■■■PH Ma
van den B 1 en toch weet ik, dat men yank
gezegd heeft en nog zegt, dat wij Katholieken
voor onze Mariavereering niet genocg of h«-
lemaal geen gronden en bewijzen vinden in
den Bijbel. Nog sfcrker zegt men: „ln den
Bijbel -vindt men zelfs in de gedragin^on en
in de woorden van Christus iets, wat mgaat
tegen uw Kath. Mariavereering. Chriatus-zelf
heeft Maria niet zoo hoog gesteld als gij. Hij
heeft zelfs Maria bij sommige gelegenheden
in zekeren zin op den achtergrond gesttld,
schij-nbaar zelfs koel behandeld."
T
eg op, dat de Vier I
elegenheid heeft ii i
De voorzitter wees er nei
Noorder Kogge nog de gelegenheid heeft ia
de paralelconimissie met haar bezwarea te
komen. Spr. wilde de provincie te kennea ge-
ven dat de vereeniging zich in groote trek-
ken met het plan vereenigt. De provincie
wenscht te weten wat Hollands Noorder-
kwartier wil.
Prof. Visser wilde als er geen bezwaren
waren de verschijning van het rapport af-
wachten. Spr. zou, hoewel hij groot voorstan-
der was van een goede kanalisatie in West-
Friesland, zoo bianco stemmen. Men kon
zich zoo over het plan niet uitspreken.
De heer Oly wilde gen uitspraak in begin-
sel.
De voorzitter zeide dat een uitspraak over
richting, breedte en lengte gevraagd werd.
Het duurt reeds een jaar, dat de commissie
er aan werkt.
De heer Breebaart, Winkel, wilde wel een
uitspraak dat een bevanng met grootere
tonnenmaat gewenscht wordt.
Om nu reeds uit te spreken, dat deze rich-
ting gewenscht wordt gevonden, vond spr.
met het oog op de Vier Noorder Kogge ge-
waagd.
De heer Wijdenes Spaans stelde voor om
uit te maken zich nu of na de verschijning
voor het rapport uit te spreken.
de
dit mogelijk was.
De Voorzitter vroeg den heer Ringers of
door den gees! floete aangegrepen «n werd
het geheim van Maria aan Elisabeth geopen-
baard en sp-rak zij„Vanwaar gebeurt het
m-ensch is een mart-elaar, Viens marteling mij, dat de Moeder des Heeren tot mi} komt
hierin bestaa-t, dat hij leven meet, waar een-
zaamheid en koude is. Wa-nn-eer ik mij het
Kath. gel oof denk in een beeld eni voorstel als
een bouwwerk, dan zie i'k, dat voor mijn
geest als een heerlijke, grootsche, gotische
kathedraal met sla-nke oprijzende pi-laren en
van den menseh, oolt van den godsdiemtigen-
mensch meet voedsel hebben, want wee diem
menseh, wiens hart honger ldjdt. Zoo'n
wertt met eer overladen en de wonderen
Gods war fin gestreoid ever haar weg als ro-
zen,
Wdj tezeri in den Bijbel1, hoc op de Hank
Gezegend zijt Gij onder de vrouwen en geze- van haar stem1 Johannes werd gezuiverd in
1 gend is de vruch-t van uw schoot." En toen dlen schoot van zijni moeder. En. toch in Ma-
De heer Ringers betoogde dat het rapport
is ontstaan met voortdurend contact met de
provincial commissie. Zoolang er echter ge-
zonde redeneeringen zijn is verandering mo
gelijk. Wie gebrand is op de spoedige tot
standkoming, moet echter geen langeren weg
willen.
De voorzitter constateerde, dat men hier
nu de last ondervind vim het wegblijven van
de Vier Noorder Kogge. Spr. zou nu verkla-
ren, dat hij de vereeniging niet geheel achter
zich had.
De heer Commandeur bleef het betreuren
dat de Vier Noorder Kogge buitengesloten
bleef.
De heer Ringers kwam daartegen op. Nu
wordt slechts een ander deel van de Vier
Noorder Kogge gekozen. Applaus.
De voorzitter stelde voor te besluiten wan-
neer het rapport geheel klaar was, het nader
te bestudeeren.
De heer Jan Blauwboer oordeelde dat tijd
geld was. Verbetering van de waterwegen
was noodig en spr. wilde door stemming uit-
maken of men al of niet het rapport be-
schreef.
De heer Breebaart, Winkel, drong er op
aan niet overhaast te handelen. Men kan
nog wel 3 maanden wachten.
Besloten werd het rapport nader aan de
goedkeuriug van de vergadering te onder-
werpen.
L)e voorzitter zegde den heer Ringers dank
voor zijn inleiding.
Medegedeeld werd dat de heer K. Kuiper
te Oostwoud tot voorzitter was gekozen.
De heer C. Nobel rapporteerde naar de
verlaging van den waterstand bij grasland.
Dit rapport is reeds in het landbouwweek-
blad verschenen.
De heer D. de Boer stelde voor om de vraag
of vertegenwoordiging voor den landbouw in
de Tweede Kamer gewenscht is, aan te hou-
den.
De heer Olij: U trekt aan de brock. Gelach.
De heer D. de Boer wensch te dit niet
op zidh te laiten. Spreker had den tijd
en decide mede dat van het Drenit-
sche Landbouwcomi'te een achrijven was
ingekomen, waarin te kemnem werd ge-
geven, dat het gewenscht was in het larid-
bouwbelang te streven naar betere vertegen
woordiging in de Tweede Kamer voor den
landbouw.
Aan landbouwdeskundigei moeten goede
plaatsen op de lijsten worden ingeruimd. Het
comite wil alle politieke partijen daartoe uit-
noodigen.
De heer Stapel oordeelde het voorstel te
belangrijk om in een half uurtje te behande-
len. Spr. bepleitte aanhouding tot eem vol-
gende vergadering.
Besloten werd dit onderwerp in een. buiten-
gewone vergadering te behand'elen.
De heer P. Jz. Eriks rapporteerde nog
over de cursus voor goed meiken.
Het rapport van den heer C. Nobel over
de jachtwet werd eveneens aangehouden.
De heer P. Stapel richtte woorden van
dank tot den scheidenden voorzitter en uitte
den wensch, dat hij wanneer hij weer geko
zen mocht worden, zich weer bereid zou ver-
klaren een benoeming aan te nemen.
een heerliitken tor-en., die naar den hem-el wijst.
En voora'l zie ik die gebrande, geschilderde
na-men, in die kathedraal, waar doorheen. het
zonlicht binn-en val-t in waaiervormi-ge bun-
dels, het beerlij-k war roe zonlicht, dat alles
kleur geeft en alles zet in een blijden en soe-
pelen toon. V-anwaar nu -die warmte, die zon-
ni-gheid, die inni.gheid
Die heeft vele oorzaken maar een, van die
oorz-a'ken is deze, dlat wij in ons geloofslevem
in dat groote huisigezin van de leerlingen
van Christus een haard van wanmte, een bron
van warmte bezitten, een moeder -en die moe
der is Miaria, de moeder van Jezus, den
mensch geworden God.
Gch, wij alien, wie wij ook zijn, wanneer
wij slechts een menschemhart in onze borst
-hdbben, kloppen, gevoel'en, wat het woord:
Moeder, zeggen wil. Ons mencshtnhart, dat
vraagt en dorst naar warmte, naar zonnig-
h-eid, gevoelt, dat in het gesdhapenc om ons
heen, de Moeder der verpersoonlijking is der
liefde. Alles in en aan een- Moeder spreekt
ons van liefde; de gl-a-ns van haar oog, de
kl-ank van haar stem, de afspi-egding op haar
gelaat, een bios, haar b-leekneid, de rimpels,
een groef, -haar hart, vooral het -hart, waar-
a-an zij het voorwerp van haar ui'tbarstende
liefde heeft gedru-kt, alles in en aan een Moe
der spreekt ons van liefde, die zich geeft, die
zich opoffert. De Moeder is voor ons men-
scbengeslacht de bron van warmte. Is de Va-
d-er het hoofd van het gezin, de Moeder is
het hart er van. Wat 'kan het bij ons men-
schen in een igezin koud worden, wanneer de
Moeder daa-r niet m-eer is, wanneer de Vader
alileen overblijft met die arme moederlooze
kleinen, die haar liefde hem schonk. O, dan
vriezen in figuurlijken- zin de bloemen op het
v-enster. -De Vader kan zorgen voor het ge
zin, maar zorgen is geen moeder liefde. Een
vreemde vrouw kan komen om de kinderen te
verzorgen, maar haar t-rouw is geen moeder-
liefde. Die honger naar moederliefde -kan al-
lioen gestild worden door de gediachte aan
Moeder, die daar bovem is bij God en door
het gebed met gevouwen handj-es -op Moeders
grab Dat is etc M-oedier voor ons menschen.
Weln-u, in ons Kath. geloofsleven bezitten
wij een Moeder, eni dat is Maria, de Moeder
van den mensch geworden God, van Jezus
Chriistus. En nu weet ik wel, dat ons om onze
groote, inni-ge warinte voor Maria vele ver-
wijt-en worden gemaakt, dat men- ju-ist ons
onze groote liefde, onze vereering voor Ma
ria, voor die vodien werpt en spreekt van
Maria-aanbidding, van Mariavergoding en
zegt, dat wij daardoor te kort doen aan de
vereering van Chnstus, den eeni-gen bemid-
delaar tusschen, God- en den1 mensch. Maar
daarop antwoord ik met absolute overtuiging
en met absolute waarheid, dat wij, Kathol-ie-
ken, er niet aan denken, Maria te aanbidden
of -te verafgoden. En ik antwoord daarbij.,
dat- onze liefde voor Maria ons niet aftrekt
van Christus, maar dat die liefde voor Ma
ria, -good geziern, ons nauwer brengt tot
Christus, omdat w-ij Maria vereeren en lief
hebben, en-k-el en alleen om die grootheid van
Christus, omdat Maria door God is uitver-
-koren te zijn de Moeder van Christus, naar
zijn m-enscheiijke natuur, omdat Miaria ver-
kozen is tot het Moederschap Gods in den
striiki&tcn zin. Al de eer en al de liefde, die
gebeurde iets wonderiijks. Daar stond zij-, de ria geen zwm van eigemwaaiL zelfverlief- j
eenvo-udige, de tot nu toe ongekende maagd fin-g, hoogmoed, bij al die -heerlijke eerbetui-
van Nazareth, maar nu door de iciwerking
Gods, door de genad-e Gods verheven en zij
hoorde, dat het geheim van haar hart ook aan
Elizabeth bekend was en toen stortte zij al
haar diank aan Fod en al haar liefde uit in
onze liefde tot Maria en onze daarop geoouw-
de vereering. Wij staan met die liefde en die
vereering van Maria op den vasten bodem
dat wonderlijke lied-, haar door den Geest
Gods ingegeven en zij zei-de: „Mijne ziel
maakt groot den Heere en mijn geest verheugt
zich in God, den Redder; en zij zong dit, om
dat God de nederighei-d- zijner dienstrnaagd
heeft aangezien en groote dingen aan haar
gedaan had en zij sprak uit een voorspelling,
die verbijsterend zou zijn van zeliovers-chat-
ting, wanneer het geen Gods woord was ge-
weest, wanneer niet de Geest Gods haar dat
woord had ingegeven; zij sprak daar het
veelbeteekenende woord: „\Vant zie, van nu
af zul-len alle geslachten mij zalig prijzen."
Is dat geen verlievenheid. Leest het Woord
van Maria in den Bij-bd. Zij toch 1-iet er on-
middellij-k op volgen„Orndat Hij, die inach-
tig is, groote dingen aan mij gedaan heeft
Dat is de grondwet van onze liefde en onze
vereering van Maria, omdat Hij-, die mach-
tig is. God, groote dingen aan haar gedaan
heeft/' haar verheven heeft tot het Moeder
schap van Christus, God en haar daarvoor
heeft waardig gemaakt. Men kan nu niet zeg
gen, dat wij in de innige, warme Marialiefde
en vereering, die leeft en bloeit in de Kath,
Kerk geen grond vinden in de Bijbelteksten
„Van nu af zulien -alle geslachten mij zalig
spreken, mij eeren", dat is de grondwet voor
Mafl
Wij
Zouden wij in den Bijbel niet genoeg en
overvloedige gronden vinden voor onze Ma
riavereering, onze Marialiefde? Wij vinden
daarvan bewijzen in overvloed. Wij h-adden
nicts meer in den Bijbel te zoeken om vasten
grond onder onze voeten te hebben dan alleen
dit, dat Maria gekozen werd -tot de Moeder
des Heeren; want denkt u eens in, wat dat
zeggen wil: „De M-oeder van den mensch
geworden God."
Bedenkt eens, welk een innige intimiteit dit
meebrengt tusschen Christus en Maria. Ma
ria heeft maandenlang den mensch-gewo-rden
God, Christus, gevoeld als leven van haar le-
ven. Zij heeft maandenlang den Chrisfii9 ge-
voerd met het fijne van haar ei-gen»lichaams-
kracht. Zij heeft het eerst den geboren Mes-
sias, den mensch geworden God aan haar
hart mogen d-nikken, Hem het eerst mogen
voeden met haar eigen lichaamskracht.
Zij heert het heerlijke genot gesmaakt, dat
Christus, d'e mensch geworden God, zijn arm-
pjes sloeg om hdar hals en haar het heerlijke
woord van Moeder'' toefluisterde. Zou het
denkbaar zijn, dat Christus zoo'n irrnige inti
miteit zou willen hebben met een vrouw, die,
ik zeg niet, een zondares was, maar die niet
gingen, die haar gehracht werden.
Ook op het woordi van Elisabeth: „Oij zijt
gezegend onder alle vrouwen en wat em
ovedkomt mij, dat de Moeder des Heeren tot
mij komt?" antwoorddle zij: .Omdat God
neeft neergezien op de nederighei-d van Zijn
cuenstmaami.
Wat leent on» de Bijbel. De n-ederigheid
van Miaria sbaat heerlij-k in den Bijbel g-ebij-
teld als in een rots. Z.oo ook de Hel-ieblanke
kuischheid van Maria.
Het licht van het Nieuwe Testament werpt
in dozen reeds zijn licht bun dels over hot
Ou'de Testament. Maria leefde onder het
Oude Testament, toen volgens de Joodsdie
opvattingen het een sch-ande was voor een
vrouw om ikindierloo« te zijn en toch Hoef-ue
zij. om zich meer aan God te kunen geven in
vrijwillige maagddij-kheid.
En volgens de O-ud-1 cstamentische wetten
stond een vetloving gelijik -met een
mf een verloving dezelrde reclrten
wii' brenoen aan Maria om haar grootheid, de allerhoogste Sicmpel van heiligheid en
laus.
hem
Krachtig a
De voorzitter bracht dank voor
betoonde waardeering en zegde zijne mede-
bestuursleden dank voor de prettige samen-
werking.
Spr. sloot de vergadering met den wensch
dat het Hollands Noorderkwartier goed
mogc gaan.
MARIAVEREERrNO.
In de R. K. Kerk aan de Laat sprak gis-
teravond de Dominicaner pater F. Otten uit
ZwoKle over die Mariavereering.
Spr. decide mede, dat uit den krin-g d'er
toehoorders van deze confer eni ies sitemmen
waren opgegaan om oo'k eens de meer fund-a.-
menteele, de -grondwaarheden van het Kath.
gel-oof te hooren uitoem zet-ten en- daarbij de
gelegenhdd te gieven iets te zien van de Kath.
liturgie, de Kath. godsd'ienstpl-echtigheden.
De pastoor van deze kerk had daarom be
sloten, om -na deze conference, die de laatste
■is van deze reeks, nog een. reeks van confe
rences te doen geven over de m-eer funda-
meniieele waarheden: „het bestaan van God;
het wonder, enz."
De reeks van- die conferences zull-en de
volgende week Woensdag om half 9 aanvan-
gen en- toegankeiijk zijn voor Katholieken en
niet-Katholieken en, -gehouden worden onder
een godsdienstoefening om eens iets te laten-
zien van de warmte, die lichtglans van de
Kath. liturtgische plediCghedeii. Het Kath.
geloof heeft -iets, wat wij Kathot-ieken aan ons
zelf beleven en wat d-e niet-Katholieken vaak
aan o-ns opm-erken. Het heeft iet® inn-igs, iets
warms, iets zonnigs, lets wat het hart van
den mensch aan het zingeni brengt. Ook het
verstand van den- mensch krijgt antwoord in
het Kath. geloof, antwoord. op de alles be-
iheerschende, geweldige levensvragen, die
iedei' mensch beheersdien, ieder mencs'nen-
veratand kwellen: „de vragen- vanwaar,
waartoe en waarheen."
Maar 'behalve dat geeft fact Kath. geloof
*<j!c vsovai vafidsil aan het hart. En het hart
komt dus, goed beschouwd om haar groot
heid. die zij kreeg van God om Ch-ristus. N iet
uit zichzelf was zij groot; uit zichzelf was zij
mensch, gelijk wij,, zwak en- zon-dig, gelijk wij,
maar groot was zij, grooter dan wij alien,
menschen, grooter dan de engelen door aen
overvloed van genade, die God stortte in
haar ziel, omdat zij was en moest zijn d'e Moe
der van Christus, den m-ensdh geworden God.
Ik hoop voor u allem, dat Christus voor ons
stoat, schitterend en heer.-ivk a-ls de zon- a-er
gerechtigheid, gelijk de B-ijbel hem n-oemi.
Maar dan s.aat daar naas-t hem Maria,
als de liefelijke, zachte en zilverglanzende
maan, die al haar licht en schoonheid krijgt
van de zon. N-oemen wij Maria de geheimzui-
nige roos, de roos van Amecina, dan is die
roos gegroeid in de warmte en den gloed van
den zon, die Christus is. Door d-us Maria te
eeren, halen wij de eer van den Christus niet
neer, maar wij vereeren juist Maria z6d -hoog
omdat wij goed begrijpen, wat Christus is,
Christus God, de mensch geworden God- en
Maria, naar de menschelijke natuur van
Christus, Zijn Moeder, dus in letterhj-ken zin
de M-oeder van den mensch geworden God.
Wij, Katholieken, staan met deze beschou-
wing op ecu veiligen, vasten Bijbelbo-dem en
hebben daarvoor hondeiden bewijzen. W ij
steunen met beide voeten op den Bijbel, slaat
den Bijbel open- en ziet in het eerst-e hoofd-
stuk van Lucas die sublieme aankond-iging
van onzen verlosser. Leest daar de boodschap
des en-gels en hoe de engel door Go-d gezon-
den werd tot de maagd, Van Nazareth, Ma
ria, die verloofd was met Jozef; en hoe de
engel daar tot haar kwam en- h-aar aankon-
digde, dat zij door God was uitverkoren m
te worden de Moeder van den mensch gewor
den God. En leest daar, hoe Maria, beseffen-
de haar kleinheid, haar nederigheid, haar
niets zijn, en verwonderd door dat wondere
woord van den engel, ontroerd werd. Leest
daar, hce zij, gerust gesteld door den engel,
sprak dat heerlijke woord, dat zo6 opkwam,
diep uit haar nederig hart: „Zie de dienst-
maagd des Heeren: mij geschiede naar Uw
woord."
En toen ging de hemel open in figuurlijken
zin en daalde de Heilige Geest neder en ver-
wekte in den maagdelijken schoot van Maria
dat wonderlijke geheim, dat wij, kleine men
schen, wel kurinen overwegen, maar niet kun-
nen pogen met ons klein verstand te docy-
gronden. Het woord was vleesch geworden.
God, de tweede persoon van de Heilige Drie-
vuldigheid, had de menschelijke natuur aan-
genomen door de inwerking van den Heiligen
Geest in de -maagdelijke schoot van Maria en
toen ging Maria, die eenvoudige maagd van
Nazareth, maar nu door Gods genade tot den
hemel verheven, naar haar nicht Elisabeth,
die, zij wist het door de aankondiging van
den engel, haar bizondere hulp noodig had
en toen deze nicht Maria rag, wetrd ook zij
voortreffelijkheid droeg. Dit -strijdt -tegen alle
gevoelens. Zij m-oest dat wel zijn en wij lezen
dit ook in den Bijbel.
Stra'ks haalde ik de Boodschap van den en
gel tot Maria aan. Die engel sprak tot Ma
ria: „Wees gegroet, Maria, gij vol van ge
nade; de Heer is met U. Gij Zijt gezegend1
onder alle vrouwen."
En zegt niet de Bijbel, dat Maria, hem
ziende, ontstelde van zijn woorden en d-acht:
„wat is dat voor een -begroeting?" En over-
legde, van wat voor beteekenis die mocht zijn.
Maar de engel zeide tot haar: „Vrees niet,
Maria, want gij heb-t genade gevonden bij
God en zie, Gij- zult in uw schoot ontvangen
en. een zoon baren, die Jezus genoemd zal
worden. En hij zal groot zijn en de zoon des
Allerhoogsten genoemd worden. God zal hero
de Croon Zijns Vaders, Davids, geven en hij
zal over -het Huis Jacob9 heerschen tot in de
eeuwigheid en zijn rijic zal geen elude heb
ben."
Dat was de boodschap des engels aan
Maria.
Let liierop, hoe de engrl zegt tot Maria:
,.gij, vol van genade". Genade is nieto an
tlers dan wel'geva-ll'igheid, he'ligheid liefde
van God tot den menschdus zon-der eeniige
zonde, zander -een-ig gebrek of tdkort aan
liefde.
En let op de woorden: „Zie, gij. ihebt gena-
die gevonden bij God," en die daarop volgen:
„Gij zult in uw schoot ontvangen en een
zoon baren."
Daarui-t blijikt dus, dat God Maria heeft
waardig gemaakt door Zijn Goddelijkc in
werking, door de ins-tor ting van Zijn G-odde-
lij.ke g-enade, te zij-n de Moeder van den
m-ensch geworden God.
-En zie nu nog eens verd-er, of de Bijbel
nog andere bouws-toffen geeft om op tc bou-
wen het heerlijke gebouw onzcr Marialiefde,
onzer Mariavereering.
De Bijbel spreekt ons van het groote ge
loof van Maria. Zeker s-taat de liefde boven-
aan, m-a-ar die moet groe-ien -uit het geloof.
Wd-nu, Maria had een groot geloof; dat
zegt ons de Bijbel; want toen Elisabeth haar
begroette, zeide Elisabeth tot h-aar, met uit
eigen inzicht, miaar geiij-k de Bijbel -on® zegt,
onder de ingeving van Gods Geest: „Zalig
gij, die geloof hebt."
Maria, wij zien het in den Bijbel, had een
roote liefde voor het woord God's. Want
erhaaldelijik lezen wij, dat zij a lie woorden
van Christus en ovei' Ohristus bewaardie in
het di-eps-t van haar hart.
Maria was een wonder van nederigheid.
Toen zij door de boodschap des engds hoor
de, hoe zij door God was uitverkoren in haar
geringheid, haar menschelijke kleinheid, tot
-net Moederschap -Gods, antwoorddle zij ,,Zie
de dienstmaagd des Heeren. Mij geschiede
naar Zijn Woord."
En toen zij op weg ging en Elisabeth unt-
moette, was neel haar tocnt #en -erfitocht. Ziji
-huwelijk,
-De Engel had haar op haar vraag kunnen
zeggen„Wat tot nog toe niet geschied is, kan
in de toekomst gebeuren", maar dat zeide hij
niet; hij stelde -haar gerust en sprak tot haar,
dat hetgeen uit haar geboren zou worden, van
den Heiligen Geest zal zijn, dus op boven-
natuurlijke wijze, zonder haar maagdelijkheid
weg tc geven. Zij kon zich als reine maagd in-
den" dienst van den Heer blijven atellen. Dit is
de boven-mensdielijke kuischheid van Maria.
Wij zien in haar tegelijk het beeld van de
Moeder en het beeld van de Maagd-, als iioog-
ste ideaal van de vrouw; twee groote schwn-
-heden van de vrouw, moederschap en maag
delijkheid tot een vereenigd. Wij zien haar
gaarne met in haar hand een lelietak, het
symbool van maagdelijkheid. Zoo lezen wij in
den Bijbel genoeg over Maria's groote deug-
den, niet, omdat zij die had uit zichzelf, nraar
omdat zij door God was begiftigd met een
overvloed van genade, op last van God door
den engel met het diepzin-nig woord was toe-
gesproken: „Gij zijt vol van genade
En nu antwoord ik nog op de moeilijkheden-,
die ik stra-ks aanhaalde, dat n.l. Christus niet
zoo vol warmte, laat -ik maar -'mr-pen1, met
niet zoo verheven woorden gespicki H tot
en over Maria, zelfs eenigszins Maria op den
achtergrond heeft gesteld1, in woorden en in
daden, dat dit slechts schijn is.
Wanneer wij door het omhulsd heengaan
en tot de kern doordringen, dan zien wij
daarin juist het -bewijs voor Maria's groot
heid. Dan is haar dit niet tot oneer, maar tot
eer. Zeker, de schoonste woorden, die Ma
ria's grootheid leeren, en die wij lezen -in den
Bijbel valien in den tijd voor Ohristus geboor-
te en in de kindslieid van Christus. Daarin
versdiijnt de engeldaarin vail-t liet fcezork
van Elisabeth, de opdlacht in den Impel, dat
wedervinden, toen Christus met Maria drug
ging en waar de Bijbel dat heerlijke woord
aan toevoegt: ,/Hij was hun orderdanig."
Hij, de mensch geworden God, was de men
schen, Maria en Jozef, onderdanig. Maar,
toen Jezus' openbare leven begon, da-t is waar,
laten wij zeggen, geraakte in zekeren zin Ma
ria op een achtergrond. Maar is dat een on
eer voor Maria? Necn, in tegendecl. Daaruit
grooter wo-ndeni eni it klteiner."
Zoo is het ook geen- kleineering ran Mia-
ri-s, dit Maria niet tegenwo-ordig was op de
heerlijke, menschelijkerwijze gesproken, ju-
beldageni van- Chrisitus, tijdens dienis openba
re leven:. Ook dat wordt soms -gezegd. Chris
tus h-eeft -tijdens zijn openbare leven, w-at een
leven wias van zelf-opoffering, van I-ijden,
heerlijke dagen gekend- van- enkel heerlijk-
heid, ook voor de m'ensch-en eni d'an stond
Maria niet bii Hem.
Neem de Vurrijzenis, ook daar vindt gij
Maria niet bij- H-em.
Maar is de conclusie goed-, dat dit een
oneer is voor Maria?" Absoluu-t niet. J-uiat
diaaruit blijkt als men goed- ziet, de grootheid
van Ma-ri-a.
Neem de Tha-bcr, de berg, waar Christus
•chitterde door Zijn lichaam en uit Zijn
lidiaam en waar lidji stond a-ls de verheer-
lijikte, zoodat de Apostelen Petrus en Johan
nes verruik-t werden van de heerlijkheid en
glorde en Petrus uitriep: „Heer, het is good,
hier te zijn en- laat ons drle ten-ten bou wen'
cen tor Uwer cere, een ter eere van M-ozes. en
ecu voor Elia, die aan Christus verschenen."
Itcerlijk gezegd en Maria was er niet. Maar
dat is geen oncer voor haar.
Waarom wilde de Christus den Th-abor be-
klimmen? Juist om de zwakheid van Zijne
leerlingen, om het ongeloof, hadden Zijne
leerlingen nog noodig, H-em te zien in Zijne
heerlijkheid, omdat zij zich geergerd hadden
aan Zij-n lijden-, dat naar Hij huh -gezegd
had, komen- zou.
In den Bijbel lezen wij, dat aan de ver-
hcerlijking op den berg Th-abor vooraf ging
het gesprek van Christus met Zijne leerlin
gen over Zijn komend lijden. En dat .wierpen
de leerlingen van zich af. Zij wi-lden daar
van niet h-coren en begre-pen dat siet en Pe
trus siprak zdfs: „Dat zij verre. Het zal niet
gebeuren-." En Christus sprak toen tot Petrus
dat scherpe woord: „Ga weg van Mij, Satan.
Gij. zijt mij een ergernis, want gij verzin-t niet
de dingen, die God zijn, m-aar die der men
schen zijn."
En juist om hen te sterken, heeft Ohristus
zich getoond in Zijne heerlijkheid op d.en
T-habor. En wel juist aan de drie Zijner leer
lingen, die het diepste van Zij-n lijden zou
den zien. Zij hadden dit noodig voor hun
zwakke geloof.
En is net nu een oneer voor M'aria, dat zij
(jb niet noodig had?
Neen, hot is h-aar een eer. Zij 'had het niet
noodig, omdat zij was vol geloof, vol genade.
Ook zoo de Verrijzenis. Zeker, de overleve-
ring zegt, dat Christus ook aan Maria ver-
scheen, maar de Bijbel zegt er niets van- en
als wij ons daaraan houo-en, dan vraag i-k
wedcT-om: „ls dat een oneer v-oor Maria?"
En w-eder-om antwoord ik: „J-uist niet. H-et
niet veiTvchijnen van Ohristus aan Maria is
h-aar eer."
Leest eens -aandachtig den Bijbel, dan- zien
wij, dat zij, aan wie Christus na Zijn Verrij
zenis versc'heen, door Hem berispt werden
om hun zwak geloof. Zij alien konden Chris
tus zien-, tastem en voelem en geloofden soms
nog haast niet. Een. -keer zelfs moest de ver-
rezen Christus, om te bewijzen, dat Hij leef
de, voor hen etem en Thomas, de ongeloo-vige,
moest zijn ving-er leggen in de spijikerwonde.
Geregeld na Zij-n verschij-ning berispte
Ohristus aan wie f i-ij verschenen was. Zegt
het niet, dat het een eer was voor Maria, dat
zij het niet noodig had, dat Hij aan haar
verscheen om haar te beri-spen?
Al zag zij H-em niet met het oog des
lichaams, zij zag Hem voortdurend met de
oogen van haar geest, met de oogen des ge-
loofs. Zij goloofde in Hem, 'kend-e H-em en zoo
is het ontbrdk-en van Maria bij elk hoogte-
punt in- Jezus' leven voor haar geen oneer,
maar oen eer.
En zoo dan vereeren wij Miaria en hebben
haar lief. En die liefde uiten wij. in gebed tot
haar. E-n da-t -is geen aanbid-ding, m-aar een
rccriug. Aanbidden doen wij -alleen God,
blijkt juist de hoogheid van Maria. Toen
Ohristus zijn openbare leven begon, was zijn
doel, oin de menschen op te heffen uit de die-
pe vernedering en den gezomken, den la-gen
mensch te brengen tot God. En dat kon Hij
niet, wanneer Hij de menschheid niet over-
tuigde, dat Hij was de Zoon van den Heili
gen Vader, Zoon des menschen-, de Me has
Maar hoe ken Hij nu die d-icpe waarheid bij
die kortzi-dhtige menschen In het hart bren
gen?
Zou die waarheid nog niet veel moeilijker
omdat die aanbiddi-ng alleen. en uitsluitend
tockom-t aan -God om Zijn oneindige groot
heid in Zichzelf en uit Zichzelf. Maar de
Heiligen, de Engelen en M-aria aanbidden
wij niet. Want zij hebben de grootheid in h-et
bovenn-aitu-urlij-ke niet uit zichzelf, m-aar van
God. Maar die grootheid hebben ze toch. Zij
aliaan onder de vrienden- van God vooraan
en daarom brengen; wij hen hulde en eer.
Wel-nu, die eer aan Maria uiten, wij door ge
bed, vooral door dat in de Kath. kerk z-oo-
veel voorkom-ende gebed, het: „Wees ge
groet", wat niet onbijbelsch is. 'De h-elft van
het ,,Wces gcgioet" is lett-erlijk genomen uit
den Bij-bd en de tweede helft is een. h-eerlij-lce
kinderlijke ©n hartelijke bede tot Maria-, dat
zij onze voorspraa-k zijn zal.
Het „W-ees gegroet' luidt aldus: ,,,W-ees
gegroet, Maria, vol van genade- dc Heer is
met u. Gezagen-d zijt gii onder de vrouwen.
En gezegend is de vruclit uws lichaams.
l ettcrlijk woorden uit den Bijbel.
En dian volgt de tweede helft, die -innige
I leilige M-aria, Moeder G-ods bid voor
ons, zondaren, nu en in het uur van onzen
dood." Is da-t geen; h-eerl-ijke, sublieme een-
vouid; nuaar tevens diepzinn-ig
De clin helft is uit den Bijbel en de and-cre
h-elfii van dit schoone woord recht uit het
bchoefiigc menschenhart, dat vraagt om
liefde, cm voorsp-raak bij God, nu en i-n- het
uur van on-zen dood-.
Onze liefde voor Maria uit zich in de ver-
cering van haar beeid, in de versiering van I
der van Christus was. dan zou haar moeder- haar bccltenis, in de versiering met bloemen
schap niet te kort hebben gedaan aan de eer jn (]c Mcimaand, de mooiste niaand van het
jjaar pjan brengen de Katholieken, fijn ge-
voelend, de ecrste bloemen met voile bundels
aan en leggen die aan de voeten van de
maagd En iedcr jaar in October braigt de
ka-tholieke kerk de reuklooze, maar kleurige
chrysantcn en legt die aan de voeten, van- Ma
ria.
Is dat becldcnaanbidding? O, volstrckt
niet. Wij vereeren niet heH beeld, het stuk
steen of hout, maar wij vereeren dc verbeel-
de, haar, die door dat beeld wordt voorge-
steld. En wij bidden, geknield zelfs, voor dat
beeldnifet voor dat beeld, wij denken er niet
aan, dat er krachfc in- daiti beeld zit, zooals
sommige hcidenen dachten. Wij knielen al
leen voor de verbeelde, voor Maria, out
zoo onze liefde en onze kinderlijke toegene-
genheid, onze in-nigheid en warmte tc too
t-in. En wanneer wij een licht branden en
ontstekrn voor haar, dan doen wij dat niet
voor dat breld, maar voor de verbeelde, voor
haar, die vol is van genade, die d'oo-r dat beeld
wordt voorgesteid en wanneer wij haar ver
eeren door ons rozenkransgebed, dat door
PMHi gestaan
Toen Christus in het openbaar optrad, moest
Hij alleen zijn de Zoon des 1 lemelsciien Va
ders, de menschen-zoon. En daarom moest het
moedei schap van Maria op den achtergrond,
I let openbare leven van Christus moest nood-
zakelijk liet verborgen leven van Maria bren
gen. Zeker, wanneer de menschen het moe
derschap van Maria gekend hadden, zooals
Llisabeth dat Erode en wij het kentien, dat
Maria op geheel bovennatuurlijke ijze Moe-
van Christus, dan zou haar moederschap de
menschen niet hebben af gehouden van een
goed begrip van Christus. Maar die kennis
hadden de menschen niet, konden zij-, men-
schelij-kerwijze gesproken, nog niet hebben en
daarom zou de aanwezigheid van Maria, het
staan dichtbij Jezus tijdens diens openbare
leven-, noodzakclijk de menschen hebkn af-
getrok-ken van Christus, als de een-ig geboren
zoon van den Heme-lschen Vader, die voor
Zijn Hemelsche zending geen aardsche moe
der mocht kennen, tenzij die aardsche moeder
-bekend was in al haar grootheid-. zooals wij
haar kennen, maar zooals toen de meusdier.
haar nog niet konden kennen.
Zoo moest het openbare leven van Christus
in zekeren zin hot verborgen leven van Ma
ria brengen en inluiden.
En Maria, begrijpende de werkir.g 0-d«
en de bcdoeling van Go-d, zal dit hebben ver
drageu niet .alleen, maar zal bij da-t gedrag j
van Christus, die eenigszins koele bonding
ten opzichte van haar, gezegd hebben. wat
Johanna® die Deeper gezega had: ,,Hij mo«t
rvja Zelfverlief-
wi] Diengen aan rndii* urn U- vnnrtr^ffpliiVt.pifl, .-Wcr Dit -Strii'dt tep-en alle
gat een veri-oviug oezciiuc icuucu. Ltozeifde
'tozcf, lezen we daar, kreeg later bezoek van
een engel, toen hij onzeker was over hetgeen
met Maria geschied was. En de engel sprak
tot hem „Vrecs niet, Maria, uw vrouw, tot u
te nemen.' Daar wordt dus Maria, ofsoiioou
zij verloofd was, toch genoemd „uw vrouw
Hieruit blijkt dus, dat volgens de Oud-1 csta-
mentische wetten een verloving gelijk staat
met een huwelijk. En ond-anks dat, lezen wij.
dat Maria het ro-tsvaste vooraemen gemaakt
had, haar maagdelijkheid te bewaren. Zij zei
de tot den engel, toen deze haar aankoudu,ac,
da-t zij was uitverkoren, om de Moeder Gods
te worden: „Hoe zal dat gesehieden, daar ik
geen man bc-ken." En toch was ze verloofa,
wat gelijk stond met een huwelijk en hieiu-it
blijkt dus wel, dat zij zich het voorcemcn had
gemaakt, maagdelijk -te blijven, om zich geheel
aan den Heer te kunnen geven.
bede: