Alkmaarsche Courant
In verkeerde schoenen.
Boek- en Handelsdrukkerij
v.h. Herms. COSTER ZOON,
FEUILLETON.
G
Voordam G 9. ALKMAAR.
Zaterdag 4: Augustus.
Het Beleg van Alkmaar.
In en om de hootdstad.
ITelast zich met:
het vervaardigen van ALLE
Drukwerken,
het plaatsen van advertentlen
in alle bladen,
het leveren van alle Blnnen-
en Buitenlandsche Boeken.
het leveren van abonnemen-
ten op alle Binnen en Buiten
landsche bladen.
Ho. 182
1928
Honderd Vljf en Twtntlgste Jaargang.
AAN DE ABONNe'S.
Zij, die gedurende hun vacantie-tijd
onze Courant wenschen te blijven ontvan-
gen, gelieven daarvan minstens 2 dagen
van te voren kennis te geven aan onze ad
ministrate (Tel. No. 3.)
21 Aug.
1573.
II.
8 October.
Spoedig klom de nood in de belegerde stad.
De Spanjaarden lieteia driehonderd burgeira
uit Haarlem komen om aan hun schansen
rondom Alkmaar te graven. Zij arbeidden
onder het geschut van de wallen.
Met kracht kwamen zij op tegen dezen
dwang. Zij hadden eene groote som betaald
om vrij te blijven van al dergelijke lasten
en kwellingen. Maar de Spanjaarden lachten.
Was dat een last? Het was een eer voor hen,
den Koning te mogen dienen na hun afval en
verzet. Uit Alkmaar zouden zij wel niet be-
schoten worden, en trof hen een kogel, dan
was die van hunne broeders en landgenooten.
De Spanjaard bleef er buiten.
De burgers op de wallen hadden het
zwaar. V6or hen de vijand, achter hen vrouw
en kind, haard en altaar. Zij moesten de
wacht houden zonder aigelost te worden.
Hun aantal was te gering. Zij vreesden dat
zij het niet lang konden volhouden. Alles
liep tegen. De boden afgezonden naar den
Prins en Sonoy, zijn stadhouder in Noord-
holland verlieten in de duisternis van den
nacht de stad. Zij kwamen na een paar
dagen zwervens terug, het was hun niet ge-
lukt de uitgezette wachten langs te sluipen.
Maar anderen konden hunne zending
volbrengen. Maarten Pietersz. van der
Mey was een van de voorspoedigen.
Welk een dichte duisternis dien nacht van
zijn terugkeer in de stad! Het was Gods
hand, die de poorten van het licht had toege-
sloten. Wel mislukte de poging om verster-
king en munitie binnen Alkmaar te brengen
want de vijand was waakzaam. Maar de
Prins wist, dat de nood klom!
In het toenemend geldgebrek kon de Ma-
gistraat zelf voorzien. De soldaten van de be-
zetting moesten betaald worden en maakten
geen bezwaar, de noodmunt van lood en tin
aan te nemen. Later zou die voor zilver en
goud worden ingewisseld. Ook was er nog
koren en wijn, maar de munitie begon te ont-
breken. Het kruit was vochtig en onbruikbaar
door den aanhoudenden regen.
Bijna dagelijks werd de stad beschoten.
Achter de wallen waren de burgers en sol-
deniers veilig en de verliezen klein. Maar de
ledige plaatsen werden niet aangevuld. De
Spanjaarden leden vreeselijk onder de kogels
van den wal en die moordende ziekten, maar
de wegstervende rangen werden weer ver-
sterkt. O! en als zij die kleine hardnekkige
stad eens in handen kregen! Alva had be-
rouw van zijne goedertierenheid aan Haar
lem betoond! In Alkmaar mocht geen levend
wezen overblijven. Voor iedere keel was het
mes geslepen.
In strijd en angst gingen de dagen voorbij.
Zou er hulp komen? In de verte in het noor-
den werd beweging van troepen opgemerkt.
Voetknechten, ruiters en wagens trokken naar
den Langendijk. Bij Vroonergeest hielden zij
halt, was dat de versterking van den Prins?
En wat gebeurde er aan de overzijde van de
gracht in den duisteren nacht? Waarom wer
den de kanonnen verplaatst en wat werd daar
voortgeschoven achter het riet en die biezen?
De 18de September naderde. Geen ban-
gen dag voor Alkmaar. !Den tavood van te
voren reeds nam de spanning toe, tot dat
wondere schijnsel aan den hemel verscheen,
onverklaarbaar en nooit verklaard, maar
wondervol in zijne gevolgen. De maan stond
in het laatste kwartier en zou eerst te midder-
nacht opgaanwat beteekende dan om 9 uur
dat bleeke schijnsel dat over de aarde voort-
kroop en steeds meer toenam in helder-
heid? Was het alleen het breken van de
maanlichtstralen in de dichte nevels van
dien stormachtigen nacht? Voor de oogen
van die uitgeputte mannen was het de hand
Gods, die den glans van de maan vervroegde,
opdat hunne oogen zouden zien wat er ge
beurde. Want daar stonden duidelijk zeven
kanonnen op den Rlootooren en de Friesche
poort geridht en daar Hag de stormbrug ge
reed. 'Die brug, hlondiebd! wet Hang, rustende
op dte gnoote I'edige vaten, zoui over de gradrt
Naar het Engelsch, door Berta Ruck.
33)
Dat was de eerste opmerking, die Reggie
maakte aan het slot van dit alles. Toen nam
hij zijn pincenez af, en wreef hem met khaki-
zakdoek, dien hij uit zijn manchet haalde. Ik
herinner mij die gewoonte van hem; het had
mij altijd gehinderd, ik weet eigenlijk niet
waarom. In ieder geval het was zijn eigen
ince-nez. Maar ik verlangde te weten wat
j zeggen zou.
Al spoedig zei hij, vrij langzaam: „Ik be-
grijp niet waarom je aan die andere men-
schen niet gevraagd hebt je verhaal te be-
vestigen."
„Welke andere menschen?" vroeg ik dade-
lijk.
„Wel, die menschen, waar je in betrekking
zou gaan. De Suth'diffeSmith's of hoe hee>-
ten zij, konden toch aan de Meredith's ge-
zegd hebben, dat je hun gouvernante was."
„Neen, dat konden ze niet dat konden ze
juist niet", zei ik. ,,Je begrijpt, dat zouden ze
niet willen nadat ik den portier, die door
SuthcliffeSmiths was gezonden om te vra-
gen, gedecideerd gezegd had, dat ik hun gou
vernante niet was!" Dat maakt de zaak inge-
wikkelder, begrijp je?"
„Ja, dat is zoo", zei Reggie aarzelend.
Toen voegde hij er iets bij, dat mij verbaes-
de. Hij zei veel levendiger: „Welnu! je kunt
worden op 't rwiakste dieel' van den
wal.~Morgen zou de storm beproefd worden
aan alle zijdien. Het was schijnbaar rustig
aan den oever, maar in het kamp te Oudorp
gingen de lampen niet uit.
Den volgenden morgen om drie uur, de
zon was nog ver en de maan zweefde als een
sikkel over de stad, stond de vijand al in
slagorde en begon „allerijsselijkst te donde-
ren, brakende uit 20 stukken swaer kanon
ghestadigh vuur en vlammen op de benauwdle
stadt." Bij de Friesche poort, op het gasthuis-
land, stonden negen stukken op een rij, die
veertigponds kogels schoten, bij den meelmo-
len waren er nog twee opgesteld. Beoosten de
Friesche poort, bij den Rooden Toren stonden
zeven stukken, ook veertig ponders, die bij
ieder schot een stuk uit den wal schoten en
verder stonden ze overal rondom de stad. Op
dien Septemberdag heeft de vijand met ruim
tweeduizend schoten de gansche veste zooda-
nig gerameid. dat de steenen in die lucht vlo-
gen, als werden zij met slingers geworpen,
waaronder de arbeiders aan de wallen niet
weinig leden. Dien dag werd de voorzijde van
den Rootoren afgeschoten, het puin vulde de
gracht en aan weerszijden wasereenbres in
den muur ook daar wildien zijn hun stormbrug
nederleggen. Ook in het zuiden bij de Kenne-
merpoort, aan het bolwerk, moest een storm
brug gelegd worden, en bij de Zoutkeeten
maakte de vijand zijne schepen gereed, om
van die zijde die stad binnen te varen.
Maar was de aanval verschrikkelijk, de
verdediging was afgrijselijk. Al die burgers,
yrouwen en kinderen werden door 66ne ge-
dachte bezield: „Die vijand moet buiten de
stad gehouden, hij moet vernietigd worden.
Terwijl de mannen vochten, kwamen vrou-
wen en kinderen aanloopen met kokend zeep-
water, ongebluschte kalk, potten met gesmol-
ten lood dat zij op den vijand neerstortten.
Hoepels met brandend stroo omwonden, laai-
endie pieiklkiransen, werdien hun om (het hoofd
geslingerd. Vlammende bossen stroo en tak-
ken, blauw gloeiende zwavel en brandende be-
zems op lange stokken slingerden zij naar
hen die verder stonden. Het vuur hecht-
te zich aan de harnassen, die afschu-
welijkste smarten diongen door het
staal he en in het lichaam. Opgescho-
ten jongens en kinderen wierpen een
hagel van keisteenen op de Spanjaarden. De
mannen maaiden met hunne lange Blag-
zwaar den de vijanden van den muur. Een
Spaansch krijgsman, die behouden bij zijne
makkers terugwam, riep uit: Ik had ge-
mieendi, zwaar gehamaste, geoefande krijgera
te zien, maar ik bespeurde niets dan mannen
in boeren- of visscherskleedieren die als
leeuwen vochten. Angst en woede wapenden
hen. Een oogenblik stonden er drie Spaansche
vaandrigs op den wal bij de Friesche poort.
Twee werden terstond neergehouwen. De der
de plantte zijn vaandel op den muur: „Zege!
zege! de Stad is ons!" „Maar dat is mijn!"
brulde een burger en met een zwaai van zijn
slagzwaard maaide hij hem de beide beenen
afEen geschiedschrijver merkt daarbij op:
„Ooor dieze afgirijsellijlkie heMfendiaad ver-
wierf die burger zich een roem die tot heden
straalt. Maar zijn naam is vergeten alsof
zich geheel Alkmaar de eer wil toeeigenen,
Spanje van zijn voetstuk te doen tuimelenl
Dien ganschen dag streden de Alkmaar-
ders op de muren tegen een zesmaal sterker
overmacht. Van alle zijden tegelijk werd de
stad aangevallen. De Spanjaarden werden
afgelost, als zij doodelijk vermoeid terug
kwamen, telkens stonden versche troepen ge
reed. Maar het aantal der burgers was te
klein, er was geen reserve.
Van de overspannen zenuwen en de afge-
matte spieren werd het uiterste gevergd, en
zij gaven meer dan zij konden. Maar zij wer
den ook gesterkt boven gebeden en gedachten.
Op den middag van dien verschrikkelijken
dag drongen welkome boden tusschen de strij-
denden door, in de stad. Zij brachten goede
tijdingen: Lodewijk v. Nassau en Christoffel
van de Pfalz waren bij Nijmegen in het land
gekomen en bestreden de Spanjaarden niet
zonder geluk. En wat zagen de Alkmaarders
aan den hemel, ongeveer om drie uur, toen de
zon nog schitterend stralend, elk anaer licht
verduisterde. Het was een licht, klaarder dan
de zon, driekantig wordt het ons beschreven,
waarvan heldere stralen uitgingen. Lang
zaam bewoog het zich van het noordoosten
naar het zuiden en westen tot het verdween
een uur voordat de zon in rooden gloed onder-
ging. Dat was een belofte, dat er hulp zou
komen, uit het noorden. Uit het noorden
riepen velen die het zagen. Hoe kan dat? Wij
weten wel beter, het is onmogelijk. Toch is
het gebeurd, maar anders <lan zij konden ver-
moeden.
Ook kwam er tijding van den Prins: hij zou
versterking zenden. Maar wat kon Oran]e
doen! Welke troepen had hij nog tot zijne be-
schikking? Voor Haarlem waren zij gevallen
en de aanvoerders gesneuveld. De besten van
wie overbleven, waren al binnen Alkmaar. De
niet bij die menschen blijven, vindit je wel?"
Toen kwam de reactie: ik kreeg zoo iets
van een rilling. Niet bij de Meredith's blij
ven? Hen verlaten, terwijl ik mij zoo geluk-
kig bij hen voelde?
„Ik zie niet in Reggie waarom ik dat doen
zou"? redeneerde ik, een oogenblik vergetende
hoe ik mijn best had gedaan om weg te ko
men. „Het is niet alsof ik beweer die jonge
mevrouw Meredith te zijn. Ik ben hier als
hun aangenomen dochter."
„Ja maar je zei zelf, dat ze dat niet echt
meenen. Ze houden je omdat ze nog altijd
gelooven, dat je de andere bent. En in dat
geval begrijp ik niet goed hoe je blijven kunt
waar je bent", betuigde Reggie Penmore,
terwijl hij wat boos keek door zijn lorgnet
Ik wou, dat hij dit niet gedaan had. Het leek
zoo onvriendelijk en wij waren zulke goede
vrienden geweest. Ik had het vooruitzicht al
tijd prettig gevonden als ik hem zou weerziea.
Deze keer was het zoo heel anders.
,,Je moet stellig heengaan", zei hij.
Ik weet dat het vreeselijk onstandvastig
van mij was. Maar ik begreep eensklaps dat
niets mij kon doen besluiten heen te gaan;
niet voordat ik weggezonden werd.
Als een verdediging en heel dwaas zei ik:
„En waar zou ik naar toe moeten gaan?"
Op die vraag gaf Reggie Penmore geen
antwoord.
Ten minste ik veronderstel dat wat hi]
toen zei bedoeld was als antwoord.
Hij was er plotseling midden in voordat ik
begon te begrijpen, wat hij zei. Zoo iets als:
„Lteve, lieveling, kleine Rose", ik heb je
Prins kon nog beschikken over eenige vendels.
Walen, die zou hij zenden. Maar Walen wa
ren de besten niet. Van die menschen die rie
pen om geld en eten, zoodra de vijand in 't
gezicht kwam. De Walen kwamen, maar niet
in de stad. Zij hoorden hoe het daarmede
stond en waagden hun leven niet. Binnen wei-
nige dagen zou Alkmaar zich overgeven of
bij bestorming veroverd worden. Allereerst
zou dain het garnizoen moeten boeten. Het
kon van hen niet gevergd worden dat zij hun
leven gaven voor een verloren zaak. Dus
trokken zij om de stad heen naar het noorden,
vestigden zich in de dorpen van den Langen
dijk en leefden op den boer, ruim en lustig.
Volgens de ontvangen bevelen staken zij
groote vuren aan, om in de stad aan te kon-
digen, dat de hulptroepen van den Prins ge
komen waren.
Tweemalen hadden de burgers op dien
vreeselijken dag den vijand afgeslagen. Zij
konden niet meer, het zwaard zonk hun uit
de hand. Zij hadden geen tijd gehad om iets
te eten, om een uur te slapen.
Daar naderden voor de derde maal versche
Spaansche troepen, recht op den stukgeschoten
Roodentoren af, en op de Friesche poort die
half in puin lag. De gracht was bijna gedempt
de muren ingestort, de stormbrug was gereed.
O, nu was het nutteloos de stad langer te ver-
dedigen. Wie kon zulk een vijand weerstaan?
Hij kwam daar aan, overmoedig, met over-
vloed van kruit en lood, met gestaalde spieren.
Was het niet beter hem te voorkomen? Te
spreken van overgave? Gunstige voorwaarde
af te smeeken? Maar de vrouwen en de kin
deren? Maar het ontzettende liiden, dat niet
alleen hun wachtte, maar geheel het noorden
van Holland, als deze stad, de Burcht van
het Noorderkwartier, zich overgaf?
Langzaam, bijna in vertwiifeling, richtten
de burgers zich op en grepen hunne wapenen.
Daar stonden zij op oe wallen en wachtten
den vijand af. De geweren werden geladen,
de zwaarden omvat. Maar wat was dat?
Wat zagen zij in het noorden? Groote vuur-
zuilen verhieven zich ten hemel en weerkaat-
sten in de zware, laag hangende avondwol-
ken. Dat moe-ten de troepen van den Prins
zijn. Dat waren de overeengekomen seinen.
De verlossers waren gekomen. Het vurige
teeken aan den hemel had de waarheid voor-
speld. Uit het noorden kwam de hulp.
Zoo werden de harten vervuld met nieuwen
moed en groote bliidschap. Zoo werden de
spieren gestaald. De derde storm werd door
de belegerden afgeslagen, de stormbrug aan
stukken geschoten. Dien nacht zou die vijand
zijn aanval niet herhalen, de burgers konden
„een stukje eten" zooals de berichtgever ons
vermeldt en sliepen voor het eerst sedert vele
dagen een rustigen slaap.
Daar buiten laaiden den ganschen nacht
hoog naar den hemel de seinvuren der onge-
trouwe Walen tot schrik van den vijand, tot
troost en bemoediging van denwachter op
den muur.
Als die troepen eens hadden gedaan, wat
alien zoo vurig hoopten: als die laffe, weel-
derige, ongebonden troep eens binnen Alk
maar gekomen was! Welk een verwarrin"
hadden zij gesticht, waarvan de vijand zeker
gebruik haa gemaakt. Hoe zouden zijn hunne
plicht hebben vergeten op het gevaarlijkste
oogenblik.
Nu bleven zij weg, maar deden toch
wat zij geroepen waren te doen; zij
brachten hulp en bevriiding, maar
huns ondanks. Daarom hadden zij geen
aandeel aan den roem en de vreugde
van de overwinning, maar deelden de schan-
de van den nederlaag der aftrekkende Span-
iaarden.
M. W. MACLAINE PONT.
XXXVII.
(Nadruk verboden.)
Naar aanleiding van de naderende feestweek.
Nog slechts enkele weken scheiden ons van
de dagen, die tusschen 31 Augustus en 8
September e.k. heel wat levendigheid, vertier
en feestvreugde zullen brengen in nagenoeg
alle gemeenten van ons land, om daarmede
uiting te geven aan de dankbaarheid en er-
kentelijkheid, die het Nederlandsche volk be-
zielen, nu Hare Majesteit, Koningin Wilhel-
mina, gedurende vijf en twintig iaren wel-
haast, de teugels van het bewind, Haar als
constitutioneele vorstin naar de Grondwet
het gewild heeft, in de handen gegeven, zal
hebben gevoerd.
Over de beteekenis der regeering van deze
vorstin uit het Oranje-huis, waarmede Ne-
derland en het Nederlandsche volk door zoo-
veel eeuwen heen saam zijn gegroeid, is het
hier niet de plaats om uit te weiden die be
teekenis zal straks in gedenkboeken en tal
van artikelen in tijdschriften en dagbladen
genoeg in het licht worden gesteld.
Maar wanneer schrijver dezes, die de groo-
toch
ch gezegd" en „het is nu al tijden lang!"
„Wat?" vroeg ik, want ik kon haast niet
gelooven dat hij met dit alles bedoelde.
Hij zei: „Je moet toch begrepen hebben,
voordat ik in dienst ging, hoeveel, o, Rose!
hoeveel ik van je hield".
„Hoe kon ik dat weten?" zei ik hijgend.
„Wat?" Die tochtjes op de rivier, toen wij
Sandwiches meenamen en ankerden achter
dat eiland en ik je Stevenson voorlas? Dat
moet je toch begrepen hebben!"
„Ik heb het niet begrepen! Neen!" En op
dat oogenblik sprak ik werkelijk de waarheid.
Want hoezeer een meisje mag denken dat
een man veel van haar houdt, de zekerheid
daarvan wanneer hij het je zegt maakt dat
het andere zoo vaag lijkt, zoo onzeker. Zij
voelt: „Neen, weten deed ik het niet". En
toen ik daar tegenover Reggie stond vergat
ik op een oogenblik wat ik te voren gevoeld
had. Ik vergat de nachten op mijn slaapka-
mer in het clubgebouw toen ik zeker dacht dat
hij „morgen" iets zeggen zou. Toen herinner-
de ik mij echter den nacht nadat hij naar
Frankrijik vertrokken was, toen ik geschreid
had, omdat hij was heengegaan zonder een
enkel woord van beteekenis.
En een weinig gebelgd zei ik nu tot hem:
„Waarom heb je het toen niet gezegd?"
„Ik dacht dat dat niet mocht, Rose" zei
Reggie ernstig, „ik dacht dat het niet fair
tegenover jou zou geweest zijn".
„De denkbeelden van een man over wat
„niet mocht" en over wat „fair" is. vioden
meisjes zoo belachelijk mogelijk" zei ik.
Reggie ging voort: „ik dacht diat ik je in
te dagen van een kwart-eeuw geieaen in ai
hun bijzonderheden heeft medegeleefd; die
de voorbereiding der feestelijkheden, welke in
1898 in ons land en in de eerste plaats in de
hoofdstad des rijks hebben plaats gehad,
heeft medegemaakt, een voorbereiding, die
destijds reeds in het laatst van 195 begon
thans kennis neemt van de plannen tot her-
denking van dit zilveren regeerings-jubileum,
rijst bij hem wel eens de vraag of we thans
een feestbetoon zullen zien dat ook maar even
de vergelijking met 1898 zal kunnen door-
staan.
Ik twijfel er aan, althans wat Amsterdam
betreft, omdat men, het oor te luisteren leg-
gende, van verschillende zijden verneemt, dat
de animo om voor de versiering van de stad
bij te dragen, lang niet groot is. Jammer voor
de buurt-commissies, die zich met de ondank-
bare taak van gelden inzamelen voor de
feestviering wilden belasten, doch het is te
begrijpen, dat velen niet veel voor deelnemen
voelen.
In de eerste plaats niet, omdat veler hoof-
den niet tot geld-uitgeven voor feestbetoon
„staan" in een tijd als deze, waarin slechte
zaken, drukkende belastingen van allerlei
aard, groote onzekerheid voor taloozen om-
trent betgeen de dag van morgen brengen
kan, dwingen tot de grootste zuinigheid.
In de tweede plaats zijn er velen, die mee
nen dat zij, nu het gemeentebestuur gemeend
heeft een halve ton gouds te mogen voteeren
uit de algemeene kas, reeds indirect uit hun
belasting-penningen voor de feestdagen heb
ben moeten offeren en dus niet verder behoe-
ven bij te dragen, terwijl in de derde plaats
de verwachtingen omtrent de versiering der
stad nie terg hoog gespannen zijn. In 1898
stond de gemeenteraad voor de versiering en
verlichting gedurende de inhuldigingsfeesten
een bedrag van 60.000 toe, terwijl in die
dagen de burgerij belangrijke sommen over
had voor hetgeen haar buurt-commissies zou
den doen. Het thans door den Raad toegesta-
ne bedrag van 50.000 is dus wel h&l laag,
wanneer men in aanmerking neemt, hoe veel
minder „koopwaarde" een dergelijk bedrag in
dezen tijd heeft, en wanneer dan het parti-
culier initiatief daarbij nog ver achter blijft
vergeleken bij 25 jaar geleden, is het begrij-
pelijk, dat men zich afvraagt wat de resulta-
ten zullen zijn. „Misschien," dus heb ik
-eeds hooren zeggen, „zou men beter gedaan
hebben zich thans eenvoudig te bepalen tot
bloemenversiering aan de huizen, die samen
met onze altijd in haar kleuren mooie natlo-
nale vlaggen mogelijk heel wat aatrekkelijker
zou zijn dan alle tooi van eerepoorten, gulr-
landes, e. d. ooit wezen kan."
Wij moeten maar afwachten wat er van de
plannen der buurtcomite's terecht zal komen,
doch hoe het zij, er zijn er toch, die gelooven,
dat Amsterdam in de Septemher-feestweek
een groote aantrekkelijkheid zal hebben voo/
vreemdelingen uit binnen- en buitenland.
Niet alleen dat de plaatselijke Journalisten-
Vereeniging commissies heeft gevormd om
binnen- en buitenlandsche journalisten ten
dienste te staan, waaruit reeds blijkt, dat
men van dien kant zelfs belangstelling van
journalisten uit den vreemde verwacht, ook
de ondernemers in het hotel-, restaurant- en
cafehouders-bedrijf verwachten heel wat.
Men heeft in de bladen reeds advertenties
kunnen lezen, waarin hun bond „Horecaf",
in samenwerking met vreemdelingenverkeer,
opgave vraagt van logiesruimten in hotels,
pensions en bij particulieren, waaruit blijken
zou, dat men zich daar zulk een toevloed van
vreemdelingen droomt, dat de hotel-ruimte,
waarover Amsterdam beschikt, nu reedis te
klein wordt geacht.
Verder adverteerde men „plaatsen te huur
in een groote zaak aan den Dam voor de a.s.
Septemberfeesten". Natuurlijk zal die oude
„Groote Plaats" van de hoofdstad ook nu
weder het middenpunt van al het gebeuren
zijn. Niet alleen dat men daar de Koningin
meer dan eens zal kunnen zien uitrijden, doch
de groote aubade, het defil6 der vereenigin-
gen met hun vaandels en banieren, het voor-
bijtrekken van den optocht, en daarbij de
vorstelijke familie op het balkon, zullen de
voornaamste aantrekkelijkheid der feestweek
vormen. Maar of er daarom velen zullen ge
vonden worden, die voor die vier dagen
plaatsen van twaalf, vijf-en-twintig, zelfs
vijftig gulden zullen willen bekostigen, of
voor de aangeboden „afzonderlijke kamers
voor families" zevenhonderd gulden zullen
willen neer tellen, lijkt mij nog een vr&ag in
deze tijden van malaise en bezuiniging. Niet-
temin„men kan't probeeren" zal degene,
die deze plaatsen te huur aanbiedt, gedacht
hebben; mogelijk komen de kijklustigen, die
het geld missen kunnen, bij hem opdagen, en
wie zal den neringdoenden, die evenals ieder-
een gebukt gaan onder hoogen belastingdruk,
niet eenige dagen van profijt gunnen? Mits
zij zich dan maar niet laten verleiden om
door hooge prijzen landgenoot en vreemde-
geen enkel opzicht mocht) bin den."
„Eini toch was je vreeselijk ontstemd toen
je dacht dat ik getrouwd) was."
„Dat had: er niets mee te miaken."
„0!" zei ik.
„Ik had je zoo weinig aan te ibdeden, Rose!
En ik kon best ja, wie weet wat er met
een van ons allien gebeuren zal wanneer wij
in dezen tijd opgeroepen worden? ik heb die
overhaasie engagementen nooit goedgekeurd,
wanneer de man, misschien een dag nadat hij
een meisje gevraagd heeft? door een kogell
getroffen wordr, zei Reggie. Hij sprak heel
bedlaard en op heel gevoeligen toon. (Er zijn
tijden waarop gevoeligheid iernand een beetje
koud maakt.) „En die ooriogslhuwclijken be-
sdiouw ik als absolute krankzinnigheid"
„Ja, ik ook. O! ja zeker" zei ik in vollen
ernst.
En dan te denken waar dat haastige oor-
logshuwelijk mij toe gebradht/ had
Maar Reggie zei„Zooals de zaak nu ge-
loopea is, is alles beslist. Geef mij je adres
Rose; het hotel Ritz? Best. Ik zal morgen
een bezoek komen hrengen. Ik zal alles aan
Lady Meredith veridaren .Ik zal haar zeg
gen, dat wij gaan trouwen..."
Het klonk doodeenvoudig, Het klonk als
een beklonken zaak. Alle moeilijikheden
schenen over het hoofd gezden te worden door
dezen jongen man die ja! Hij; had mij
eens diep ongelukkig gemaiakt.
„Dat wij gaan tiouwenP' zei ik en be-
sefte nog niet goed! wat dat beteekende „Ja!
Maar is diat zoo?"
„Natuurli]k, lieveling", zei Reggie glim-
ling tegen zich in het harnas te jag en en
daardoor vooral den vreemdeling afschrik-
ken. Want zoo er ooit een tijd geweest is,
waarin men het vreemdelingen-verkeer moet
trachten te bevorderen en de menschen uit het
buitenland, die hier geld kunnen komen uit-
geveil dient te lokken, dan is het zeker deze
tijd. En nog altijd wordt dat hier zoo vaak
vergeten.
De vereenigingen, die het vreemdelingen
verkeer bevorderen willen, doen geloof ik wat
zij kunnen, ook al heb ik met name voor de
plaatsen om Amsterdam, in het Gooi, kunnen
opmerken, dat niet altijd de meest geschikte
persoaen in de besturen dier vereenigingen
worden aangewezen, terwijl van hun bescha-
ving en hun wijze van optreden tegen den
vreemdeling, toch zeker zooveel afhangt, en
nog steeds wordt de vreemde bezoeker te veel
„gevild". Zoolang men, niet alleen in de stad,
doch in eenvoudige buiten-gelegenheden b.v.
voor een ruw belegd broodje met ham tachtig
cents, en in een „lunchroom" in Amsterdam
voor een kleine kop nagenoeg ondrinkbare
koffie een kwartje durft vragen, moet men
zich niet verbazen als degene, die er niet be-
paald toe genoodzaakt is, het bezoek aan
restaurants en cate's mijdt. Zoolang men ook
tegenwoordig dagelijks op den Dam kan zien,
dat een troep straatjongens en nietsdoeners
zich verdrlngen om een motor-char-h-bane,
waarmede men vreemde bezoekers door Am
sterdam zal voeren, zonder dat er een poli-
tie-agent te zien is, die dergelijke hinderlijke
nieuwsgierigen tot doorloopen maant, hapert
er nog een en ander aan de bevordering van
het bevorderen van vreemdelingen-verkeer
naar Nederland. En ook degenen, die zeggen-
schap hebben over onze spoorwegen kunnen
op dit gebied in het buitenland nog een en
ander leeren. Van tariefverlaging is nog
steeds geen sprake en al hebben buurtverkeer
en vacantie-kaarten eenigermate de herinne-
ring aan de dagen van voorheen verleven-
digd, het ware is het nog niet, want zelfs het
buurtverkeer bracht slechts een zeer kleine
reductie op het reis-budget en' de baanvakken,
waarover het gaat, zijn lang niet altijd han-
dig gekozen.
Wanneer zal men eens op het denkbeeld
komen na te volgen het uitgeven der goedkoo-
pe net-abonnementen, zooals men die in Bel-
gig kent en waardoor de vreemdeling, die
zijn hoofdverblijf gedurende eenige dagen te
Amsterdam of te den Haag gekozen zou heb
ben, gemakkelijk de mooie en merkwaardige
plekken van ons land zou kunnen bezoeken,
terwijl men daarmede vermoedelijk geduren
de de vacantie ook velen in eigen land zou
houden, die nu de grenzen over gaan, ook al
omdat het in eigen land zooveel duurder rei-
zen is.
Niettemin, laat ons maar hopen, dat
straks blijken zal, dat de buurtcommissies
ten slotte toch niet voor niets zich al die
moeite om iets, dat de moeite waard is, zullen
hebben gegeven en „Horecaf" juist zag toen
het een „revue gengrale" ging houden over
de logiesruimte, die te Amsterdam bestaat.
Dat het op en om den Dam in die dagen fei
menschen-menigte zal zijn, ook al zouden de
prijzen voor zitruimte aan de ramen in „een
groote zaak" niet z66 hoog zijn als de ad-
verteerder daarvan verwacht behoeft geen
oogenblik betwijfeld te worden. Jammer
slechts, dat de Koningin op het balkon van
het Paleis nog steeds zal moeten kijken over
een hoofdstadsplein, dat gedurende haar
vijf-en-twintig regeeringsjaren nog lang niet
is hetgeen wij, Amsterdammers, wel zouden
wenscnen. Integendeel, op dien September
dag, toen de jonge vorstin onder den balda-
kijn, door cadetten en adelborsten belijnd, ter
kerke schreed om den eed op de Grondwet te
gaan afleggen te midden van de vertegen-
woordigers des volks, zag die Dam er in zijn
oude gedaante nog heel wat aantrekkelijker
en waardiger uit dan nu het geval is. Am
sterdam moge in die kwart-eeuw in menig op
zicht flink vooruit zijn gegaan, wat het eeu-
lachend. „Ik zal je dadeliik met mij meenemen
naar mijn getrouwde zuoter in Winchester. Je
kunt bij haar blijven totdat ik weer verlof
heb. De volgende maand! krijg ik weer ver
lof. En dan kom ik thuis bij jou Rose." Hij
wou zijn arm om mi) heen slaan.
Eenmaal zou ik ademloos zijn geweest van
genot als ik hem die beweging had zien ma-
ken. En nu ging ik opzij. Ik was even ver-
baasd over mijn eigen onwillekeurige bewe-
gflig als hi) er uitzag.
„Wat?" zei hi). „Mag ik je niet aanraken?
Je houdt toch van mi), is't niet, lieveling?"
Op een van die Zondagen zou ik een ge-
voell gehad hebben of het tie heerlijk was om
te gelooven, dat Reggie die woorden zeide
tot mij!
En nu ik kan slechts een romantisch
beeld bedemken, dat mijn gevoelens nauw-
keurig uitdrukt. Sorns wanneer ik's avonds
in het Oubgebouw thuis lcwam, vermoeid, op
een wartnen, vochtigen avond, dan dacht ik
„Nh een heeriijk warm bad! voordat ik naar
bed gaF' En dan ontstelde ik, dat het te
laat was; dat ze de keuitoenkachel hadden la-
ten uitgaan en het badwater niet mieer dan
lauw was, zonder het weldadige gevoel te
geven van warmte en evenmin het trillende
en tintelende gevoel van kou.
Het was ditzelfde sombere, Laodiceesche
gevoel, dat mij: gdieefl te bezit nam terwijl ik
de liefdetaal aanhoorde van dezen jongen
man, voor wien ik eens heete tranen' had ge
schreid op mijn kuasen.
(Wordt vervotgd