wordt zoo terlaaps gezegd: Daar,
waar het aantal der door elken stemgerech-
(Sgde nit te brengen stemmen in evenredigheid
Is tot de hoegrootheid van zijn grondibezit,
venneldt de lijst ook het getal stemmen, dat
door elk hunner kan worden uitgebracht. En
in art. 24, handdende over de jaarlijksdhe
hendeningvan de lijst van stemgerechtigden,
lezen wewaar een stemgereditigde meer dan
6&l item kan uitbrengen, worden tevens de
veranderingea in iedere stemmental gebracht,
die ooodig worden bevonden. -
Nu wordt in deze bepalingen het meervou-
dig stemrecht niet positief geschreven. Er
worden alleen voorschriften gegeven voor het
geval, dat in het bijzonder reglement het
meervoudig stemrecht wordt neergelegd. Er
zou geen strijd1 met het algemeen reglemnt
zija, zelis al gold ia aille waterschappen het
eskelvoudig stemrecht. Maar wij weten zeer
goecf, dat het helaas heel anders is gesteld.
Het algemeen reglement 'bevat bepalingen,
die voor alle waterschappen, waarop het van
Repassing wordt verklaard, gelden. Voor
ieder watenschap op zichzelf wordt door de
provincale staten nog een bijzonder reglement
gemaafct, waarin bijzondere bepalingen voor-
Icomen, speciaal voor dat waterschap gelden-
de. Zoo bevat ieder bijzonder reglement onder
meer een regeling van het stemrecht voor dat
waterschap. Het bijzonder reglement 'teat dat
dan afhangen van het getal Heetaren dat men
bezit. In menig waterschap kan een persoon
soms zes stemmen uitbrengen. Als hij dan nog
een rolmacht heeft van een ander, ook met
veel grondbezit, kan hij het soms wel tot 12
stemmea brengen. Zen bracht ik voor het
hoogheemraadschap dezer dagen Q stemmen
uit, 3 roor mijzelf en 6 voor de gemeente. Men
zaet het tot nog toe in menig waterschap ge-
beuren, diat enkele bestuursleden-grootgrond-
bezitters met rolmachtea van gemeente, kerk
en familie er bij gezamenlijk zooveel stem-
m«ni uitbrengen soms wel een 50-tal
dat aij feitelijk rrijwel den uitslag der stem
ming beheersdhen. In tal van gemeenten kan
me* dim toestand aanwijzen, dat bij het ont-
staan van een vacature de overige bestuursle-
de* bepalen wie opvolger moet worden. De
weinige bekendheid, die over fact algemeen
nog aan waterschapsverkiezingen gegeven
wordt, de dientengevolge bestaande geringe
belangstelling bij vele stemgerechtigden, de
hulp van een paar vrienden en kenni&sen, de
feheime waterschapsvergaderingen, waa-r-
aoor alsmede de belangstelling der geregeer-
den niet wordt gevoed, dit alles werkt dezen
misstand gemakkelijk in de hand.
laat zooals we zagen het algemeen1 regle-
ment nu reeds enkelvoudig stemrecht toe, al
leen in zeer enkele waterschappen met heel
Weinig ingelanden, waar anders een paar
menschen met hun groot stemmenaantal de
anderen steeds zouden kunnen overheerschen,
is voor alien het stemrecht gelijk.
Nu zal men misschien een waterschap wil-
len vergelijken met een naamlooze vennoot-
•chap hoe meer aandeclen in de vennoot-
schap, hoe meer stemmen. Die vergelijking
gaat niet op. Een waterschap is geen vrijwilli-
ge samenwerking van personen zooals men
in den privaatrechtelijken vennootschapsvorm
aantreft. Aanvankelijk was dat anders. Toen
in oude tijden eigenaren van gronden over-
eenlcwamen gezamenlijk hun eigendomimen te
beschermem tegen de zee en tegen hooge wa-
terstandea 'berustte dit uitsluitend op "onder-
linge privaatrechtelijke overeenkomst. Het lag
voor de hand dat ieder in de samenkomsten
stem uitbracht naar de grootte van zijn bezit.
Thans staat het anders. Waterschappen wor
den evenals etaat, provincie en gemeente be-
heerscht door het publiek recht. Waarin ver-
schilt de taak van het waterschap van die der
gemeente? De gemeente behartigt op haar
grondgebied alle publieke belangen voor zoo-
ver ze niet behooren tot de zorg van andere
publiekrechtelijke lichamen staat, provincie
en waterschap. Het waterschap staat er pre-
cies zoo yoor, alleen met dit onderscheid, dat
het niet alle belangen tot zich kan trefcken,
maar alleen bepaalde belangen, hem uitdruk-
kelijk ter verzorging toegewezen, bescherming
tegen de zee, waterlossing, zorg voor wegen
enz. Maar dat zijn dan toch ook belangen
waarbij alien op dat gebied betrokken zijn,
evenals geldt voor de gemeentetaak. Mij
dunkt nu ware het al lang reeds mooi genoeg,
indien de bezitters middels hun stemrecht in
gelijke mate daarop invloed kunnen uitoefe-
■ea, terwijl de niet-bezitters die todh ook
angst e* schrik om het hart slaat bijv. bij1
eveistrooming of gevaar voor dijksdoorbraak
van elke medezegenschap volledig zijn uitge-
bloten. Om nu nog verder te gaan en bij de
aanstaande herziening de mogelijkheid open
te houdea dat ook voortaan het grootbezit
nog meer sftemme* uithrengt dan het kleinbe-
dt is toch wel wat al te erg.
Trouwens, ik heb het al meer gezegddie
el heeft moge oogenschijnlijk bij water-
hapazakea grooter belang hebben, voor den
h aWtr van mm. klein stub houwgrond of van
oen hulsje is bet veel erger daarew* gnoo-
1c schaae wordt toegebracht door te hoogen
of te lagen wateretand of door overstroo-
ming. Men zal toch immera ook in hot be-
stuur van staat, provincie en gemeente niet
meer willen beweren, dat hij, die de meeste
goederen bezit of het grootste bedrag aan be-
lastingen betaalt meer stemmen moet heb
ben dan die ander, minder met aardsche goe
deren gezegend en die veel meer moet ploete-
ren voor zijn dagelijksch brood
Er is meit betrekking tot het stemrecht hog
iets anders. Er zijn verscheidene waterschap-
j)en waar men zelfs tot 2 of 3 Heetaren grond
moet bezitten alvorena 4en atem te mogen uit-
orengen. De kleintjes tellen daar in het geheel
niet mede. In dien toestand komt gelukkig de
laatste jaren verandering. Beemster, Purmer,
de Zeevang en verscheidene andere water
schappen zagen het vereischte grondbezit tot
1 Hectare verlaagd, veelal op aandrang van
de kleingrondbezitters en gelukkig mag er
aan toegevoegd worden met medewerking van
"let bestuur. In de statenvergadering gaan
clergelijke voorstellen er steeds grif door.
Zoo is het ook gesteld ten aanzien van het
recht om verkzoen te worden tot bestuurslid.
Men moet alweder een zeker getal bunders
grond bezitten om hiervoor capabd te wor
den geacht. Dat beliep menigmaal 6, 7, 8
bunders en nog treft men dien toestand me
nigmaal aan. Maar ook hierin komt geluk
kig geleidelijk verandering. En ook hierbij
ziet men het mag met voldoening worden
getuigd niet alleen aandrang van het
Ideinbezit, maar medewerking ook van bestu-
ren.
Dat het zoo moge doorgaan en die mede-
•verking zich ook uitstrekke tot de invoering
van het voor alien gelijke stemrecht.
Purmerend. D. KOOIMAN.
Stadsnieuw8
DE BIEOHT.
Oisteravond sprak in de Roomsohe kerk,
aan de Laat, de Dominicaner Pater C. van
Kalmthout uit Zwolle over het onderwerp:
Ibe Biecht,
Spr. ving aan, met de mededeeling, dat er
Woensdag 16 Nov. weer een conferentie zail
zijn over Rome en de Bijbel, welke conferen
ce geleid zal worden door Pater L. Verwilet.
Spr. raadde, evenals de vorige maal, zijn
hoorders aan om zich over deze en andere
l.westies, de Roomsche kerk betreffende, bro
chures aan te schaffen, en, deelde voorte me
de dat hij naar aanleiding van zijn conferen
ce over de onfeilbaarheid van den Paus een
brief had ontvangen. dien hij, om eerl'ijk te
zijn, geheel zou vooriezen. Men kan dan zelf
oordeelen, of de vraag, die hij daaraan zou
vastknoopen, werkelijk eerlijk bedoeld was.
'De brief hiidde: „In verband met de door
u uitgesproken rede over de onfeilbaarheid
van aen Paus, lijldt het ondergeteekende toe,
dat het in deze rede genoemde bewijsmate-
riaal voor Protestanten te weinig beteekenis
kan opleveren, voomiamelijk, omdat de P'aus
ioch maar bij meerderheid, dus niet met de
algemeene stemmem tot die waardigheid ge-
kozen wordt. Er moet dus altijd. zooals bij
iedere andere stemming, een deel en wel de
minderheid zijn, die hun zin op een andere
persoonlijkheid gevormd heeft, maar waar-
van de meerderheid vermoedde, dat hij niet
de juiste pensoon zal of kan wezen. Voor de
iieraadslagingen, de stemming voorafgaande,
zijn er dus meerdere wezens, waarvan ge-
dacht wordt, dat hun eenzelfde waardigheid
moet worden toegekend. Nu lijkt het mij toe,
dat, waar hier natuurlijk beslissen de hoog-
geachte geestelijken, die zelf voor de functie
in aanmerking kunnen komen de feilbaarheid
aanwezig kan zijn. Dat die dadelijk ophoudt
bij den benoemde met het aanvaarden van de
waardigheid, is voor den Protestant niet aan
te nemen. Immers verandert er niets aan het
wezen van den mensdh v6or of bij het worden
van bedoelden hoogepriester. Natuurlijk ge-
looven wiji wel, dat de aangewezen Paus met
de beste, heilige bedoelingen zijn benoeming
aanvaardt. Dit is voor ons echter geen, on
feilbaarheid, maar hoogstens goede trouw.
Mijn bedoeling komt hier op neer: Petrus
aangewezen als eerste opvolger van Christus,
is nog iets anders dan een vergadering van
menschen uit onzeni tijd, die een keuze doen."
Dit is die eerste vraag. Ik heb de vraag al-
dus begrepeni: De inzender bedoelt, dat de
eerste Paus, St. Petrus onfeilbaar was, is te
begrijpen, want die heeft Christusu zelf aan
gewezen; maar de andere zijn gekozen, dus
aangewezen door 2/3 van de stemming der
kardinalen, dus niet door Christus. En van-
waar halen, nu die andere Pausen hun on
feilbaarheid?"
Ik rneen hierop te moeteni antwoorden, door
u letterlijik nog eens te herhalen, hetgeen ik
gezegd heb, bij, de keuze van den Paus. Ik
heb letterlijk dit gezegd: 2/3 der stemmen
beslissen de keuze. Als deze keuze geschied
is, wordt den nieuwgekozene gevraagd, of hij
de benoeming aanvaard t en neemt hij1 die aan,
dan ontvangt hij onmiddellijk van de hoogste
macht de waardigheid, zonder eendge tus-
schenkomst of goedkeuring van bissdhoppen
of kardinalen. De onfeilbaarheid is een ge-
volg van de macht en de waardigheid van
den Paus, die hit niet van, de kardinalen ont
vangt. Was dit het geval, dan waren zij oor-
zaak van de onfeilbaarheid en in dat geval
had de inzender volkomen gelijk. Maar de
macht en de waardigheid van den Paus
komen niet van de kardinalen deze wijzen en-
l:el en alleen den persoon aan, maar de macht
tn de waardigheid van den Paus komen enkel
en alleen van God. En dat God iemand on
feilbaarheid kan gever, heb ik u de vorige
maal bewezen. Er staat in dienzelfden brief
een vraag, die daarbiji aansluit:
„Immers, er verandert toch inderdaad
niets in het wezen van den mensch v6or en
bij 'het worden van bedoelden hooggepries-
ter."
De inzender wil zeggen: „Vroeger was de
gekozene een eenvoudig mensch, na de keuze
is hij dat ook. Waarom is hij1 dan na de keuze
onfeilbaar? Wat is er in hem veranderd?"
Er is in den1 Paus eigenlijk niets veran
derd. Alleen krachtens zijn Pauselijke waar
digheid en macht, als plaatsvervanger van
Jezus Christus steunt hij op de belofte van
God en heeft de Paus a. th. w. het recht, te
zeggen tot God: „Gij zutt mij steunen, zoo
dikwijls ik geloofswaarheden verkondig aan
de geheele wereld. God, Giji hebt mij beloofd,
dat Gij met mij zult zijn tot aan het einde der
eeuwen, dus'reken ik ook vast op U, iedere
maal, wanneer ik voor de kerk en de geloovi-
gen geloofswaarheden verkondig, dat Gij mij
flteana unit «t Uw almrekt m alwetwd-
lieid."
En dat 1® het eenige wat la den. Pau® ver
anderd is. V66r hij Paus was, kon hij niet
steunen' op de belofte van Christus, want die
was niet gedaan aan iemand, die geen Paus
was, maar eenmaal gekozen, kan hij wel
steunen op de gelofte van Jezus Christus en
kon hij van Goa eiechen, dat Hiji hem iederem
keer bijstaat met voorlichCng van den Heili-
gen Geest, opdat hij1 bij het openbaren van
geloofswaarheden, nooit d« minste dwaling
verkondigen kan.
De fout zit hierin, dat de kardinalen1 enkel
en alleen den persoon aanwijzen, maar niet
aan den' persoon de macht geven. Deden zij
dit, dan waren de geopperde moeilijkheden
van den schrijver juist. M,aar nu zij slechts
den persoon aanwijzen en God de macht
geeft en de onfeilbaarheid, is dit niet juist.
]3e schrijver zegt verder in zijn brief: „Daar-
cnboven is mij uit uw toeliehting niet duide-
lijk, waarom de kerk onmogelijk dwalen kan."
U weet. dat was een der grondstellingeni,
waarop ik wees, waarom de Paus onfeilbaar
was. Ik zeide: De kerk kan niet dwalen, zij
moet Petrus gehoorzamen, dus ook Petrus
lean niet dwalen.
De schrijver gaat in zijn brief aldus ver
der voort: „Dat bij de minste fout de duivel
of een der gelijke minderwaardige geest uiter-
'ij'ke teekenen van zijn zegevieren zou laten
blijken, lijkt mij een gewaagde vcronderstel-
ling. De overmacht van den duivel zou dan
in de veelvuldige kerkgenootschappen1 stcrk
op den voorgrond moeten treden. Elk toch
meent, dat er zegen zal uitgaan van zijn
1 werk. Mocht het zijn, dat juist de on-tzettende
versc'heidenheid van Protestantsche kerken
ran des duivels overheersching getuigt, dan
is er toch ook een dwaling geweast in de Ka-
iholieke kerk en wel, tijdens het optredeni ran
de hervorming."
Spr. las den brief zonder de bedoehng,
iemand' te stooten. De inzender bedoelt dus,
dat God de Roomsche Kerk niet in groote
dwalingen kan laten vervallen, maar er zijn
ook kleine dwalingen en die komen er niet
zoo nauw op aan, want als om een kleine
dwaling de duivel een triumfkreet zou kun
nen slaken, wat zou hij dan niet moeten
uichen bij de verseheidenheid van Protest
I ante kerkgenootschappen.
U begrijpt, dat het antwoord op deze vraag
zeer belangrijk is. Een kleine onwaarheidl of
<ren groote blijft een leugen. Als de kerk ons
een waarheid voorstelt, en de Paus ons Zijn
waarheid verklaart, dan doet Hij dat, omdat
het is een geopenbaarde waarheid' van Jezu*
Christus, een waarheid, geopenbaard door
God. De Paus zegt alleen: Gij; moet geloo
ven, wat God heeft geopenbaard, dat b.v.
Maria de Moeder Gods is, dat er zeven sa-
cramenten zijn; dus de Paus verkondigt de
waarheid, in zooverre die door God geopen
baard is.
Wanneer men kan zeggen, dat de Paus een
dwaling kan verkctidigen, dan zegt men ook,
dat God een kleine dwaling kan openbaren.
bit is hetzelfde, alsof de Paus zou zeggen:
God liegt.
Gij zult mij zelf toegeven, dat dit onmoge-
i T.ijk is. Als God iets openbaart, klein of groot,
dan moet het waar zijn in de kleinste bizon-
derheden. Wij kunnen ona te goeder trouw
zeer goed vergissen en vergissen on® zelfs
meermalen. Maar God, die de eeuwige
waarheden openbaart, mag zich In niet* ver
gissen, want dan zou Hij te kort doen aan
Zijn oneindige Waarachtigheid. En wanneer
de Paus ons een dwaling kon voorstellen, al*
door God' geopenbaard, al ware die nog zoo
klein, dan zou de Paus eenvoudig zeggen:
God liegt, openbaart ons een leugen en deze
conclusie zou u noch ik kunnen aanncmen.
En wat de inzender verder zegt, dat er in
de Roomsche Kerk een dwaling is geweest en
wel tijdens het optreden van de hervorming.
Indien de inzender bedoelt met „dwaling",:
misbruiken en misstanden, dan gcef ik dat
zeer gaame toe.
Misbruiken en mistoestanden zijn er ge
weest van den beginne af tot nu toe, nu eens
grooter. dan weer kleiner en zij zullen er blijy-
ven tot het einde der tijden. Denkt maar eens
aan Judas, en de verschillende verhalen der
Apostelen. In de eerste eeuw van de Christe-
iijke Kerk waren er menschen, die in de kerk
mistoestanden deden insl'uipen. De meeste
brieven van St. Paulus ontstonden enkel om-
dat in de een of andere kerk, door hem ge-
sticht, misbruiken waren ontstaan. Denkt
maar aan de Corinthiers en den brief aan de
Galathen, door iedereen aangenomen als door
God gemspireerd. Deze brieven ontstonden,
omdat Paulus hoorde, dat de door hem ge-
ntichte gemeenten na zijn vertrek lang niet
eefden volgens de leer, die hij hun had ver-
kondigd.
Maar mocht de inzender bedoelen, dat er
tijdens de hervorming in de Roomsche kerk
een dwaling geweest is, dan moet ik die be-
schuldiging zeer beslist afwijzen. Het lijkt
misschien zeer eigendunkelijk en trotsch,
maar ik tart iedereen, te bewijzen, dat gedu-
rende de 2000 jaar, dat de Roomsche Kerk
bestaat, er een geloofswaarheid als dwaling,
door den Paus verkondigd is.
Ik weet niet, of ik met mijn antwoorden op
de vragen volledig ben geweest, maar dat is
in de eerste plaats mijn bedoeling niet ge
weest. Ik zou gaame hebben, dat gij bevre-
digd waart, maar in de eerste plaats hoop
ik, dat gij hieruit zult merken, dat wij eerlijk
en trouw willen zijn en niets willen, achter-
houden en iedere moeilijkheid eerlijk en zon
der verdraaiihg aan u willen voorstellen en
eerlijk willen trachten op te lossen.
Geachte vergadering, daar is geen strenger
itral voor de zonde dsn de zekerheid, onge-
neeslijk te zijn. De zekerheid, ongenoeslijk te
wezen, het gevoel van onmacht om uit een
doodzonde op te staan, maakt iederen zondaar
gelijk aan den armen zieke, die wel weet, dat
zijn kwaal verergeren, maar ook weet, dat hij
nooit genezen zal, daar de eene wond op de
andere volgt. Misschien blijft het bij; de eene,
maar zeker is het, dat het lichaam langzaam
verzwakt, het hart sneller gaat kloppen en de
zieke sterven zal. Zoo is het gesteld met
den zondaar, die uit arme zwakheid een
doodzonde beging en geen reddende hand
werd uitgestoken om hem uit zijn val te doen
opstaan.
Al dadelijk weten. wij, giji en ik, die nog ge-
looven aan een ontfermende barmhartigheid
van God, dat het zoo erg met ons menschen
niet^ gesteld is Wij, die gelooven, dat Jezus
Christus neerkwam, om zondaren te redden,
wij, die het Zijn roeping noemen, zemdaren
te eoekm, vr% wetee, dart boo urg wt
menschen, niet i* gesteld. Wij kenneo, de
vreugde van Jezus Christus, gelijk aan de
vreugde van de vro,uw( die 6en drachma ver-
ioren had, en het geheele huis uitveegde, om
die £ene drachme te vinden en toen ze hem
gevonden had, alle buren bijeen riep en vroeg
zich te verheugen met haar, want de drach
me, die ze verloren had, had ze weergevon-
den. Wij kennen Jezus al* den Herder, die
het verloren schaap gaat zoeken in de woes-
'ijn en met dit verloren schaap op de schou-
ders terugkeert. Het is Zijn stem, die men
lioort, ver achter de woestijn, die roept: ,,Ver-
reug u met mij, het schaap, dat Yerlorea
was, heb ik terug gevonden".
Wij weten, dat er vergeving yan zonden
Maar hoevelen beantwoorden deze vraag
verschillend.
De Roomsche Kerk heeft op d'eze vraag een
eigen antwoord. Dat antwoord wordt voor
ons afgebceld in de parabel van Den verlo
ren Zoon, de zoon, die, ontevreden, het ou-
derlijk huis was ontloopen, berouwvol1 terug,-
keerde en tot zijn vader zeide: „Ik heb ge-
.zondigd tegen den hemel en tegen u; ik ben
niet waardig, uw zoon te heeten", m*ar door
zijn vader omhelsd werd.
Ziedaar de hand van Gods barmhartig
heid, waardoor iedere gevalkn zondaar weer
worat opgeheven, iedere zieke weer genezen
en iedere zwakke weer sterk wordt gemaakt,
de berouwvolte belijdenis van den zondaar
.van den vader, die gegriefd was.
De Vader verheugde zich.1: „Verheug u met
mijde zoon, die verloren is, is weergeko-
men. Hij was dood en is weer levend1".
Ten hoogste verwonderd1 ziet gij mij' aan
en vraagt mij: „Is dat nu het bizondere,
waarmee de Roomsche Kerk de zonden ver-
geeft? Dat leert iedere kerk ook en zegt mijn
eigen natuur mij ook van Gods; barmhartig
heid. Wie met vertrouwen gaat tot God., mag
zeker op vergiffenis rekenen. Zoo doen een
vader en moeder ook met hun eigen kinderen
en God is toch onze Vader. Zeker, wie moe-
dig gaat tot God, kan vergeving bekomen;
dat zijn wij alien eens. Maar de Roomsche
Kerk voegt er iets aan toe en zegt, dat God
iliet alleen zelf die belijdende en berouw-
volle zondaren aanneemt, maar ook anderen
n zijn plaat* stelde, om bekenteniwen aan tc
nemen.
God stelde zelf plaatsvervanger® aan, die
in zijn naam de zondaren zouden 'hooren, die
een vader, een geneesheer, een leeraar zouden
zijn voor ieder kind, dat zijn vader heeft ge
griefd, iederen zwakke zouden steunen, iede
ren zieke zouden genezen en iederen blinde
zouden geleiden. De Roomsche kerk leert,
dat God plaatsvervangers in Zijn naam heeft
aangesteld, die in Zijn naam zonden kunnen
vergeven. Dat is het sacrament der kerk, dat
de eene mensch den andere zijn zonden ver-
geeft. Maar die mensch doet het niet in zijn
eigen naam, maar uit kracht van Hem, Die
relf gezegd heeft en getoond heeft, de madht
om de zondaren te vergeven, Die sprak tot
den 1 amine: ,,Ga heen; neem uw bed op en
ga naar uw huis".
De plaats, waar de zonden vergeven wor
den, heet de stoel der boetvaardigheid of
biechtstoel. Gij kunt in deze kerk vijf biecht-
stoelen vinden langs den muur, waarin drie
deuren zijn. Door de middelste deur gaat de
priester, de twee andere leiden tot de plants
van de boeteling. Als de priester de biecht
gaat hooren, kleedt hij zich met een paarse
atola; een stola is het teeken van de priester-
lijke waardigheid en paars is de kerkelij'ke
kleur van berouw en boete. Zoodra de boete
ling de stoel binnenkomt, vraagt hij' den
biechtvader den zegen, om zijn zonden op-
recht te belijden en daama zegt hij1 deze
woorden: „Ik belijd voor Gods almadht en
voor U, rader, dat ik zwaar gezondigd heb,
door mijn schuld, door mijn allerhoogste
schuld. Mijn laatete biecht is geweest, 14 da
gen, een maand, een half jaar, naar gelang
van den tijd, die er verstreken is." En dan be-
gint hij te biechten. Wat moet hij' dan biech-
ten Alle doodzonden, die na het doopsel be-
dreven zijn en nog niet rechtstreeks in een
geldige biecht zijn vergeven. Doodzonden
staan in onze kerk tegenover dagelijksche zon
den. Doodzonden zijn zware zonden, die de
vriendschap met God geheel en al verbreken.
Dagelijksche zonden zijn zonden, die de
vriendschap met God niet verbreken, maar
slechts verminderen, zooals kleine ongehoor-
raamheden bij kinderen, kleine driftigheden,
oneerbiedigheden in het gebed; deze verbre
ken de vriendschap met God niet, maar ver
minderen die slechts. Zij kunnen gebiecht wor
den, maar behoeven niet gebiecht te worden.
iDe doodzonden, die de vriendschap met
God geheel en al verbreken, moeten ten voile
gebiecht worden. En men kan niet volstaan
met te zeggen ,,Ik heb zwaar gezondigd!,"
maar de biechteling moet zeggen, welke dood
zonde hij bedreven heeftof het een doodzon
de is van onrechtvaardigheid, kwaad spreken,
Godslastering, heiligschennis. Hij kan niet
volstaan met te zeggen, dat hij zware zonde
gedaan heeft tegen het tweede, vierde of zes-
de gebod, maar moet juist aangeven, welk
soort van zonde hij1 gedaan heeft. Een zware
verplichting zult gij; zeggen,, maar toch eene,
die steunt op de Heilige Schrift. God heeft
('en priester niet aangesteld om eenvoudig
inaar te vergeven iedereen, die komt, maar
God heeft hem aangesteld tot rechter en dat
blijkt duidelijk uit de woorden van de Heilige
Schrift: „Wier zonden Gij zult vergeven, die
zijn vergeven, maar die Gij zult houden, zijn
gehouden." De priester moet zelf oordeelen,
welke zonden vergeven moeten worden en wel-
I:e gehouden moeten worden. Hij is dus beoor-
deelaar, rechter. En welke rechter kan oordee
len, als hij slechts weet, dat er misdaan is,
inaar niet weet, wat. Hij moet dus duidelijk
de soort zonde weten, het aantal en de om-
standigheden. En dan pas kan zijn oordeel
billijk en zuiver zijn. Geheel anders, zult gij'
mij1 toegeven, zal de priester oordeelen over
een persoon, die slechts een enkele zonde uit
yerkeerde*zwakheid heeft gedaan of die jaren-
lang telkens zonder gewetenswroeging in de-
zelfde zonde vervallen is. Geheel anders zal
hij oordeelen over een zonde van heiligschen
nis dan over een zonde van onrechtvaardig
heid, want in het laatste geval moet hij den
boeteling opleggen, 't gestolene terug te ge
ven. God heeft den priester niet aangesteld,
te vergeven, zonder meer, maar hem aange
steld tot rechter en daarom moet de boeteling
de zonde, het getal en de omstandigheden
nauwkeurig mededaalen, wil het oordeel van
den priester WlUfk en entror zijn.
Waarover moet de priester da* nog i* het
bizonder oordeelen? Hij moet oordeelen over
de inwendige gesteldheid van den boeteling:
hij moet oordeelen over zijn berouw en of cut*
een natuurlijk berouw is.
Men kan berouw hebben itvwp te* zontf*,
b.v, van onrechtvaardigheid, omdat men daar-
door in de gevangenis is gekomenof omdat
het gestolene niet gebaat heeft. Maar die re-
denen zijn geen redenen, die geldig zijn voor
de Roomsche biecht. 'Het berouw voor de
Roomsche biecht moet voortkomen uit hooge,
edele, bovennatuurlijke motieven of beweeg-
redenen.
De biediteling kan berouw hebben, omdat
hij God beleedigd heeft, die zoo goed voor
Item was en du® ondankbaar was tegen God®
liefde. Omdat hij Hem beleedigd heeft, di®
voor hem een klein kind werd, ®ea moeilijh
!even geleid heeft een zwaar lijdea geledea «n
een bittere dood gestorven i®.
Hij kan berouw hebben, omdat hij den ft*-
mel verloren heeft en de eeuwige gelukzalig-
heid niet verdient en God niet meer zirn zal,
gelijk andere zaligen Hem zien, omdat hij dfc
hel verdiend heeft, en om e6n enkele zondige
zwakheid verdiend heeft gestraft te worden
door het vuur van de hel.
Wanneer het berouw zoo is, dan is het mo-
gelijk, dat hij vergeving kan krijgen, dan is
net voldoende geldig voor de Roomsche biecht
en kan de priester hem waardig oordeelen
voor het ontvangen der kwijtschelding, want
dan is er een volmaakt motief van berouw.
Dan volgt nog dit, dat men berouw moet
hebben over alle zonden of over geen enkele.
Men moet berouw hebben om algemeene mo
tieven, maar ook over alle doodzonden, want
hier vooral geldt het woord van Jezus Chris
tus: „Gij kunt geen twee heeren dienen, den
duivel era God."
Bovendien moet men niet enkel uitwendlg
de doodzonde belijden, maar ook Inweradig.
En hiermede ziet gij, hoe de biecht vijandig L
aan alle pharizeeisme en schijnheilgheid, juist
omdat geeischt wordt, berouw over zondeda-
den, maar ook over zondeverlangen. E>aar-
door kan niemand tot on® komen, di® uitwen-
dig de zonde bel'ijdt, maar inwendig't voor-
nemen heeft, die weer te gaan bedrijven. Nie
mand kan geldig het heilig sacrament van do
biecht ontvangen, die uitwendig zonde be-
lijdt maar denkt: ,,Zoo *poedig ik in d* g9-
legenheid ben, bedrijf ik die weer."
Iemand, die aldu® tot den prie®ter komt, be-
lijdf wel zijne zonden, maar ontvangt gee*
sacrament. Heeft hij die ontvangen, dan. is da
absolutie, is de kwijtschelding ongeldig ea is
de boeteling daarenboven belast met de gru-
welijke zonde van heiligschennis. Het juiste
motief van het berouw vordert, dat de zondaar
inwendig het vaste voomemen heeft, zijn le-
ven te gaan beteren en niet meer te gaan zou-
digen.
Als de 'biechteling zoo is gestemd, dan oor-
deelt de priester hem waardig, de abaolutia
of de vergiffenis der zonden te erlangen ea
zegt de priester deze woorden in het Lafijn:
„Onze Heer Jezus Christus vergeve u uwe
zonden en op het gezag van Hem, wiena
waardigheid ik bekleed, ontsla ik u van alia
zonden, opdat gij ontslagen zijt hier en roar
den rechterstoel ran onze* Heer Jezu® Chrfc-
tus. Amen."
De priester zegt niet, dtt hi] kwijt ®cheLd,f
uit eigen naam, men»chelijke macht, auiort-
teit, maar „op het gezag ran He®*, wiena
waardigheid ia bekleed, onaln ik a *U«
.tonden".
Wij ont*l*an alleen uit macht Van Hem al
leen, id'e de macht heeft gekregen zonde* te
vergeven en die macht uit zichzelf heeft e*
dat God die macht aan de priester* geschon-
ken heeft, blijkt duidelijk uit de Heilige
•Schrift: 20»te Hoofdstuk ram Johaame® 10,
24ste vers.
Jezus kwam tot de «postelen e* ®prtk:
..Vrede zij ulieden" e* na ee*ige* tijd: „ge-
ijk mij de Vader gezonde* heeft zendl ik u",
en toen blies hij over hen en ging voort:
..Ontvang dien Heiligen Geeat, wier zonden
gij zult vergeven die zijn zij vergeve*, maar
wier zonde gij zult houden die zijn ze ge
houden".
Wat beteekenen deze woorden anders da*
dat Christus aan zijn dienaren. zijn aposte
len. de volstrekte volmacht gaf uit zijn naam
zonden te vergeven. Christus zegt niet: „ik
verged en gij kunt verklaren, dat de zonden
vergeven worden", maar: „gij zult d« zoodea
vergeven en houden."
Dat is de letterlijke beteekenis der woor
den en op grond daarvan leert de Roomsche
Kerk, dat de priester zelf in naam van God
de zonden vergeeft. Het is zeker, ik geef dit
toe, een harde leer, die wij; dikwijl® in de*
biecht aan u voorstellen.
Het lijkt u zeer moeilijk berouw te hebben
met zul'ke hooge bovennatuurlijke beweegre-
denen en die verklaring en bekenterais der
zonden zoo miniem en klein mogelijk lijkt ui
bijna een onmogelijkheid en toch ziet gij, dat
vele leden van de Roomsche Kerk zich daar
aan onderwerpen, niet alleen onderwerpea,
maar zelfs gaame gaan biechten en vele vaa
hen tien-, twintig-, vijftig maal per jaar ku*
biecht gaan spreken.
Vacwaar dat verlangen naar den biecht bij
de Roomschen?
Het antwoord- ia duidelijk: „Otn de groo-
te genadegave, die volgena onze leer het Hei
lige Sacrament der biecht ons geeft".
Dat Sacrament des biechts vergeeft on* Vol
gens het woord van de Heilige Schrift tile
zonden. Zonden, rooder als seharlaken, zul
len weer worden witter *1® sneeuw.
De vrede met God is het geheim, dat ligt
op het gelaat van den zondaar al* hij ae
b-echtstoel verlaat. De vrede met Gad1, waar
door hij de wereld anders ziet en deze met
:iieuwen moed betreedt.
De vrede met God1 1* de rede waarom de
verstokte oude zondaar tranen van geluk laat
vloeien over zijn geiaat, omdat zij vriend-
.•sehap met God' weer was hersteld, is de re-
den, waarom de angstig bezorgde ziekte, na
het ontvangen van het Heilig Sacrament, rich
rastig overgeeft aan Gods heiligen wil en de
dood ingaat. Die zekerheid geeft volgens on
ze leer het Heilige Sacrament. Tk geef toe,
God had vergiffenis van zonden kunnen ge-
ven, zonder het Sacdamemt en dit kunnen
doen besluiten d« stoel der boetvaardigheid.
Maar Hij gaf in het Sacrament ieta stoffelijka,
aan den biechteling een houvast, waardoor
hij weet. in genade aangenomen te zijn.
Ons menschelijk gewete* ia n*e Bwafe «H
brooa, me eebetreuu4>aav ia bat raridam