wezfg te zten. Hebt U mij ved hooren praten over dgen zaak, wil mij veroatschuldigen, Navita de ventis, de tauris narrat arator en laat ik mij mogen toewenschen ook in de toekomst op de- zelide aangename wijze met het gymnasium te mogen verkeeren, als is geschitd toen wij in Letteriijiken zin onider hetzelfde dak wkxMi- den. Alle deze zaken kunnen in dit feesitelijlke uur slechts terloops worden aangesitipt, ook om bij vemieuwing aan te toonen, dait het ambt van den leeraar zicih allerminsit beperkt tot de herhaling telkenjaire van dezelfde za ken, zooals wel eens wordt gemeend, maar dat voor zijn bezighedcn in hooge mate gcldtt het woord van den wijze der oudheid: alles artxoomt. Dames en Heeren Docenten, met wiie ik het genoegen heb aan deze school werkzaam te zijn, laten wij ons met hernieuwde opgewekt- •heid vaardig maken tot het uitvoeren. van onze taak met behulp der thans ons geboden hulpmiddelen en laat ons niet vergeten dat onze werkkring wij mogen vole zalken an- ders wenschen voorzeker haar ideteele zijde heeft. Ons is het toch gegeven, jonge menschen, die in het begin der levensperiode zijn, die door Wiihelm Ostwald is gezegd het „Hel- dengluck" te kunnen opleveren, d.i. jonge menschen, die zich bewust gaan worden iets te kennen en te kunnen, in te ieiden in het ge bied van allerlei wetenschap, hun lust tot studie en hun belangstelling voor allerlei op te welcken, kortom wij vermogen somtijds jon- gemenschen iets mede te geven op hun 1 evens- weg, waarvan zij vooral later de waarde 1ee- ren begrijpen. Zeer veel genoegen doet- dan ook op dezen dag ons alien, naast de tegenwoordigheid der Autoriteiten, de aanwezigheid van oud- leerlingen, waaronder er zijn, die veertig ja- ren de H.B.S.-jaren achter zich hebben. Dames en Heeren Oud-lecrlingen. Gij zijt hiehheen gekomen vermoedelijk ge- dreven door een verlangen gelijlksoortig met de begeerte. die iemand, na lange jaren van afwezigheid vervult om het huis en de om- geving te zien, waaraan verbondan zijn kost- bare herineringen ui)t lang voorbijgegane zorgelooze tijden. De uitvoenng van dergelijke plannen geeft menigmaal niet de verwaehte uitkomsit, omdat vaak van het vroeger bestaande slechts wei- nig nog aanwezig blijkt te zijn. Ook hier zult gij den toestand geheel gewijzigd vinden. Van de mannem, die gij him- als Uw leermees- ters placht aan te treffen, zijn wellicht nog slechts enkele aanwezig. Gij vindt hier hun opvolgers. Maar toch zijt gij hier gekomen, waarschijnlijk om te toonen, dat gij met ge noegen en met eenigen dank terug denkt aan Uw H.B.S.-jaren en aan hen wier lessen gij nrocht volgen. Dames en Heeren, ook als op volgers van Uw leermeesters dankm wij U voor Uw tegenwoordigheid en geven U de verzekering, dat deze als een kostelijke gave door ons wordt aanvaard. Mijnheer de Inspecteur. Het is ons slechts mogelijk onze taak naar behooren te vervul- len, indien wij daarbij worden gesteund door de belangstelling der Hooge Overheid. Uit Uw zeergewaardeerde aanwezigheid blijkt ons bij vemdewing hoe ook zij medeleeft met de fata der scholen, waarvan de thans feestvierende er eene is. In voortdurende be langstelling ter bevordering harer belangen bevelen wij onze school aan. Leerlingen der school. Laat mij tot U een enkel woord mogen zeggen op dezen voor U gewichtigen dag. Zonder twijfel zal het gebeuren om U heen niet nalaten eenigen indruk op U te maken, ad ware het slechts wegens de feestvreutgde die U wacht. Maar ook zijt gij oud genioeg om te kunnen beseffen, dat hetgeen hier aan wezig is, U wordt aangeboden, met daar- tegenover staande plichten Uwerzij'ds, de plicht n.l. om zoo goed mogelijk te protiteeryi van het onderwijh, zoodat wanneer Uw tijd gekomen zal zijn en de maatschappij U roept Uw plaats in de gelcderen der werkende le- den in to nemen, gij gereed en toegeniat zult zijn. Laat mij U toeroepen: Gebruik Uw dag. Vertrouw zoo weinig mogelijk op dien van morgen. Geachte aanwezigen. Ziet hier hetgeen ik meende U te mogen mededeelen. Laat mij eindigen met den wensch, dat onze school zich moge ontwikkelen, groeien en bloeien in den vorm die door de omstandigheden zal wordien geeischt. Beschermd door dte aanhoudende zorg en belangstelling der over haar gestelde over heid, bezield door de toewijomg der docenten, en beambten, die haar hun arbeid hebben te geven, bevolkt door een breeden stroom van leerlingen, die haar door hun ouders zullen worden toevertrouwd. Mogc het de doceniten gelukken bij de leer lingen op te wekken lust tot studie, zin voor wetenschap, drang tot arbeidl, hum dte oogen te openen voor het geen goed is en schoon, voor gemeenschapazin en burgcrdteugd. Dan zal degeen, die de eer zal hebben aan het eind van het thans beginnend tijdperic van haar fata veralag te doeu naar waarhedd kunnen getuigen. Ook in haar nieuw tehuis heeft de Alio maarsche school haar roeping vervuld! Groot is het aantal der door haar ge- vormde leerlingen, tot geluk van henzelvep, tot heil der gemeenschap, waarin zij: zullen hebben op te treden. De heer G. Bolkestein, Inspecteur van het Middclbaar Onderwijs, sprak hiema als volgt: De Minister van Onderwijs, die verhinderd is de opening van het nieuwe gebouw der Alkmaarsche H. B. S. en de herdenking van haar veeljarig bestaan bij te wonen, herft mij opgedragcn hem hier te vertegenwoordigen. Die opdracht vervul ik gaame. Menige H. B. S. heeft in de laatste jaren haar v$tig-jarig bestaan, min of meer feeste- lijk, naar gelang de tijdsomstandighcden dit toestonden, herdacht. Daar was reden voor. De tijd is gekomen, dat de oud-leerlingen der H B S. in Staat en Maatschappij, in weten- schap en industrie, in handel en bediriji niet alleen een voomame plaats innemen, maar bovendien richting en karakter geven aan de functies, die zij vervullen. De tijd is gekomen, dat men in ons land kan spreken van het wcrk van d e Hoogere Burgerschool. Het is daarvoor niet eens noodig, dat iedere afecmdterl^te Tl B. 9. wljzw tnnne op msS leerlingen met illustie namen als de Alkmaar sche school heeft voortgebracht. Voldoende is, dat iedere school werkt in de lijn, die het algemeene onderwijs van de H. B. S. heeft aangenomen. Die algemeene richtingslijn zie ik z66, dat de H. B. S. haar taak gevonden heeft om, met het onderwijs in de wis- en natuurkun- dige wetemsohappen als middenpunt, de leer lingen in te leiden in de kennis van het mo- derne leven in zijn veelsoortige uitingen. In die taak is de H. B. S. veelszins uitnc- mend geslaagd. Dat de school daarbij nog tal van gebre- ken heeft, weten wij alien. Maar het is een bemoedigend teeken dat haar eigen vertegen- woordigers die fouten het meest en het aTler- eerst erkennen; een eigenschap, die niet bij de vcrtegenwoordigers van alle andere schooltypen voorkomt. Van die fouten hebt U, mijnheer de Dircc- teur, er eenige in Uw rede genoemd; en wie zou U daarin niet bijvallen? Ook voor mij i9 het een der hoofdgebreken van de H. B S. maar geldt dit met voor vele andere scholen van voortgezet ondler- wijs? dat er veel te veel ge 1 u i s ter d moet worden. Er bchoorde veel meer gele- genheid gegeven te worden tot w a a r n e- m e n nog meer tot z e M w e r k e n en dat niet alleen in de natvurwetenschappelijke vakken. Dat dit nieuwe gebouw der Alk maarsche school zooveel meer gelegenheid schept tot het waamemen en het zelf werken door de leerlingen, is indterdaad een verheu- gend feit. Mag ik een nieuwen wensch uiten naast degene die reeds genoemd) zijn ten bate van de H. B S. in het algemeen, dan is het die, waarbij een nauwer contact wordt gevraagd tusschen de school en haar leeraren eener- zijds en de oudere der leerlingen anderzijds. De afstand tusschen beide Is nu meestal te groot. Miaar het zou een gebrek aan goeden smaak zijn, op dit oogenblik langer dan enkele oogenblikken stil te staan bij de fouten van een schoolsoort, waarvan een der vertegen- woordigsters een feestdag viert. Te eer, om dat er zooveel reden tot feestvieren is, nu de Alkmaarsche school met haar eervol verle- den haar nieuwe huis betrekt. Van- die school hebt U, mijnheer de Direc- teur, de fata ons zoo iuist uitvoerig verhaald. U neme mij niet kwalijk, dat ik daarna met een enkel woord van kritiek kom. Want er werden vele namen en feiten door U ge noemd;, maar ik miste er teen. En ik acht inij gelukkig hier aanwezig te kunnen zijn, het meest om de gelegenheid, die mij dhardoor gegeven worat om die leemte aan te vullen. Want op dezen feestdag mag niet het verhaal van de school gegeven worden, zonder dat de naam genoemd wordt van hem. die sedtert 1908- haar Directeur was, van U Dr. Antusch! Geachte heer Antusch! Bij gelegenheden als deze wij weten het alien worden wel eens woorden gesproken, die grooter en mooier zijn dan de werkelijlcheid. Ik betreur dit op dit oogenblik, want het zou maj hinde- ren als iemand die opvatting ook had van de enkele, maar eerlijke woorden van waardee- ring, die ik op dit oogenblik tot U wil spre ken. Sinds den dag, dat ik met de Alkmaar sche H. B. S. in aanraking kwam, heb ik ge legenheid gehad kennis te maken met de zeer bijzondere toewijding, waarmee U voor Uw school werkt. Die overtuiging van Uw alge- heele toewijdimig moetcn alien hebben, die met U samenwerken. De leeraren en de leerares- sen van Uw school zeker, zij; zullen niet altijd Uw inzicht deelen, maar zal iemand van hen iets kunnen afdoen aan de erkenning van Uw dagelijksche inspanning bij Uw weric? Een deel van Uw arbeid, dat voor an- deren verborgen is, ben ik in de gelegenheid te zien. Wat al hoeveelheden werk voor de Alkmaarsche school heb ik U zien verrichten, en alles even nauwkeurig, vooral ook alles even ronduit en eerlijk. Gij moogt hooge ei- 9chen aan anderen stellen, omdat Gij aan U zelf de hoogste stelt. Er zijn tijden, dat het van onze correspondence Uwerzijds mag gel- den: nulla dies sine linea! Geen dag, of ik kreeg een brief van U Waarom zou U ook niet hooge eischen stellen aan den Inspec teur? Ik vind het niet onbescheiden hier op deze openbare plaats een kleine bijlzonderheid te vermelden, die U toekomt; hoe v66r eenige jaren in de groote vacantie het werk tusschen ons zich z6o opstapeld'e dat ik naar Alkmaar kwam om alles mondeling met U te bespre- ken. en hoe, toen ik U niet dadelijk thuis trof en Uw vrouw mij alleen ontving, deze mij vroeg: zou het nu niet mogelijk zijn, dat mijln man, al was het maar teten week, vacantie nam? Ik heb dit altijd onthouden, als U ten voile uit schetsend Zulk werken vindt altijd zijn belooning U ziet het. geachte heer Antusch, aan den bloei van de school, die nu dit voor haar ver- ruimde huis betrekt. Zulk werken moet ook zijn waardeering vinden bij alien, die met U in aanraking ko men ook bij verschil van meening. Uiterlijke waardeering is niet altijd het eer- ste deel van hen, die bi] het onderwijs werk zaam zijn. Het is niet noodig voor wie inner- lijk als eerste behoefte kent zijn plicht te doen, alleen 6mdat het zijn plicht is. Maar door uiterlijke waardeering kan toch ook ons werk gesteund worden. En daarom doet het mij bijzonder veel genoegen de enkele woor den, die ik tot U, mijnheer Antusch, sprak, met een mededeeling te kunnen besluiten. Deze avond zal ae Staatscourant een Ko- ninklijk Besluit bevatten, waarbij U op voor- dracht van den Minister van Onderwijs be- noemd zijt tot officier in de ordte van Oranje- Nassau. Ik wensch U, geachte heer Antusch, met deze welverdiende onderscheidjng van harte geluk en stel het voor mijzelf op prijs, dat ik net bericht van deze benoemingU mag brengen en U de versierselen van de orde mag overhandigen. Vervolgens hield de heer Ph. M. Bosscher, voorzitter van de plaatselijke Commissie van Toezicht op het M. O., de volgende rede: Dames en Heeren, In zijn studie „De Maatschappelijke betee- kw-ia van He wH no het M. O. schreef Dr. oos, ue Ki wue *enner t at ^rijder voor ons Onderwijs, bet na Volgende: „Wanneer wij om ons neen zien dat het toepassen van ae vindingen der wetenschap op elk gebied toeneemt, wanneer thans veel meer dan vroeger met de durf eek de Imais la gekomen otn de groote ondwnilngwi weW ke onze maatschappij op elk gebied behoeft, te besturen, wanneer tbaas meer dan ooit ook de 1 eiders aanwezig zijn voor de vele onder- nemingen van handel en bankwezen. mjyer- iheid en veikeer, zoowel voor den! landoouw in Indie als hier te lande, dan is dat voor een groot deel daaraan te danken, dat de H. B.- scholen door het onderwijs in de wetcnschap- pen, waarvan de maatschappij elken dag den invloed ondervindt, de voorbereiding hebben gegeven, die vaak aan hoogexe inrichtingen is voTto'oid. In dien zin is onmiskenbaar het M. O. aan het geheele bedriifsleven ten goede gekomen, doch niet alleen net bedrijfsleven, de erva- ring heeft geleerd, dat de studie der aan de H. B. S. onderwezen leervakken in staat is aan de jongens van 12 tot 18 jaar die harmo- nische vorming te waarborgen en die geestes- eigenschappen aan te kweeken, welke voor een zakelijk en wetcnschappelijik onderzoek noodzakelijk zijn. Waar een zoo bij uitstek deskundige zich aides uitl'iet, moet de beteekenis van het M. 0. voor ons volksbestaan wel zeer groot zijn. Niet dadelijk echter zag men in welke groote invloed er van het M. O. voor ons volk zou uitgaan. Evenals iedere nieuwe in- stelling bleef het de critiek niet gespaard. Men sprak van overlading van onderwijs, dat meer africht dan ontwikkelt, meer schijnge- leerdheid geeft dan zin voor wetenschappe- Iijke studie. Was het niet Jan Holland, die schreef: „wat moet er terecht komen en hoe moet het er uitzien in de hersenen van die jonge men schen die week aan week worden rondgewen- teld in een rosmolen met 22 tandwielen", waarmede hij te kennen wilde geven het zijn inziens veel te groote aantal leervakken. Dat de voorspellingen van dien zwartgalli- ge schitterend zijn gelogenstraft, het groot aantal mannen en vrouwen opgeleid, op onze H. B. scholen en nu een feidendie positie in wetenschap en maatschappij innemend, is daar om het te bewijzen. iMaar de tijd schreed voort en> iederetijld stelt andere eischen. Dat dte wet van 1863 met voor eeuwig kan gelden is duidelijik. Wil het M. O. zijn scboane taalk blijven vervullen, dan dient het zich aan te passen aan de tijds- omstandigheden. Het is daarom plicht het te veranderen en te verbeteren. Stilstand is ach- teruitgang, doch wat ook veranderd of ver- betera moge worden, het fundamenteele van wat Thorbecke ons heeft gegeven, blijft en moet blijven. Wat er ook moge gebeuren met ons M O. en zijn instellingen, weggienomen wordt het niet meer. Het is een onmlsibaar onderdeel van het cultureele leven van ons volk geworden. Voorloopig behoeven wij daarvoor geen vrees te koesteren. Het M. O. heeft de voile belangstelling van den Minister van Onderwijh, Kunsten en Wetenschappen, talrijke nieuwe scholen werden gedurende de laatste jaren gesticht, andere werden uitge- breid en geheel of ten deele in een nieuw kleed gestoken. Ook onze school was te Idein geworden voor de behoefte en werd verbouwd naar een reeds eenige jaren geleden opgemaakt plan, dat, naar mij van bevoegde zijde werd verze- kerd, reeds nu niet meer dan even voldoende ruimte biedt voor het tegenwoordig aantal leerlingen. Dat is wel een bewijs, dat haar groei nog niet is gestaakt. Moge de bloei, waarin zij zich nu verheugt, duren tot in lengte van d'agen. Namens de oud-leerlingen en de tegenwoor- dige leerlingen sprak Prof. H. J. Hamburger, hoogleeraar te Groningen, daarna de volgen de rede uit: Waarde Feestgenooten, Op een' da|g als deze gaan onze gedachten terug naar den tij<L dat, dank zij: de wet van 186a, ooze H. B. S. werd gesticht. Het was meer dan noodig, dat inrichtingen als deze verrezen. De nijverheid was bezig groote vor- dering te maken:, de ontdekkingen volgenden elkander met steeds grootere snelheid op, maar in ons eigen land en ook in onze Oost- Indische gewesten Irwamen vreemdelingen ons verdringen. Vrees voor het nieuwe, angst om arbeid en1 kapitaal in ondernemingen van nijverheid te wagm, was algemeen: wij wa- ren achterlijik gebleven. Wie zijn blik richtte naar buiten onze grenzen, zoo bijv. naar Prmsen eni Zwitserland, begreep terstond, dat de oorzaak van dien toestand lag in te- kortkomingen van ons onderwijs; ik bedoel niet het lager, want dit Ikon de vergelijking met dat van andere vol'ken: best doorstaan. De groote staatsman Thorbecke zag in, dat hier onverwijld krachti® moest worden ingegre- pen. Er moest onderwijs komen voor die tal rijke burgerij, welke, aldus drukte hij: zich uit, trachtte naar algemeene kennis, beschaving en voorbereiding voor de onderacheiden be- drijveni der nijvere maatschappij. Er moest onderwijs komen voor alien, die, zonder naar geleerde vorming te streven, zich wensch ten voor te bereiden om in de beschaafdte, steeds voortgaande maatschappij:, waardig te verkee ren. Zoo ontstond een wet op het middelbaar onderwijs. Met de uitvoering dier wet werd niet gedraald; op 2 Mei 1863 aangenomen, trad zij' reeds in Juli van hetzeilfde jaar in werking. Binnen16 jaar tijd tmoesten minstens 15 H. B. Scholen verrijzen1. Het rijk nam de verplichting op zich om daarvan 5 te stich- tem, eni tot die 5 behooTde die te Alkmaar. Reeds in 1867 kon de inrichting in gebruik worden genomen. Het gebouw, ontworpen door den stadsarchitect du Croix was eenvou- dig, doelmatig en smaakvol in zijn eenvoud, met een genoeglijken ruimen1 hortus daar- naast en daarachter een1 uitstekend ingerichte afdeeling,, bestemd voor het scheikundig on derwijs. Een flinke speelplaats scheidde haar van het hoofdgebouw. Alkmaar, gelegeni in het centrum van een nijvere streek, waar landtoouw en veeteelt zich konden meten met welk ander deel van ons land ook, Alkmaar verdiende zulk een school. Zij verdiende die ook al, omdat de stad haar lager onderwijs in zijn verschillende geledin- gen uitnemend had verzorgd. Wie van de ouderen denkt daarbij niet aan de bloeiende school van mijnheer Reiziger, waar een> man als Van den Berg onderwijs gaf. De H. B. S. bloeide, omdat net onderwijs voortreffelijk was en aan eeni ware behoefte bleek te vol- doen. Vele jongelieden uit deni omtrek kwa- men haar dan ook bezoeken, meestal te voet, een enkele te paard. Maar wat noig meer zegt, ook jongelieclen' uit andere provinnftn mndtt zij tot haar laarlingm Mien. A tea de xusten. De helaas overleden directeur Dr. Boeke heeft indertijd de eerste kwarteeuw van haar bestaan gescbetst en de tegenwoordige directeur heeft zooeven de laatste 25 jaren aan onzen geest laten voorbijgaan; wij alien hebben van haar toenemenden: bloei gehoord, met dankbaarheid in het hart. Bovendien, uit eigen aanschouwing ken ik haar niet veel langer dan mijn schooljaren. En dan, hoe weinige oud-leerlingen zijn nog aanwezig, bij wie het terugroepen van herinneringen uit oude tijden nog weerklank zou kunnen vin den. Inderdaad, wie herinnert zich nog de uitnemende opwokkende lessen in staatnuis- houdkunde en staatsinrichting van den snaakschen gezienen advokaat Mr. A. P. de Lange, die maar niet kon nalaten, van ziln lesuur bet academisch kwartiertje af te trek- ken, en aldus den met vasten. schoenkraken» den tred heen en weer surveilleerenden direc teur van Aken tot vertwijifeling bracht, voor al wanneer de leeraar de Lange er op wees, dat des directeur's horlogte niet in orde was1 Wie onder u herinnert zich nog onzen uit- nemenden leermeester in aardnjikskunde en geschiedenis, den heer Groenier, die in de jongens zooveel sympathie voor de Spartanen wist op te wekken, dat sommigen zich de han- den zoo lieten krujpen, dat ik op het oogen blik niet kan begrijpen, hoe de gewrichtsban- den niet gescheurd zijn, en dat zonder een kik te geven of het gezicht te vertrekken! Zijn er velen onder u, wien het bedd nog voor oogen' gtaat van Dr. Boeke, onzen onvergete- lijken leermeester in de scheikunde, wiens be- zielenden invloed als docent Bakhuis Rooze- boom en menig ander, waaronder ook mijizelf, voorgoed aan de scheikunde wist te kluiste- ren. Maar het zeu zijn misbruik maken van de plaats, waarop ik thans het voorrecht heb te staan, indien ik aldus voortging met ever eigen herinneringen te spreken, die slechts weinigen van de oud-leerlingen belang kun nen inboezemen. Vergunt mi) dan, eenige minuten uw aanr dacht te vragen voor de H. B. Scholen in tut algemeen, beschouwd uit een grooteren ge- zichishoek dan die van de Alkmaarsche al leen. Het zwaartepunt van het H. B. S.-onder- wijs was reeds van den aanvang af gelegen in de natuurwetenschappen al werden de ta- len en de geschiedenis en aardrijikskunde geenszins verwaarloosd. Dit kan geen ver- wondering baren; immers biji de stichting had Thorbecke vooral het oog op de materiee- le zijde van het maatschappelijke leven en daarin speelden1 de natuurwetenschappen een promineerende rol, en dat doen zijt nog. Hoort eens, wat in Engeland gebeurt, kort na het begin van het worsteltijdperk, waarin de we- reld gewikkeld werd door den grooten oorlog. De grootste mannen van het land komen in 1915 in Londen te zamen om te beraadsla- gen over hetgeen' gedaan moet worden om te kunnen staande blijven; het zijn rechtsgeleer- den, staatslieden, historici, vertegenwoordi- gers der klassieken van Oxford en Cambrid ge, die redevoeringen boudem, waarvan de strekking kan samengevat worden: ia een noodkreet: Onderwijs ons volk natuurweten schappen, of wij: gaan te gronde. Inderdaad was Engeland achtergebleven op dit gebied. Dat het land zich dit kon veroorioven, dank- te het aan den grooten rijkdom van zijn bo- dem en- van zijn onmetelijke gewesten. Het land k6n kwistig zijn. Ik herinner mij nog le- vendig, dat ik in 1912 met een jongen Schot sprak in een aanzienlijke familie, waar ik gastvrijheid genoot en die voor de boschcul- tuur naar Birma zou gaan. Op mijn vraag, waar 'hij zijn opleiding had genoten voor de boschcultuur, glimlacnte de jongeman: „Aan speciale opleiding hechten wij niet, als men maar een gentleman is en men met mensdien kan omgaan". In hoeverre die overigens waardevolle eigensdiappen in staat zouden zijn om de boschcultuur op hooger peil te brengen, daarover heb ik beleefdheidshalve niet met hem gediscussieerd. Onze oosteliike naburen' ik wees u er be- reids in den aanvang op die altijd hard moesten werken voor hun bestaan, hadden dit reeds lang anders 'begrepen. Zij gevoelden reeds vroeg, dat de natuurwetenschappen in steeds toenemende mate de geheele samenle- ving zouden gaan beheerschen en dat het on derwijs daannede ter dege rekening zou moe- ten houden, vooral dat in natuur- en1 schei kunde. Welken invloed hebben deze sediert de laatste helft der vorige eeuw niet uitgebefend in stedds' toenemende mate! Nooit vierde de mensohelijke geest zoo groote trtomphen en zoover is het reeds ge- komene, dat de schoonste ontdekkingen geen verrassingen meer zijn Het zijn vooral de natuurkunde en de scheiikundc, die ons dit hebben gebracht. Zal ik U spreken van den stoom, die met zijn titanenkracht in een duizelingwckkende vaart treinen over den weg doet rollen, en thans op ££n dag meer menschen verplaatst, dan voorheen de grootste volksverhuiiring in jarenvan' dien stoom, die trotsche zeekastee- len, voerende een geheele bevolking, met kloc- ke zelfbewuste zekerheid voodstuwt, wind en golven trotseerende ett die Goethe zeker nog meer in verrukking zou hebben gebracht dan het zeilschip, dat hfj in 4 dagen van Nlapels naar Palermo zag stevenenvan dien stoom, die duizenden en duizenden van spoelen met nimmer falendc precisie door elkander jaagt en het weefwerk verricht, waarvoor milli'oenen van handen noodig zouden zijn, wilden zij aan de hedendaagsche eischen van Weeding en dekking voldoen; van' dien stoom, die den hamer metalcn doet kneden en die in 6en oog- wen-k voorwerpen vervaardigt, welke van den handenarbeid van 66n mensdh wdken zouden vordcren. Wel mocht die dkfater ziingen: „Een nieuwe loopkring is voor heel deez* aarde begonnen, Uit kool- en ijzermijn ontsprongen haar de bronnen Van snelheid!, madit en licfht". En hoe meer zou het gemoed van den dlchter niet zijn ontvlamd, zoo had hij ge- tuige kunnen zijn van die wonderlijke knadht, die men1 electricitieit noemt. Is zij' het niet, die langs een1 spinneweb van dradeni, gespannen over rote en afgrond eni langs den1 bodem der Ocean en, met een onmeetbare snelhed dl, in schrift of geluid1 overbrengt, wat een oogen blik te vorai door de hersenen is gedacht, en waardoor de uitiwiseling van gedachten tus- schen ver verwijderde personen tot stand komt in evenveel seconden als vroeger te maandien. Is hat nisi dcsadida rfaebieieeat die diss schui- wwterri adjB mgis onttoW, om om deze mijlen ver ter beschikkiing te stel len op plaatsen en voor doelemden, naar onze keu- ze; het moge zijn om treinen te trekken, sluir zen te openen, las".en te heffen, schepen te ledigen en wat al niet I Etn zwakke hetboom- beweging door een menschenhand is voldoen de om het arbeidsvermiogen van duiizcnde bij duizende menschen eensklaps te ontketenen. Is het niet de electriciteit, die door den enkelea knopdraai een hemelhoog gebouw veriicht, Is zij net niet, die in den nacht den zeeman zijn weg en zijn toevlucht wijst en voor den ban- gen schipbreukeling naar alle windrichtingen tegelijk een beds om hulp smeekt. Nlog lang niet ten einde is de reeks van weldaden, die de natuurkunde der mensch- heid in den schoot heeft geworpen. En in hoe :kx>rte spanne tijds zien wij al die veroveringen aan onzen geest voorbijgaan. NlauweTijks heeft het automatische voertudg zijn verschiining gemaakt en bijna even spoe- dig het recht van den weg veroverd. of daar komt het stoutmoedige vliegtuig net redh't van de lucht opeischen, van het eenige ele ment, dat nog vrij was. En als een moderne Icarus doorkruist de mensch het ijle medium met een snelheid welke die van den vlugsten sneltrein overtreft. Welk een omwenteling in het venkeerswe- zen en daarmede ook te de samenleving, wel ke nieuwe mogelijkheden voor de verbreiding van beschaving zal ook dit product van het menschelijk vernuft ons brengen? En dte diemische wetenschap, wat heef t ons ook die niet geschonken Ieder besehaafd mensch kent, bewondert en waardeert de reusachtige ontwikkeling der chemische industrie van onzen tijd. Maar het zou zijn de beteekenis der ached- kune en natuurkunde onderschatten, indien men alleen wilde zien haar invloed op het materieele leven. Ik zal hder niet spreken over dte veredeling van den geest, die van haar u-itgaat, een ver edeling, die elke wetenschap, onverschillig welke, den mensch brengt. „La culture des sciences", heeft eens dte groote Pasteur te recht gezegd, „la culture des sciences dans leur expression la plus televee est peut-etre plus neoessaire encore k Ttetat moral d'une nation, qu'h sa prospteritte materielle". Waarop ik hier het oog heb, is de machtige Invloed, die de natuur- en scheikunde op schier alle andere wetenschappen hebben uitge- oefend en nog srteeds ultoefenen, op dte meer theoretische natuurwetensdrappen niet alleen end aarondier dte studie van het leven', maar ook op de geesteswetensdiappen en haar ioe- passingen. En dit alles hoe zou het anders kunnen in ondedinge wisselwerkteg. Vraag het de eerwaardige astronomic, wel ke geheunen zij in den laatsten tijd aan zoo- nestelsel en steirenwereld heefit ontlotot door prisma en fotografische plaat. En vraag dan ook eens den geoloog-niineraloog, of hij de scheikunde niet erkentelijk is, dat zij hem een steuo geeft, te midden van zijn al te wan- kelbare hypothesen omtrent het ontstaan van gesiteenten, nu zij op weg is, deze voor zijn oogen uit den smeltkroes te voorschijn te tooveren. Op geen' wetenschap echter is de invloed der natuur- en scheikunde zoo groot geweest als op de studie van het leven. Zijn zij het niet geweest, die haar uit de macht van het onvruchtbare mysticisms hdbben bevrijd en haar een plaats 'hebben gegeven in de rij der wetenschappen Indrukwekkend, men mag zeggen, weerga- loos, is de vlucht. welke de levenswettenschap- pen na het vrije binnentreden der natuur- en scheikunde in haar tempel en ook onder den invloed van Darwin's leer, hebben genomen In alle richtingen wordt de levende natuur doorkruist, van het eencellige organisms tot het hoogstgeorganiseerde toe; in het planten- rijk en in het aierenrijk, morphologisch met het mikroskoop, dat meesterstuk van mensche- lijke scheipzinnigheid, chemisch met de fijn- ste hulpmiddelen, waarover de scheikunde be- schikt, physisch met een arsenaal, dat zich verstout tot zelfs de snelheid1 van de gedachte te meten. Geen levensverschijnsel of men tracht het door waarneming en proefneming te bespie- den en langs natuurwetenschappelij'ken weg te analyseeren. Ook hfct menschelijk lichaam is gewordten een voorwerp van n al u 11 rwef en sch a ppd ijk on derzoek. Bevruchting en •rffeliikheid ontko- men evenmin aan den speurenden geest van den physioloog als spier- en zenuwwerking. De raadselen van groei en verouderen acht hij evenzeer zijn domein als de vraagstukken van stofwisseling en blorasomloop. Het oog is niet meer uitsluitend een Spie gel der ziei, doch ook een orgaan, waarvan men de diepte. thans mag bespieden met den oogspiegel Groot is de beteekenis. die het experimen- teele onderzoek van het leven reeds heeft ge had voor de verzachting van menschelijike el- lende, voor de kunst om pijnen te lenigen, zielcten te genezen, en vooral ook om die te voorkomen. Niet het minst op het laatste ge bied zijh de overwinningen schitterend. Sedert men als oorzaak van zielcten, mikros- kopisch klteine wezens heeft leeren kennen, is de algemeene gezondheidstoestand aanmerke- lijk verbeterd en behooren, waar voldoende zorg van overheidswege kan worden toege- past, epidemien, die. zooals vorige eeuwen dit hebben aanschouwd, volkeren decimeer- den, tot de geschiedtenis. Welk een triomph i9 niet de onderdrukking van de gele koorts. Word daardoor niet het graven van het Pa- namakanaal mo-gelijk? Maar de geest en de methoden der natuur wetenschappen reiken nog verder. Evenals deze voor haar onderwijb laboratoria, zoo zijh op haar voetspoor, ae geestcswetenschap- pen seminaria gaan verlangen. En ook bij het onderzoek hebben thans schier alle geesteswetensdiappen naast de be- spiegeling ook aan de ervaring een plaats in- geruimd. Zie den filosoof-psychploog, hoe hij de overpeinzingen In zijn studeervertrek afwis- selt met proefnemingen in het laboratorium, hoe hij daar, omringd door een fijn physiolo- gisch mstrumentarium, psychische processen registreert en meet; hoe hij, zich met den psychiater plaatsende op net standpunt, dat ziekelijke afwiikingen van den geest niet an- dters dan in quanhtatieven zin verschillen van de uitingen van het normale geestesleven, in beide wetenschappen nieuwe banen aanwijst

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1922 | | pagina 2