700RDAM 9, ALRMAAR, Zie den taalgeleerde, bos MJ &x>H teng® inarkten en dtraten, om uit (tea moad van net vo'iit Mil' die taal op te vangen, die hij niet te iiiaken, maar te ontdekken en te verklaren heefthoe hij de meeat modeme voorttoreng- aelen van de tccliniek hanteert om het mecha- nisme der taalidiomen op was en roetzwart vast te leggen en te analyaeeren. Zie den rehctsgeleerde, hoe ook hij, aaagegwpa door de nicuwe beweging, dtekening gaat houden met erfelijkheid, opvoeding en omgevmg van hem, die zich aan de maatschappehjke orde heeft vergretien. Zie den staatsman-wetgever, den man van de praktiik, doch ook met hooge idealen vervuld, iioe hij', blikkende op den nroei der zich onderling bevruchtende weten schappen en op de daardoor sitcl zich vervoi- mende maatschappij, nauwelijks tijid vindt om jestaande beddingen te verbreedien en nieuwe te leggen, voor den steeds wassenden stroom van net intellectueele en matedieele leven van zijn volk. Doch ik verlaat deze paden, waarop maj te zeer vreemdeling gevoet. Laat Ik liever nog een oogenblik Uw aan dacht vfagen voor twee groote gedachten, die, dank zij de modeme wetenschap, 'naar vorcn zijn gekomen. Vooreerst de eerbied voor de feiten en ae absolute vrijheid om die te verkondigen. Met blinden, lanatieken haat heeft men m vroeger eeuwen nieuwe denkbeelden onder- drukr, grooten ontdekkers geen martelingen gespaard In de 18de en ook nog in de 19de eeuw, wanneer de zeden zijn verzacht, be- hooren die menschnoteerende tooneelen tot het verleden. Doch ook dan weet men op an dere wijze de verkondiging te breidelen van uitkomsten, die met bepaalde leerateLlmgen in atrijdl zijn, Thans is de geest der natuurwetenschappen over den mensch vaardig geworden, die geest, die bet autoriteitsgeloof verwerpt en dit kan doen, omdat bij verschil van meening de na- tuur bij juiste ondervraging het passende ant- woord geeft en het verschil beslecht, onver- schTi- of de onderyrager oud of jong, be- doomd of onbekend is. Het i s de geest, die zich buigt voor nieuwe feiten en die den onderzoeker zonder morren ziin opvatting doet prijsgeven, zelfs wanneer hji pr mode was saamgegroeid. Hoe rustig het mag toch wel eens gezegd worden - stend men nog kort geleden. tegenover de uit- koms'en der radium-onderzoekingen, toen de r.rve ppderli'kheid der scheikunige elementen v-n e^n soort axioma een fictie was gewor- den K" to en een der hechtste grondstagen van onze natuurkennis, de wet van hot behotul van arbeidsvermogen, ons onder de voeten srheen wcg te zinken! Is het door die rusitigheid en berusting van de natuuronderzoekers zelf, of is het dior de indrukwekkende vermeeddering van nieuwe onwederlegbare feiten en van de praktische scheppingen, die er schier elken dag uit gebo- ren worden, dat de leerstel'lige tegenstanders, zii het clan ook niet altijd met geestdnft, dan toch met gelatenheid de tegenwoordige uit komsten aanvaarden? En waarom zou men dit eigenlijk met doen, nu men toch gaandeweg de overtrn- ging moet verkregen hebben, dat geen dier uitkomsten vijandig is of kan zijn aan de iioogste en heiligste gevoelens in den mensch, dat .erder het tegenaeel het gevali is. In welsprekende woorden heeft onlangs in gelij'ken zin niemand minder dan de Dean of Westminster zich uitgesproken bij, het 250- jarig feest der Royal Society. Inderdaad, waarom zou men de natuurwe tenschappen haten, nu de prikkelende verwa- tenheid van siommige beoefenaren van vroe- "■ere decennien, die in den roes der overwin- ningen meendon alles te doorgTonden, met meer wordt gchoord. Overdrijf ik, wanneer ik zeg, dat de onbe- perktc vrijheid, die thans ook andere, voor- heen gemuilbaiide wetenschappen genieten, bevochten is en ingeleid door de natuurwe tenschappen, stork als zij stonden en nog staan door de bewijskracht en den vloed ba rer aanschouwelijke daden? Naast de thans besproken groote overwin- ning voor den menschelijken geest, de vrij heid om de uitkomsten van het onderzoek te verkondigen, heeft zich nog een tweede groo te gedachte geopenbaard en is bezig zich eveneens, d'ank zij wederom vooral de natuur wetenschappen sbeeds verder baan te breken Ik b-doel de erkenning van de menschcn- waarde Moende Aristoteles een stad als een ideaal te mogen beecftouwen, waaxin van, ae oe- wouer8 slaven zouden zijn ea V* mocht den- ken, de hransche uuwenteiiag zou andere ei- senen sielien en predikte voor aite menschen geiijicheid. I Weldra zou echter blijken, dat daarvoox de maatachappij nog niet rijp was en nooit scheen meu verder van het ideaal ded' revolu- tie verwijderd, dan toen enkele dentallen ja- ren later de heerschappij van steenkool en ijzer was aangebroken ea onder den invloed tier machines de tegenstellingen in het be- staan tusachen mensch en mensch zoo acherp werden als men sinds mcnschenheugenis niet had aanschouwd. De reactie kon niet uitblijven; zij kwam, en nam in kracht toe, steeds meer aangewak- kerd en verscherpt ten gevolge van de was- gende triomphen van het vernuft van enkelen. En gelijk, volgens een biologische wet, ieder defect pleegt te worden aangcvuld met overcompensatie, wenschte men nLet alleen, dat de cioor de industrie geschapea wantoe- standen, de sociale defecten, werden hersteld, men verlangde overcompensatie; men eischte meer dan men vroeger had gehad: een even- ledig aandeel in de zoozeer toegenomen pro- ductie, meer levensgenot, gelij'ke voorvyaarden voor ontwikkeling en beachaving en dat alles zooveel mogelijk onder verlichtmg van eigen lasten en verzwaring van die van anderen. Nog heden ten dage zet zich de reactie voort en zoo voltrekt zich een nivelleering, waartoe ieder zijn medewerking verleent, hij moge dit erkennen of niet. Die geest van nivelleering, van gehjkma- king gegrond op het begrip van gehjkwaar- digheid van den mensch, openbaart zich al- lerwegen. J Gelijk alle goede gedachten heeft ook het streven naar gelijkheid1 van den mensch zijn excesaen. Ziet men niet hier en daar dat verlangen naar gelijkheid zoo krachtig tot uiting ko- men, dat hij, die in een organisatie of een on- derdeel daarvan de besturende hand heeft, al leen daarom met een wantrouwend, bijna vij andig oog word't aangezien, alsof niet voor nedere organisatie leiaing een levensvoor- waarde is. .Doch wanhopen wij niet! Onderwijs en verlichting, en daardoor plitchsbesef en ver- hooging van het zedelijk peil zullen hier ae redaende hand bieden. Ziedaar in groote trekken een, naar Ik hoop niet al te onjulst beeld van de beteeke- nis der natuurwetenschappen. Heb ik bii dit beeid misschien het licht te eenzijdig of in te groote intensiteit op de natuurwetenschap pen la ten vallen, dan heb ik onopzette.ijk den raad gevolgd, die onze bekwame kriti- kus Busken Huet eens den geschiedschrijver gaf: verlichtevenals Rembrand, 6&1 zijde zeer sterk, laat het overige in de schaduw. En nu aarzel ik niet, bij alle oprechte waar- deering voor de andere inrichtingen van on derwijs, te verklaren, dat wanneer het Ne- derlandsche volk een eereplaats inneemt on der de naties, dit voor een goed deel te dan- ken is aan de H. B. S. En toch het is niemand Uwer onbe kend wordt de H. B. S, nog door velen in den lande beschouwd als een onderwijsin- rjr.hti.ng van den tweeden rang, die, nu ja, wel nuttig is voor het verkrijgen van kennis, maar die weinig geeft voor het gemoed. Zij meenen, dat voor de ontwikkeling van het laatste de studie der klassieken alleen of na genoeg alleen in de behoefte voorziet. Men is geneigd te vragen, of daarvoor de beoefe- ning der modeme talen en haar literatuur, van geschiedenis en van den godsdienst, waarvoor immers reeds door Goeman Bor- gesius op de H. B. scholen een plaats were verzekerd, zonder noemenswaardige beteeke- nis is. De adressen voor het behoud van he Grieksch voor aanstaande juristen en be oefenaren der moderne talen zijn voor het voortduren van den terijd levende getuigen Men verwart m. i. bij dien strijd meesta twee quaesties. De vraag moet zijn: be- schouwt men de klassieke opleiding uit een cultured of uit een practisch oogpunt? in het laatste geval zou, naar het mij en zoo- veel anderen voorkomt niet slechts net Grieksch maar ook het Latijn kunnen verval- len, want hetgeen men uit een zuiver prac tisch oogpunt bij de studie der geneeskunde, van wis- en natuurkunde en voor de studie der rechtswetenschap noodig heeft, is spoe- dig genoeg te leeren. Zoo heeft het trouwens de Pruisische wetgever reeds eenige ]aren vodr den oorlog begrepen, toen deze de leer- lingen van da Realachule, cmz* PL B. 9., toegang verleende tot de studie ook in de ietteren en de theologie, onder de verpllch ting een zeer eenvoudig aanvullend examen af te leggen in het Latijn. Staat men editor op het standpunt van cultureele waarde der klassieke talen, dan kan ik mij zeer goed ver- eenigen met hen, die van meening zijn, dat mai voor het Lyceum B het Orieksch niet moet laten vervalien. Dit zijn dan de menschen, die op grond van overwegingen van hoogeren aard de stu die der klassieKen voor alle academisch ge- vormden onontbeerlijk achten. Billijkheids- halve zouden zij echter de meening van zeer vele anderen moeten eerbiedigen, die het einddiploma van den 5-Jarigen H, B. S. toe- gang wenschen te verleenen tot alle lacultei- ten der universiteit. Dat er velen in den lande zijn, die zoo er over denken, moge op een feestdag, die een H, B. S. viert, met eeni- Se feiten em beschouwingen worden toege- cht, feiten en beschouwingen, die in den lande weinig bekend zijn. Zij hangen ten nauwste samen met het tot stancf komen van de wet-Limburg, Wij schrijyen 1916. Reeds was het 20ste van ae adressen onderweg, die in het verloop van jaren aan de regeering waren gericht ten einde van den wetgever te verkrijgen^ dat zij, die in de wis- en natuurkunde of in de geneeskunde den doctorstitel wenschten te erlangen, met een eindexamen-diploma daar toe zouden worden toegelaten. Doch de er varing leert. dat adressen over het algemeen weinig nut hebben. Zij worden meestal weg- gelegd en missen alle uitwerking. Om iets tot stand te brengen moet men, indachtig aan het frappez-toujours, er voor zorgen, dat de aandacht op het verlangde gevestigd blijft en dit vermag alleen een vereeniging, die door woord en geschrift in alle deelen van het land de belangstelling gaande houdt. Dit was mijn overweging, toen ik rachten wilde, langs een anderen weg dan tot nu toe gevolgd, het doel te bereiken. De 20ste adresbeweging had inderdaad al een even teleurstellend resultaat als de vorigea. ..In de tegenwoordige omstandighedenal- dus de toenmalige minister Cort van der Linden, „acht ik verwezenlijking van wen schen van dien aard vooralsnog niet moge lijk". Voordat dit antwoord bekend was ge worden, had ik in Groningen eenige heeren, vertegenwoordigers van verachillende facul- teiten, van verschillende onderwijsinrichtin- gen en person en. behoorende tot ..verschillen de kringen van net pnactische leven, bijeen- geroepen en men was het met mij er weldra over eens, dat het verzet in den wortel moes-t worden aangetast. En wel door wettelijke er- kenining te vragen. van het fundamenteele be- gtnsel, dat de nietddassieke opleiding, verkre gen aan de H. B. S., in staat is om de jonge- rieden' die algemeene ontwikkeling bij te breto- ;en, welke noodig is om niet alleen' in de z.g. J-faculteiten, dns wis- en natuurkunde enl ge neeskunde, maar in alle faculteiten te studee- ren, dus ooik in theologie, rebhten en Ietteren. Een Groningsche afdeeling was weldra ge- sticht en nu was het zaak, de Nationale Ver eeniging voor het geheele land tot stand te brengen. Ik was zoo gelukkig, den' beer Mr J. Liin'burg, lid van ae Tweede Kamer voor Groningen, president-curator van 'het Neder- landsch Lyceum, voor de beweging te intexes- seeren en daarha te winnen. Weldra had een samenkomst te 's^Gravenhage plaats, waar- aan deelnamen 6 Kamerleden-juristen, ver der hoogleeraren van verschillende facultei ten en andere heeren.. Deze samenkomst bad tengevolge de oprichting der Vereeniging voor het verkrijgen van wettelijke gelijkstel- ling van kalssieke en nieisklassieke voorbe- reiding voor alle faculteiten. Em wat uit een practisch oogpunt al dadelijk belangrijk was, net uitspreken van de vraag of het niet go- wenscht zou zijn dat, wanneer de minister om begrijipelijke redenen aan zijn ontwijkende houding vasthield, uit den boezem der Ka mer een initiatief-wetsvoorstel werd ingediend alvast ten behoeve van de B-faculteiten. De aanwezige kamerleden igingen: in raadkamer over met het resultaat, dat Mr. Lim'burg me- de uit naam van kamerleden, vertegenwoordi gers van verschillende politieke partijen met goedvinden van den Minister een initiatief- voorstel zou indienen, dat als wet-Limburg bekend is. De fonnuleering in de toelichting tot het initiatief-Voorstel zelf was sober en tactvol. Mr. Limburg zweeg over 'het uit- gangspunt, nl. wettelijke ^elijkstellmg voor i alle faculteiten. Dat was zeer verstandig. Ook to de 9tat«n-Geceraal werd met geen enkel woord over de Vereeniging gerept en 1 over het beginsel, dat bij, haar vooxzat. Alleen practiadie overwegingen^ werden, naar voren gebracht. Het behoett nauwelijka gezegd te worden, dat het initiatief-voorstel op keurige wijze in de Staten-Generaal werd verdedigd. Zoo kan men dus zeggen, dat thans een bres ge8choten is in den muur, die de H. B. S. van de universiteit scheidt. Maar met die hres zijn wiji niet tevreden. De vereeniging leeft nog en wanneer de tijd ia aangebroken, zal zij haar actie voortzetten. Het mag op dczen feestdag van de Alkmaar- sche H. B. S. wel gezegd worden, dat, dank zij het uitnemende onderwijs, dat een' oud- leerling der Alkmaarsche if. B. S. daar heeft genoten, de wet-Limburg in 'het Staatsblad is gekomen. Met alien nadruk moet er op gewezen wor den, dat de Vereeniging, niet 'bedoelt de studie in de klassieken neer to halen, zooals indertijd de Nieuwe Oourant meende to mogen uitspre ken; daarvoor staan borg de namen van juristen als Jht. Mr. A. r. de Savorin Loh- man, Prof. Viaser van IJzendoom, Prof, van Vollen'hoven, Prof. Carpentier Alting. gewe zen president van het Hoog Geredhtshof in Ned.-IndiS, Mr. D. Fock, de tegenwoordige Gouverneur-Generaal van Ned.-IndiS, Mr. Vissering, Staatsraad Prof. Oppenhcim, om niet te sprefken van Mr. Limburg zelf, die al ien in het hoofdbesuur zdtting hebben, van Prof, van Dijik en Prof. Hugo Visscher te Utrecht, om slechts twee personen van de faculteit der theologie te noemem beide war- me voorstanders, eni van zoovele anderen, wier namen kinken in den lande en die door niemand zullen beschuldigd worden van den klassieken een kwaad hart toe te dragen. W at wij wenschen is slechts de wettelijke erken ning van het beglrtsel, dat de H. B. S. met zijn modeme opvoeding even, zoo goed als het gymnasium cite alg'^meeme ontwikkeling brengt, die noodig is voor de studie aan wel ke inrichting van hooger onderwijs ook. Weg dus met de eenzijdige bevoorrechtirig en de plaats daarvan onderiinge waardeermg! 'De tijd laat niet toe om de eisch van geflijk heid in don breede toe te lichten. Slechts op een ding zij het mij veroorloofd de aandacht te vestigen. Onlangs kon men in een van de adressen naar aanleiding van het behoud van het Grieksch in Lyceum B lezen, dat men door de studie der klassieken beter leert den ken dan door eenige andere. In het Grieksch en in het Latijn staat ieder woord op zijn plaats, de twee talen verzekeren een uitste- toende hersengymnastik zooals geen andere studie dat doet. Het past mij niet om over de waarde van de klassieken' in dezen zin een oordeel uit te spreken, en ik zou er dan ook geen woord over gezegd hebben hier ter plaatse, indien mij1 op dat punt geen langdu- rige ervaring ter beschikking stond. Ik ben namelijk gewoon om mijn ieerlin jen, studenten in de geneeskunde, de gelegen- neid te gevea, wetenischappelijk onderzoek te verrichten en hun bevindingen1 bij, wijze van een tijidsdhriftartikel op schrift te stellen. En nu kan ik u verzekeren, dat de oud-gymna- siasten dit nooit beter doen dan de oud-H. B. schol-ieren en ook niet slechter. Moesten de oud-gymnasiasten, het volgens de voorstan- dens der klassieken a outrance niet veel be ter doen dan de oud-H. B. scholieren? Mijn ervarinig. gaat over meer dan 20 jiaren' en te- vena is mij, gebleken, dat de eene groep in geen enkel opzicht b.v. bij examens uitmunt ooven' de andere. Nog een 7a«k moet ik kortelings bespreiben en <iiau. zal ik eindigen. Aan dte H.B.S. wordt verweten, ik zdde het reeds zooeven dat de modeme opleiding, in tegenstelling met de klassieke, niet geeft voor het gemoed. Ik kan het met deze tegenstelling volstrekt niet eena zijn. Of een vak iets geeft voor het gemoed, hangt zoo goed, als geheel at van den doeent. De leeraar, die het schoone in de Grieksdie en Latijnsche sdhrijvens niet go- voelt, of niet west over te brengen op zijn leerlingem, maakt deze situdie tot plagerij of plichtmatig afdoen. Maar aan den anderen ikant ook, de leeraar in de natuurwetenschap pen, die bet schoone en. d'oelmatige en, dsn samenhang van de natuurverschijnaelen niet kan doen zien en zijn ieerlingen niet tot geestrdrift stem men, „begeistem" kan, heeft hun evenmin iets voor het gemoed'. En nu ge- loof ik, dat het onderwijs aan de H.B S. van het gymnasium zal ik nu niet verder spreken in dat opzicht wel eens wat te kort schiet. Zoo wil het mij voorkomen, dat ton aanzton ran da etanl- dtorfcuntto het onderwijs aan da H.B.S, met enkele uit- zonderingm, veel te wenschen heeft ©verge- laten. Daarvoor is meer dan een reden Een voomame reden ia. dat door opleiding en tra- ditie de' nadruk pleegt golegd te worden op aystematiek en morpnologie. terwijl niet of nauwelijks de aandacht womt gewijd aan het even der plant. Men begrijpe mij niet ver- keerd. Ik bedoel hiermode allerminst een ver- wijt te maken aan de leeraren in de Naituur- itike Hiatorie; morphologie en systematiek zijn onmdsbaar, maar dem eeste belangstel- ing in de plantkunde zou zonder twlifel loch ;cwdct worden door de tltudie van de wijze, waarop de plant zijn voedsel opneemit, zijn water opzuigt en verwerkt en derge'ijke vivuigstukken. Met de dierkunde is steeds het- zelfde het geval geweeslt; ook weer morpho- ogie en systematiek en naar mijn meening veel te weinig otntrent het leven. En ziet nu uena naar de natuurkunde. Men pleegt den eerlingen wettm te leerendit is noodig, zon der eeigen twijfel. Maar waarom nu niet eens ook een of twee weten aangetoond, op welke wijze deze wetten zijn afgeleid en hun ook iet mooie, bewonderenswaardige daaria voor oogen gehouden Men zal zeggen, daarvoor is de kenmi3 van veel wiskunde noodig. Ik gdoof, dat dit niet juist is. En zoo zou ik kunnen voortgaan. De ken nis van de wijze, waarop Faraday zijn wet- ten afleidde, zoo praditig en logisch besdire- ven in zijn Experimental Researches, kan een bron van genot worden. En wie zal nu zeg gen, dat deze methods, ook op andere natuur wetenschappen toegepast. nieis voor het ge moedgeeft? Natuurlijk kan het niet in mijn bedoel ing liggen, dat alle wetten worden af geleid; daarvoor ia die tijd veel te beperkt. Maar wel kand at van enkele weinige wordlen gedaan, natuurlijk ter keuze en naar het in- zicht van den leeraar en hiertoe geeft de In- voering van de sehoolexamens nujins inziens eenu memnde glegenheid. Zeker, het sdirif- telijfce deel van de eind)-examens is voor alle H.B.-scholen gelijk; maar bij het mondelimge gedeelte heeft dte dooent het in zijn miacht om de examinandi over d'atgene te ondervragen, wat hit ingevol'ge zijn agen smaak heeft bo handeld. Ik zou zelfs denken, dat ook bij het schrifbelijke deel van het examen de keuze kon worden gegeven tueschn enkele weinige ondcrwcrpen m dten zin als zoocve bedoold. Men zou daarvoor onderling overteg moeten plegen door bemiddeling van den inspecteur. Gelooft gij niet, geachte toehoordressen en toehoordere, dat daarmede bet onderwijs in en de bewondering voor de natuurweten schappen in hoogem ate gebaat zouden zijn? Het ligt voor de hand, dat ook aan hot gym nasium en het lyceum de uitvoering van deze gedachte van nut zou kunnen zijn. Het is verre van mij, om een verwijt te willen rich- ten tot de docenten, die een andere opvatting daarvan hebben, evenmin als men den on derzoeker kan verwijlten, wanneer zijn onder zoek bij' die verdere ontwikkeling van de we tenschap' op een enkel punt venbetenng be- hoeft, of den wetgever, wanneer de omstan digheden bij nader inzien aanvulling of wij- ziging van zijn wet noodig maken. Het zijn slechts gedachten, die ik met de meeste be- sdieidenheid aan die docenten in de natuur wetenschappen voonleg, en die zich slechts aan mij opdringen uit een gevoel van liefde voor den bloei der H.B -scholen en voor de natuurwetenschappen, die immers in het cen trum staan van het daar gegeven onderwijs. Dames en Heeren, de oudijleerfingen heb ben behalve door hun tegenwoordSgheid, voor zooverre deze mogelijk was, een blijk van innige dankbaarheod willen geven aan de in richting, waaraan zij hun opleiding medle mochten ontvangen. En zoo is mij1 dian de eervolle tank opgedragen om aan U, mijn- heer de Directeur, een geschenk aan te bie den, dat van die dankbaarheid blijvend zal spreken. Het zijn twee geschilderde glasra- men ter plaatsing in de hall. Helaas hebben vele oud-leeraran deze openlijke waardeering van hun arbeid niet meer mogen beleven, maar ik hoop, dat het den tegenwoordigen en toekomstigen docenten een getuigenis zal zijn, dat Ieerlingen niet zoo oedankbaar zijn, als zij soms schijhen, en dat de weikfcradit, die de docenten aan hun school geven, door hun Ieerlingen in dankbare herinnering wordt ge houden. Ik heb gezegd. (Ongeconigeerd.) N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. HERMs. COSTER ZOON, LEVERT ALLE DRUKWERKEIU snoediq. onberispelljk uitgevoerd, tegen concurreerende prijzeiii

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1922 | | pagina 3