■■■PH Ma van den B 1 en toch weet ik, dat men yank gezegd heeft en nog zegt, dat wij Katholieken voor onze Mariavereering niet genocg of h«- lemaal geen gronden en bewijzen vinden in den Bijbel. Nog sfcrker zegt men: „ln den Bijbel -vindt men zelfs in de gedragin^on en in de woorden van Christus iets, wat mgaat tegen uw Kath. Mariavereering. Chriatus-zelf heeft Maria niet zoo hoog gesteld als gij. Hij heeft zelfs Maria bij sommige gelegenheden in zekeren zin op den achtergrond gesttld, schij-nbaar zelfs koel behandeld." T eg op, dat de Vier I elegenheid heeft ii i De voorzitter wees er nei Noorder Kogge nog de gelegenheid heeft ia de paralelconimissie met haar bezwarea te komen. Spr. wilde de provincie te kennea ge- ven dat de vereeniging zich in groote trek- ken met het plan vereenigt. De provincie wenscht te weten wat Hollands Noorder- kwartier wil. Prof. Visser wilde als er geen bezwaren waren de verschijning van het rapport af- wachten. Spr. zou, hoewel hij groot voorstan- der was van een goede kanalisatie in West- Friesland, zoo bianco stemmen. Men kon zich zoo over het plan niet uitspreken. De heer Oly wilde gen uitspraak in begin- sel. De voorzitter zeide dat een uitspraak over richting, breedte en lengte gevraagd werd. Het duurt reeds een jaar, dat de commissie er aan werkt. De heer Breebaart, Winkel, wilde wel een uitspraak dat een bevanng met grootere tonnenmaat gewenscht wordt. Om nu reeds uit te spreken, dat deze rich- ting gewenscht wordt gevonden, vond spr. met het oog op de Vier Noorder Kogge ge- waagd. De heer Wijdenes Spaans stelde voor om uit te maken zich nu of na de verschijning voor het rapport uit te spreken. de dit mogelijk was. De Voorzitter vroeg den heer Ringers of door den gees! floete aangegrepen «n werd het geheim van Maria aan Elisabeth geopen- baard en sp-rak zij„Vanwaar gebeurt het m-ensch is een mart-elaar, Viens marteling mij, dat de Moeder des Heeren tot mi} komt hierin bestaa-t, dat hij leven meet, waar een- zaamheid en koude is. Wa-nn-eer ik mij het Kath. gel oof denk in een beeld eni voorstel als een bouwwerk, dan zie i'k, dat voor mijn geest als een heerlijke, grootsche, gotische kathedraal met sla-nke oprijzende pi-laren en van den menseh, oolt van den godsdiemtigen- mensch meet voedsel hebben, want wee diem menseh, wiens hart honger ldjdt. Zoo'n wertt met eer overladen en de wonderen Gods war fin gestreoid ever haar weg als ro- zen, Wdj tezeri in den Bijbel1, hoc op de Hank Gezegend zijt Gij onder de vrouwen en geze- van haar stem1 Johannes werd gezuiverd in 1 gend is de vruch-t van uw schoot." En toen dlen schoot van zijni moeder. En. toch in Ma- De heer Ringers betoogde dat het rapport is ontstaan met voortdurend contact met de provincial commissie. Zoolang er echter ge- zonde redeneeringen zijn is verandering mo gelijk. Wie gebrand is op de spoedige tot standkoming, moet echter geen langeren weg willen. De voorzitter constateerde, dat men hier nu de last ondervind vim het wegblijven van de Vier Noorder Kogge. Spr. zou nu verkla- ren, dat hij de vereeniging niet geheel achter zich had. De heer Commandeur bleef het betreuren dat de Vier Noorder Kogge buitengesloten bleef. De heer Ringers kwam daartegen op. Nu wordt slechts een ander deel van de Vier Noorder Kogge gekozen. Applaus. De voorzitter stelde voor te besluiten wan- neer het rapport geheel klaar was, het nader te bestudeeren. De heer Jan Blauwboer oordeelde dat tijd geld was. Verbetering van de waterwegen was noodig en spr. wilde door stemming uit- maken of men al of niet het rapport be- schreef. De heer Breebaart, Winkel, drong er op aan niet overhaast te handelen. Men kan nog wel 3 maanden wachten. Besloten werd het rapport nader aan de goedkeuriug van de vergadering te onder- werpen. L)e voorzitter zegde den heer Ringers dank voor zijn inleiding. Medegedeeld werd dat de heer K. Kuiper te Oostwoud tot voorzitter was gekozen. De heer C. Nobel rapporteerde naar de verlaging van den waterstand bij grasland. Dit rapport is reeds in het landbouwweek- blad verschenen. De heer D. de Boer stelde voor om de vraag of vertegenwoordiging voor den landbouw in de Tweede Kamer gewenscht is, aan te hou- den. De heer Olij: U trekt aan de brock. Gelach. De heer D. de Boer wensch te dit niet op zidh te laiten. Spreker had den tijd en decide mede dat van het Drenit- sche Landbouwcomi'te een achrijven was ingekomen, waarin te kemnem werd ge- geven, dat het gewenscht was in het larid- bouwbelang te streven naar betere vertegen woordiging in de Tweede Kamer voor den landbouw. Aan landbouwdeskundigei moeten goede plaatsen op de lijsten worden ingeruimd. Het comite wil alle politieke partijen daartoe uit- noodigen. De heer Stapel oordeelde het voorstel te belangrijk om in een half uurtje te behande- len. Spr. bepleitte aanhouding tot eem vol- gende vergadering. Besloten werd dit onderwerp in een. buiten- gewone vergadering te behand'elen. De heer P. Jz. Eriks rapporteerde nog over de cursus voor goed meiken. Het rapport van den heer C. Nobel over de jachtwet werd eveneens aangehouden. De heer P. Stapel richtte woorden van dank tot den scheidenden voorzitter en uitte den wensch, dat hij wanneer hij weer geko zen mocht worden, zich weer bereid zou ver- klaren een benoeming aan te nemen. een heerliitken tor-en., die naar den hem-el wijst. En voora'l zie ik die gebrande, geschilderde na-men, in die kathedraal, waar doorheen. het zonlicht binn-en val-t in waaiervormi-ge bun- dels, het beerlij-k war roe zonlicht, dat alles kleur geeft en alles zet in een blijden en soe- pelen toon. V-anwaar nu -die warmte, die zon- ni-gheid, die inni.gheid Die heeft vele oorzaken maar een, van die oorz-a'ken is deze, dlat wij in ons geloofslevem in dat groote huisigezin van de leerlingen van Christus een haard van wanmte, een bron van warmte bezitten, een moeder -en die moe der is Miaria, de moeder van Jezus, den mensch geworden God. Gch, wij alien, wie wij ook zijn, wanneer wij slechts een menschemhart in onze borst -hdbben, kloppen, gevoel'en, wat het woord: Moeder, zeggen wil. Ons mencshtnhart, dat vraagt en dorst naar warmte, naar zonnig- h-eid, gevoelt, dat in het gesdhapenc om ons heen, de Moeder der verpersoonlijking is der liefde. Alles in en aan een- Moeder spreekt ons van liefde; de gl-a-ns van haar oog, de kl-ank van haar stem, de afspi-egding op haar gelaat, een bios, haar b-leekneid, de rimpels, een groef, -haar hart, vooral het -hart, waar- a-an zij het voorwerp van haar ui'tbarstende liefde heeft gedru-kt, alles in en aan een Moe der spreekt ons van liefde, die zich geeft, die zich opoffert. De Moeder is voor ons men- scbengeslacht de bron van warmte. Is de Va- d-er het hoofd van het gezin, de Moeder is het hart er van. Wat 'kan het bij ons men- schen in een igezin koud worden, wanneer de Moeder daa-r niet m-eer is, wanneer de Vader alileen overblijft met die arme moederlooze kleinen, die haar liefde hem schonk. O, dan vriezen in figuurlijken- zin de bloemen op het v-enster. -De Vader kan zorgen voor het ge zin, maar zorgen is geen moeder liefde. Een vreemde vrouw kan komen om de kinderen te verzorgen, maar haar t-rouw is geen moeder- liefde. Die honger naar moederliefde -kan al- lioen gestild worden door de gediachte aan Moeder, die daar bovem is bij God en door het gebed met gevouwen handj-es -op Moeders grab Dat is etc M-oedier voor ons menschen. Weln-u, in ons Kath. geloofsleven bezitten wij een Moeder, eni dat is Maria, de Moeder van den mensch geworden God, van Jezus Chriistus. En nu weet ik wel, dat ons om onze groote, inni-ge warinte voor Maria vele ver- wijt-en worden gemaakt, dat men- ju-ist ons onze groote liefde, onze vereering voor Ma ria, voor die vodien werpt en spreekt van Maria-aanbidding, van Mariavergoding en zegt, dat wij daardoor te kort doen aan de vereering van Chnstus, den eeni-gen bemid- delaar tusschen, God- en den1 mensch. Maar daarop antwoord ik met absolute overtuiging en met absolute waarheid, dat wij, Kathol-ie- ken, er niet aan denken, Maria te aanbidden of -te verafgoden. En ik antwoord daarbij., dat- onze liefde voor Maria ons niet aftrekt van Christus, maar dat die liefde voor Ma ria, -good geziern, ons nauwer brengt tot Christus, omdat w-ij Maria vereeren en lief hebben, en-k-el en alleen om die grootheid van Christus, omdat Maria door God is uitver- -koren te zijn de Moeder van Christus, naar zijn m-enscheiijke natuur, omdat Miaria ver- kozen is tot het Moederschap Gods in den striiki&tcn zin. Al de eer en al de liefde, die gebeurde iets wonderiijks. Daar stond zij-, de ria geen zwm van eigemwaaiL zelfverlief- j eenvo-udige, de tot nu toe ongekende maagd fin-g, hoogmoed, bij al die -heerlijke eerbetui- van Nazareth, maar nu door de iciwerking Gods, door de genad-e Gods verheven en zij hoorde, dat het geheim van haar hart ook aan Elizabeth bekend was en toen stortte zij al haar diank aan Fod en al haar liefde uit in onze liefde tot Maria en onze daarop geoouw- de vereering. Wij staan met die liefde en die vereering van Maria op den vasten bodem dat wonderlijke lied-, haar door den Geest Gods ingegeven en zij zei-de: „Mijne ziel maakt groot den Heere en mijn geest verheugt zich in God, den Redder; en zij zong dit, om dat God de nederighei-d- zijner dienstrnaagd heeft aangezien en groote dingen aan haar gedaan had en zij sprak uit een voorspelling, die verbijsterend zou zijn van zeliovers-chat- ting, wanneer het geen Gods woord was ge- weest, wanneer niet de Geest Gods haar dat woord had ingegeven; zij sprak daar het veelbeteekenende woord: „\Vant zie, van nu af zul-len alle geslachten mij zalig prijzen." Is dat geen verlievenheid. Leest het Woord van Maria in den Bij-bd. Zij toch 1-iet er on- middellij-k op volgen„Orndat Hij, die inach- tig is, groote dingen aan mij gedaan heeft Dat is de grondwet van onze liefde en onze vereering van Maria, omdat Hij-, die mach- tig is. God, groote dingen aan haar gedaan heeft/' haar verheven heeft tot het Moeder schap van Christus, God en haar daarvoor heeft waardig gemaakt. Men kan nu niet zeg gen, dat wij in de innige, warme Marialiefde en vereering, die leeft en bloeit in de Kath, Kerk geen grond vinden in de Bijbelteksten „Van nu af zulien -alle geslachten mij zalig spreken, mij eeren", dat is de grondwet voor Mafl Wij Zouden wij in den Bijbel niet genoeg en overvloedige gronden vinden voor onze Ma riavereering, onze Marialiefde? Wij vinden daarvan bewijzen in overvloed. Wij h-adden nicts meer in den Bijbel te zoeken om vasten grond onder onze voeten te hebben dan alleen dit, dat Maria gekozen werd -tot de Moeder des Heeren; want denkt u eens in, wat dat zeggen wil: „De M-oeder van den mensch geworden God." Bedenkt eens, welk een innige intimiteit dit meebrengt tusschen Christus en Maria. Ma ria heeft maandenlang den mensch-gewo-rden God, Christus, gevoeld als leven van haar le- ven. Zij heeft maandenlang den Chrisfii9 ge- voerd met het fijne van haar ei-gen»lichaams- kracht. Zij heeft het eerst den geboren Mes- sias, den mensch geworden God aan haar hart mogen d-nikken, Hem het eerst mogen voeden met haar eigen lichaamskracht. Zij heert het heerlijke genot gesmaakt, dat Christus, d'e mensch geworden God, zijn arm- pjes sloeg om hdar hals en haar het heerlijke woord van Moeder'' toefluisterde. Zou het denkbaar zijn, dat Christus zoo'n irrnige inti miteit zou willen hebben met een vrouw, die, ik zeg niet, een zondares was, maar die niet gingen, die haar gehracht werden. Ook op het woordi van Elisabeth: „Oij zijt gezegend onder alle vrouwen en wat em ovedkomt mij, dat de Moeder des Heeren tot mij komt?" antwoorddle zij: .Omdat God neeft neergezien op de nederighei-d van Zijn cuenstmaami. Wat leent on» de Bijbel. De n-ederigheid van Miaria sbaat heerlij-k in den Bijbel g-ebij- teld als in een rots. Z.oo ook de Hel-ieblanke kuischheid van Maria. Het licht van het Nieuwe Testament werpt in dozen reeds zijn licht bun dels over hot Ou'de Testament. Maria leefde onder het Oude Testament, toen volgens de Joodsdie opvattingen het een sch-ande was voor een vrouw om ikindierloo« te zijn en toch Hoef-ue zij. om zich meer aan God te kunen geven in vrijwillige maagddij-kheid. En volgens de O-ud-1 cstamentische wetten stond een vetloving gelijik -met een mf een verloving dezelrde reclrten wii' brenoen aan Maria om haar grootheid, de allerhoogste Sicmpel van heiligheid en laus. hem Krachtig a De voorzitter bracht dank voor betoonde waardeering en zegde zijne mede- bestuursleden dank voor de prettige samen- werking. Spr. sloot de vergadering met den wensch dat het Hollands Noorderkwartier goed mogc gaan. MARIAVEREERrNO. In de R. K. Kerk aan de Laat sprak gis- teravond de Dominicaner pater F. Otten uit ZwoKle over die Mariavereering. Spr. decide mede, dat uit den krin-g d'er toehoorders van deze confer eni ies sitemmen waren opgegaan om oo'k eens de meer fund-a.- menteele, de -grondwaarheden van het Kath. gel-oof te hooren uitoem zet-ten en- daarbij de gelegenhdd te gieven iets te zien van de Kath. liturgie, de Kath. godsd'ienstpl-echtigheden. De pastoor van deze kerk had daarom be sloten, om -na deze conference, die de laatste ■is van deze reeks, nog een. reeks van confe rences te doen geven over de m-eer funda- meniieele waarheden: „het bestaan van God; het wonder, enz." De reeks van- die conferences zull-en de volgende week Woensdag om half 9 aanvan- gen en- toegankeiijk zijn voor Katholieken en niet-Katholieken en, -gehouden worden onder een godsdienstoefening om eens iets te laten- zien van de warmte, die lichtglans van de Kath. liturtgische plediCghedeii. Het Kath. geloof heeft -iets, wat wij Kathot-ieken aan ons zelf beleven en wat d-e niet-Katholieken vaak aan o-ns opm-erken. Het heeft iet® inn-igs, iets warms, iets zonnigs, lets wat het hart van den mensch aan het zingeni brengt. Ook het verstand van den- mensch krijgt antwoord in het Kath. geloof, antwoord. op de alles be- iheerschende, geweldige levensvragen, die iedei' mensch beheersdien, ieder mencs'nen- veratand kwellen: „de vragen- vanwaar, waartoe en waarheen." Maar 'behalve dat geeft fact Kath. geloof *<j!c vsovai vafidsil aan het hart. En het hart komt dus, goed beschouwd om haar groot heid. die zij kreeg van God om Ch-ristus. N iet uit zichzelf was zij groot; uit zichzelf was zij mensch, gelijk wij,, zwak en- zon-dig, gelijk wij, maar groot was zij, grooter dan wij alien, menschen, grooter dan de engelen door aen overvloed van genade, die God stortte in haar ziel, omdat zij was en moest zijn d'e Moe der van Christus, den m-ensdh geworden God. Ik hoop voor u allem, dat Christus voor ons stoat, schitterend en heer.-ivk a-ls de zon- a-er gerechtigheid, gelijk de B-ijbel hem n-oemi. Maar dan s.aat daar naas-t hem Maria, als de liefelijke, zachte en zilverglanzende maan, die al haar licht en schoonheid krijgt van de zon. N-oemen wij Maria de geheimzui- nige roos, de roos van Amecina, dan is die roos gegroeid in de warmte en den gloed van den zon, die Christus is. Door d-us Maria te eeren, halen wij de eer van den Christus niet neer, maar wij vereeren juist Maria z6d -hoog omdat wij goed begrijpen, wat Christus is, Christus God, de mensch geworden God- en Maria, naar de menschelijke natuur van Christus, Zijn Moeder, dus in letterhj-ken zin de M-oeder van den mensch geworden God. Wij, Katholieken, staan met deze beschou- wing op ecu veiligen, vasten Bijbelbo-dem en hebben daarvoor hondeiden bewijzen. W ij steunen met beide voeten op den Bijbel, slaat den Bijbel open- en ziet in het eerst-e hoofd- stuk van Lucas die sublieme aankond-iging van onzen verlosser. Leest daar de boodschap des en-gels en hoe de engel door Go-d gezon- den werd tot de maagd, Van Nazareth, Ma ria, die verloofd was met Jozef; en hoe de engel daar tot haar kwam en- h-aar aankon- digde, dat zij door God was uitverkoren m te worden de Moeder van den mensch gewor den God. En leest daar, hoe Maria, beseffen- de haar kleinheid, haar nederigheid, haar niets zijn, en verwonderd door dat wondere woord van den engel, ontroerd werd. Leest daar, hce zij, gerust gesteld door den engel, sprak dat heerlijke woord, dat zo6 opkwam, diep uit haar nederig hart: „Zie de dienst- maagd des Heeren: mij geschiede naar Uw woord." En toen ging de hemel open in figuurlijken zin en daalde de Heilige Geest neder en ver- wekte in den maagdelijken schoot van Maria dat wonderlijke geheim, dat wij, kleine men schen, wel kurinen overwegen, maar niet kun- nen pogen met ons klein verstand te docy- gronden. Het woord was vleesch geworden. God, de tweede persoon van de Heilige Drie- vuldigheid, had de menschelijke natuur aan- genomen door de inwerking van den Heiligen Geest in de -maagdelijke schoot van Maria en toen ging Maria, die eenvoudige maagd van Nazareth, maar nu door Gods genade tot den hemel verheven, naar haar nicht Elisabeth, die, zij wist het door de aankondiging van den engel, haar bizondere hulp noodig had en toen deze nicht Maria rag, wetrd ook zij voortreffelijkheid droeg. Dit -strijdt -tegen alle gevoelens. Zij m-oest dat wel zijn en wij lezen dit ook in den Bijbel. Stra'ks haalde ik de Boodschap van den en gel tot Maria aan. Die engel sprak tot Ma ria: „Wees gegroet, Maria, gij vol van ge nade; de Heer is met U. Gij Zijt gezegend1 onder alle vrouwen." En zegt niet de Bijbel, dat Maria, hem ziende, ontstelde van zijn woorden en d-acht: „wat is dat voor een -begroeting?" En over- legde, van wat voor beteekenis die mocht zijn. Maar de engel zeide tot haar: „Vrees niet, Maria, want gij heb-t genade gevonden bij God en zie, Gij- zult in uw schoot ontvangen en. een zoon baren, die Jezus genoemd zal worden. En hij zal groot zijn en de zoon des Allerhoogsten genoemd worden. God zal hero de Croon Zijns Vaders, Davids, geven en hij zal over -het Huis Jacob9 heerschen tot in de eeuwigheid en zijn rijic zal geen elude heb ben." Dat was de boodschap des engels aan Maria. Let liierop, hoe de engrl zegt tot Maria: ,.gij, vol van genade". Genade is nieto an tlers dan wel'geva-ll'igheid, he'ligheid liefde van God tot den menschdus zon-der eeniige zonde, zander -een-ig gebrek of tdkort aan liefde. En let op de woorden: „Zie, gij. ihebt gena- die gevonden bij God," en die daarop volgen: „Gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren." Daarui-t blijikt dus, dat God Maria heeft waardig gemaakt door Zijn Goddelijkc in werking, door de ins-tor ting van Zijn G-odde- lij.ke g-enade, te zij-n de Moeder van den m-ensch geworden God. -En zie nu nog eens verd-er, of de Bijbel nog andere bouws-toffen geeft om op tc bou- wen het heerlijke gebouw onzcr Marialiefde, onzer Mariavereering. De Bijbel spreekt ons van het groote ge loof van Maria. Zeker s-taat de liefde boven- aan, m-a-ar die moet groe-ien -uit het geloof. Wd-nu, Maria had een groot geloof; dat zegt ons de Bijbel; want toen Elisabeth haar begroette, zeide Elisabeth tot h-aar, met uit eigen inzicht, miaar geiij-k de Bijbel -on® zegt, onder de ingeving van Gods Geest: „Zalig gij, die geloof hebt." Maria, wij zien het in den Bijbel, had een roote liefde voor het woord God's. Want erhaaldelijik lezen wij, dat zij a lie woorden van Christus en ovei' Ohristus bewaardie in het di-eps-t van haar hart. Maria was een wonder van nederigheid. Toen zij door de boodschap des engds hoor de, hoe zij door God was uitverkoren in haar geringheid, haar menschelijke kleinheid, tot -net Moederschap -Gods, antwoorddle zij ,,Zie de dienstmaagd des Heeren. Mij geschiede naar Zijn Woord." En toen zij op weg ging en Elisabeth unt- moette, was neel haar tocnt #en -erfitocht. Ziji -huwelijk, -De Engel had haar op haar vraag kunnen zeggen„Wat tot nog toe niet geschied is, kan in de toekomst gebeuren", maar dat zeide hij niet; hij stelde -haar gerust en sprak tot haar, dat hetgeen uit haar geboren zou worden, van den Heiligen Geest zal zijn, dus op boven- natuurlijke wijze, zonder haar maagdelijkheid weg tc geven. Zij kon zich als reine maagd in- den" dienst van den Heer blijven atellen. Dit is de boven-mensdielijke kuischheid van Maria. Wij zien in haar tegelijk het beeld van de Moeder en het beeld van de Maagd-, als iioog- ste ideaal van de vrouw; twee groote schwn- -heden van de vrouw, moederschap en maag delijkheid tot een vereenigd. Wij zien haar gaarne met in haar hand een lelietak, het symbool van maagdelijkheid. Zoo lezen wij in den Bijbel genoeg over Maria's groote deug- den, niet, omdat zij die had uit zichzelf, nraar omdat zij door God was begiftigd met een overvloed van genade, op last van God door den engel met het diepzin-nig woord was toe- gesproken: „Gij zijt vol van genade En nu antwoord ik nog op de moeilijkheden-, die ik stra-ks aanhaalde, dat n.l. Christus niet zoo vol warmte, laat -ik maar -'mr-pen1, met niet zoo verheven woorden gespicki H tot en over Maria, zelfs eenigszins Maria op den achtergrond heeft gesteld1, in woorden en in daden, dat dit slechts schijn is. Wanneer wij door het omhulsd heengaan en tot de kern doordringen, dan zien wij daarin juist het -bewijs voor Maria's groot heid. Dan is haar dit niet tot oneer, maar tot eer. Zeker, de schoonste woorden, die Ma ria's grootheid leeren, en die wij lezen -in den Bijbel valien in den tijd voor Ohristus geboor- te en in de kindslieid van Christus. Daarin versdiijnt de engeldaarin vail-t liet fcezork van Elisabeth, de opdlacht in den Impel, dat wedervinden, toen Christus met Maria drug ging en waar de Bijbel dat heerlijke woord aan toevoegt: ,/Hij was hun orderdanig." Hij, de mensch geworden God, was de men schen, Maria en Jozef, onderdanig. Maar, toen Jezus' openbare leven begon, da-t is waar, laten wij zeggen, geraakte in zekeren zin Ma ria op een achtergrond. Maar is dat een on eer voor Maria? Necn, in tegendecl. Daaruit grooter wo-ndeni eni it klteiner." Zoo is het ook geen- kleineering ran Mia- ri-s, dit Maria niet tegenwo-ordig was op de heerlijke, menschelijkerwijze gesproken, ju- beldageni van- Chrisitus, tijdens dienis openba re leven:. Ook dat wordt soms -gezegd. Chris tus h-eeft -tijdens zijn openbare leven, w-at een leven wias van zelf-opoffering, van I-ijden, heerlijke dagen gekend- van- enkel heerlijk- heid, ook voor de m'ensch-en eni d'an stond Maria niet bii Hem. Neem de Vurrijzenis, ook daar vindt gij Maria niet bij- H-em. Maar is de conclusie goed-, dat dit een oneer is voor Maria?" Absoluu-t niet. J-uiat diaaruit blijkt als men goed- ziet, de grootheid van Ma-ri-a. Neem de Tha-bcr, de berg, waar Christus •chitterde door Zijn lichaam en uit Zijn lidiaam en waar lidji stond a-ls de verheer- lijikte, zoodat de Apostelen Petrus en Johan nes verruik-t werden van de heerlijkheid en glorde en Petrus uitriep: „Heer, het is good, hier te zijn en- laat ons drle ten-ten bou wen' cen tor Uwer cere, een ter eere van M-ozes. en ecu voor Elia, die aan Christus verschenen." Itcerlijk gezegd en Maria was er niet. Maar dat is geen oncer voor haar. Waarom wilde de Christus den Th-abor be- klimmen? Juist om de zwakheid van Zijne leerlingen, om het ongeloof, hadden Zijne leerlingen nog noodig, H-em te zien in Zijne heerlijkheid, omdat zij zich geergerd hadden aan Zij-n lijden-, dat naar Hij huh -gezegd had, komen- zou. In den Bijbel lezen wij, dat aan de ver- hcerlijking op den berg Th-abor vooraf ging het gesprek van Christus met Zijne leerlin gen over Zijn komend lijden. En dat .wierpen de leerlingen van zich af. Zij wi-lden daar van niet h-coren en begre-pen dat siet en Pe trus siprak zdfs: „Dat zij verre. Het zal niet gebeuren-." En Christus sprak toen tot Petrus dat scherpe woord: „Ga weg van Mij, Satan. Gij. zijt mij een ergernis, want gij verzin-t niet de dingen, die God zijn, m-aar die der men schen zijn." En juist om hen te sterken, heeft Ohristus zich getoond in Zijne heerlijkheid op d.en T-habor. En wel juist aan de drie Zijner leer lingen, die het diepste van Zij-n lijden zou den zien. Zij hadden dit noodig voor hun zwakke geloof. En is net nu een oneer voor M'aria, dat zij (jb niet noodig had? Neen, hot is h-aar een eer. Zij 'had het niet noodig, omdat zij was vol geloof, vol genade. Ook zoo de Verrijzenis. Zeker, de overleve- ring zegt, dat Christus ook aan Maria ver- scheen, maar de Bijbel zegt er niets van- en als wij ons daaraan houo-en, dan vraag i-k wedcT-om: „ls dat een oneer v-oor Maria?" En w-eder-om antwoord ik: „J-uist niet. H-et niet veiTvchijnen van Ohristus aan Maria is h-aar eer." Leest eens -aandachtig den Bijbel, dan- zien wij, dat zij, aan wie Christus na Zijn Verrij zenis versc'heen, door Hem berispt werden om hun zwak geloof. Zij alien konden Chris tus zien-, tastem en voelem en geloofden soms nog haast niet. Een. -keer zelfs moest de ver- rezen Christus, om te bewijzen, dat Hij leef de, voor hen etem en Thomas, de ongeloo-vige, moest zijn ving-er leggen in de spijikerwonde. Geregeld na Zij-n verschij-ning berispte Ohristus aan wie f i-ij verschenen was. Zegt het niet, dat het een eer was voor Maria, dat zij het niet noodig had, dat Hij aan haar verscheen om haar te beri-spen? Al zag zij H-em niet met het oog des lichaams, zij zag Hem voortdurend met de oogen van haar geest, met de oogen des ge- loofs. Zij goloofde in Hem, 'kend-e H-em en zoo is het ontbrdk-en van Maria bij elk hoogte- punt in- Jezus' leven voor haar geen oneer, maar oen eer. En zoo dan vereeren wij Miaria en hebben haar lief. En die liefde uiten wij. in gebed tot haar. E-n da-t -is geen aanbid-ding, m-aar een rccriug. Aanbidden doen wij -alleen God, blijkt juist de hoogheid van Maria. Toen Ohristus zijn openbare leven begon, was zijn doel, oin de menschen op te heffen uit de die- pe vernedering en den gezomken, den la-gen mensch te brengen tot God. En dat kon Hij niet, wanneer Hij de menschheid niet over- tuigde, dat Hij was de Zoon van den Heili gen Vader, Zoon des menschen-, de Me has Maar hoe ken Hij nu die d-icpe waarheid bij die kortzi-dhtige menschen In het hart bren gen? Zou die waarheid nog niet veel moeilijker omdat die aanbiddi-ng alleen. en uitsluitend tockom-t aan -God om Zijn oneindige groot heid in Zichzelf en uit Zichzelf. Maar de Heiligen, de Engelen en M-aria aanbidden wij niet. Want zij hebben de grootheid in h-et bovenn-aitu-urlij-ke niet uit zichzelf, m-aar van God. Maar die grootheid hebben ze toch. Zij aliaan onder de vrienden- van God vooraan en daarom brengen; wij hen hulde en eer. Wel-nu, die eer aan Maria uiten, wij door ge bed, vooral door dat in de Kath. kerk z-oo- veel voorkom-ende gebed, het: „Wees ge groet", wat niet onbijbelsch is. 'De h-elft van het ,,Wces gcgioet" is lett-erlijk genomen uit den Bij-bd en de tweede helft is een. h-eerlij-lce kinderlijke ©n hartelijke bede tot Maria-, dat zij onze voorspraa-k zijn zal. Het „W-ees gegroet' luidt aldus: ,,,W-ees gegroet, Maria, vol van genade- dc Heer is met u. Gezagen-d zijt gii onder de vrouwen. En gezegend is de vruclit uws lichaams. l ettcrlijk woorden uit den Bijbel. En dian volgt de tweede helft, die -innige I leilige M-aria, Moeder G-ods bid voor ons, zondaren, nu en in het uur van onzen dood." Is da-t geen; h-eerl-ijke, sublieme een- vouid; nuaar tevens diepzinn-ig De clin helft is uit den Bijbel en de and-cre h-elfii van dit schoone woord recht uit het bchoefiigc menschenhart, dat vraagt om liefde, cm voorsp-raak bij God, nu en i-n- het uur van on-zen dood-. Onze liefde voor Maria uit zich in de ver- cering van haar beeid, in de versiering van I der van Christus was. dan zou haar moeder- haar bccltenis, in de versiering met bloemen schap niet te kort hebben gedaan aan de eer jn (]c Mcimaand, de mooiste niaand van het jjaar pjan brengen de Katholieken, fijn ge- voelend, de ecrste bloemen met voile bundels aan en leggen die aan de voeten van de maagd En iedcr jaar in October braigt de ka-tholieke kerk de reuklooze, maar kleurige chrysantcn en legt die aan de voeten, van- Ma ria. Is dat becldcnaanbidding? O, volstrckt niet. Wij vereeren niet heH beeld, het stuk steen of hout, maar wij vereeren dc verbeel- de, haar, die door dat beeld wordt voorge- steld. En wij bidden, geknield zelfs, voor dat beeldnifet voor dat beeld, wij denken er niet aan, dat er krachfc in- daiti beeld zit, zooals sommige hcidenen dachten. Wij knielen al leen voor de verbeelde, voor Maria, out zoo onze liefde en onze kinderlijke toegene- genheid, onze in-nigheid en warmte tc too t-in. En wanneer wij een licht branden en ontstekrn voor haar, dan doen wij dat niet voor dat breld, maar voor de verbeelde, voor haar, die vol is van genade, die d'oo-r dat beeld wordt voorgesteid en wanneer wij haar ver eeren door ons rozenkransgebed, dat door PMHi gestaan Toen Christus in het openbaar optrad, moest Hij alleen zijn de Zoon des 1 lemelsciien Va ders, de menschen-zoon. En daarom moest het moedei schap van Maria op den achtergrond, I let openbare leven van Christus moest nood- zakelijk liet verborgen leven van Maria bren gen. Zeker, wanneer de menschen het moe derschap van Maria gekend hadden, zooals Llisabeth dat Erode en wij het kentien, dat Maria op geheel bovennatuurlijke ijze Moe- van Christus, dan zou haar moederschap de menschen niet hebben af gehouden van een goed begrip van Christus. Maar die kennis hadden de menschen niet, konden zij-, men- schelij-kerwijze gesproken, nog niet hebben en daarom zou de aanwezigheid van Maria, het staan dichtbij Jezus tijdens diens openbare leven-, noodzakclijk de menschen hebkn af- getrok-ken van Christus, als de een-ig geboren zoon van den Heme-lschen Vader, die voor Zijn Hemelsche zending geen aardsche moe der mocht kennen, tenzij die aardsche moeder -bekend was in al haar grootheid-. zooals wij haar kennen, maar zooals toen de meusdier. haar nog niet konden kennen. Zoo moest het openbare leven van Christus in zekeren zin hot verborgen leven van Ma ria brengen en inluiden. En Maria, begrijpende de werkir.g 0-d« en de bcdoeling van Go-d, zal dit hebben ver drageu niet .alleen, maar zal bij da-t gedrag j van Christus, die eenigszins koele bonding ten opzichte van haar, gezegd hebben. wat Johanna® die Deeper gezega had: ,,Hij mo«t rvja Zelfverlief- wi] Diengen aan rndii* urn U- vnnrtr^ffpliiVt.pifl, .-Wcr Dit -Strii'dt tep-en alle gat een veri-oviug oezciiuc icuucu. Ltozeifde 'tozcf, lezen we daar, kreeg later bezoek van een engel, toen hij onzeker was over hetgeen met Maria geschied was. En de engel sprak tot hem „Vrecs niet, Maria, uw vrouw, tot u te nemen.' Daar wordt dus Maria, ofsoiioou zij verloofd was, toch genoemd „uw vrouw Hieruit blijkt dus, dat volgens de Oud-1 csta- mentische wetten een verloving gelijk staat met een huwelijk. En ond-anks dat, lezen wij. dat Maria het ro-tsvaste vooraemen gemaakt had, haar maagdelijkheid te bewaren. Zij zei de tot den engel, toen deze haar aankoudu,ac, da-t zij was uitverkoren, om de Moeder Gods te worden: „Hoe zal dat gesehieden, daar ik geen man bc-ken." En toch was ze verloofa, wat gelijk stond met een huwelijk en hieiu-it blijkt dus wel, dat zij zich het voorcemcn had gemaakt, maagdelijk -te blijven, om zich geheel aan den Heer te kunnen geven. bede:

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1921 | | pagina 6