wezfg te zten.
Hebt U mij ved hooren praten over dgen
zaak, wil mij veroatschuldigen, Navita de
ventis, de tauris narrat arator en laat ik mij
mogen toewenschen ook in de toekomst op de-
zelide aangename wijze met het gymnasium te
mogen verkeeren, als is geschitd toen wij in
Letteriijiken zin onider hetzelfde dak wkxMi-
den.
Alle deze zaken kunnen in dit feesitelijlke
uur slechts terloops worden aangesitipt, ook
om bij vemieuwing aan te toonen, dait het
ambt van den leeraar zicih allerminsit beperkt
tot de herhaling telkenjaire van dezelfde za
ken, zooals wel eens wordt gemeend, maar
dat voor zijn bezighedcn in hooge mate gcldtt
het woord van den wijze der oudheid: alles
artxoomt.
Dames en Heeren Docenten, met wiie ik het
genoegen heb aan deze school werkzaam te
zijn, laten wij ons met hernieuwde opgewekt-
•heid vaardig maken tot het uitvoeren. van
onze taak met behulp der thans ons geboden
hulpmiddelen en laat ons niet vergeten dat
onze werkkring wij mogen vole zalken an-
ders wenschen voorzeker haar ideteele zijde
heeft.
Ons is het toch gegeven, jonge menschen,
die in het begin der levensperiode zijn, die
door Wiihelm Ostwald is gezegd het „Hel-
dengluck" te kunnen opleveren, d.i. jonge
menschen, die zich bewust gaan worden iets
te kennen en te kunnen, in te ieiden in het ge
bied van allerlei wetenschap, hun lust tot
studie en hun belangstelling voor allerlei op
te welcken, kortom wij vermogen somtijds jon-
gemenschen iets mede te geven op hun 1 evens-
weg, waarvan zij vooral later de waarde 1ee-
ren begrijpen.
Zeer veel genoegen doet- dan ook op dezen
dag ons alien, naast de tegenwoordigheid
der Autoriteiten, de aanwezigheid van oud-
leerlingen, waaronder er zijn, die veertig ja-
ren de H.B.S.-jaren achter zich hebben.
Dames en Heeren Oud-lecrlingen.
Gij zijt hiehheen gekomen vermoedelijk ge-
dreven door een verlangen gelijlksoortig met
de begeerte. die iemand, na lange jaren van
afwezigheid vervult om het huis en de om-
geving te zien, waaraan verbondan zijn kost-
bare herineringen ui)t lang voorbijgegane
zorgelooze tijden.
De uitvoenng van dergelijke plannen geeft
menigmaal niet de verwaehte uitkomsit, omdat
vaak van het vroeger bestaande slechts wei-
nig nog aanwezig blijkt te zijn. Ook hier zult
gij den toestand geheel gewijzigd vinden.
Van de mannem, die gij him- als Uw leermees-
ters placht aan te treffen, zijn wellicht nog
slechts enkele aanwezig. Gij vindt hier hun
opvolgers. Maar toch zijt gij hier gekomen,
waarschijnlijk om te toonen, dat gij met ge
noegen en met eenigen dank terug denkt aan
Uw H.B.S.-jaren en aan hen wier lessen gij
nrocht volgen. Dames en Heeren, ook als op
volgers van Uw leermeesters dankm wij U
voor Uw tegenwoordigheid en geven U de
verzekering, dat deze als een kostelijke gave
door ons wordt aanvaard.
Mijnheer de Inspecteur. Het is ons slechts
mogelijk onze taak naar behooren te vervul-
len, indien wij daarbij worden gesteund door
de belangstelling der Hooge Overheid. Uit
Uw zeergewaardeerde aanwezigheid blijkt
ons bij vemdewing hoe ook zij medeleeft met
de fata der scholen, waarvan de thans
feestvierende er eene is. In voortdurende be
langstelling ter bevordering harer belangen
bevelen wij onze school aan.
Leerlingen der school.
Laat mij tot U een enkel woord mogen
zeggen op dezen voor U gewichtigen dag.
Zonder twijfel zal het gebeuren om U heen
niet nalaten eenigen indruk op U te maken,
ad ware het slechts wegens de feestvreutgde
die U wacht. Maar ook zijt gij oud genioeg
om te kunnen beseffen, dat hetgeen hier aan
wezig is, U wordt aangeboden, met daar-
tegenover staande plichten Uwerzij'ds, de
plicht n.l. om zoo goed mogelijk te protiteeryi
van het onderwijh, zoodat wanneer Uw tijd
gekomen zal zijn en de maatschappij U roept
Uw plaats in de gelcderen der werkende le-
den in to nemen, gij gereed en toegeniat zult
zijn.
Laat mij U toeroepen: Gebruik Uw dag.
Vertrouw zoo weinig mogelijk op dien van
morgen.
Geachte aanwezigen. Ziet hier hetgeen ik
meende U te mogen mededeelen. Laat mij
eindigen met den wensch, dat onze school zich
moge ontwikkelen, groeien en bloeien in den
vorm die door de omstandigheden zal wordien
geeischt.
Beschermd door dte aanhoudende zorg en
belangstelling der over haar gestelde over
heid, bezield door de toewijomg der docenten,
en beambten, die haar hun arbeid hebben te
geven, bevolkt door een breeden stroom van
leerlingen, die haar door hun ouders zullen
worden toevertrouwd.
Mogc het de doceniten gelukken bij de leer
lingen op te wekken lust tot studie, zin voor
wetenschap, drang tot arbeidl, hum dte oogen
te openen voor het geen goed is en schoon,
voor gemeenschapazin en burgcrdteugd.
Dan zal degeen, die de eer zal hebben aan
het eind van het thans beginnend tijdperic
van haar fata veralag te doeu naar waarhedd
kunnen getuigen.
Ook in haar nieuw tehuis heeft de Alio
maarsche school haar roeping vervuld!
Groot is het aantal der door haar ge-
vormde leerlingen, tot geluk van henzelvep,
tot heil der gemeenschap, waarin zij: zullen
hebben op te treden.
De heer G. Bolkestein, Inspecteur van het
Middclbaar Onderwijs, sprak hiema als
volgt:
De Minister van Onderwijs, die verhinderd
is de opening van het nieuwe gebouw der
Alkmaarsche H. B. S. en de herdenking van
haar veeljarig bestaan bij te wonen, herft mij
opgedragcn hem hier te vertegenwoordigen.
Die opdracht vervul ik gaame.
Menige H. B. S. heeft in de laatste jaren
haar v$tig-jarig bestaan, min of meer feeste-
lijk, naar gelang de tijdsomstandighcden dit
toestonden, herdacht. Daar was reden voor.
De tijd is gekomen, dat de oud-leerlingen der
H B S. in Staat en Maatschappij, in weten-
schap en industrie, in handel en bediriji niet
alleen een voomame plaats innemen, maar
bovendien richting en karakter geven aan de
functies, die zij vervullen. De tijd is gekomen,
dat men in ons land kan spreken van het
wcrk van d e Hoogere Burgerschool.
Het is daarvoor niet eens noodig, dat iedere
afecmdterl^te Tl B. 9. wljzw tnnne op msS
leerlingen met illustie namen als de Alkmaar
sche school heeft voortgebracht. Voldoende
is, dat iedere school werkt in de lijn, die het
algemeene onderwijs van de H. B. S. heeft
aangenomen.
Die algemeene richtingslijn zie ik z66, dat
de H. B. S. haar taak gevonden heeft om,
met het onderwijs in de wis- en natuurkun-
dige wetemsohappen als middenpunt, de leer
lingen in te leiden in de kennis van het mo-
derne leven in zijn veelsoortige uitingen.
In die taak is de H. B. S. veelszins uitnc-
mend geslaagd.
Dat de school daarbij nog tal van gebre-
ken heeft, weten wij alien. Maar het is een
bemoedigend teeken dat haar eigen vertegen-
woordigers die fouten het meest en het aTler-
eerst erkennen; een eigenschap, die niet bij
de vcrtegenwoordigers van alle andere
schooltypen voorkomt.
Van die fouten hebt U, mijnheer de Dircc-
teur, er eenige in Uw rede genoemd; en wie
zou U daarin niet bijvallen?
Ook voor mij i9 het een der hoofdgebreken
van de H. B S. maar geldt dit met voor
vele andere scholen van voortgezet ondler-
wijs? dat er veel te veel ge 1 u i s ter d
moet worden. Er bchoorde veel meer gele-
genheid gegeven te worden tot w a a r n e-
m e n nog meer tot z e M w e r k e n en dat
niet alleen in de natvurwetenschappelijke
vakken. Dat dit nieuwe gebouw der Alk
maarsche school zooveel meer gelegenheid
schept tot het waamemen en het zelf werken
door de leerlingen, is indterdaad een verheu-
gend feit.
Mag ik een nieuwen wensch uiten naast
degene die reeds genoemd) zijn ten bate van
de H. B S. in het algemeen, dan is het die,
waarbij een nauwer contact wordt gevraagd
tusschen de school en haar leeraren eener-
zijds en de oudere der leerlingen anderzijds.
De afstand tusschen beide Is nu meestal te
groot.
Miaar het zou een gebrek aan goeden smaak
zijn, op dit oogenblik langer dan enkele
oogenblikken stil te staan bij de fouten van
een schoolsoort, waarvan een der vertegen-
woordigsters een feestdag viert. Te eer, om
dat er zooveel reden tot feestvieren is, nu de
Alkmaarsche school met haar eervol verle-
den haar nieuwe huis betrekt.
Van- die school hebt U, mijnheer de Direc-
teur, de fata ons zoo iuist uitvoerig verhaald.
U neme mij niet kwalijk, dat ik daarna met
een enkel woord van kritiek kom. Want er
werden vele namen en feiten door U ge
noemd;, maar ik miste er teen. En ik acht inij
gelukkig hier aanwezig te kunnen zijn, het
meest om de gelegenheid, die mij dhardoor
gegeven worat om die leemte aan te vullen.
Want op dezen feestdag mag niet het verhaal
van de school gegeven worden, zonder dat de
naam genoemd wordt van hem. die sedtert
1908- haar Directeur was, van U Dr. Antusch!
Geachte heer Antusch! Bij gelegenheden
als deze wij weten het alien worden
wel eens woorden gesproken, die grooter en
mooier zijn dan de werkelijlcheid. Ik betreur
dit op dit oogenblik, want het zou maj hinde-
ren als iemand die opvatting ook had van de
enkele, maar eerlijke woorden van waardee-
ring, die ik op dit oogenblik tot U wil spre
ken. Sinds den dag, dat ik met de Alkmaar
sche H. B. S. in aanraking kwam, heb ik ge
legenheid gehad kennis te maken met de zeer
bijzondere toewijding, waarmee U voor Uw
school werkt. Die overtuiging van Uw alge-
heele toewijdimig moetcn alien hebben, die met
U samenwerken. De leeraren en de leerares-
sen van Uw school zeker, zij; zullen niet
altijd Uw inzicht deelen, maar zal iemand
van hen iets kunnen afdoen aan de erkenning
van Uw dagelijksche inspanning bij Uw
weric? Een deel van Uw arbeid, dat voor an-
deren verborgen is, ben ik in de gelegenheid
te zien. Wat al hoeveelheden werk voor de
Alkmaarsche school heb ik U zien verrichten,
en alles even nauwkeurig, vooral ook alles
even ronduit en eerlijk. Gij moogt hooge ei-
9chen aan anderen stellen, omdat Gij aan U
zelf de hoogste stelt. Er zijn tijden, dat het
van onze correspondence Uwerzijds mag gel-
den: nulla dies sine linea! Geen dag, of ik
kreeg een brief van U Waarom zou U ook
niet hooge eischen stellen aan den Inspec
teur?
Ik vind het niet onbescheiden hier op deze
openbare plaats een kleine bijlzonderheid te
vermelden, die U toekomt; hoe v66r eenige
jaren in de groote vacantie het werk tusschen
ons zich z6o opstapeld'e dat ik naar Alkmaar
kwam om alles mondeling met U te bespre-
ken. en hoe, toen ik U niet dadelijk thuis trof
en Uw vrouw mij alleen ontving, deze mij
vroeg: zou het nu niet mogelijk zijn, dat mijln
man, al was het maar teten week, vacantie
nam? Ik heb dit altijd onthouden, als U ten
voile uit schetsend
Zulk werken vindt altijd zijn belooning
U ziet het. geachte heer Antusch, aan den
bloei van de school, die nu dit voor haar ver-
ruimde huis betrekt.
Zulk werken moet ook zijn waardeering
vinden bij alien, die met U in aanraking ko
men ook bij verschil van meening.
Uiterlijke waardeering is niet altijd het eer-
ste deel van hen, die bi] het onderwijs werk
zaam zijn. Het is niet noodig voor wie inner-
lijk als eerste behoefte kent zijn plicht te
doen, alleen 6mdat het zijn plicht is. Maar
door uiterlijke waardeering kan toch ook ons
werk gesteund worden. En daarom doet het
mij bijzonder veel genoegen de enkele woor
den, die ik tot U, mijnheer Antusch, sprak,
met een mededeeling te kunnen besluiten.
Deze avond zal ae Staatscourant een Ko-
ninklijk Besluit bevatten, waarbij U op voor-
dracht van den Minister van Onderwijs be-
noemd zijt tot officier in de ordte van Oranje-
Nassau. Ik wensch U, geachte heer Antusch,
met deze welverdiende onderscheidjng van
harte geluk en stel het voor mijzelf op prijs,
dat ik net bericht van deze benoemingU mag
brengen en U de versierselen van de orde
mag overhandigen.
Vervolgens hield de heer Ph. M. Bosscher,
voorzitter van de plaatselijke Commissie van
Toezicht op het M. O., de volgende rede:
Dames en Heeren,
In zijn studie „De Maatschappelijke betee-
kw-ia van He wH no het M. O. schreef Dr.
oos, ue Ki wue *enner t at ^rijder voor
ons Onderwijs, bet na Volgende:
„Wanneer wij om ons neen zien dat het
toepassen van ae vindingen der wetenschap
op elk gebied toeneemt, wanneer thans veel
meer dan vroeger met de durf eek de Imais
la gekomen otn de groote ondwnilngwi weW
ke onze maatschappij op elk gebied behoeft,
te besturen, wanneer tbaas meer dan ooit ook
de 1 eiders aanwezig zijn voor de vele onder-
nemingen van handel en bankwezen. mjyer-
iheid en veikeer, zoowel voor den! landoouw in
Indie als hier te lande, dan is dat voor een
groot deel daaraan te danken, dat de H. B.-
scholen door het onderwijs in de wetcnschap-
pen, waarvan de maatschappij elken dag den
invloed ondervindt, de voorbereiding hebben
gegeven, die vaak aan hoogexe inrichtingen is
voTto'oid.
In dien zin is onmiskenbaar het M. O. aan
het geheele bedriifsleven ten goede gekomen,
doch niet alleen net bedrijfsleven, de erva-
ring heeft geleerd, dat de studie der aan de
H. B. S. onderwezen leervakken in staat is
aan de jongens van 12 tot 18 jaar die harmo-
nische vorming te waarborgen en die geestes-
eigenschappen aan te kweeken, welke voor
een zakelijk en wetcnschappelijik onderzoek
noodzakelijk zijn.
Waar een zoo bij uitstek deskundige zich
aides uitl'iet, moet de beteekenis van het M.
0. voor ons volksbestaan wel zeer groot
zijn. Niet dadelijk echter zag men in welke
groote invloed er van het M. O. voor ons
volk zou uitgaan. Evenals iedere nieuwe in-
stelling bleef het de critiek niet gespaard.
Men sprak van overlading van onderwijs, dat
meer africht dan ontwikkelt, meer schijnge-
leerdheid geeft dan zin voor wetenschappe-
Iijke studie.
Was het niet Jan Holland, die schreef:
„wat moet er terecht komen en hoe moet het
er uitzien in de hersenen van die jonge men
schen die week aan week worden rondgewen-
teld in een rosmolen met 22 tandwielen",
waarmede hij te kennen wilde geven het zijn
inziens veel te groote aantal leervakken.
Dat de voorspellingen van dien zwartgalli-
ge schitterend zijn gelogenstraft, het groot
aantal mannen en vrouwen opgeleid, op onze
H. B. scholen en nu een feidendie positie
in wetenschap en maatschappij innemend, is
daar om het te bewijzen.
iMaar de tijd schreed voort en> iederetijld
stelt andere eischen. Dat dte wet van 1863 met
voor eeuwig kan gelden is duidelijik. Wil het
M. O. zijn scboane taalk blijven vervullen,
dan dient het zich aan te passen aan de tijds-
omstandigheden. Het is daarom plicht het te
veranderen en te verbeteren. Stilstand is ach-
teruitgang, doch wat ook veranderd of ver-
betera moge worden, het fundamenteele van
wat Thorbecke ons heeft gegeven, blijft en
moet blijven. Wat er ook moge gebeuren met
ons M O. en zijn instellingen, weggienomen
wordt het niet meer. Het is een onmlsibaar
onderdeel van het cultureele leven van ons
volk geworden. Voorloopig behoeven wij
daarvoor geen vrees te koesteren. Het M. O.
heeft de voile belangstelling van den Minister
van Onderwijh, Kunsten en Wetenschappen,
talrijke nieuwe scholen werden gedurende de
laatste jaren gesticht, andere werden uitge-
breid en geheel of ten deele in een nieuw
kleed gestoken.
Ook onze school was te Idein geworden
voor de behoefte en werd verbouwd naar een
reeds eenige jaren geleden opgemaakt plan,
dat, naar mij van bevoegde zijde werd verze-
kerd, reeds nu niet meer dan even voldoende
ruimte biedt voor het tegenwoordig aantal
leerlingen.
Dat is wel een bewijs, dat haar groei nog
niet is gestaakt.
Moge de bloei, waarin zij zich nu verheugt,
duren tot in lengte van d'agen.
Namens de oud-leerlingen en de tegenwoor-
dige leerlingen sprak Prof. H. J. Hamburger,
hoogleeraar te Groningen, daarna de volgen
de rede uit:
Waarde Feestgenooten,
Op een' da|g als deze gaan onze gedachten
terug naar den tij<L dat, dank zij: de wet van
186a, ooze H. B. S. werd gesticht. Het was
meer dan noodig, dat inrichtingen als deze
verrezen. De nijverheid was bezig groote vor-
dering te maken:, de ontdekkingen volgenden
elkander met steeds grootere snelheid op,
maar in ons eigen land en ook in onze Oost-
Indische gewesten Irwamen vreemdelingen
ons verdringen. Vrees voor het nieuwe, angst
om arbeid en1 kapitaal in ondernemingen van
nijverheid te wagm, was algemeen: wij wa-
ren achterlijik gebleven. Wie zijn blik richtte
naar buiten onze grenzen, zoo bijv. naar
Prmsen eni Zwitserland, begreep terstond,
dat de oorzaak van dien toestand lag in te-
kortkomingen van ons onderwijs; ik bedoel
niet het lager, want dit Ikon de vergelijking
met dat van andere vol'ken: best doorstaan. De
groote staatsman Thorbecke zag in, dat hier
onverwijld krachti® moest worden ingegre-
pen. Er moest onderwijs komen voor die tal
rijke burgerij, welke, aldus drukte hij: zich uit,
trachtte naar algemeene kennis, beschaving
en voorbereiding voor de onderacheiden be-
drijveni der nijvere maatschappij. Er moest
onderwijs komen voor alien, die, zonder naar
geleerde vorming te streven, zich wensch ten
voor te bereiden om in de beschaafdte, steeds
voortgaande maatschappij:, waardig te verkee
ren. Zoo ontstond een wet op het middelbaar
onderwijs. Met de uitvoering dier wet werd
niet gedraald; op 2 Mei 1863 aangenomen,
trad zij' reeds in Juli van hetzeilfde jaar in
werking. Binnen16 jaar tijd tmoesten minstens
15 H. B. Scholen verrijzen1. Het rijk nam de
verplichting op zich om daarvan 5 te stich-
tem, eni tot die 5 behooTde die te Alkmaar.
Reeds in 1867 kon de inrichting in gebruik
worden genomen. Het gebouw, ontworpen
door den stadsarchitect du Croix was eenvou-
dig, doelmatig en smaakvol in zijn eenvoud,
met een genoeglijken ruimen1 hortus daar-
naast en daarachter een1 uitstekend ingerichte
afdeeling,, bestemd voor het scheikundig on
derwijs. Een flinke speelplaats scheidde haar
van het hoofdgebouw.
Alkmaar, gelegeni in het centrum van een
nijvere streek, waar landtoouw en veeteelt zich
konden meten met welk ander deel van ons
land ook, Alkmaar verdiende zulk een school.
Zij verdiende die ook al, omdat de stad haar
lager onderwijs in zijn verschillende geledin-
gen uitnemend had verzorgd. Wie van de
ouderen denkt daarbij niet aan de bloeiende
school van mijnheer Reiziger, waar een> man
als Van den Berg onderwijs gaf. De H. B. S.
bloeide, omdat net onderwijs voortreffelijk
was en aan eeni ware behoefte bleek te vol-
doen. Vele jongelieden uit deni omtrek kwa-
men haar dan ook bezoeken, meestal te voet,
een enkele te paard. Maar wat noig meer zegt,
ook jongelieclen' uit andere provinnftn mndtt
zij tot haar laarlingm Mien.
A tea de
xusten. De helaas overleden directeur Dr.
Boeke heeft indertijd de eerste kwarteeuw van
haar bestaan gescbetst en de tegenwoordige
directeur heeft zooeven de laatste 25 jaren
aan onzen geest laten voorbijgaan; wij alien
hebben van haar toenemenden: bloei gehoord,
met dankbaarheid in het hart. Bovendien,
uit eigen aanschouwing ken ik haar niet veel
langer dan mijn schooljaren. En dan, hoe
weinige oud-leerlingen zijn nog aanwezig, bij
wie het terugroepen van herinneringen uit
oude tijden nog weerklank zou kunnen vin
den. Inderdaad, wie herinnert zich nog de
uitnemende opwokkende lessen in staatnuis-
houdkunde en staatsinrichting van den
snaakschen gezienen advokaat Mr. A. P. de
Lange, die maar niet kon nalaten, van ziln
lesuur bet academisch kwartiertje af te trek-
ken, en aldus den met vasten. schoenkraken»
den tred heen en weer surveilleerenden direc
teur van Aken tot vertwijifeling bracht, voor
al wanneer de leeraar de Lange er op wees,
dat des directeur's horlogte niet in orde was1
Wie onder u herinnert zich nog onzen uit-
nemenden leermeester in aardnjikskunde en
geschiedenis, den heer Groenier, die in de
jongens zooveel sympathie voor de Spartanen
wist op te wekken, dat sommigen zich de han-
den zoo lieten krujpen, dat ik op het oogen
blik niet kan begrijpen, hoe de gewrichtsban-
den niet gescheurd zijn, en dat zonder een
kik te geven of het gezicht te vertrekken! Zijn
er velen onder u, wien het bedd nog voor
oogen' gtaat van Dr. Boeke, onzen onvergete-
lijken leermeester in de scheikunde, wiens be-
zielenden invloed als docent Bakhuis Rooze-
boom en menig ander, waaronder ook mijizelf,
voorgoed aan de scheikunde wist te kluiste-
ren. Maar het zeu zijn misbruik maken van
de plaats, waarop ik thans het voorrecht heb
te staan, indien ik aldus voortging met ever
eigen herinneringen te spreken, die slechts
weinigen van de oud-leerlingen belang kun
nen inboezemen.
Vergunt mi) dan, eenige minuten uw aanr
dacht te vragen voor de H. B. Scholen in tut
algemeen, beschouwd uit een grooteren ge-
zichishoek dan die van de Alkmaarsche al
leen.
Het zwaartepunt van het H. B. S.-onder-
wijs was reeds van den aanvang af gelegen
in de natuurwetenschappen al werden de ta-
len en de geschiedenis en aardrijikskunde
geenszins verwaarloosd. Dit kan geen ver-
wondering baren; immers biji de stichting
had Thorbecke vooral het oog op de materiee-
le zijde van het maatschappelijke leven en
daarin speelden1 de natuurwetenschappen een
promineerende rol, en dat doen zijt nog. Hoort
eens, wat in Engeland gebeurt, kort na het
begin van het worsteltijdperk, waarin de we-
reld gewikkeld werd door den grooten oorlog.
De grootste mannen van het land komen in
1915 in Londen te zamen om te beraadsla-
gen over hetgeen' gedaan moet worden om te
kunnen staande blijven; het zijn rechtsgeleer-
den, staatslieden, historici, vertegenwoordi-
gers der klassieken van Oxford en Cambrid
ge, die redevoeringen boudem, waarvan de
strekking kan samengevat worden: ia een
noodkreet: Onderwijs ons volk natuurweten
schappen, of wij: gaan te gronde. Inderdaad
was Engeland achtergebleven op dit gebied.
Dat het land zich dit kon veroorioven, dank-
te het aan den grooten rijkdom van zijn bo-
dem en- van zijn onmetelijke gewesten. Het
land k6n kwistig zijn. Ik herinner mij nog le-
vendig, dat ik in 1912 met een jongen Schot
sprak in een aanzienlijke familie, waar ik
gastvrijheid genoot en die voor de boschcul-
tuur naar Birma zou gaan. Op mijn vraag,
waar 'hij zijn opleiding had genoten voor de
boschcultuur, glimlacnte de jongeman: „Aan
speciale opleiding hechten wij niet, als men
maar een gentleman is en men met mensdien
kan omgaan". In hoeverre die overigens
waardevolle eigensdiappen in staat zouden
zijn om de boschcultuur op hooger peil te
brengen, daarover heb ik beleefdheidshalve
niet met hem gediscussieerd.
Onze oosteliike naburen' ik wees u er be-
reids in den aanvang op die altijd hard
moesten werken voor hun bestaan, hadden
dit reeds lang anders 'begrepen. Zij gevoelden
reeds vroeg, dat de natuurwetenschappen in
steeds toenemende mate de geheele samenle-
ving zouden gaan beheerschen en dat het on
derwijs daannede ter dege rekening zou moe-
ten houden, vooral dat in natuur- en1 schei
kunde. Welken invloed hebben deze sediert de
laatste helft der vorige eeuw niet uitgebefend
in stedds' toenemende mate!
Nooit vierde de mensohelijke geest zoo
groote trtomphen en zoover is het reeds ge-
komene, dat de schoonste ontdekkingen geen
verrassingen meer zijn Het zijn vooral de
natuurkunde en de scheiikundc, die ons dit
hebben gebracht.
Zal ik U spreken van den stoom, die met
zijn titanenkracht in een duizelingwckkende
vaart treinen over den weg doet rollen, en
thans op ££n dag meer menschen verplaatst,
dan voorheen de grootste volksverhuiiring in
jarenvan' dien stoom, die trotsche zeekastee-
len, voerende een geheele bevolking, met kloc-
ke zelfbewuste zekerheid voodstuwt, wind en
golven trotseerende ett die Goethe zeker nog
meer in verrukking zou hebben gebracht dan
het zeilschip, dat hfj in 4 dagen van Nlapels
naar Palermo zag stevenenvan dien stoom,
die duizenden en duizenden van spoelen met
nimmer falendc precisie door elkander jaagt
en het weefwerk verricht, waarvoor milli'oenen
van handen noodig zouden zijn, wilden zij
aan de hedendaagsche eischen van Weeding
en dekking voldoen; van' dien stoom, die den
hamer metalcn doet kneden en die in 6en oog-
wen-k voorwerpen vervaardigt, welke van den
handenarbeid van 66n mensdh wdken zouden
vordcren.
Wel mocht die dkfater ziingen:
„Een nieuwe loopkring is voor heel deez*
aarde begonnen,
Uit kool- en ijzermijn ontsprongen haar
de bronnen
Van snelheid!, madit en licfht".
En hoe meer zou het gemoed van den
dlchter niet zijn ontvlamd, zoo had hij ge-
tuige kunnen zijn van die wonderlijke knadht,
die men1 electricitieit noemt. Is zij' het niet, die
langs een1 spinneweb van dradeni, gespannen
over rote en afgrond eni langs den1 bodem der
Ocean en, met een onmeetbare snelhed dl, in
schrift of geluid1 overbrengt, wat een oogen
blik te vorai door de hersenen is gedacht, en
waardoor de uitiwiseling van gedachten tus-
schen ver verwijderde personen tot stand komt
in evenveel seconden als vroeger te maandien.
Is hat nisi dcsadida rfaebieieeat die diss schui-
wwterri adjB mgis onttoW, om om
deze mijlen ver ter beschikkiing te stel len op
plaatsen en voor doelemden, naar onze keu-
ze; het moge zijn om treinen te trekken, sluir
zen te openen, las".en te heffen, schepen te
ledigen en wat al niet I Etn zwakke hetboom-
beweging door een menschenhand is voldoen
de om het arbeidsvermiogen van duiizcnde bij
duizende menschen eensklaps te ontketenen.
Is het niet de electriciteit, die door den enkelea
knopdraai een hemelhoog gebouw veriicht, Is
zij net niet, die in den nacht den zeeman zijn
weg en zijn toevlucht wijst en voor den ban-
gen schipbreukeling naar alle windrichtingen
tegelijk een beds om hulp smeekt.
Nlog lang niet ten einde is de reeks van
weldaden, die de natuurkunde der mensch-
heid in den schoot heeft geworpen.
En in hoe :kx>rte spanne tijds zien wij al die
veroveringen aan onzen geest voorbijgaan.
NlauweTijks heeft het automatische voertudg
zijn verschiining gemaakt en bijna even spoe-
dig het recht van den weg veroverd. of daar
komt het stoutmoedige vliegtuig net redh't
van de lucht opeischen, van het eenige ele
ment, dat nog vrij was. En als een moderne
Icarus doorkruist de mensch het ijle medium
met een snelheid welke die van den vlugsten
sneltrein overtreft.
Welk een omwenteling in het venkeerswe-
zen en daarmede ook te de samenleving, wel
ke nieuwe mogelijkheden voor de verbreiding
van beschaving zal ook dit product van het
menschelijk vernuft ons brengen?
En dte diemische wetenschap, wat heef t ons
ook die niet geschonken
Ieder besehaafd mensch kent, bewondert en
waardeert de reusachtige ontwikkeling der
chemische industrie van onzen tijd.
Maar het zou zijn de beteekenis der ached-
kune en natuurkunde onderschatten, indien
men alleen wilde zien haar invloed op het
materieele leven.
Ik zal hder niet spreken over dte veredeling
van den geest, die van haar u-itgaat, een ver
edeling, die elke wetenschap, onverschillig
welke, den mensch brengt. „La culture des
sciences", heeft eens dte groote Pasteur te
recht gezegd, „la culture des sciences dans
leur expression la plus televee est peut-etre
plus neoessaire encore k Ttetat moral d'une
nation, qu'h sa prospteritte materielle".
Waarop ik hier het oog heb, is de machtige
Invloed, die de natuur- en scheikunde op schier
alle andere wetenschappen hebben uitge-
oefend en nog srteeds ultoefenen, op dte meer
theoretische natuurwetensdrappen niet alleen
end aarondier dte studie van het leven', maar
ook op de geesteswetensdiappen en haar ioe-
passingen.
En dit alles hoe zou het anders kunnen
in ondedinge wisselwerkteg.
Vraag het de eerwaardige astronomic, wel
ke geheunen zij in den laatsten tijd aan zoo-
nestelsel en steirenwereld heefit ontlotot door
prisma en fotografische plaat. En vraag dan
ook eens den geoloog-niineraloog, of hij de
scheikunde niet erkentelijk is, dat zij hem een
steuo geeft, te midden van zijn al te wan-
kelbare hypothesen omtrent het ontstaan van
gesiteenten, nu zij op weg is, deze voor zijn
oogen uit den smeltkroes te voorschijn te
tooveren.
Op geen' wetenschap echter is de invloed
der natuur- en scheikunde zoo groot geweest
als op de studie van het leven. Zijn zij het
niet geweest, die haar uit de macht van het
onvruchtbare mysticisms hdbben bevrijd en
haar een plaats 'hebben gegeven in de rij der
wetenschappen
Indrukwekkend, men mag zeggen, weerga-
loos, is de vlucht. welke de levenswettenschap-
pen na het vrije binnentreden der natuur- en
scheikunde in haar tempel en ook onder den
invloed van Darwin's leer, hebben genomen
In alle richtingen wordt de levende natuur
doorkruist, van het eencellige organisms tot
het hoogstgeorganiseerde toe; in het planten-
rijk en in het aierenrijk, morphologisch met
het mikroskoop, dat meesterstuk van mensche-
lijke scheipzinnigheid, chemisch met de fijn-
ste hulpmiddelen, waarover de scheikunde be-
schikt, physisch met een arsenaal, dat zich
verstout tot zelfs de snelheid1 van de gedachte
te meten.
Geen levensverschijnsel of men tracht het
door waarneming en proefneming te bespie-
den en langs natuurwetenschappelij'ken weg
te analyseeren.
Ook hfct menschelijk lichaam is gewordten
een voorwerp van n al u 11 rwef en sch a ppd ijk on
derzoek. Bevruchting en •rffeliikheid ontko-
men evenmin aan den speurenden geest van
den physioloog als spier- en zenuwwerking.
De raadselen van groei en verouderen acht hij
evenzeer zijn domein als de vraagstukken van
stofwisseling en blorasomloop.
Het oog is niet meer uitsluitend een Spie
gel der ziei, doch ook een orgaan, waarvan
men de diepte. thans mag bespieden met den
oogspiegel
Groot is de beteekenis. die het experimen-
teele onderzoek van het leven reeds heeft ge
had voor de verzachting van menschelijike el-
lende, voor de kunst om pijnen te lenigen,
zielcten te genezen, en vooral ook om die te
voorkomen. Niet het minst op het laatste ge
bied zijh de overwinningen schitterend.
Sedert men als oorzaak van zielcten, mikros-
kopisch klteine wezens heeft leeren kennen, is
de algemeene gezondheidstoestand aanmerke-
lijk verbeterd en behooren, waar voldoende
zorg van overheidswege kan worden toege-
past, epidemien, die. zooals vorige eeuwen
dit hebben aanschouwd, volkeren decimeer-
den, tot de geschiedtenis. Welk een triomph
i9 niet de onderdrukking van de gele koorts.
Word daardoor niet het graven van het Pa-
namakanaal mo-gelijk?
Maar de geest en de methoden der natuur
wetenschappen reiken nog verder. Evenals
deze voor haar onderwijb laboratoria, zoo
zijh op haar voetspoor, ae geestcswetenschap-
pen seminaria gaan verlangen.
En ook bij het onderzoek hebben thans
schier alle geesteswetensdiappen naast de be-
spiegeling ook aan de ervaring een plaats in-
geruimd.
Zie den filosoof-psychploog, hoe hij de
overpeinzingen In zijn studeervertrek afwis-
selt met proefnemingen in het laboratorium,
hoe hij daar, omringd door een fijn physiolo-
gisch mstrumentarium, psychische processen
registreert en meet; hoe hij, zich met den
psychiater plaatsende op net standpunt, dat
ziekelijke afwiikingen van den geest niet an-
dters dan in quanhtatieven zin verschillen van
de uitingen van het normale geestesleven, in
beide wetenschappen nieuwe banen aanwijst