AlKmaarsche Couranf
NieuwJ aar s wens chen.
De Onsterfelpen.
Zevengesternte.
Vergadering van den Gemeentsraad
Honderd Drle en Twlntlgste Jaargang.
Dinsdag 12 December.
fenilleton.
K*.
1928.
la bet nummer dat Zaferdag den 30 De»
cember verschijnt, zal wederom gelegen-
heid besfaan tot het plaatsen van
NIEUWJAARSWENSCHEH
k 50 cent a contant.
DE DIRECTIE.
op Donderdag 14 December 1922,
te 1 uur..
Te behandelen puntea.
1. Onderzoek van deni geloofsbrief met bij-
lagen en beeediging van het nieuw geko-
zen Raadslid, den beer C. de Boer.
2. Vaststelling van de notulen der voiige
vergadering, Mededeelingen. Ingokomeni
stukken.
3. Verzoek van deni beer J. Westerhof en
vijif andere Raadsleden om den Raadi ge-
legertheid te geven zich te beraden en uit
te spreken over bet laatste schrijven: van
den Minister inzake loonem der werklie-
den baji de werkverschaffing.
4. Voorstel inzake leeftijdsgrena gemeente-
persaneel (Bijlage nr. 154).
5. Idem naar aanleiding van een verzoek
van R. van iDoomik om vergoeding van
van geleden schade (Bijlage nr. 174).
6. Idem inzake toelage aan de voormaUge
echoonmaakster van de opgeheveni Stads-
apotheek (Bijlage nr. 181).
7. Idem inzake verlaging gasprijs en elec-
triciteitsprijs (Bijlagen nrs. 184 en 185).
Q. Idem eubsidie en buur lokaleni landbouw-
cursussen (Bijlage nr. 183).
0. Vaststelling le suppl, kohier hondenbe-
lasting dienst 1922 (Biijlage nr. 185).
DIE NSTP'L 10HTWET.
Bekendmakimg van uitsprakea in zake vrij-
stelling.
De BURGEME ESTER van ALKMAAR,
gelet op art. 21 der Dienstplichtwet brengt
ter algemeene kemjis, dat de Minister van
Marine, biji zijne beschikking van 8 Decem
ber 1922., afdeeling Persoueel (3e Bureau)
nr. 173, den dienstplichtige PIETER
SGHDUTE1N1, lotitogsnr. 121, der Editing
11923 uit deze gemeente, met ingang van 16
Maart 1923 voor een jaar heeft vrijgesteld
van den dienstplicbt wegenis kostwinner-
schap.
•Tegen deze nitspraab kan BINNEN1 TI;EN
OAOEN na den/dag dezer bekendmaking in
beroep warden gekomen door:
a. den ingeschrevene, wien de uitspraak
geldt, of diens wettigen vertegenwoordiger
b. door elk der overige voor deze gemeente
voor dezelfde liohting ingeschreven personen
of diens wettigen vertegenwoordiger.
Het verzoekschrift daartoe aan de KO-
NINIGilNi te richten1, rnoet met redenen zijtn
omkleed en worden ingediend bij; den Burger
meester, en kan ter Secretarie dezer gemeente
worden ingeleverd. De Burgemeester zorgt
voor de doorzending van bet verzoekscbrift.
Alkmaar, 11 December 1922.
De Burgemeester voomoemd,
W. C. WENDELAAR.
THINDERWET.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van ALKMAAR: brengen ter algemeene ken
nis dat zij' biji bun besiiiuit van 11 DECEM
BER 1922 vergunning bebben verleend aan
de fa. ERO en RlEMi albier, tot bet uifbrei-
den van een cbocolade- en suikerwerkfabriek,
door vervanging van een bestaande electro
motor van 3 P.K. door eene van 5 P.K. en
bet bijplaatsen van eene electro-motor van
W, P.K., benevens eenige nieuwe werktui-
gan in1 het perceel Nieuwpoortslaaa, Wijjk E
no. 7476.
Alkmaar, 111 December 1922.
Burgemeester en Wethouders voomoemd1,
W. C. WENDELAAR, Voorzitter.
F. H. VAN DIJK, lo. Secrataris.
(Nadruk vtrboden.)
Ik schrijf dit in den sneltrein, "t is nacht;
Lyon ligt reeds ver-weg; ik ben op weg- naar
ParijsNaar Parijs, waar ik in- gean zestien
jaren meer geweest ben en ik voel me be-
klemd, omdat at die cfwaashedea uit mijni
jeugd bij-elkaar nog niet opwegen tegen de
dwaasbeid, de enorme dwaasheid, die ik nu
bega.
Je bebt mij in geen zeven jaar gezien, Ar-
maud; hoewel we elke maand gecorrespon-
deerd bebben, boewel mijn ziel als een open
boek voor' je ligt, beb je mijn oud-worden in
mijn brieven niet aanschouwd; ik zelf beb't
ook niet bemerk-t, ik beb er niet over gedacht
zeliswat wist it van ouderdom tot gisteren,
fcoen mij op- de Route Naitiomale dicbt in de
buuxit van La Turbie een klein meisje met
eem dame voorbij ging, van wie ik dit ver-
bijsterend compliment opving, dat mijn ziel
eensiklaps verkiide:
,,Wat) 'n lieve ouwe meneer, bd mama?"
All Hadden alile kwaadiaardige critici en
de menschen, die mij niet mogen om mijn
succes als dicbter, deze criitiek, in voile on-
sciiuld uitgesproken, kunnen booren, boe
zouden zij zich gewroken hebben gevoeldl
En nu over mijn dwaasbeid.
Je weet, altbans je kunt veronderstellen,
boe dichiters b lootstaan aan allerlei ge-
sdrrijf, boe zij anonieme brieven vol cribek
ontvangen, of brieven van menscben, die
jacbt inaken op autograpbenook brieven
van lieve menschen, bijna altijd vrouwen,
wier brieven als molten om de kaars van den
dicbter viiegen, bem soma verlegen maken,
hinderen bij zijn weak ea eiadigen met..,, ver-
brand te worden.
WelnuL. een jaar geleden ontving ik een
brief van- een dame, zeer versdiillenu van al
deze. Het was als kwam de Lente-zelf tot
mij, al kwam de brief ook uit Rusland.
Zij was een bewonderaarster van mijn werk
en tevens de eenige criticus, die mij, openlij'k
critiseerde, zonder mijin ergemis gaande te
maken. Je kent mijn drift, Armand.
Ik antwoordde baar. Zij scbreef me op-
nieuw.
Zij bezat... zij bezit.... die onuitsprekelijke
gave van bekorend te spreken in geschreven
taalvan een zin te doen lachen, of schreien,
of zucbten, juist naar den toets van bet
woord. En die ziel, aldus geopenbaard, is
nieuw voor de wereld, is frisch als de knop-
pen der viooltjes, die zicb nu openen in bet
bosch van mijn dierbaar Bordigbera.
Wij bebben elkaar sedert geregeld ge
schreven en die zekere koelheid, welke over
ons komt bij1 succes, is verdwenen, is ont-
dooid door dien adem van de lente uit Rus
land. Oude dingen, die ik reeds half verge-
ten waande, komen mij weei' in de gedachte;
de fouten van de jeugd sluipen opnieuw op
me aan;'die stijl waannee de Academic mij
nu aanroept om naar Parijs te komen om
mij als „Onsterfeliike" te kronen, pchijnt mij
van minder waarde dan1 de viooltjes -uit de
olijfbosscbein in de buurt van Sasso.
Een veertien dagen geleden schreef ik
haar van mijn a.s. bezoek aan Parijs, zonder
haar echter de directe aanleiding mee te dee-
len. Adit dagen geleden ontving ik baar anifc-
woord.
„Hoe vreemd," schreef ze, ,,ik ook ga naar
Parijs. Ik ben er den zeventienden Maart.
Voelt u er wat voor om my's middags in het
Luxembourg-park te ontmoeten; liierbij inge-
sloten ziet u bet plekje aangegevan, waar ik
u zal wachten." Ingesloten was een scbets
van het park, dat zij zelf gemaakt bad1.
Armandvandaag is bet de zevende
Maart1; al is de zon nog niet gerezen ea al
kan jouw Onsterfeldjke, gezeten in comparti-
ment no. 16 van de Groote Expresoe, in een
coupe gelukkig alieen voor hem, nog niet de
populieren onderscheidai van de naaslse om-
gevimg.
Hedeo is't de zevende Maart en binnen
enkele uren zal ik baar ontmoeten'; de barts-
tochtelijke jongeling, wiens 'hart fclopt in
mijn gedichten, zal in bet Luxembourg-park
zijn; wacbtende op haar, die zal komen voor
bem... Zij, die bem niet zien zal in mij, om-
sluierd als ik ben; door Ouderdom...
Maar om verder te gaan.
Toen ik baar brief gelezen had, kon ik niet
meer werken. Ik liep naar Cafe Central) en
ik dronk cbianta als in mijn vroegeren stu-
dententijd en ik vroeg om pen, inkt en papier
en ik schreef aan haar. Het was een grauwe
dag, altbans grauw voor Bordigbera... en ik
schreef haar en sprafc haar over de grijze
luchten en over bet eeuwige azuur, dat leeft
boyen de wclken uit.
Eergisteren ging dk op reis en ontmoette in
Turbie, waar ik een nacht over wilde blijven,
in mijn eenvoudig hotel den uitgever van een
groot Engelsch bladi. Wij schoiten samen
goed op en badden veel pleziermijn opge-
wektheid werkte aanstekelijk, de wereld bad
mij nog nooit z66 rnooi geschenen! Samen
deden we een wandeling langs de heerlijke
kuSt en tegen den verren horizon lag als in
een droom Corsica. Een dame met 'n klein
kind'je kwanien we tegen op de Route Natio-
Roman door Marga^etha Bohmf.
Naar bet Duitseb door C. M. de W.
(©eautorisearde Yertaling)-.
28)
„Dat ben ik ook. Maar dat neemt niet weg,
dat ilk alles wat daaraan verbndeni is in aan-
merking neem1 en alles van aide kanten be-
kijk, voordat ik de klep 'vallen ilaat en er in
zit als een muis in den val. Ik geloof niet
dat mijnheer Zevengesternte zijn nichtjes met
leege handen zou laten vertreikken, wanneer
ik met haar trouwde en bem eerst' mijn om-
standigheden blootlegde. Als :hij mij bijv.
tweehonderd duizend mark voor tien of vijf-
tien jaren wou leenen zonder mij rente te la
ten betailm zij konden wat mij betreft als
hypoiheek op het goed gezet worden dan
was ik geholpen. Na verloop van dien tijd;
zou ik Moritzlheide zoo ver gebraeht hebben,
dat ik ook rente betalen kon. En hem zou
bet gemis van de rente voor die paar jaar
niet veel> kunnen schelen. Ik ben overtuigd dat
bij daarover wel te spreken zou zijn.'
„Maar dat allies zou je toch vooruit moe-
ten weten," zei de bezorgde moeder; toch
was ze wel eenigszins gerust gesteld. Koen
raad dacht precies als zij: over een buwelijk
zonder geld. Een groote last was van baar
ziel afgevallen.
Tegen elf uur bracht Koenraad1 zijn moe
der de lange bovengangen door naar haar
slaapkamer, die aan de parkzijde gelegen
was. In zijn eigen kamest teruggakeardi tocht-
te bij zijn afgebroken lectuur over landbouw-
kunde weer op te vatten maar bij kon.er zijn
gedacbten niet weer bij bepalen.
Op de plaats sloegen de bonden aan. Hij
luisterde, blies de lamp uit en trok de gor-
dijnen open. Het sneeuwde weder. Door dien
regen van vlokken been blonken de verlicbte
ramen van bet rentmeestersbuis als sluwe
oogen. Nu ging aan den overkant de deur
open, Drie vier vijf vennomde gestal-
ten sprongen vlug de sneeuwjacbt in.
Aibal... De meisjes van bier over en de
leerliugen van den opperhoutvester. Een paar
kolossale pakken volgden: Mijnheer en mie-
vrouw Neumann en de opperhoutvester. Toen
begon onder iuid roepea en juicben een vroo-
lijke sneeuwballenwedsti'ijd.
Koenraad was in een: paar schreden buiten
de kamer en nam zijn jas en bontmmts van
den kapstok. Een paar goedgemikte projec-
tielen ontvin'gen den slotheer. E>eze weerde
zi'ch dapper. Nu mengden de bonden Van den
rentmeester en den1 houtvester zich in het dol-
le jagen en lachen. De strijd wend met warm-
te en zonder ophouden voortgezet. Inge ver-
zamelde armen vol lichte, glinsterende
sneeuwballen en wierp ze'den heime1ijk aan-
gebeden jongen man naar het hoofd. Deze
bukte om revanche te nemen en, niet voor
haar onder te doen. En tijd lang hield zij
het tegm hem vdl toen kon zij niet meer en
vlucbtte voor het bomibardiement de laan in,
hij aciiter haar aan tot hij, haar had inge-
haald. Met beide armen hield hij1 haar vast.
Hij was werkelijk niet van plan geweest nu
reeds het klepje te I'atem neervalien, het roo-
de appeltje van den boom te plukken, voor hij
er zelker van was of het voor goed in aamner-
nale; nauwelijks waren we gepasseerd, of 3k
hoorde het kind zeggen
„Wat een lieve, oude meneer is dat."
En 6en minuut tevoren was ik nog edn-en
twimtig, en de dag was zoo belder geweest
em het leven lag vo6r me en met gemak bad
ik de Alpen beklommen. ik jongleerde met
mijn stok en ik stapte mijn vriend den uitge
ver afBe was jong, en aiin een oogwenk
was ik oud geworden. Niemand bad me tot
nog toe ooit over mijn ieeftijd gesproken. Ik
wist zelf niet dat ik z66 grijs was...; jo-nge
menschen, die vrij. wat rneei' rimpels hebben
dan ik. O, die niet omschrijfbare stempel
van Ieeftijd, wat is't? En waarom rnoet bet
hart jqng blijven, terwijl al het andere door
den Tijd worat geraakt
En nu zal ik baar bitnmen enkele uren ont
moeten. Zij weet niets van mijn Ieeftijd; zij
heeft zelfs nook eenige foto van mij gezien;
zij kent alleen mijn gedichten en mijn brie
ven en dat zijn de gedichten en brieven van
een heel jongen man. Een heel jongen man
van vijf-en-zestig jaar, misleid door zijn
hart, misleid door het Lot, misleid door de
liefde.
Vergeef. beste Armand, ;e ongelukkigen
Onsterfelijke
(of in anderen term Leon Miriel).
Aan het Gare de Lyon nam meneer Miriel
een rijtuig, dat hem met zijn bagage
naar een hotel in bet Quarter Lain, w" u1 ivij
in vroegere dagen meermaleu geiogeerd aad.
Het was een koele, mistige morgen en tc*n
hij door de half-vergeten straten van de groo
te stad reed, die bem tot de onsterfelijkheid
bad geroepen, viel een kilbeid, een andere
dan de van het vroege morgenuur, op hem
en deed hem huiveren.
Hij berinnerde zicb zijn studenten-tijd;
mannen die bij sedert jaren vergeten was, en
die verdwenen waren zonder ecnig spoor na
te laten in. deze wereld of eenige echo oprie-
pen in deze stad, die hem nu riep ter viering
van zijn eigen triomf. O, die deugruet van 'n
Miriel, die luie student, die dolle jongeling,
aangehaald door de meisjes, om zijn knappe
geziclit! Wat zou zijn wereld in stomme ver-
bazing' gestaan bebben, had zij in hem kun
nen zien meneer Miriel, den beroemden me
neer Miriel, den Academician, meneer Miriel,
grijs en bezadigd, op weg in den killen vroe-
gen morgen naar zijn glorie m een gewoon
buurrijtuigje! Hoe zouden ze gestaard heb
ben, die jongeiingen, prijs gegeven aan de
vergetelbeiddie meisjes, die nu waren; ou
de, oude vrouwen
Het Hotel d'ltahe op den Boulevard St.
Michel was precies hetzelfde gebleven. 'ioen
hij uit bet rijtuig stapte, bood de portier hem
zijn arm. Hij nam dien steun gedvvee aan en
stapte de ball binnen, waar de eigenaar, een
Duitscher, hem beloefd tegemoet trad.
Albomo, de vroegere eigenaar van deze
zaak, de welwillende gastheer, die Miriel wel
geld geleend had in zijn studententijd, was
nergens ziclitbaar/ Hij,vond geen moed te
vragen, waar hij zich verstopt mocht hebben.
Hij kon bet antwoord niet verdrageo, dat
hem met 'n Duitsch accent gegeven zou wor
den,
w
Ziii had de ontmoeting vastgesteld op den
middag, vergetend, zooais jeugd deze dingen
meest placbt te vergeten, dat zij daarmee het
uur van den lunch had gekozen. Hij dacht
daar zelf ook heelemaal niet aan. toen1 hij in
het park kwam, een half uur voor den afge-
sproken tijd. Ja, werkelijk, daar was de
plek, gemerkt op het kleine, duidelijke kaartje;
het was een prettige plaats, bij een brous-
groep, volop iu de zon. Want de v/olken wa
ren weggetrokken, uitgezonderd enkele fijne,
vlokkige schapewolkjes, die nog stonden aan
den wijden, blauwen, Maartschen hemel.
Vogelgeluiden en Idnderstemmetjes meng
den zich met het doffe rumoer van de groote
stad de atmosfeer was doortrokken van on-
ontieedbare eerste geuren der lentecrocusjes
piepten uit het gras en het scheen- Miriel, die,
gezeten in den zonneschijn, luisterde naar de
aangename, lichte klankjes, waannee de tui-
nen gevuld schenen, alsof de Aarde zich her-
steldie van den op haar gepleegden aanslag
door den Winter, en zij nu het leven; weer in-
ademde met half-geopende oogen.
Hij had de rekening, hem door Ouderdom
geboden, aanvaard, haar met een zuchi be-
taald en toen het document weggegooid; re-
keningen als deze vragen noch om kwitantie,
noch om opbewaring. Inderdaad, hij was een
oud1 man, maar wat deed't er toe? Zij ook
zou op zekeren dag 'n oude vrouw zijn. Alles
wat jeugd was en bekoring zou eenmaal zich-
zelf ook moeten bekennen: „ik ben zestig."
Hij was niet bang, dat zij: hem zou uif
lachen, daarvoor was haar geest veel te fijn;
maar hij vreesde haar medeliidten. Het mede-
lijden van de jeugd voor den ouderen man.
IHSJ ging mi vraigrn overdenkm. Waarom
had zij igevraagd hem hlier alleen te ontmoe
ten? zijl had ailicht een meei" canventionneele
mianier kunnen' bedenken. Waarom? O'ch,
natuuriijk was't een grit van haar jeugd,
fantasie van een jong, dichterliijk meisje. Aatf
'n andere beweegreden dacht hij niet, wild'e
hij ook, niet denfcen en weer las hij in zijn ver-
beelding den brief door, dien ze hem't laatst
geschreven had.
Deze was koft en gemakkelijk te herinne-
ren en nu hdjl misschien voor de honderdste
maal1 dien overdacht, scheen't hem toch of
die vensdhillend was van al de andere brieven,
a'sof eenige droefbdd erm scheen te kam-
pen en naar woordien zodht, of zij eenigien
spdjit had, spijitWaarover?
Het slaan van em uiurwerlki schokte hem uit
zijn overpeinzing. iHet was dfe eerste slag van
.twaalf. iHiji keek1 rond, de kinderen Waren uit
het park verdWenen en hadden die musschen
alleen achtergelaten fen een gestallte, die langs
het1 zonn'ig pad hem in die verte tegemoet
kwam.
Miriel stand op en legde zijla hanidi boven
de oogen. Dat was zijl! Hlij! kende haar bij, den
eesten loogopslag, evenals ziij: hem kende. Hij
vergat zijn j aren, vergat zijn vrees, hij ver-
gat de wereld, toam 'hij: op haar toeliep en
haar zijn handlen toestak.
Ach ja, eerlijk was zij geweest in haar brie-
veni, ten opzicbte van' haar wezen, dat ham nu
tegemoet straaildle ui't haar open, 'grijze, lich-
tende oogeni.
Zij lachte reeds, voordat ziji nog een woord
gesproken had en met de vroollijkheidi van een
kind Huistarde .zij, d'icht n'aast hem gezeten,
hoe hlij1 haar vertelde van! het meisje, dat hem
op de Route Nationale gepasseerd was en
van de woorden, die hem voor een oogenblik
tot 'n oud man badden igemaakt.
Hiij: vertellde haar van zijn doorgestane
moeilijkiheden1 en zijl vertelde van die hare en,
terwijll ze hum ouderdom recht in die oogen
keken, namen zij er een loopje mee eni toon-
den aan hoe belachelijlk mindierwaardi'g hij
was in veygellijking met de onsterfelljikheid,
die geleerde Acad'eirties verlleenen aan hen,
die .in den rijkid'om van hun hart die onsterfe
lijkheid der jeuigd bezitten.
Zij! warem jong en blijl en hun lach klater-
de op. En die lach hadi tot eenige toehoorders,
de miusschen van dit mooie pldkje in het Lu-
xembourgpark, die zondler vrees als straat-
jonigens hum spel drevem en zelfs geen bli'k
overhadden voor deni ouden meneer op de
bank en die dame met het sneeuwwitte haar
naast hem.
king kwam. t Maar toen het lieve stralende ge-
zichtje aan zijn hals ,lag, hij den Snellen
warmen adem van den rooden mond om zijn
gezichit voelde, kon hij. het niet lamger ver-
hinderen: Hij, moest haar kussen. En weder
kussen, daar zij zich eerst niet bewoog en
beide armen juichend om zijn hals sioeg.
„Inge! Liefste sdhat, heb je mij waariijk
lief?"
„Q, ik heb je zoo lief; ik ben dol op jes"
„mge! Inge! Inge!" hoorde men roepen.
„Waar zit je? Waar ben je? Wij gaan naar
binnen..."
Inge maakte zich los.
„Zeg, die mogen er toch niets van weten
„Neen Beveling, voorloopig moeten wij de
vermianing van' het oude liedje volgen „Wilt
ge mij! uw hart' schenfcen, doe het dan eei'st
in stilte." Ik zal je later wel zeggen waarom.
Het is ook voorloopig veel heeriijker. Let op
Inge: Het zal een verruk'kelijke winter we
zen."
En het werd een verrukkelijlke winter. Hqe
hemelsch waren die stille bijeenfcomsten, die
geheime teederheidjes, het prettige bewustzijn
reed's bijna als toekomstige vrouw des hui-
zes op haar eigen terreim rond te wandelen
en in den geest een gouden toekomst te schep-
pen! Welk een zaligheid met schelgerinkel
en zweepgeklap door de besneeuwde bosschen
te glijden of op een sleetje achter den gelief-
de piiilsnel de baan af naar beneden te sui-
zen.
Hoe zalig hand in hand met hem
schaatsen te rijtfen op den spiegelgladden
vijver in het bosch, want het toeval of de
vriendaUjke vriendinnen sdhikten het alitijd
ProYihclaal Nietiws
'HDOOHEEMRAADSOHAP NOORD-
HOLLANDS MDOHDERKWARTrER.
Een belangsteliend lezer verzodn ouo de
door ons besproken bnef van Dijkgraaf en
Hoogheemraaem in ixtenso te willteri vermel-
den.
W'iji willen gaame aan zijn verzoek voldoen
en laten het uitvoerige schrijven hieronder
volgen.,
Dijkgiraaf en 'Hooigheemradien van Noord-
holllainds Ntoordierkwartier hebben zich met
earn uitvoerige beschouwing igewend tot Ge-
deputeerdle Bitafen1 van Nioord-Holland, met
verzoek daarover een bespreking met hen te
mogen hebben.
iD'iit rapport beh'andfelt in de eerste plaats
die „RlykBbij!drage in de watersnoodikosten."
IHtet opgehevem reiglement omtrent den
Noorder IJ en ZeadSjk bevatlte regeving om
trent de kosten van onderhoud' van den Noor
der IJ en Zeedijk.
IWanineer het, j aariijlks d'oor die betreffende
watersdiappen op te brengen bedlrag van
100.000: onvoldoendie was, werd het meer-
dere gedieikt door subsidie, hetziji „van de
Provinde, hetzij' van het 'Riijk of van beidien
gezamenllijlk.
iRtegel was oinidier die werking van deze be-
paliing, dat! het Riijlk en de Provincie elk de
helft van het meerdere droegen en die 'Minis
ter van Wiaterstaat rekenit bldjfcens de toe-
kenning van rijksubsidlie de werken; welke
na dien watersnood 1916 aan bedoelde dij-
ken zijn uiiigevoerdi, te vallen onder dit voor-
schrift. Voor de Provinde bestond1 d'us aller-
miinst reden een and'ar standpunt in te ne
men!.
Tot 20 December 1921 heeft 'het reglement
van den iNbdndler IJ en Zeedijk nog gegol-
den.
Dfe kosten van die dijiksherstelling na den
watersnood' zijtoi echter opgenomen in de
door dfe iprovinde aangegane wattersnoodlee-
ninig, waarvan idle rente en aflossing voor
3/5 van 20.000.000 ten laste van het Hoog-
heamraadsdhap Noordh oilands 'Ntoordierkwar
tier, zijn, gebraeht.
Waren de Statem hiertoe bevoegd?
iHiet is door het besituur van ddi 'Noorder
IJ en Zeedijk en dloor die best'uren van tot die
Dijksvereeniging beboorende watersdiappen
ten stelligste ontkend.
Ziji beweenden met kracht en met Hem, na
dfe bekendmaking van het ontwerp-reglement
voor het 'Htoogheemraadschap door Gedepu-
tfeerde Statem,, dat het voorstel onwettig was
en imbreuk wilde maken op verkregen rech-
ten.
Dijkgraaf en hoogheemraden geven een
overzicht van het biji de opriehting van het
hoogheemraadschap hieromtrent verhan-
delde.
Ziji schrijven ten slotte dicnaangaande:
In de S tatenverg adering bleef het hierbij
Men gaf geenerlei blijk mans wfel overbuigd
te zijn van het goed recht om de eenmaal ge-
itroffen regelin® zonder meer ter zijdle te stel-
len. Maar nog belangrijlcer zaken vxoegen
op dat moment biji deze g-ewichtige voordracht
die aandacht en het was ook niet wel mogeiijk
omtremt deze kwestie aangaande de regeling
in zake den Noorder IJ en Zeedijk afzonder-
lijk eene besliissdng uit te lokfeen, buiten ver-
band met het zoo grooife geheel. Er werd ge-
stemdl over de zaak in haar geheel en zij, die
wel Voor het hoogheemraadschap waren,
maar zich niet konden vereemigen met het
standpunt van Gedeouteendie 'Staten ten op
zicbte van den Ntoordfcr I'J ea Zeedijk, waren
wel gedwomgen diit standpunt op den koop toe
te nemen.
Maar iedler, die thans het vorenstaande nog
eeas rustig en onlbevooroordeeld naleost, zal
toch wfel tot de oonclusie moeten1 komen:
1. dat Gedeputeerdle 'Staten van de on>
standigheid, dait' d'e regfellng omtrent de rijks-
en proVinciaie hijdragen niet voor kwam in 'n
civiel contract, maar in een pubiliekrechteiljke
regeling, die door die 'Statem eenzijdig gewij-
zigd kon worden, gebruik hebben gemaakt
om biji die regeling ter zijdfe te stiellen
2. dat zij: daarbiijl de provincie hebben
oflilheven van verplichtingen, die door be-
langheblbenden te goeder touw onaantastbaar
werden geachit;
3. dat weliswaar dfe Staten van het bij
Grondwet.en wet hun toegekemde recht om
andere lastenverdeelingen ten1 aanzien van
watersch apSkosten te itreffen opbeperklt ge
bruik kunnen maken, jnaar idat zij diaarbij
niet de provinde zfelve mogen ontheffen van
wetteliijke op haar rustende verpliobtingen;
4. dat tot die verplichtingen 'Ontegenzeg-
geil'ijk bahiO'Orde de betajing, van haar aan-
dee! in de kosten van dijikshersttellimg, ge
maakt terwijl het reglement zelfis nog niet
buiten werking was gesteld;
5. dat Gedeputeerdte Staten van hun recht
om eenizijldig waterschappen hp te richten en
daaraan lasten op te leggen, gebruik hebben
gemaakt om de provincie te ontheffen van
een balangrijk dieel van de sChuJd, di'ie bij nfa-
koming van hare verplichtingen volgens het
reglement op' den iNtoorder Ijl en Zeed'ijlk op
haar kwam te rusten, daarbij langs een om-
weg ook treffende d'iegenen, welke naar dlat
reglement in geen geval in de faerstellings-
kosteni hadden bij1 te dragenl;
6. dat weliswaar de provinde een greater
bedlrag van idle waitteranoodkosten voor hare
rekening nam dan dat wat volgens het regle
ment voor den 'Noorder IJ en Zeedijk te ha-
ren laste moest komen,. doch dat zij ook bij
toepassing van dlat leglemenit hat overige deal
van het door den watersnood geteistferd gebied
niet in -mindere mate had kunnen tegemoet
komen, zoodat feitelijk Gfedleputeerde Staten,
om een goede Nioord-Holllandscbe uitdrulkking
te bezigen, niet veel ainders deden, dan „mooi
weer spelen van een an'dfermans centen";
7. dat, indien geoorloofd mocht.worden ge
achit, dlat de provincie van haar publ'iekrech-
tfelijike bevoegdheid gebruik make om zich
zellf tie ontheffen van op th'aar rusten dfe gel-
delijlke verplichtingen, heell dfe financieale
venhouding tusschien de provinde en1 het
Hoogheemraadschap, neergelegd in het* regle
ment voor het Hoogheemraadschap, tevens
op fosse.schiroeven kwam te staan.
Dijkgraaf en boogbeamrad'.en[ wijizen er dan
verdier op, dlati n'a de oprlchitiing van het
hoogheemraadschap is bekendl geworden een
brief van deni minister van waterstaat, met de
daarin neergellegde erkenming, dat het Rijlk
zich verplicht achtte dfe regeling van den
Nbordter I J1 en Zeedijk, dan zou het zfeker
emstiig zijn overwogen naar redit en billijk-
heid deze rijiksbijdrage geheel ten goede te
doen komen aan het Hoogheemraadschap,
waartoe dfe 'Ntoorder IJ en Zeedijk voor,taan
zou bebocren. Thans werd door de aanneming
van een' amendement-Kooiman1,, in afwijking
vanf het voorstel van Gedfeputeerde Staten,
diait de rijiksbijdrage geheel voor de provincie
willde bebouden, niettemiin reeds de helft der
rijksbijldrage ten voordfeele van het Hoog
heemraadschap gebraeht. Over 1921 en 1922
rfjdlroeg deze bijdrage 334.000 en
400.000. Dergelijfce oveTweging mag nu
zoo dat zij bij. elkaar-kwamen. En hoe heer-
lijk een zelfgemaakte taart of 'een eigenhan-
dig toebereiden, schotel met "het vrijlmetse^
laarsteeken van een groen takje naar de ta-
fel van het slot te sturen.
Het was een strenge winter. In het bosch
kwam het wild bij massa's om door gebrek
aan voedsel. Overal heerschte de grootste
nood onder de armen, want het kleine hout-
vuurtje in de kadhel was niet bij machte den
doordringenden vorst buiten te sluiten en in
menig butje zaten de beide stiefkinderen Hon-
ger en Ko'ude samen naast best uitgedoofde
vuur.
Maar voor Inge Zfevengestemte was deze
winter een feest en de wereld een pateis van
kristal en zilver, vol genot en zaligheid.
De heer Zevengesternte maakte zich weder
gereed tot een langdurig verblijf aan de Ri
viera. Hij had wat zijn gezondheid betreft
geen zeer goeden winter gehad en ditmaal
had de geneesheer, die waarschuwend den
"vinger ophief en emstiger dan ooit op een'
flinken tijd van ontspanning aandrong, een
goede bondjgemoate igevonden in Wi'lhelmine.
Teg en over die beiden kon Peter zij'n 'bezwaren
en bedenkingen niet volhouden, maar hij zet-
te toch door, dat dfe reis werd uitgestald tot
het dnde van April. Een week ongeveer voor
den einddijtk bepaalden datum1 van' veTtrek
kwam Peter tegen zijn gewoonte reeds om
een uur's middags thuis. In plaats van naar
de fabriek te rijden', had hij de voormiddag-
uren besteed om eenige bezofeken af te leg-
fen en boodschappen te doen. Onderweg was
ij den chef van de firma Kolberg en Zonen
tegengebomen, die zich op Peter's informa-
tie, buitengewoon gunstig over Lodewijk hadi
uitgelaten. Als niet alle kenteekenen bedro-
gen, zou dfe jonge man een buitengewoon
knap koopman worden. Er werden hem dik-
wijls dingen opgedragen, die gewoonilijk pas
na een leertijid van twee of drie jaar aan de
jongelui werden toevertrouwd. Lodewijk on-
derscheidlde zich door stiptheid, nau-wgezet-
heid, belangstelling in de zaak en vlug be-
grip boven alle leerlingen der firma.
„Ik kan je niet zeggen, Wilhelmine, hoe-
zeer mij dat verheugt!" Pfeter wreef zijn
koude vingers tegen elkaar. Hij zag er opge-
wekter uit dan anders. Toch viel hij met een
zucbt in den leuningstoel, die bij het raam
stond en haalde een courant uit zijn zak.
Wilhelmine gaf hem den raad voor het eten
nog wat te gaan rusten, maar hij zei eenigs
zins ongeduidig: „Gdh kom, wat praat je
toch altijd. Laten we alleen wat vroeger eten-
dan gewoonl'ijk, ik rnoet na het eten dadfeUjk
weer naar de fabriek. Voor ons vertrek rnoet
ik van iedere minuut gebruik maken, om op
al'le gebeurlij'kheden voorbereid te zijn."
Op dat oogenblik werd de presidente van
een vrouwenvereeniging bij Wi'lhelmine aan-
geineld. De oude dame, even beroemd door
haar werkzame liefde tot haar naasten als
door lust tot praten, kwam voor een welda-
digheids-kwestie en hield 1iaar bijna een
uur aan den praat. Toen V iv .nine terug-
kwam, kondigde jufrouw Kfobel juist aan,
dat men aan' taffel kon gaan. Peter zat nog
in zijn leuningstoei. De courant lag dichtge-
vouwen op zijn knieen. Met eenige moeite
Stond hij op. „Men voelt de voorjaarslu'Cht in
zijn' oude botten Hij rektfe zich slaperig
uit en gaapte.
(Wordit vervolgd).