AlKmaarsche Courant Zaterdag 12 NoTember. Kiesrecht en yerkiesbaarheid in waterschappen. s*. m. ttemtera Drtfl m Twfnttgste Jaargang. Zooal® ik reeds mocht opmerken zal bij de aanataande hsrziening van het algemeen reg- lameat van bestuur voor de waterschappen in Nloord-Holland stellig oo'k naar voren komen da vraag of het meervoudig etemrecht bij de rarkieziEgea ran waterschapebesturea ook Toortaan gehandhaafd dient te blijven. Thana reeds is het algemeen reglement in dit opzicht nief absoluui .Stemgerechtigden zijn allea zoo zegt art. 14 die op de watersdhapsregistera be- kend staan ale eigenaars, erfpadrterB of vruchtgebruikers yan zooveel in den omslag aangeslagen grond, als het bijzonder regle ment Yoor dialer waterschap aanwijst. Van meervoudig stemrecht treft men hier nog geen spoor. Integendeel wijst deze redac- tie veel meer been naar het beginselieder Btemgereditigde een stem, zooals hi) de ver- kiezingea voor iweede kamer, provinciate sta tes ea gemeenteraad. Maar ieta verder komt toch het meervoudig etemredit wel degelijk om den hock kijken Ale art. 16 het heeft over de lijst van stemge- reahtigden wordt zoo terlaaps gezegd: Daar, waar het aantal der door elken stemgerech- (Sgde nit te brengen stemmen in evenredigheid Is tot de hoegrootheid van zijn grondibezit, venneldt de lijst ook het getal stemmen, dat door elk hunner kan worden uitgebracht. En in art. 24, handdende over de jaarlijksdhe hendeningvan de lijst van stemgerechtigden, lezen wewaar een stemgereditigde meer dan 6&l item kan uitbrengen, worden tevens de veranderingea in iedere stemmental gebracht, die ooodig worden bevonden. - Nu wordt in deze bepalingen het meervou- dig stemrecht niet positief geschreven. Er worden alleen voorschriften gegeven voor het geval, dat in het bijzonder reglement het meervoudig stemrecht wordt neergelegd. Er zou geen strijd1 met het algemeen reglemnt zija, zelis al gold ia aille waterschappen het eskelvoudig stemrecht. Maar wij weten zeer goecf, dat het helaas heel anders is gesteld. Het algemeen reglement 'bevat bepalingen, die voor alle waterschappen, waarop het van Repassing wordt verklaard, gelden. Voor ieder watenschap op zichzelf wordt door de provincale staten nog een bijzonder reglement gemaafct, waarin bijzondere bepalingen voor- Icomen, speciaal voor dat waterschap gelden- de. Zoo bevat ieder bijzonder reglement onder meer een regeling van het stemrecht voor dat waterschap. Het bijzonder reglement 'teat dat dan afhangen van het getal Heetaren dat men bezit. In menig waterschap kan een persoon soms zes stemmen uitbrengen. Als hij dan nog een rolmacht heeft van een ander, ook met veel grondbezit, kan hij het soms wel tot 12 stemmea brengen. Zen bracht ik voor het hoogheemraadschap dezer dagen Q stemmen uit, 3 roor mijzelf en 6 voor de gemeente. Men zaet het tot nog toe in menig waterschap ge- beuren, diat enkele bestuursleden-grootgrond- bezitters met rolmachtea van gemeente, kerk en familie er bij gezamenlijk zooveel stem- m«ni uitbrengen soms wel een 50-tal dat aij feitelijk rrijwel den uitslag der stem ming beheersdhen. In tal van gemeenten kan me* dim toestand aanwijzen, dat bij het ont- staan van een vacature de overige bestuursle- de* bepalen wie opvolger moet worden. De weinige bekendheid, die over fact algemeen nog aan waterschapsverkiezingen gegeven wordt, de dientengevolge bestaande geringe belangstelling bij vele stemgerechtigden, de hulp van een paar vrienden en kenni&sen, de feheime waterschapsvergaderingen, waa-r- aoor alsmede de belangstelling der geregeer- den niet wordt gevoed, dit alles werkt dezen misstand gemakkelijk in de hand. laat zooals we zagen het algemeen1 regle- ment nu reeds enkelvoudig stemrecht toe, al leen in zeer enkele waterschappen met heel Weinig ingelanden, waar anders een paar menschen met hun groot stemmenaantal de anderen steeds zouden kunnen overheerschen, is voor alien het stemrecht gelijk. Nu zal men misschien een waterschap wil- len vergelijken met een naamlooze vennoot- •chap hoe meer aandeclen in de vennoot- schap, hoe meer stemmen. Die vergelijking gaat niet op. Een waterschap is geen vrijwilli- ge samenwerking van personen zooals men in den privaatrechtelijken vennootschapsvorm aantreft. Aanvankelijk was dat anders. Toen in oude tijden eigenaren van gronden over- eenlcwamen gezamenlijk hun eigendomimen te beschermem tegen de zee en tegen hooge wa- terstandea 'berustte dit uitsluitend op "onder- linge privaatrechtelijke overeenkomst. Het lag voor de hand dat ieder in de samenkomsten stem uitbracht naar de grootte van zijn bezit. Thans staat het anders. Waterschappen wor den evenals etaat, provincie en gemeente be- heerscht door het publiek recht. Waarin ver- schilt de taak van het waterschap van die der gemeente? De gemeente behartigt op haar grondgebied alle publieke belangen voor zoo- ver ze niet behooren tot de zorg van andere publiekrechtelijke lichamen staat, provincie en waterschap. Het waterschap staat er pre- cies zoo yoor, alleen met dit onderscheid, dat het niet alle belangen tot zich kan trefcken, maar alleen bepaalde belangen, hem uitdruk- kelijk ter verzorging toegewezen, bescherming tegen de zee, waterlossing, zorg voor wegen enz. Maar dat zijn dan toch ook belangen waarbij alien op dat gebied betrokken zijn, evenals geldt voor de gemeentetaak. Mij dunkt nu ware het al lang reeds mooi genoeg, indien de bezitters middels hun stemrecht in gelijke mate daarop invloed kunnen uitoefe- ■ea, terwijl de niet-bezitters die todh ook angst e* schrik om het hart slaat bijv. bij1 eveistrooming of gevaar voor dijksdoorbraak van elke medezegenschap volledig zijn uitge- bloten. Om nu nog verder te gaan en bij de aanstaande herziening de mogelijkheid open te houdea dat ook voortaan het grootbezit nog meer sftemme* uithrengt dan het kleinbe- dt is toch wel wat al te erg. Trouwens, ik heb het al meer gezegddie el heeft moge oogenschijnlijk bij water- hapazakea grooter belang hebben, voor den h aWtr van mm. klein stub houwgrond of van oen hulsje is bet veel erger daarew* gnoo- 1c schaae wordt toegebracht door te hoogen of te lagen wateretand of door overstroo- ming. Men zal toch immera ook in hot be- stuur van staat, provincie en gemeente niet meer willen beweren, dat hij, die de meeste goederen bezit of het grootste bedrag aan be- lastingen betaalt meer stemmen moet heb ben dan die ander, minder met aardsche goe deren gezegend en die veel meer moet ploete- ren voor zijn dagelijksch brood Er is meit betrekking tot het stemrecht hog iets anders. Er zijn verscheidene waterschap- j)en waar men zelfs tot 2 of 3 Heetaren grond moet bezitten alvorena 4en atem te mogen uit- orengen. De kleintjes tellen daar in het geheel niet mede. In dien toestand komt gelukkig de laatste jaren verandering. Beemster, Purmer, de Zeevang en verscheidene andere water schappen zagen het vereischte grondbezit tot 1 Hectare verlaagd, veelal op aandrang van de kleingrondbezitters en gelukkig mag er aan toegevoegd worden met medewerking van "let bestuur. In de statenvergadering gaan clergelijke voorstellen er steeds grif door. Zoo is het ook gesteld ten aanzien van het recht om verkzoen te worden tot bestuurslid. Men moet alweder een zeker getal bunders grond bezitten om hiervoor capabd te wor den geacht. Dat beliep menigmaal 6, 7, 8 bunders en nog treft men dien toestand me nigmaal aan. Maar ook hierin komt geluk kig geleidelijk verandering. En ook hierbij ziet men het mag met voldoening worden getuigd niet alleen aandrang van het Ideinbezit, maar medewerking ook van bestu- ren. Dat het zoo moge doorgaan en die mede- •verking zich ook uitstrekke tot de invoering van het voor alien gelijke stemrecht. Purmerend. D. KOOIMAN. Stadsnieuw8 DE BIEOHT. Oisteravond sprak in de Roomsohe kerk, aan de Laat, de Dominicaner Pater C. van Kalmthout uit Zwolle over het onderwerp: Ibe Biecht, Spr. ving aan, met de mededeeling, dat er Woensdag 16 Nov. weer een conferentie zail zijn over Rome en de Bijbel, welke conferen ce geleid zal worden door Pater L. Verwilet. Spr. raadde, evenals de vorige maal, zijn hoorders aan om zich over deze en andere l.westies, de Roomsche kerk betreffende, bro chures aan te schaffen, en, deelde voorte me de dat hij naar aanleiding van zijn conferen ce over de onfeilbaarheid van den Paus een brief had ontvangen. dien hij, om eerl'ijk te zijn, geheel zou vooriezen. Men kan dan zelf oordeelen, of de vraag, die hij daaraan zou vastknoopen, werkelijk eerlijk bedoeld was. 'De brief hiidde: „In verband met de door u uitgesproken rede over de onfeilbaarheid van aen Paus, lijldt het ondergeteekende toe, dat het in deze rede genoemde bewijsmate- riaal voor Protestanten te weinig beteekenis kan opleveren, voomiamelijk, omdat de P'aus ioch maar bij meerderheid, dus niet met de algemeene stemmem tot die waardigheid ge- kozen wordt. Er moet dus altijd. zooals bij iedere andere stemming, een deel en wel de minderheid zijn, die hun zin op een andere persoonlijkheid gevormd heeft, maar waar- van de meerderheid vermoedde, dat hij niet de juiste pensoon zal of kan wezen. Voor de iieraadslagingen, de stemming voorafgaande, zijn er dus meerdere wezens, waarvan ge- dacht wordt, dat hun eenzelfde waardigheid moet worden toegekend. Nu lijkt het mij toe, dat, waar hier natuurlijk beslissen de hoog- geachte geestelijken, die zelf voor de functie in aanmerking kunnen komen de feilbaarheid aanwezig kan zijn. Dat die dadelijk ophoudt bij den benoemde met het aanvaarden van de waardigheid, is voor den Protestant niet aan te nemen. Immers verandert er niets aan het wezen van den mensdh v6or of bij het worden van bedoelden hoogepriester. Natuurlijk ge- looven wiji wel, dat de aangewezen Paus met de beste, heilige bedoelingen zijn benoeming aanvaardt. Dit is voor ons echter geen, on feilbaarheid, maar hoogstens goede trouw. Mijn bedoeling komt hier op neer: Petrus aangewezen als eerste opvolger van Christus, is nog iets anders dan een vergadering van menschen uit onzeni tijd, die een keuze doen." Dit is die eerste vraag. Ik heb de vraag al- dus begrepeni: De inzender bedoelt, dat de eerste Paus, St. Petrus onfeilbaar was, is te begrijpen, want die heeft Christusu zelf aan gewezen; maar de andere zijn gekozen, dus aangewezen door 2/3 van de stemming der kardinalen, dus niet door Christus. En van- waar halen, nu die andere Pausen hun on feilbaarheid?" Ik rneen hierop te moeteni antwoorden, door u letterlijik nog eens te herhalen, hetgeen ik gezegd heb, bij, de keuze van den Paus. Ik heb letterlijk dit gezegd: 2/3 der stemmen beslissen de keuze. Als deze keuze geschied is, wordt den nieuwgekozene gevraagd, of hij de benoeming aanvaard t en neemt hij1 die aan, dan ontvangt hij onmiddellijk van de hoogste macht de waardigheid, zonder eendge tus- schenkomst of goedkeuring van bissdhoppen of kardinalen. De onfeilbaarheid is een ge- volg van de macht en de waardigheid van den Paus, die hit niet van, de kardinalen ont vangt. Was dit het geval, dan waren zij oor- zaak van de onfeilbaarheid en in dat geval had de inzender volkomen gelijk. Maar de macht en de waardigheid van den Paus komen niet van de kardinalen deze wijzen en- l:el en alleen den persoon aan, maar de macht tn de waardigheid van den Paus komen enkel en alleen van God. En dat God iemand on feilbaarheid kan gever, heb ik u de vorige maal bewezen. Er staat in dienzelfden brief een vraag, die daarbiji aansluit: „Immers, er verandert toch inderdaad niets in het wezen van den mensch v6or en bij 'het worden van bedoelden hooggepries- ter." De inzender wil zeggen: „Vroeger was de gekozene een eenvoudig mensch, na de keuze is hij dat ook. Waarom is hij1 dan na de keuze onfeilbaar? Wat is er in hem veranderd?" Er is in den1 Paus eigenlijk niets veran derd. Alleen krachtens zijn Pauselijke waar digheid en macht, als plaatsvervanger van Jezus Christus steunt hij op de belofte van God en heeft de Paus a. th. w. het recht, te zeggen tot God: „Gij zutt mij steunen, zoo dikwijls ik geloofswaarheden verkondig aan de geheele wereld. God, Giji hebt mij beloofd, dat Gij met mij zult zijn tot aan het einde der eeuwen, dus'reken ik ook vast op U, iedere maal, wanneer ik voor de kerk en de geloovi- gen geloofswaarheden verkondig, dat Gij mij flteana unit «t Uw almrekt m alwetwd- lieid." En dat 1® het eenige wat la den. Pau® ver anderd is. V66r hij Paus was, kon hij niet steunen' op de belofte van Christus, want die was niet gedaan aan iemand, die geen Paus was, maar eenmaal gekozen, kan hij wel steunen op de gelofte van Jezus Christus en kon hij van Goa eiechen, dat Hiji hem iederem keer bijstaat met voorlichCng van den Heili- gen Geest, opdat hij1 bij het openbaren van geloofswaarheden, nooit d« minste dwaling verkondigen kan. De fout zit hierin, dat de kardinalen1 enkel en alleen den persoon aanwijzen, maar niet aan den' persoon de macht geven. Deden zij dit, dan waren de geopperde moeilijkheden van den schrijver juist. M,aar nu zij slechts den persoon aanwijzen en God de macht geeft en de onfeilbaarheid, is dit niet juist. ]3e schrijver zegt verder in zijn brief: „Daar- cnboven is mij uit uw toeliehting niet duide- lijk, waarom de kerk onmogelijk dwalen kan." U weet. dat was een der grondstellingeni, waarop ik wees, waarom de Paus onfeilbaar was. Ik zeide: De kerk kan niet dwalen, zij moet Petrus gehoorzamen, dus ook Petrus lean niet dwalen. De schrijver gaat in zijn brief aldus ver der voort: „Dat bij de minste fout de duivel of een der gelijke minderwaardige geest uiter- 'ij'ke teekenen van zijn zegevieren zou laten blijken, lijkt mij een gewaagde vcronderstel- ling. De overmacht van den duivel zou dan in de veelvuldige kerkgenootschappen1 stcrk op den voorgrond moeten treden. Elk toch meent, dat er zegen zal uitgaan van zijn 1 werk. Mocht het zijn, dat juist de on-tzettende versc'heidenheid van Protestantsche kerken ran des duivels overheersching getuigt, dan is er toch ook een dwaling geweast in de Ka- iholieke kerk en wel, tijdens het optredeni ran de hervorming." Spr. las den brief zonder de bedoehng, iemand' te stooten. De inzender bedoelt dus, dat God de Roomsche Kerk niet in groote dwalingen kan laten vervallen, maar er zijn ook kleine dwalingen en die komen er niet zoo nauw op aan, want als om een kleine dwaling de duivel een triumfkreet zou kun nen slaken, wat zou hij dan niet moeten uichen bij de verseheidenheid van Protest I ante kerkgenootschappen. U begrijpt, dat het antwoord op deze vraag zeer belangrijk is. Een kleine onwaarheidl of <ren groote blijft een leugen. Als de kerk ons een waarheid voorstelt, en de Paus ons Zijn waarheid verklaart, dan doet Hij dat, omdat het is een geopenbaarde waarheid' van Jezu* Christus, een waarheid, geopenbaard door God. De Paus zegt alleen: Gij; moet geloo ven, wat God heeft geopenbaard, dat b.v. Maria de Moeder Gods is, dat er zeven sa- cramenten zijn; dus de Paus verkondigt de waarheid, in zooverre die door God geopen baard is. Wanneer men kan zeggen, dat de Paus een dwaling kan verkctidigen, dan zegt men ook, dat God een kleine dwaling kan openbaren. bit is hetzelfde, alsof de Paus zou zeggen: God liegt. Gij zult mij zelf toegeven, dat dit onmoge- i T.ijk is. Als God iets openbaart, klein of groot, dan moet het waar zijn in de kleinste bizon- derheden. Wij kunnen ona te goeder trouw zeer goed vergissen en vergissen on® zelfs meermalen. Maar God, die de eeuwige waarheden openbaart, mag zich In niet* ver gissen, want dan zou Hij te kort doen aan Zijn oneindige Waarachtigheid. En wanneer de Paus ons een dwaling kon voorstellen, al* door God' geopenbaard, al ware die nog zoo klein, dan zou de Paus eenvoudig zeggen: God liegt, openbaart ons een leugen en deze conclusie zou u noch ik kunnen aanncmen. En wat de inzender verder zegt, dat er in de Roomsche Kerk een dwaling is geweest en wel tijdens het optreden van de hervorming. Indien de inzender bedoelt met „dwaling",: misbruiken en misstanden, dan gcef ik dat zeer gaame toe. Misbruiken en mistoestanden zijn er ge weest van den beginne af tot nu toe, nu eens grooter. dan weer kleiner en zij zullen er blijy- ven tot het einde der tijden. Denkt maar eens aan Judas, en de verschillende verhalen der Apostelen. In de eerste eeuw van de Christe- iijke Kerk waren er menschen, die in de kerk mistoestanden deden insl'uipen. De meeste brieven van St. Paulus ontstonden enkel om- dat in de een of andere kerk, door hem ge- sticht, misbruiken waren ontstaan. Denkt maar aan de Corinthiers en den brief aan de Galathen, door iedereen aangenomen als door God gemspireerd. Deze brieven ontstonden, omdat Paulus hoorde, dat de door hem ge- ntichte gemeenten na zijn vertrek lang niet eefden volgens de leer, die hij hun had ver- kondigd. Maar mocht de inzender bedoelen, dat er tijdens de hervorming in de Roomsche kerk een dwaling geweest is, dan moet ik die be- schuldiging zeer beslist afwijzen. Het lijkt misschien zeer eigendunkelijk en trotsch, maar ik tart iedereen, te bewijzen, dat gedu- rende de 2000 jaar, dat de Roomsche Kerk bestaat, er een geloofswaarheid als dwaling, door den Paus verkondigd is. Ik weet niet, of ik met mijn antwoorden op de vragen volledig ben geweest, maar dat is in de eerste plaats mijn bedoeling niet ge weest. Ik zou gaame hebben, dat gij bevre- digd waart, maar in de eerste plaats hoop ik, dat gij hieruit zult merken, dat wij eerlijk en trouw willen zijn en niets willen, achter- houden en iedere moeilijkheid eerlijk en zon der verdraaiihg aan u willen voorstellen en eerlijk willen trachten op te lossen. Geachte vergadering, daar is geen strenger itral voor de zonde dsn de zekerheid, onge- neeslijk te zijn. De zekerheid, ongenoeslijk te wezen, het gevoel van onmacht om uit een doodzonde op te staan, maakt iederen zondaar gelijk aan den armen zieke, die wel weet, dat zijn kwaal verergeren, maar ook weet, dat hij nooit genezen zal, daar de eene wond op de andere volgt. Misschien blijft het bij; de eene, maar zeker is het, dat het lichaam langzaam verzwakt, het hart sneller gaat kloppen en de zieke sterven zal. Zoo is het gesteld met den zondaar, die uit arme zwakheid een doodzonde beging en geen reddende hand werd uitgestoken om hem uit zijn val te doen opstaan. Al dadelijk weten. wij, giji en ik, die nog ge- looven aan een ontfermende barmhartigheid van God, dat het zoo erg met ons menschen niet^ gesteld is Wij, die gelooven, dat Jezus Christus neerkwam, om zondaren te redden, wij, die het Zijn roeping noemen, zemdaren te eoekm, vr% wetee, dart boo urg wt menschen, niet i* gesteld. Wij kenneo, de vreugde van Jezus Christus, gelijk aan de vreugde van de vro,uw( die 6en drachma ver- ioren had, en het geheele huis uitveegde, om die £ene drachme te vinden en toen ze hem gevonden had, alle buren bijeen riep en vroeg zich te verheugen met haar, want de drach me, die ze verloren had, had ze weergevon- den. Wij kennen Jezus al* den Herder, die het verloren schaap gaat zoeken in de woes- 'ijn en met dit verloren schaap op de schou- ders terugkeert. Het is Zijn stem, die men lioort, ver achter de woestijn, die roept: ,,Ver- reug u met mij, het schaap, dat Yerlorea was, heb ik terug gevonden". Wij weten, dat er vergeving yan zonden Maar hoevelen beantwoorden deze vraag verschillend. De Roomsche Kerk heeft op d'eze vraag een eigen antwoord. Dat antwoord wordt voor ons afgebceld in de parabel van Den verlo ren Zoon, de zoon, die, ontevreden, het ou- derlijk huis was ontloopen, berouwvol1 terug,- keerde en tot zijn vader zeide: „Ik heb ge- .zondigd tegen den hemel en tegen u; ik ben niet waardig, uw zoon te heeten", m*ar door zijn vader omhelsd werd. Ziedaar de hand van Gods barmhartig heid, waardoor iedere gevalkn zondaar weer worat opgeheven, iedere zieke weer genezen en iedere zwakke weer sterk wordt gemaakt, de berouwvolte belijdenis van den zondaar .van den vader, die gegriefd was. De Vader verheugde zich.1: „Verheug u met mijde zoon, die verloren is, is weergeko- men. Hij was dood en is weer levend1". Ten hoogste verwonderd1 ziet gij mij' aan en vraagt mij: „Is dat nu het bizondere, waarmee de Roomsche Kerk de zonden ver- geeft? Dat leert iedere kerk ook en zegt mijn eigen natuur mij ook van Gods; barmhartig heid. Wie met vertrouwen gaat tot God., mag zeker op vergiffenis rekenen. Zoo doen een vader en moeder ook met hun eigen kinderen en God is toch onze Vader. Zeker, wie moe- dig gaat tot God, kan vergeving bekomen; dat zijn wij alien eens. Maar de Roomsche Kerk voegt er iets aan toe en zegt, dat God iliet alleen zelf die belijdende en berouw- volle zondaren aanneemt, maar ook anderen n zijn plaat* stelde, om bekenteniwen aan tc nemen. God stelde zelf plaatsvervanger® aan, die in zijn naam de zondaren zouden 'hooren, die een vader, een geneesheer, een leeraar zouden zijn voor ieder kind, dat zijn vader heeft ge griefd, iederen zwakke zouden steunen, iede ren zieke zouden genezen en iederen blinde zouden geleiden. De Roomsche kerk leert, dat God plaatsvervangers in Zijn naam heeft aangesteld, die in Zijn naam zonden kunnen vergeven. Dat is het sacrament der kerk, dat de eene mensch den andere zijn zonden ver- geeft. Maar die mensch doet het niet in zijn eigen naam, maar uit kracht van Hem, Die relf gezegd heeft en getoond heeft, de madht om de zondaren te vergeven, Die sprak tot den 1 amine: ,,Ga heen; neem uw bed op en ga naar uw huis". De plaats, waar de zonden vergeven wor den, heet de stoel der boetvaardigheid of biechtstoel. Gij kunt in deze kerk vijf biecht- stoelen vinden langs den muur, waarin drie deuren zijn. Door de middelste deur gaat de priester, de twee andere leiden tot de plants van de boeteling. Als de priester de biecht gaat hooren, kleedt hij zich met een paarse atola; een stola is het teeken van de priester- lijke waardigheid en paars is de kerkelij'ke kleur van berouw en boete. Zoodra de boete ling de stoel binnenkomt, vraagt hij' den biechtvader den zegen, om zijn zonden op- recht te belijden en daama zegt hij1 deze woorden: „Ik belijd voor Gods almadht en voor U, rader, dat ik zwaar gezondigd heb, door mijn schuld, door mijn allerhoogste schuld. Mijn laatete biecht is geweest, 14 da gen, een maand, een half jaar, naar gelang van den tijd, die er verstreken is." En dan be- gint hij te biechten. Wat moet hij' dan biech- ten Alle doodzonden, die na het doopsel be- dreven zijn en nog niet rechtstreeks in een geldige biecht zijn vergeven. Doodzonden staan in onze kerk tegenover dagelijksche zon den. Doodzonden zijn zware zonden, die de vriendschap met God geheel en al verbreken. Dagelijksche zonden zijn zonden, die de vriendschap met God niet verbreken, maar slechts verminderen, zooals kleine ongehoor- raamheden bij kinderen, kleine driftigheden, oneerbiedigheden in het gebed; deze verbre ken de vriendschap met God niet, maar ver minderen die slechts. Zij kunnen gebiecht wor den, maar behoeven niet gebiecht te worden. iDe doodzonden, die de vriendschap met God geheel en al verbreken, moeten ten voile gebiecht worden. En men kan niet volstaan met te zeggen ,,Ik heb zwaar gezondigd!," maar de biechteling moet zeggen, welke dood zonde hij bedreven heeftof het een doodzon de is van onrechtvaardigheid, kwaad spreken, Godslastering, heiligschennis. Hij kan niet volstaan met te zeggen, dat hij zware zonde gedaan heeft tegen het tweede, vierde of zes- de gebod, maar moet juist aangeven, welk soort van zonde hij1 gedaan heeft. Een zware verplichting zult gij; zeggen,, maar toch eene, die steunt op de Heilige Schrift. God heeft ('en priester niet aangesteld om eenvoudig inaar te vergeven iedereen, die komt, maar God heeft hem aangesteld tot rechter en dat blijkt duidelijk uit de woorden van de Heilige Schrift: „Wier zonden Gij zult vergeven, die zijn vergeven, maar die Gij zult houden, zijn gehouden." De priester moet zelf oordeelen, welke zonden vergeven moeten worden en wel- I:e gehouden moeten worden. Hij is dus beoor- deelaar, rechter. En welke rechter kan oordee len, als hij slechts weet, dat er misdaan is, inaar niet weet, wat. Hij moet dus duidelijk de soort zonde weten, het aantal en de om- standigheden. En dan pas kan zijn oordeel billijk en zuiver zijn. Geheel anders, zult gij' mij1 toegeven, zal de priester oordeelen over een persoon, die slechts een enkele zonde uit yerkeerde*zwakheid heeft gedaan of die jaren- lang telkens zonder gewetenswroeging in de- zelfde zonde vervallen is. Geheel anders zal hij oordeelen over een zonde van heiligschen nis dan over een zonde van onrechtvaardig heid, want in het laatste geval moet hij den boeteling opleggen, 't gestolene terug te ge ven. God heeft den priester niet aangesteld, te vergeven, zonder meer, maar hem aange steld tot rechter en daarom moet de boeteling de zonde, het getal en de omstandigheden nauwkeurig mededaalen, wil het oordeel van den priester WlUfk en entror zijn. Waarover moet de priester da* nog i* het bizonder oordeelen? Hij moet oordeelen over de inwendige gesteldheid van den boeteling: hij moet oordeelen over zijn berouw en of cut* een natuurlijk berouw is. Men kan berouw hebben itvwp te* zontf*, b.v, van onrechtvaardigheid, omdat men daar- door in de gevangenis is gekomenof omdat het gestolene niet gebaat heeft. Maar die re- denen zijn geen redenen, die geldig zijn voor de Roomsche biecht. 'Het berouw voor de Roomsche biecht moet voortkomen uit hooge, edele, bovennatuurlijke motieven of beweeg- redenen. De biediteling kan berouw hebben, omdat hij God beleedigd heeft, die zoo goed voor Item was en du® ondankbaar was tegen God® liefde. Omdat hij Hem beleedigd heeft, di® voor hem een klein kind werd, ®ea moeilijh !even geleid heeft een zwaar lijdea geledea «n een bittere dood gestorven i®. Hij kan berouw hebben, omdat hij den ft*- mel verloren heeft en de eeuwige gelukzalig- heid niet verdient en God niet meer zirn zal, gelijk andere zaligen Hem zien, omdat hij dfc hel verdiend heeft, en om e6n enkele zondige zwakheid verdiend heeft gestraft te worden door het vuur van de hel. Wanneer het berouw zoo is, dan is het mo- gelijk, dat hij vergeving kan krijgen, dan is net voldoende geldig voor de Roomsche biecht en kan de priester hem waardig oordeelen voor het ontvangen der kwijtschelding, want dan is er een volmaakt motief van berouw. Dan volgt nog dit, dat men berouw moet hebben over alle zonden of over geen enkele. Men moet berouw hebben om algemeene mo tieven, maar ook over alle doodzonden, want hier vooral geldt het woord van Jezus Chris tus: „Gij kunt geen twee heeren dienen, den duivel era God." Bovendien moet men niet enkel uitwendlg de doodzonde belijden, maar ook Inweradig. En hiermede ziet gij, hoe de biecht vijandig L aan alle pharizeeisme en schijnheilgheid, juist omdat geeischt wordt, berouw over zondeda- den, maar ook over zondeverlangen. E>aar- door kan niemand tot on® komen, di® uitwen- dig de zonde bel'ijdt, maar inwendig't voor- nemen heeft, die weer te gaan bedrijven. Nie mand kan geldig het heilig sacrament van do biecht ontvangen, die uitwendig zonde be- lijdt maar denkt: ,,Zoo *poedig ik in d* g9- legenheid ben, bedrijf ik die weer." Iemand, die aldu® tot den prie®ter komt, be- lijdf wel zijne zonden, maar ontvangt gee* sacrament. Heeft hij die ontvangen, dan. is da absolutie, is de kwijtschelding ongeldig ea is de boeteling daarenboven belast met de gru- welijke zonde van heiligschennis. Het juiste motief van het berouw vordert, dat de zondaar inwendig het vaste voomemen heeft, zijn le- ven te gaan beteren en niet meer te gaan zou- digen. Als de 'biechteling zoo is gestemd, dan oor- deelt de priester hem waardig, de abaolutia of de vergiffenis der zonden te erlangen ea zegt de priester deze woorden in het Lafijn: „Onze Heer Jezus Christus vergeve u uwe zonden en op het gezag van Hem, wiena waardigheid ik bekleed, ontsla ik u van alia zonden, opdat gij ontslagen zijt hier en roar den rechterstoel ran onze* Heer Jezu® Chrfc- tus. Amen." De priester zegt niet, dtt hi] kwijt ®cheLd,f uit eigen naam, men»chelijke macht, auiort- teit, maar „op het gezag ran He®*, wiena waardigheid ia bekleed, onaln ik a *U« .tonden". Wij ont*l*an alleen uit macht Van Hem al leen, id'e de macht heeft gekregen zonde* te vergeven en die macht uit zichzelf heeft e* dat God die macht aan de priester* geschon- ken heeft, blijkt duidelijk uit de Heilige •Schrift: 20»te Hoofdstuk ram Johaame® 10, 24ste vers. Jezus kwam tot de «postelen e* ®prtk: ..Vrede zij ulieden" e* na ee*ige* tijd: „ge- ijk mij de Vader gezonde* heeft zendl ik u", en toen blies hij over hen en ging voort: ..Ontvang dien Heiligen Geeat, wier zonden gij zult vergeven die zijn zij vergeve*, maar wier zonde gij zult houden die zijn ze ge houden". Wat beteekenen deze woorden anders da* dat Christus aan zijn dienaren. zijn aposte len. de volstrekte volmacht gaf uit zijn naam zonden te vergeven. Christus zegt niet: „ik verged en gij kunt verklaren, dat de zonden vergeven worden", maar: „gij zult d« zoodea vergeven en houden." Dat is de letterlijke beteekenis der woor den en op grond daarvan leert de Roomsche Kerk, dat de priester zelf in naam van God de zonden vergeeft. Het is zeker, ik geef dit toe, een harde leer, die wij; dikwijl® in de* biecht aan u voorstellen. Het lijkt u zeer moeilijk berouw te hebben met zul'ke hooge bovennatuurlijke beweegre- denen en die verklaring en bekenterais der zonden zoo miniem en klein mogelijk lijkt ui bijna een onmogelijkheid en toch ziet gij, dat vele leden van de Roomsche Kerk zich daar aan onderwerpen, niet alleen onderwerpea, maar zelfs gaame gaan biechten en vele vaa hen tien-, twintig-, vijftig maal per jaar ku* biecht gaan spreken. Vacwaar dat verlangen naar den biecht bij de Roomschen? Het antwoord- ia duidelijk: „Otn de groo- te genadegave, die volgena onze leer het Hei lige Sacrament der biecht ons geeft". Dat Sacrament des biechts vergeeft on* Vol gens het woord van de Heilige Schrift tile zonden. Zonden, rooder als seharlaken, zul len weer worden witter *1® sneeuw. De vrede met God is het geheim, dat ligt op het gelaat van den zondaar al* hij ae b-echtstoel verlaat. De vrede met Gad1, waar door hij de wereld anders ziet en deze met :iieuwen moed betreedt. De vrede met God1 1* de rede waarom de verstokte oude zondaar tranen van geluk laat vloeien over zijn geiaat, omdat zij vriend- .•sehap met God' weer was hersteld, is de re- den, waarom de angstig bezorgde ziekte, na het ontvangen van het Heilig Sacrament, rich rastig overgeeft aan Gods heiligen wil en de dood ingaat. Die zekerheid geeft volgens on ze leer het Heilige Sacrament. Tk geef toe, God had vergiffenis van zonden kunnen ge- ven, zonder het Sacdamemt en dit kunnen doen besluiten d« stoel der boetvaardigheid. Maar Hij gaf in het Sacrament ieta stoffelijka, aan den biechteling een houvast, waardoor hij weet. in genade aangenomen te zijn. Ons menschelijk gewete* ia n*e Bwafe «H brooa, me eebetreuu4>aav ia bat raridam

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1921 | | pagina 9