AlKmaarsche Courant
Amsterdamsche week,
Om de zilveren sctiatten derzee.
Zuster Brettan's liefde.
Zaterdag 11 Februari.
F e n i 11 e t o n.
3#. 192B.
Honderd Yier en Twintigste Jaargang.
(Nadruik verboden.)
VI.
HET LEVEN AAN BOORD.
Wie op een trawler uit visschen gaat, moet,
zoodra hij voet aan boord gezet heeft, breken
met zijn verleden.
Hij moet zich niet meer bewust zijn, dat er
beschaafde omgangsvormen bestaan, hij mag
zich niet meer herinneren hoe een gedekte
tafel er uit ziet, hoe men eet en dxinikit en
elaapt en welke verplichtingen onze zooge-
naamde beschaving ons nog meer op de
schouders gelegd heeft.
Dat is in de eer$te dagen wel eens heel
moeilijk, maar men went er spoedig aan.
Het zijn drie factoren, die alle Sehnsucht
naar de aardscihe beschaving ten slotte op de
ylucht drijvera, de honger, de slaap en die on-
verschilligheid die de zeeziekte bremgt
Doe den mensch een beestenvel om, geef
hem een knots in de hand en zet hem in het
oerwoud. Hij zal zich eerst met afschuw he
ld] ken en hij zal een of twee dagent hunkeren
naar die verloren beschaving.
Dan zal hij zooveel honger gekregen heb
ben, dat hij met zijn knots op die konijnen-
jacht gaat en als kou en slaap hem te paikken
krijgen, graaft hij zich een hoi en spreidt
zich een legerstede van zaehte boombladeren.
Na twee weken is hij een boschjesman.
Een dergelijke gedaante-verwisseling onder-
ga je ook op een trawler.
Ik weet nog precies hoe ik mij deni eersten
'keer aan tafel voelde.
Ik zat tusschen den schipper en den stuur
man en voor me, op de ruwJhouten scheeps-
tafel, stond een geemailleerd waschblikje met
de steenen mok en de tweediehandsch lepel en
vork, die ik in IJmuiden gekocht had.
De kok, die een groote dampende pan bin-
nendroeg, was nu juist niet wat je aan land
een heldere verschijning zou noemen.
Hij was min of meer groezelig
Hij transpireerde omdat hij met zijn hoofd
boven het fornuis gestaan had en in zijn
bleek-siaapdronken gezicht hing de snor als
een treurwilg langs zijn mondhoeken.
Hij droeg een broek, die waarschijnlijk
in vroeger jaren Leverkleurig geweest was en
daarboven had hij niets dan een groezelig
overhemd, dat hem nooit verliet, waar hij
veertien dagen mee aan tafel zat en waar
hij's nachts mee onder de paardendekens in
zijn kooi kroop.
Hij zat schuin tegenover mij aan tafel en
naast hem, zefcelde breed-uit de altijd honge-
rige meester in zijn werkkiel, met zijn
monter gezicht en met de stevige, zwarte
knuisten aan zijn etensbakje aleof hij bang
was dat het op't laatste oogenhlik nog weg-
getrokken zou worden.
Het waohten was gewoonlijk op Hannes,
den tweeden machinist.
Hannes was broodmager. Hij stapte regel-
recht uit de machinekamer naar de roef en
zette zich aan tafel en ik heb nooit iemand ge-
zien, die zoo transpireerde, zoo afschuwelijk
onder het kolenvuil en de machine-olie zat
als Hannes.
Zijn oogen waren de twee eennge schoone
plekken in zijn gezicht en daar kon hij me
heel verwonderd mee aan zitten staren.
Hij begreep blijkbaar niet goed, wat ik
eigenlijk aan zijn tafel deed, maar hij keek
toch oolk goedig of hij mij wel lijden mocht.
De schipper, de almachtige in onze kleine
roef, was gastheer.
Hij lichtte hot deksel van de groote pan en
keek naar de gebakken poontjes.
Op zee eet je biina altijd visch, gebakken
of gekookt en dat is het goedkoopste voedsel
omdat je het zoo uit het water kunt halen..
Op 't voorbeeld van den schipper bogen
we allemaal over de pan en keken naar de
gebalkken poontjes.
„Smakelijk eten", zeiden de mannen en ze
staken allemaal hun handen in de pan om er
een vischje uit te nemen.
Ze liktem zich het vet van de vingers en
keken of ze het goede poontje wel hadden.
En Hannes, die zich vergist had, stak dood
bedaard zijn kolengruishand opnieuw in de
pan, liet zijn vischje er weer in vallen en
pakte een ander.
Toen hapten we zoo de warme visch uit
tef vutsfjs, flu? wf! reggm, ffat-*arfw
deed' dat, want ik had na Hainnes mogen
kiezen en ik had niet erg veel honger.
En daarom heb ik na het diner maar «en
jeschuit uit mijn koffer opgegeten.
Den tweeden dag, dat ik aan tafel zat,
haid ik wel een beetje honger en het was net
of de kick niet meer zoo groezelig en Hannes
niet meer zoo afschuwelijk zwart en vet
was.
Maar dat kan ook wel aan mij gelegen
hebben, omdat ik een beetje met mijn omge-
ving vertrouwd geraakt was.
Den derden dag prikte ik met mijn aftand-
sche vork een vischje uit de pan, den vierden
dag 'heb ik mijn vingers afgelikt en den vijf-
den dag koos ik na Hannes en het smaakte
goed.
Ik moet toen al aardig zwart en vuil ge
weest zijn.
Alles wat je op 5t dek aanraakte was
zwart en z66 kon je je handen en gezicht
niet wasschen of ze waren na viji minuten
weer zwart.
In den beginne, de eerste dagen, tracht
je den strijd tegen het vuil vol te houden
en je loopt elk half uur naar den kok om
een emimertje lauw water. Maar dat geef je
noodgedwongen op. Je berust in het onver-
mijidelijke en je voelt je langzaam maar ze-
ker wegdrijven van de beschaving.
Je begint je over je expresselijk aange-
schafte slappe boordjes te geneeren en je
komt tot de conclusie, dat je toch beter geen
boord kunt dragen dan het zwarte vod, dat
je om je hals voelt.
Je laait het af en je verschijnt in je over
hemd aan tafel tot je binnen een paar d'aigen
door je overhemden been bent. Dan ontdek
je een zwarte, ondoorzichtige regenjas, die
over alles heen gaat en als je daarin aan
tafel komt, krijg je weer eenigszins het ge-
voel „gekleed;' te zijn.
Ik zie in gedachten weer wat do eerste
week op tafel kwam.
Het was hoofdzakelijk visch, maar omdat
we. nog niet lang van den wal waren, ^as
er ook een beetje vleesch, een stukje spek,
wat fijngemaakte bloamkool en wat hlommi-
ge aardappels.
Voor de lunch moesten we zelf zongen en
Hannes had tien groote brooden op zijn
kastje staan, waarvan hij steeds dikke 'horn-
pen afsneed, omdat zij zuur begonnen te
worden.
Toen Pieter Oroen uit het vooronder, die
ik nooit anders dan Pietejoen hoorde betite-
len, tot de ontdekking kwam, dat ik twee
groote trommels met kadetjes bezat, stak hij
in wanhoop zijn dikke armen naar boven en
voorspelde, dat melkbrood in gesloten bussen
geen drie dagen goed blijft.
Wij zijn samen in mijn koffer gaan kijken
en Pietejoen had gelijk.
Wat zullen d'e visschen aan mijn groen
beschimmelde kadetjes gesmuld hebben.
Gelukkig had ik nog een flinken voorraad
bcschuiten. Ik was eigenaar van een pot bo-
ter, twee doozen sui'kerklontjes, blikjes melk
en nog alleilei andere verrassingen en het
was goed, dat ik het alles had, want ik heb
er ternauwernood mee rond kunnen komen.
's Nachts om half twee gingen wij koffie-
drinken.
Dat is aan land een ongewoon uur maar
op een trawler is er eigenlijk geen dag en
geen macht, omd:at er ma elke drie-cn-eenrhalf
uur weer aangepakt moet worden.
Dat kofficidrimken was heel gezelilig.
Dan flikkerden de acetyleenlichtjes aan de
koperen armpjes boven de scheepstafel, dan
smeerdeni we onze botcrhammen en bcschui
ten en Helen cnze ktontjes in onze drinkmok-
ken smeltcn als de schipper deze uit den groo-
ten ketel vol dampende slappe koffie had ige-
schonken1.
En na den' maaltijd zochten we een ge-
makkelijk ruggesteuntje en rookten onze pij-
pen en sigaren zoodat de heele roef vol witte
en blauw-grijze kringelende rookwolkjes'hing.
Dat was een' uurtje van gezellig samenzijn
en dan keken we allemaal naar den dikken
meester, die nooit uitverteld kwam van won-
derlijke avonturen.
De Noordzee heette vrij' van mijnen, maar
dat was maar gekheid, want Kodde, de lange
matroos, die op wacht geweest was, had er
den vorigen nacht nog een zien drijven, die
met haar groote voelhorens boven water stak.
Hij had er behendig langs gestuurd, maar
het bleef oppassen en uitkijken, al was het ge-
vaar niet meer te vergelijken bij dat van een
of twee jaar geleden.
De meester had in oorlogstijd' bij het zee-
geveohit mot de Pieter Cornells im het Skager-
rak gelegen en het bad kogels om het schip
grregesl.
Hij was ia 1919 op hetzelfde schip achter
de Condor, een Enigelsche trawler, toen het
voorste schip plotseling met een geweldigen
sUg in een mecershooge rcokzuil veranderde.
icen die rcokzuil weg was, was de En-
gelschman ook weg en de Pieter Cornells
Pad den steven gewend en1 stcomde met voile
kracht van de plaats des onheils.
1'e redden is er na een mijnontploffing
niets meer en d'aii beaamd'en ze alien, want in
de corlogsjaren is er menige Hollandsche
visscher uitgevaren om nooit meer terug te
komen.
'Van al de machinisten uit meester s tijd
waren er nog maar zes over. De Centrale
Visscherij Maatschappij had de Luiine en de
Irene verloren, itialrijke booten van andere
reederijen waren nooit teruggekeerd en er
was langs de kust haast geen visschersman,
die niet een of meer van zijn familieleden
miste.
Twee broers van den schipper waren ge-
bleven, twee broers van Pietejoen, een broer
van Kodde en zelf waren ze telkens weer ter
nauwernood aan den dood; ontkomen.
Bedachtzaam aan hun pijpem zuigend za-
ten ze dien bangen tijd te overdenken.
„Tweemaal", zei de schipper, „heb ik een
mijn in't net gehad. Je ziet die duivelsehe
dingen niet, want ze zitten onder water, za k
er is zeggen, verankerd aan stalen kabels.
Dan trek je met je net zoo'n mijn van zijn
kahel los en als je je net ophaalt dernk je dat
je eon alilemiachiese vangsit hebt.
Verleden jaar nog, mijnheer, we trokken
aan't net en 'k zeg tegen de mannen wat
weegt dat toch, zeg ik, dlait s geen zuiver spul
en toen hebben we heel voorzichtig hot net
opgehaald en daar kwam de kop van zoo a
lce.ijke dikke mijn langs de verschansing, dat
alle man als gekken over't dek vlogen.
Ik zeg, let go zeg ik, weg met je net, beter
je net verspeeld als je schip."
Ze knikten zwijgend met overtuiging cn de
stuurman vertelde hoe hij in 1920 op de
trawler „Delfland" had gevaren.
Daar haalden ze een mijn in het net op,
waar niks van te zien was, zoo zat ze aan
alle kantcn tusschen de visschen.
Het net komt boven de last, de stuurman
trekt dc strik open en daar valt me tegelijk
met de visschen die mijn op't dek, dat ze't
bestierven van den schrik.
„Nou", zei de stuurman, de mijn sprong
niet, want er was iets van kapol' gevallen. Ik
stouwde't net er om, dat ze aan alle kantcn
vast en stil lag en toen direct terug naar
IJmuiden met de roode vlag in top, dat ze van
de verte al konden zien, dat we kruit hadden.
D'r kwamen dadelijk van die zee-officicrcn
acn boord en die feliciteerden ons omdat,
precies weet ik't niet meer, een of andere pet
juist op dfen rand van den „Iast" kapot geval-
icn was."
Ja, die oorlogs'tijd, dat was een bange tijd,
dan wist je nooit als je van huis ging of je
weer terug zou komen en de Duitschers had
den heel wat Visschersschepon naar hun He!
•pgepriB at bdtowiet f* IJnmlSe® geUrtchf
had en waarvoor hij nog medailles en een be-
ker van de Noorsche regeering had gekregen,
die nu thuia als pronkstukken op ten. kastje
stonden.
Toen schreeuwde de wacht-matrcos aan het
trapgat, met een stem als een scheepstrompet,
dat ?t tijd voor „halee" was en stuurman en
schipper klommen naar dek in de hoop, dat
het net van de „IJM. 201" ditmaal de grillige
zee een goed aeel van haar zilveren schatten
zou ontrukt hebben.
TJEERD.
CXI.
Winter in de Hoofdstad: de sneeuw-
val, de reinigingsdienst en de
werkloosheid; het llcht, dat ver-
dween.
Het wintert nu ook in de Hoofdstad, en,
zooals overal, heeft de strenge vorst, de zware
sneeuwval en al wat daaraan vastzit, ook
te Amsterdam twee zijden; een aangename
en een onaangename.
De aangename leert men kennen in het
Vondelparkons, zij het dan ook kunstmatig,
stukje buiten. Nog nooit heb ik ons grootste
park zoo mooi gezien, en nergens ook leert
men de menschen, onze mede-burgers, van
een gunstiger kant kennen. Voor een echten
natuurliefhebber is het parkachtige van den
aanleg van het Vondelpark, schepping van
den grooten Zocher, altijd een bezwaar. Die
afgepaalde paadjes, die afgerasterde perken
doen den wandelaar al te veel
em •prwpinf W w&OMm trmfS
richt, om zich voor dit nutnge, en zeer zeker
productieve werk (en om productief werk
vragen de vertegenwoordigers der werklieden
steeds weer) aan te melden, gaven zich ruim
1800 man, wat zeker maar een klein percen
tage van het totaal der werkloozen was, aan.
Van dezen meldde zich echter, op 16 Januari
1.1, toen met sneeuwruimen zou worden be
gonnen, niemand, d.w.z. geen enkele, aan.
Later werd dat iets beter en verschenen
eenige honderden op het appelte weinig
echter om het reinigingswerk met kracht aan
te vatten. En zoo zitten wij dan sinds het
begin van dezen winter in het straatvuilde
sneeuw en zijne bijmengsels, waartoe ook
moeten worden gerekend het zand en de
haardasch, die de burgerij voor hare huizen
neerwierp, als middel tegen de gladheid. Wet-
houder Wibaut heeft Woensdag in den Ge-
meenteraad, teen de heer Weiss interpelleer-
de over de onvoldoende reiniging der straten,
ter verontschudiging aangevoerd, dat er te
Amsterdam maar een automatische sneeuw-
ploeg is. Maar men gevoelt wel, dat hij er
daar niet mede af is. De sneeuw had nog op
andere niet-automatische wijze kunnen wor
den weggeruimd, als er maar genoeg lief-
hebbers waren geweest. En bovendien is de
Reinigingsdienst in eene groote stad als Am
sterdam niet voldoende geoutilleerd met een
zoo'n werktuig. Er zullen er nu dan ook
meer komen! De ..communis opinio' is, dat
de Reinigingsdienst zeer onvoldoende zijn
plicht heeft gedaan. Zelfs was er niet eens
voldoende zand om onze spiegelgladde stra
ten en bruggen te bestrooienMaar het meest
is men vertoornd op de werkloozen, die eene
goede gelegenheid lieten voorbijgaan om te
en gazons, w
het gevoel bijblijven, dat hij ook hier in het
gareel eener gereglementeerdc samenleving L
loopt. Maar nu is de sneeuw gekomen, en toonen dat zij erkentelijk zijn voor de hooga
heeft alle sporen van menschenwerk, alle uitkeeringen, die zij uit de publieke kassen
scheidingslijntjes, uitgewisCht. Het geheele genieten (tot 30.—per week toe) en die te-
park is een witte vlakte, ondeibroken slechts vens den indruk vestigden, dat het met hun
hier en daar, op gelukkige wijze, door bevro- 1 1|flgj Mpn
ren watertjes, laag.hakhout en hoog geboom-
te. En als om de natuur-illusie nog grooter,
nood niet zoo'n vaart loopt. Men vraagt
zich hier ter stede af, of de werkloozen-uit-
keeringen wellicht de arbeidsschuwheid be-
nog volkomener te maken, liggen overal vorderen. En het is te vreezen, dat de toe-
langs die wegen en kris-kras ook in de velden, m A"'4
de door den laatsten storm omgeworpen boo-
men, met en naast de diepe kuilen in den om-
gewoelden grond, of stapelen zich de hooge
houtmijten on. En de menschen, de stadsmen-
schen, met hunne groote en kleine zorgen
stand in de toekomst niet verbeteren zal.
Want wethouder Wibaut zeide nadrukkelijk,
dat men z.i. van de werkloozen niet kan
eischen, dat zij aan het sneeuwruimen zul
len meehelpen, en de heer Pothuia, secretaris
van den Amsterdamschen Bestuurdersbond,
met hun strijd, strijd om het bestaan en poli- gaf duidelijk te kennen, dat ait werk voor
mat opgebracht, dat't soms zes weken duur-
de eer't kantoor er in IJmuiden bericht van
kreeg, zoodat de vrouwen en kinderen van die
visschers al dien tijd in angst en spanning
zaten bij de gedachte, dat de schepen op mij
nen waren geloopen.
De meester, die altijd in het gcvaar had ge-
zeten en er altijd weer goed tusschenuit ge
komen was, vertelde van een zestien meters
langq duikbont, die plotseling aan de opper-
vlakte was gekomen en maar om zijn schip
gemianoeuvreerd had alsof ze de beste plek uit-
zocht om er een torpedo in te boren.
Toen voer hij op de „Avontuur", die later
gezonken was.
Hij rildc nog bij de gedachte aan de span
ning, die ze minutenlang doorgemaakt had
den, daar ver weg op de groote zee, in dat
weerlooze scheepje, overgeleverd aan dege-
nade of ongenade van het duikbootmonster.
En dan spraken ze over de stormen waar
van ze allemaal nog data wisten, en over de
schcpen en de mannen die daarin gcbleven
waren.
De zee is verraderlijk en nooit als je uit-
woer wist je of je terug zou komen.
Ze hadden ze meegemaakt die plotselinge
stormen cn ze hadden dikwijls in de be-
nauwdhcid gezeten, inaar ook menigmaal
hadden ze aan anderer redding kunnen mee-
werken.
Dat waren altijd dingen waar je met vol-
doening over praten ken en in het van rook-
wollcen mistige roefje, met den rug tegen het
bcschot behagelijk aan zijn pijpje zuigend,
vertelde de schipper van de „Niora" en de „Ri-
ga", de Noorsche barken, die hij in stormweer
Geautorisecrde vertaling naar het
Engelsch van
LEONARD MERRICK,
door E. H. (Nadruk verboden).
47)
,Hc ginig na hem weg," sprak de dircc-
trice, „tin troostie hem zooveel ik kon. Hij1
vatte mijn beide hauden en streelde die als
een kind." „U is een goede vrouw," zei
hij, een brave vnotiw. Ik had1 er ook niet bij
moeten biijVcn, d'aar ben ik .niet cp berekend.
Maar toch ben ik bldjl dat ik er bij was
Ik zei toen, dlat hij- altijd' mtaar hopen mocst
op hot beste; of het eigenlijk wel verstamd'ig
was, hem d'aarmcc te vleien, weet ik niet. Als
het bij diph tori lis toil luchtpijp-sinede komt,
is die kans niet... N)u is dit een heel fllink
kimd'je; hfijl heeft kracht voor twee. En, de man
was zoo irenig bcdroefid1, dat ik wel voor hem
hadl kunnen huilen. Toen hij weg mocst,
hij mioest in dtn schiouwburg spclen zag
hij zoo b'oek als een dock. Hoe hij er 'overheen
zal kiomen vat ik niet. Zoodra hij yairaavomd
k'aar is, komi'j hij' weer. En dan wi'l hij mij
zien, al® hij niet bij bcit kind kan gaan."
„Ik moH er heent!" ricp Mary. „Ik moet
naar die barak!" Ze storid' opkrampacbbg de
h'anifen ''necnslnand1. „I.k miag ioch bijl hem
gaan, mietwaar? 't Is nu tijd dlat zuster Main-
waring mij: komt afl'cseen; waarom is ze cr
incr ntai?
De cTreoirice bracht Mary zachtjcs tot
kalmte. ,.Stil. je kunt immers naar hem toe,
zood;ria zijl komt; maar je er nu niet zoo
vrcescliijk zermwtacht'g over, of ik heb er nog
maar split van, dail ik hot je vertelde. Zuster
Bradley zidx side aemeld; ik 6a±, diu
dli't eenig cpontliO'iud1 gaf."
Mary gilimla-chte eens flauwtjcs; haar hef-
tigheid bodWingcnd.
„Ik ben erg op het kind! gestold," ant-
woordde ze, op verontschuldigenden toon,
„cni ik dark u well, diaiii u cr mij zooveel van
vcrtolld! hebt."
iDe zuster, waar met zooveel verlangen
naar uitgezicn was. venschcen nu;
Zuster Bradley kan niet bomcni, me-
vrouw." sprak ze.
„Gcloheid! Wat heeft ze dan?"
„Een hoofdpijini, dat ze niet uit d'e oogen
kan zien."
'Dit braohlb de cntstelitcmis, dlie altijd volgt
in cen zickcnhuis, als er een van den siaf cn-
geste'd is; een overgang, waarbij' de cen de
anidrr meet de grootste vcrsl'agenheid aan-
staart.
,,Dan hebben we van nacht te wrnlig hulp.
U komt hier af'csscn, zuster Mainwaring?"
la, mevnouw."
,,'Ein zuster Gay? Door wie word! die af-
gelrst?"
,.Door zuster Bradley."
,,I'k zal1 haar aflossem" verkl'aarde Mary.
„Ik veriang ndcts liever."
„Je hebt je machinist net zoo good1 noo-
d:ig. Eini bij lnchtpiip-sroc'le lean je niet eons
even indomme'endaar moet voortduremd bij
gewrafct worden."
„Ik zal niet indommeTn; ik idemk cr met
aan E£n van allcni moeten we toch onze
machinist mfssen waarom ik dan nidi'?
,.We zullen het best zemder je kunnen siel-
kn"
.,M!aar dk zal hot juist als een gunst be-
schouwen. Fk ben' heel dr.nkbaar, dat de ge-
legenheidi zich voordoet."
„Nhi, igocd. Die giumist zal je diart ioege-
staan worden, m^t een ander. Jij kunt de
eereie hclft nem'en, on1..."
wNbeo," dinonia za, ,,lait ia hand aoor at
tieken strijd, men herkent ze niet meer. Zie
ze daar zwieren over de banen; zie ze ra-
votten met hunne kinderen, zwoegend voor de
sleedjes, die men dezer dagen in duizenden
exmplaren ziet voortglijden. Wile heeft er
ook weer gezegd, dat een Hollander, in
sneeuw en ijstijd onherkenbaar is, onherken-
baar is veranderd in zijn voordeel? Ik weet
het niet, maar het feit constateeren doe ik
elken dag weer aan, in dezen oneindigen
winter. En ik constateer het met voldoening.
De andere zijde van de medaille is natuur-
Jijk: ziekte en werkloosheid. De griep moge
een goedaardig karakter hebben, het blijft
een slechten tijd voor menschen met kwalen,
voor zieke menschen. Heel wat bekende man
nen stierven er in de laatste weken. Ik denk
aan een A. G. Boissevain, directeur-hoofd-
redacteur van het Algemeen Handelsblad;,
wiens begrafenis eene demonstratie werd van
heel het journalistieke Amsterdam, om niet
te zeggen: Nederland; aan den bekenden
middenstafider George Muller; aan den sym-
pathieken arbeidersleider J. Brouwer, be-
stuurder van den Alg. Nederi. Diamantbe-
werkersbond; aan den beminneliiken hoog-
leeraar in het Grieksch, prof. K. Kuijier; aan
de beide oudste dominee's der Ned. Herv.
Gemeente hier ter stede, ds. A. Voorhoeve en
ds. J. J. van Noort, en zoovelen meer. Tel
kens weer werden wij, verslaggevers, opge-
roepen om eene ter aardebeslelling bij te
wonen.
En de werkloosheid' men weet het
wordt hevig. Vandaar dat het Gemeentebe-
stuur allerlei productieven aibeid tracht te
bedenken; de uitvoering van allerlei werken
vervroega. Uit den aard der zaak blijft dat
echter in hoofdzaak grondwerk. Vandaar dat
feitelijk alleen de grondwerkers en een klein
getal ..unskilled labourers", die men zoo
goed en zoo kwaad als het gaat voor
graaf- en ophoogingswerk kan gebruiken, er
bij gebaat zijn. Het is niet meer dan een
druppel in een emmer.
Temeer heeft het daarom velen verwonderd,
en, naar gebleken is, ontstemd,. dat er zoo
vakbekwame arbeiders te min was!
Het eenige resultaat van het gebeurde is
dan ook, dat de burgerij nu voortaan zelf
aan het werk zal moeten gaan bij sneeuwval
en gladheid. Op voorstel van de commissie
voor de Strafverordeningen is al door den
Raad goedgekeurd, dat de Amsterdammers
voortaan gehouden zullen zijn zonder dat
hun dat eerst, zooals nu, door de politie i9
aangezegd de straat voor hunne woningen
sneeuwvrij te maken. Als onze dienstboden
hiervoor bedanken wat niet onwaarschijn-
lijik is, in vele gevallen zullen wij het zelf
moeten doen, ongeacht of onze werkzaam-
heden dit toestaan. En de werkloozen zullen
er met de handen in de zakken naar staan
te kijken. De wereld wordt hoe langer hoe
gekker
Nog over een anderen tak van gemeente-
dienst is de burgerij den laatsten tijd heel
slecht te spreken. En wel over de Gemeente-
Electriciteitswerken. Om de haverklap is er
tegenwoordlg storing1, gaan alle lichten uit,
zit Amsterdam in donker; staat het heele
tramverkeer stil. Zoo ging het Zaterdag 1.1.
ook. Op een gegeven oogenhlik, omstreeks
elf uur's avonds, begon het licht te dansen,
en daarna ging het uit, en bleef het uit,
haast een uur lang. In de cafe's mo est men
zich, als gewoonlijk, behelpen met kaarsen,
en de schouwburgen moesten on tijd ig en over-
■haast ontruimd worden, terwijl de bezoekers
door het dikke drab van dooiende sneeuw, dat
de straten bedekte (dank zij reinigingsdienst
en werkloozen) naar huis moesten baggeren
iets waarover men in een groote stad als
I Amsterdam niet al te licht moet denken. Na-
tuurlijk had de toestand ook z'n amusante
zijde, al was het alleen maar om het fantas-
tische gezicht, van allerlei lantaarns! die de
menschen al spoedic, op onnaspeurlijke wij
ze, overal hadden opgescharreld, en waar-
mee zij hunnen donkeren weg verlichtten.
Minder aardig was dat 'het gespuis al spoe
dig losbrak en naar men heeft kunnen lezen,
de Amsterdamsche apachen zelfs midden in
de stad, de altijd drukke Kalverstraat, hun
weinig liefhebberij blee'k te bestaan onder de slag trachtten te slaan. Nauwelijks was het
werkloozen voor het werk van sneeuwruimen,
ofschoon zij hiermede een extra-dagloon van
f 5.konden verdienen. Toen in November
1921, als gewoonlijk, door de Arbeidsbeurs
andere em gedieeidt? gunst voor mij. Sta zie mij
gcheel toe.
De directrice loste het vraagstuk op met
een:
„Zusiter Bnettam tneedlt in) plants van zus
ter Gay."
Im die barak log het ventje roerloos, of hij
reed® dtood was. Uit den mcrnd kwam niet
longer adem em enikel, wamn/eer men de hand
hiieldl voor de opening, waar het buisje in
was aargebrachit, kan men waannemen, dat
er nog adem gehaald werd
Toen Mary naast hem pliaafs nam1, liet de
kracht van ambtagewoomte zich wel' gelden,
in dfeni meesj pnactischen v.orm. Ze had ge-
vraagdi, om dezen extra p'.icht mot bijma
kioortsachlige opwindiingze aanvaardde dien
bcdlaardi; ziohzelvc meester. Een vroemdte zou
gemeemdl hcbbicmi; „en vrouw van rauwigezet
karakter; maar ervaring hoefit haar gevoe-
Ida'heid versliompt."
Op tafel' laigen enkde veeren cn met een1
diaarvan mcest ze igedluirendc den. nachli, het
buisje bil'ijven vrijhioudien. Een ovengevem aan
slaperiighieid', hice 'kort ook was order
dc igegeveiv omstamdlighoden onmogclijk. On-
afgebrctein aan dlgcht te schenfcen aan d'e
wijze, waarop dc doortochit van de luohit tot
d'e Ibngen p'aais had, dlit was niet altecmi van
piooot gewichli maar het w?® een levenskwes-
iie. Strenge. geen mimuut uit-hiet-oog verlo
ren waakzaamhrid wemdi vercischt en hicrioe
had dfe pteegzuster, die toch al vermioeid
was dloor haar igewcme daktaak, zichzelve nu
veroficht als plaatsvervangster.
Om half Ijien had ze het buisje al twee-
maal' schoomgemiaakt. Om tien uur vcrscheen
Kinnaid Ze stond op, toen hii binnenkwam.
,.Ik heb zusiier Gay afgetost," zei ze.
.^uster Bradley is omgesteld."
Hii trad aan de kribbe en overtuigde zich,
dat altos hni crde was.
,'t Zal yermiociiendi war u zija mi
er niemand!, cm het werk mee te deelen?"
„Ik wild'e het allies zelf doen'."
,0 ja, ik begrijp het; u kent den vader."
Dit was zijttii eerste toespeling op het ver-
zock van dien vader om. haar, en ze meende
iets vragend® op te merken in dten toon van
'zijn stem Zwijgend.; boog ze; gcdurende dien
eenigen keer. dat hij' alleen was geweest met
haar, stmdfe haar aansteffiimg, stonden ze sa-
mcm naar Carew's zoom: to kijken.
'Zij verlangde niet te spreken. En hij. die
veel zou hebben wiliien zeggen, werd door
d'e omstandfighed'Cn tot terughoudimg ge-
dvicmgrmt, ofschoon het samenzijm mict haar
ald-us z'n bckcrinig had! voor hem; een vage
bekcring, die hij niet order woorden had
ikunmeri brengem maar een' gewaarworddng
van vertinouwelijkeni cmgamg, voortvllociiende,
voor een. dcel, uit de a'omhcerscherde Slilte,
icn die hij' itn iedler geval nooit te voren met
haar gevoeld had.
Terwijl ze kckem., hijlgde het ventje naar
adem; het buisje was vers'ojxt.
M'ary vllopg cnmiddellijk op. al vast den
arm uitstekendi naar de veer. Maar Kiroald
was haar v66r geweest, daar hij er dichter
bij sl'ond1.
..Wachit maar, ik zal het wel doorsteken,
sprak hiij..
Hliji boog zich over Wet kussen met die veer
in de hand'. Ze bleef steed® ddn bli'k op hem
geriobit houdton met oogen wijd open van
schrik. want ze zag, dat al ziin pogen vcr-
igecfisch was: dlat hij hot niet schoon kreeg.
De wasacbitige dtocdek'eur van helli opge-
hevcm' gezirhtje was vendWnen1. toen ze naar
hero keck. Zwoegcnde naar adem, droeig het
weer alle teokeren van levcn cn van een le-
von, dlat, worsteldte mot den greep van den
docds vertrokken al® 't nu was; afsoliwcliik
vertrokkon. Een gewome vrouw zou hardop
geschreid hebben. Die pleegzuster behidd _on-
der all® eoustaindii^bedea haap uiterljjke
goed en definitief donker of de glasruiten
rinkelden over de straat.
Natuurlijk was het publiek boos. Dat bleek
uit de verwoede vragen, die telophonisch aan
kalmte.
Het was Kincald, die de eerste teekenea
van wanhoop gaf.
„Het ding zit dlichit," zei hij. „Ik kan niet
schoon krijgen,"
Zijn siem bad1 dien' onderdrulkten wan-
hoopsk'iark van den geneesheer, die cnt-
housiast in zijn vak ials hij kan zijn zich
tegenover eeni hoogere en andcrswillende
macht 'geplaatoti wordt. Onder die beproeving
van zijn rodierlaag vcrloor ze toch haar zei f-
beheersehling. Te midden van een gevaar,
waar zij. zoo levendiig en: persoonlijk bij be-
trokkeni was, liet ze zichi, evcnal's d'e va
der voor haar. ddor haar opgewondenheid)
meesl'eepen.
„U meet." anittwoordde zij. „Dokter! Om
Gods wil."
ib'Sjl was steeds bezig; maar met droevig re
sultaat.
,.Ik dbe, wat ik kan," zei hij, „maar 'it geeft
niets!"
.,U moet dit levcn redldien!" herhaalde zij.
.,Zult u het doen?"
„Ik heb al gezegdl, dteit ik doe, wat ik kan.
,.U moet u zult!" dlrong ze met de dloor
hartji'.ochi!' vertrokken gelaatetrckV cn van een
mooder. ..Dokter, het is zijn kind!"
Hij tak naar haar; bleef haar zelfs cen
oegenbli'k aankiijkcn. Tun oogen cn'moettem
elkaar; Mikremsnd1; van over dfe kribbe;
veel mieer plaais was er in de heele barak
niet.
Hot hijtem van 't stervend: kind werd' nu,
veschriikkeHjik om aan te zien. De oogen rol-
den. of ze uit de kassen zouden sprimgen. De
Iteere borstkas zwoegde 'krampachtig op en
■neer, snakkend rraar lucht, terwijl in dien
stuipachtigen sirijd tegen verstikl!<ing het tee-
re l'ichaampje zich, als op'hief, van de ma-
tras.
(Wordt vervolgd)
*1 i .i j_i--1 /s l'oec(*n
I I i I i 7 n «1.U Hn WI <-> n a 1 ti n««e TT1 1 n \lTO C 1
An A 1A r\ii l/Q,- A a rrl ocmi