700RDAM 9, ALRMAAR,
Zie den taalgeleerde, bos MJ &x>H teng®
inarkten en dtraten, om uit (tea moad van net
vo'iit Mil' die taal op te vangen, die hij niet te
iiiaken, maar te ontdekken en te verklaren
heefthoe hij de meeat modeme voorttoreng-
aelen van de tccliniek hanteert om het mecha-
nisme der taalidiomen op was en roetzwart
vast te leggen en te analyaeeren. Zie den
rehctsgeleerde, hoe ook hij, aaagegwpa door
de nicuwe beweging, dtekening gaat houden
met erfelijkheid, opvoeding en omgevmg van
hem, die zich aan de maatschappehjke orde
heeft vergretien. Zie den staatsman-wetgever,
den man van de praktiik, doch ook met hooge
idealen vervuld, iioe hij', blikkende op den
nroei der zich onderling bevruchtende weten
schappen en op de daardoor sitcl zich vervoi-
mende maatschappij, nauwelijks tijid vindt om
jestaande beddingen te verbreedien en nieuwe
te leggen, voor den steeds wassenden stroom
van net intellectueele en matedieele leven van
zijn volk.
Doch ik verlaat deze paden, waarop maj
te zeer vreemdeling gevoet.
Laat Ik liever nog een oogenblik Uw aan
dacht vfagen voor twee groote gedachten,
die, dank zij de modeme wetenschap, 'naar
vorcn zijn gekomen.
Vooreerst de eerbied voor de feiten en ae
absolute vrijheid om die te verkondigen.
Met blinden, lanatieken haat heeft men m
vroeger eeuwen nieuwe denkbeelden onder-
drukr, grooten ontdekkers geen martelingen
gespaard In de 18de en ook nog in de 19de
eeuw, wanneer de zeden zijn verzacht, be-
hooren die menschnoteerende tooneelen tot
het verleden. Doch ook dan weet men op an
dere wijze de verkondiging te breidelen van
uitkomsten, die met bepaalde leerateLlmgen in
atrijdl zijn,
Thans is de geest der natuurwetenschappen
over den mensch vaardig geworden, die geest,
die bet autoriteitsgeloof verwerpt en dit kan
doen, omdat bij verschil van meening de na-
tuur bij juiste ondervraging het passende ant-
woord geeft en het verschil beslecht, onver-
schTi- of de onderyrager oud of jong, be-
doomd of onbekend is.
Het i s de geest, die zich buigt voor nieuwe
feiten en die den onderzoeker zonder morren
ziin opvatting doet prijsgeven, zelfs wanneer
hji pr mode was saamgegroeid. Hoe rustig
het mag toch wel eens gezegd worden -
stend men nog kort geleden. tegenover de uit-
koms'en der radium-onderzoekingen, toen de
r.rve ppderli'kheid der scheikunige elementen
v-n e^n soort axioma een fictie was gewor-
den K" to en een der hechtste grondstagen van
onze natuurkennis, de wet van hot behotul
van arbeidsvermogen, ons onder de voeten
srheen wcg te zinken!
Is het door die rusitigheid en berusting van
de natuuronderzoekers zelf, of is het dior de
indrukwekkende vermeeddering van nieuwe
onwederlegbare feiten en van de praktische
scheppingen, die er schier elken dag uit gebo-
ren worden, dat de leerstel'lige tegenstanders,
zii het clan ook niet altijd met geestdnft, dan
toch met gelatenheid de tegenwoordige uit
komsten aanvaarden?
En waarom zou men dit eigenlijk met
doen, nu men toch gaandeweg de overtrn-
ging moet verkregen hebben, dat geen dier
uitkomsten vijandig is of kan zijn aan de
iioogste en heiligste gevoelens in den mensch,
dat .erder het tegenaeel het gevali is.
In welsprekende woorden heeft onlangs in
gelij'ken zin niemand minder dan de Dean of
Westminster zich uitgesproken bij, het 250-
jarig feest der Royal Society.
Inderdaad, waarom zou men de natuurwe
tenschappen haten, nu de prikkelende verwa-
tenheid van siommige beoefenaren van vroe-
"■ere decennien, die in den roes der overwin-
ningen meendon alles te doorgTonden, met
meer wordt gchoord.
Overdrijf ik, wanneer ik zeg, dat de onbe-
perktc vrijheid, die thans ook andere, voor-
heen gemuilbaiide wetenschappen genieten,
bevochten is en ingeleid door de natuurwe
tenschappen, stork als zij stonden en nog
staan door de bewijskracht en den vloed ba
rer aanschouwelijke daden?
Naast de thans besproken groote overwin-
ning voor den menschelijken geest, de vrij
heid om de uitkomsten van het onderzoek te
verkondigen, heeft zich nog een tweede groo
te gedachte geopenbaard en is bezig zich
eveneens, d'ank zij wederom vooral de natuur
wetenschappen sbeeds verder baan te breken
Ik b-doel de erkenning van de menschcn-
waarde
Moende Aristoteles een stad als een ideaal
te mogen beecftouwen, waaxin van, ae oe-
wouer8 slaven zouden zijn ea V* mocht den-
ken, de hransche uuwenteiiag zou andere ei-
senen sielien en predikte voor aite menschen
geiijicheid.
I Weldra zou echter blijken, dat daarvoox de
maatachappij nog niet rijp was en nooit
scheen meu verder van het ideaal ded' revolu-
tie verwijderd, dan toen enkele dentallen ja-
ren later de heerschappij van steenkool en
ijzer was aangebroken ea onder den invloed
tier machines de tegenstellingen in het be-
staan tusachen mensch en mensch zoo acherp
werden als men sinds mcnschenheugenis niet
had aanschouwd.
De reactie kon niet uitblijven; zij kwam,
en nam in kracht toe, steeds meer aangewak-
kerd en verscherpt ten gevolge van de was-
gende triomphen van het vernuft van enkelen.
En gelijk, volgens een biologische wet,
ieder defect pleegt te worden aangcvuld met
overcompensatie, wenschte men nLet alleen,
dat de cioor de industrie geschapea wantoe-
standen, de sociale defecten, werden hersteld,
men verlangde overcompensatie; men eischte
meer dan men vroeger had gehad: een even-
ledig aandeel in de zoozeer toegenomen pro-
ductie, meer levensgenot, gelij'ke voorvyaarden
voor ontwikkeling en beachaving en dat alles
zooveel mogelijk onder verlichtmg van eigen
lasten en verzwaring van die van anderen.
Nog heden ten dage zet zich de reactie voort
en zoo voltrekt zich een nivelleering, waartoe
ieder zijn medewerking verleent, hij moge dit
erkennen of niet.
Die geest van nivelleering, van gehjkma-
king gegrond op het begrip van gehjkwaar-
digheid van den mensch, openbaart zich al-
lerwegen. J
Gelijk alle goede gedachten heeft ook het
streven naar gelijkheid1 van den mensch zijn
excesaen.
Ziet men niet hier en daar dat verlangen
naar gelijkheid zoo krachtig tot uiting ko-
men, dat hij, die in een organisatie of een on-
derdeel daarvan de besturende hand heeft, al
leen daarom met een wantrouwend, bijna vij
andig oog word't aangezien, alsof niet voor
nedere organisatie leiaing een levensvoor-
waarde is.
.Doch wanhopen wij niet! Onderwijs en
verlichting, en daardoor plitchsbesef en ver-
hooging van het zedelijk peil zullen hier ae
redaende hand bieden.
Ziedaar in groote trekken een, naar Ik
hoop niet al te onjulst beeld van de beteeke-
nis der natuurwetenschappen. Heb ik bii dit
beeid misschien het licht te eenzijdig of in te
groote intensiteit op de natuurwetenschap
pen la ten vallen, dan heb ik onopzette.ijk
den raad gevolgd, die onze bekwame kriti-
kus Busken Huet eens den geschiedschrijver
gaf: verlichtevenals Rembrand, 6&1 zijde
zeer sterk, laat het overige in de schaduw.
En nu aarzel ik niet, bij alle oprechte waar-
deering voor de andere inrichtingen van on
derwijs, te verklaren, dat wanneer het Ne-
derlandsche volk een eereplaats inneemt on
der de naties, dit voor een goed deel te dan-
ken is aan de H. B. S.
En toch het is niemand Uwer onbe
kend wordt de H. B. S, nog door velen in
den lande beschouwd als een onderwijsin-
rjr.hti.ng van den tweeden rang, die, nu ja,
wel nuttig is voor het verkrijgen van kennis,
maar die weinig geeft voor het gemoed. Zij
meenen, dat voor de ontwikkeling van het
laatste de studie der klassieken alleen of na
genoeg alleen in de behoefte voorziet. Men
is geneigd te vragen, of daarvoor de beoefe-
ning der modeme talen en haar literatuur,
van geschiedenis en van den godsdienst,
waarvoor immers reeds door Goeman Bor-
gesius op de H. B. scholen een plaats were
verzekerd, zonder noemenswaardige beteeke-
nis is. De adressen voor het behoud van he
Grieksch voor aanstaande juristen en be
oefenaren der moderne talen zijn voor het
voortduren van den terijd levende getuigen
Men verwart m. i. bij dien strijd meesta
twee quaesties. De vraag moet zijn: be-
schouwt men de klassieke opleiding uit een
cultured of uit een practisch oogpunt? in
het laatste geval zou, naar het mij en zoo-
veel anderen voorkomt niet slechts net
Grieksch maar ook het Latijn kunnen verval-
len, want hetgeen men uit een zuiver prac
tisch oogpunt bij de studie der geneeskunde,
van wis- en natuurkunde en voor de studie
der rechtswetenschap noodig heeft, is spoe-
dig genoeg te leeren. Zoo heeft het trouwens
de Pruisische wetgever reeds eenige ]aren
vodr den oorlog begrepen, toen deze de leer-
lingen van da Realachule, cmz* PL B. 9.,
toegang verleende tot de studie ook in de
ietteren en de theologie, onder de verpllch
ting een zeer eenvoudig aanvullend examen
af te leggen in het Latijn. Staat men editor
op het standpunt van cultureele waarde der
klassieke talen, dan kan ik mij zeer goed ver-
eenigen met hen, die van meening zijn, dat
mai voor het Lyceum B het Orieksch niet
moet laten vervalien.
Dit zijn dan de menschen, die op grond
van overwegingen van hoogeren aard de stu
die der klassieKen voor alle academisch ge-
vormden onontbeerlijk achten. Billijkheids-
halve zouden zij echter de meening van zeer
vele anderen moeten eerbiedigen, die het
einddiploma van den 5-Jarigen H, B. S. toe-
gang wenschen te verleenen tot alle lacultei-
ten der universiteit. Dat er velen in den
lande zijn, die zoo er over denken, moge op
een feestdag, die een H, B. S. viert, met eeni-
Se feiten em beschouwingen worden toege-
cht, feiten en beschouwingen, die in den
lande weinig bekend zijn. Zij hangen ten
nauwste samen met het tot stancf komen
van de wet-Limburg,
Wij schrijyen 1916. Reeds was het 20ste
van ae adressen onderweg, die in het verloop
van jaren aan de regeering waren gericht
ten einde van den wetgever te verkrijgen^ dat
zij, die in de wis- en natuurkunde of in de
geneeskunde den doctorstitel wenschten te
erlangen, met een eindexamen-diploma daar
toe zouden worden toegelaten. Doch de er
varing leert. dat adressen over het algemeen
weinig nut hebben. Zij worden meestal weg-
gelegd en missen alle uitwerking. Om iets
tot stand te brengen moet men, indachtig
aan het frappez-toujours, er voor zorgen,
dat de aandacht op het verlangde gevestigd
blijft en dit vermag alleen een vereeniging,
die door woord en geschrift in alle deelen
van het land de belangstelling gaande
houdt. Dit was mijn overweging, toen ik
rachten wilde, langs een anderen weg dan
tot nu toe gevolgd, het doel te bereiken. De
20ste adresbeweging had inderdaad al een
even teleurstellend resultaat als de vorigea.
..In de tegenwoordige omstandighedenal-
dus de toenmalige minister Cort van der
Linden, „acht ik verwezenlijking van wen
schen van dien aard vooralsnog niet moge
lijk". Voordat dit antwoord bekend was ge
worden, had ik in Groningen eenige heeren,
vertegenwoordigers van verachillende facul-
teiten, van verschillende onderwijsinrichtin-
gen en person en. behoorende tot ..verschillen
de kringen van net pnactische leven, bijeen-
geroepen en men was het met mij er weldra
over eens, dat het verzet in den wortel moes-t
worden aangetast. En wel door wettelijke er-
kenining te vragen. van het fundamenteele be-
gtnsel, dat de nietddassieke opleiding, verkre
gen aan de H. B. S., in staat is om de jonge-
rieden' die algemeene ontwikkeling bij te breto-
;en, welke noodig is om niet alleen' in de z.g.
J-faculteiten, dns wis- en natuurkunde enl ge
neeskunde, maar in alle faculteiten te studee-
ren, dus ooik in theologie, rebhten en Ietteren.
Een Groningsche afdeeling was weldra ge-
sticht en nu was het zaak, de Nationale Ver
eeniging voor het geheele land tot stand te
brengen. Ik was zoo gelukkig, den' beer Mr
J. Liin'burg, lid van ae Tweede Kamer voor
Groningen, president-curator van 'het Neder-
landsch Lyceum, voor de beweging te intexes-
seeren en daarha te winnen. Weldra had een
samenkomst te 's^Gravenhage plaats, waar-
aan deelnamen 6 Kamerleden-juristen, ver
der hoogleeraren van verschillende facultei
ten en andere heeren.. Deze samenkomst bad
tengevolge de oprichting der Vereeniging
voor het verkrijgen van wettelijke gelijkstel-
ling van kalssieke en nieisklassieke voorbe-
reiding voor alle faculteiten. Em wat uit een
practisch oogpunt al dadelijk belangrijk was,
net uitspreken van de vraag of het niet go-
wenscht zou zijn dat, wanneer de minister om
begrijipelijke redenen aan zijn ontwijkende
houding vasthield, uit den boezem der Ka
mer een initiatief-wetsvoorstel werd ingediend
alvast ten behoeve van de B-faculteiten. De
aanwezige kamerleden igingen: in raadkamer
over met het resultaat, dat Mr. Lim'burg me-
de uit naam van kamerleden, vertegenwoordi
gers van verschillende politieke partijen met
goedvinden van den Minister een initiatief-
voorstel zou indienen, dat als wet-Limburg
bekend is. De fonnuleering in de toelichting
tot het initiatief-Voorstel zelf was sober en
tactvol. Mr. Limburg zweeg over 'het uit-
gangspunt, nl. wettelijke ^elijkstellmg voor
i alle faculteiten. Dat was zeer verstandig.
Ook to de 9tat«n-Geceraal werd met geen
enkel woord over de Vereeniging gerept en
1 over het beginsel, dat bij, haar vooxzat. Alleen
practiadie overwegingen^ werden, naar voren
gebracht. Het behoett nauwelijka gezegd te
worden, dat het initiatief-voorstel op keurige
wijze in de Staten-Generaal werd verdedigd.
Zoo kan men dus zeggen, dat thans een bres
ge8choten is in den muur, die de H. B. S.
van de universiteit scheidt.
Maar met die hres zijn wiji niet tevreden.
De vereeniging leeft nog en wanneer de tijd
ia aangebroken, zal zij haar actie voortzetten.
Het mag op dczen feestdag van de Alkmaar-
sche H. B. S. wel gezegd worden, dat, dank
zij het uitnemende onderwijs, dat een' oud-
leerling der Alkmaarsche if. B. S. daar heeft
genoten, de wet-Limburg in 'het Staatsblad is
gekomen.
Met alien nadruk moet er op gewezen wor
den, dat de Vereeniging, niet 'bedoelt de studie
in de klassieken neer to halen, zooals indertijd
de Nieuwe Oourant meende to mogen uitspre
ken; daarvoor staan borg de namen van
juristen als Jht. Mr. A. r. de Savorin Loh-
man, Prof. Viaser van IJzendoom, Prof, van
Vollen'hoven, Prof. Carpentier Alting. gewe
zen president van het Hoog Geredhtshof in
Ned.-IndiS, Mr. D. Fock, de tegenwoordige
Gouverneur-Generaal van Ned.-IndiS, Mr.
Vissering, Staatsraad Prof. Oppenhcim, om
niet te sprefken van Mr. Limburg zelf, die al
ien in het hoofdbesuur zdtting hebben, van
Prof, van Dijik en Prof. Hugo Visscher te
Utrecht, om slechts twee personen van de
faculteit der theologie te noemem beide war-
me voorstanders, eni van zoovele anderen,
wier namen kinken in den lande en die door
niemand zullen beschuldigd worden van den
klassieken een kwaad hart toe te dragen. W at
wij wenschen is slechts de wettelijke erken
ning van het beglrtsel, dat de H. B. S. met
zijn modeme opvoeding even, zoo goed als het
gymnasium cite alg'^meeme ontwikkeling
brengt, die noodig is voor de studie aan wel
ke inrichting van hooger onderwijs ook. Weg
dus met de eenzijdige bevoorrechtirig en de
plaats daarvan onderiinge waardeermg!
'De tijd laat niet toe om de eisch van geflijk
heid in don breede toe te lichten. Slechts op
een ding zij het mij veroorloofd de aandacht
te vestigen. Onlangs kon men in een van de
adressen naar aanleiding van het behoud van
het Grieksch in Lyceum B lezen, dat men
door de studie der klassieken beter leert den
ken dan door eenige andere. In het Grieksch
en in het Latijn staat ieder woord op zijn
plaats, de twee talen verzekeren een uitste-
toende hersengymnastik zooals geen andere
studie dat doet. Het past mij niet om over de
waarde van de klassieken' in dezen zin een
oordeel uit te spreken, en ik zou er dan ook
geen woord over gezegd hebben hier ter
plaatse, indien mij1 op dat punt geen langdu-
rige ervaring ter beschikking stond.
Ik ben namelijk gewoon om mijn ieerlin
jen, studenten in de geneeskunde, de gelegen-
neid te gevea, wetenischappelijk onderzoek te
verrichten en hun bevindingen1 bij, wijze van
een tijidsdhriftartikel op schrift te stellen. En
nu kan ik u verzekeren, dat de oud-gymna-
siasten dit nooit beter doen dan de oud-H. B.
schol-ieren en ook niet slechter. Moesten de
oud-gymnasiasten, het volgens de voorstan-
dens der klassieken a outrance niet veel be
ter doen dan de oud-H. B. scholieren? Mijn
ervarinig. gaat over meer dan 20 jiaren' en te-
vena is mij, gebleken, dat de eene groep in
geen enkel opzicht b.v. bij examens uitmunt
ooven' de andere.
Nog een 7a«k moet ik kortelings bespreiben
en <iiau. zal ik eindigen. Aan dte H.B.S. wordt
verweten, ik zdde het reeds zooeven
dat de modeme opleiding, in tegenstelling
met de klassieke, niet geeft voor het gemoed.
Ik kan het met deze tegenstelling volstrekt
niet eena zijn. Of een vak iets geeft voor het
gemoed, hangt zoo goed, als geheel at van
den doeent. De leeraar, die het schoone in de
Grieksdie en Latijnsche sdhrijvens niet go-
voelt, of niet west over te brengen op zijn
leerlingem, maakt deze situdie tot plagerij of
plichtmatig afdoen. Maar aan den anderen
ikant ook, de leeraar in de natuurwetenschap
pen, die bet schoone en. d'oelmatige en, dsn
samenhang van de natuurverschijnaelen niet
kan doen zien en zijn ieerlingen niet tot
geestrdrift stem men, „begeistem" kan, heeft
hun evenmin iets voor het gemoed'. En nu ge-
loof ik, dat het onderwijs aan de H.B S.
van het gymnasium zal ik nu niet verder
spreken in dat opzicht wel eens wat te
kort schiet. Zoo wil het mij voorkomen, dat
ton aanzton ran da etanl- dtorfcuntto het
onderwijs aan da H.B.S, met enkele uit-
zonderingm, veel te wenschen heeft ©verge-
laten. Daarvoor is meer dan een reden Een
voomame reden ia. dat door opleiding en tra-
ditie de' nadruk pleegt golegd te worden op
aystematiek en morpnologie. terwijl niet of
nauwelijks de aandacht womt gewijd aan het
even der plant. Men begrijpe mij niet ver-
keerd. Ik bedoel hiermode allerminst een ver-
wijt te maken aan de leeraren in de Naituur-
itike Hiatorie; morphologie en systematiek
zijn onmdsbaar, maar dem eeste belangstel-
ing in de plantkunde zou zonder twlifel loch
;cwdct worden door de tltudie van de wijze,
waarop de plant zijn voedsel opneemit, zijn
water opzuigt en verwerkt en derge'ijke
vivuigstukken. Met de dierkunde is steeds het-
zelfde het geval geweeslt; ook weer morpho-
ogie en systematiek en naar mijn meening
veel te weinig otntrent het leven. En ziet nu
uena naar de natuurkunde. Men pleegt den
eerlingen wettm te leerendit is noodig, zon
der eeigen twijfel. Maar waarom nu niet eens
ook een of twee weten aangetoond, op welke
wijze deze wetten zijn afgeleid en hun ook
iet mooie, bewonderenswaardige daaria voor
oogen gehouden Men zal zeggen, daarvoor
is de kenmi3 van veel wiskunde noodig. Ik
gdoof, dat dit niet juist is.
En zoo zou ik kunnen voortgaan. De ken
nis van de wijze, waarop Faraday zijn wet-
ten afleidde, zoo praditig en logisch besdire-
ven in zijn Experimental Researches, kan een
bron van genot worden. En wie zal nu zeg
gen, dat deze methods, ook op andere natuur
wetenschappen toegepast. nieis voor het ge
moedgeeft? Natuurlijk kan het niet in mijn
bedoel ing liggen, dat alle wetten worden af
geleid; daarvoor ia die tijd veel te beperkt.
Maar wel kand at van enkele weinige wordlen
gedaan, natuurlijk ter keuze en naar het in-
zicht van den leeraar en hiertoe geeft de In-
voering van de sehoolexamens nujins inziens
eenu memnde glegenheid. Zeker, het sdirif-
telijfce deel van de eind)-examens is voor alle
H.B.-scholen gelijk; maar bij het mondelimge
gedeelte heeft dte dooent het in zijn miacht om
de examinandi over d'atgene te ondervragen,
wat hit ingevol'ge zijn agen smaak heeft bo
handeld. Ik zou zelfs denken, dat ook bij het
schrifbelijke deel van het examen de keuze
kon worden gegeven tueschn enkele weinige
ondcrwcrpen m dten zin als zoocve bedoold.
Men zou daarvoor onderling overteg moeten
plegen door bemiddeling van den inspecteur.
Gelooft gij niet, geachte toehoordressen en
toehoordere, dat daarmede bet onderwijs in
en de bewondering voor de natuurweten
schappen in hoogem ate gebaat zouden zijn?
Het ligt voor de hand, dat ook aan hot gym
nasium en het lyceum de uitvoering van deze
gedachte van nut zou kunnen zijn. Het is
verre van mij, om een verwijt te willen rich-
ten tot de docenten, die een andere opvatting
daarvan hebben, evenmin als men den on
derzoeker kan verwijlten, wanneer zijn onder
zoek bij' die verdere ontwikkeling van de we
tenschap' op een enkel punt venbetenng be-
hoeft, of den wetgever, wanneer de omstan
digheden bij nader inzien aanvulling of wij-
ziging van zijn wet noodig maken. Het zijn
slechts gedachten, die ik met de meeste be-
sdieidenheid aan die docenten in de natuur
wetenschappen voonleg, en die zich slechts
aan mij opdringen uit een gevoel van liefde
voor den bloei der H.B -scholen en voor de
natuurwetenschappen, die immers in het cen
trum staan van het daar gegeven onderwijs.
Dames en Heeren, de oudijleerfingen heb
ben behalve door hun tegenwoordSgheid, voor
zooverre deze mogelijk was, een blijk van
innige dankbaarheod willen geven aan de in
richting, waaraan zij hun opleiding medle
mochten ontvangen. En zoo is mij1 dian de
eervolle tank opgedragen om aan U, mijn-
heer de Directeur, een geschenk aan te bie
den, dat van die dankbaarheid blijvend zal
spreken. Het zijn twee geschilderde glasra-
men ter plaatsing in de hall. Helaas hebben
vele oud-leeraran deze openlijke waardeering
van hun arbeid niet meer mogen beleven,
maar ik hoop, dat het den tegenwoordigen en
toekomstigen docenten een getuigenis zal zijn,
dat Ieerlingen niet zoo oedankbaar zijn, als
zij soms schijhen, en dat de weikfcradit, die
de docenten aan hun school geven, door hun
Ieerlingen in dankbare herinnering wordt ge
houden.
Ik heb gezegd.
(Ongeconigeerd.)
N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERMs. COSTER ZOON,
LEVERT ALLE DRUKWERKEIU
snoediq. onberispelljk uitgevoerd,
tegen concurreerende prijzeiii