Alkmaarsche Courant In verkeerde schoenen. Boek- en Handelsdrukkerij v.h. Herms. COSTER ZOON, FEUILLETON. G Voordam G 9. ALKMAAR. Zaterdag 4: Augustus. Het Beleg van Alkmaar. In en om de hootdstad. ITelast zich met: het vervaardigen van ALLE Drukwerken, het plaatsen van advertentlen in alle bladen, het leveren van alle Blnnen- en Buitenlandsche Boeken. het leveren van abonnemen- ten op alle Binnen en Buiten landsche bladen. Ho. 182 1928 Honderd Vljf en Twtntlgste Jaargang. AAN DE ABONNe'S. Zij, die gedurende hun vacantie-tijd onze Courant wenschen te blijven ontvan- gen, gelieven daarvan minstens 2 dagen van te voren kennis te geven aan onze ad ministrate (Tel. No. 3.) 21 Aug. 1573. II. 8 October. Spoedig klom de nood in de belegerde stad. De Spanjaarden lieteia driehonderd burgeira uit Haarlem komen om aan hun schansen rondom Alkmaar te graven. Zij arbeidden onder het geschut van de wallen. Met kracht kwamen zij op tegen dezen dwang. Zij hadden eene groote som betaald om vrij te blijven van al dergelijke lasten en kwellingen. Maar de Spanjaarden lachten. Was dat een last? Het was een eer voor hen, den Koning te mogen dienen na hun afval en verzet. Uit Alkmaar zouden zij wel niet be- schoten worden, en trof hen een kogel, dan was die van hunne broeders en landgenooten. De Spanjaard bleef er buiten. De burgers op de wallen hadden het zwaar. V6or hen de vijand, achter hen vrouw en kind, haard en altaar. Zij moesten de wacht houden zonder aigelost te worden. Hun aantal was te gering. Zij vreesden dat zij het niet lang konden volhouden. Alles liep tegen. De boden afgezonden naar den Prins en Sonoy, zijn stadhouder in Noord- holland verlieten in de duisternis van den nacht de stad. Zij kwamen na een paar dagen zwervens terug, het was hun niet ge- lukt de uitgezette wachten langs te sluipen. Maar anderen konden hunne zending volbrengen. Maarten Pietersz. van der Mey was een van de voorspoedigen. Welk een dichte duisternis dien nacht van zijn terugkeer in de stad! Het was Gods hand, die de poorten van het licht had toege- sloten. Wel mislukte de poging om verster- king en munitie binnen Alkmaar te brengen want de vijand was waakzaam. Maar de Prins wist, dat de nood klom! In het toenemend geldgebrek kon de Ma- gistraat zelf voorzien. De soldaten van de be- zetting moesten betaald worden en maakten geen bezwaar, de noodmunt van lood en tin aan te nemen. Later zou die voor zilver en goud worden ingewisseld. Ook was er nog koren en wijn, maar de munitie begon te ont- breken. Het kruit was vochtig en onbruikbaar door den aanhoudenden regen. Bijna dagelijks werd de stad beschoten. Achter de wallen waren de burgers en sol- deniers veilig en de verliezen klein. Maar de ledige plaatsen werden niet aangevuld. De Spanjaarden leden vreeselijk onder de kogels van den wal en die moordende ziekten, maar de wegstervende rangen werden weer ver- sterkt. O! en als zij die kleine hardnekkige stad eens in handen kregen! Alva had be- rouw van zijne goedertierenheid aan Haar lem betoond! In Alkmaar mocht geen levend wezen overblijven. Voor iedere keel was het mes geslepen. In strijd en angst gingen de dagen voorbij. Zou er hulp komen? In de verte in het noor- den werd beweging van troepen opgemerkt. Voetknechten, ruiters en wagens trokken naar den Langendijk. Bij Vroonergeest hielden zij halt, was dat de versterking van den Prins? En wat gebeurde er aan de overzijde van de gracht in den duisteren nacht? Waarom wer den de kanonnen verplaatst en wat werd daar voortgeschoven achter het riet en die biezen? De 18de September naderde. Geen ban- gen dag voor Alkmaar. !Den tavood van te voren reeds nam de spanning toe, tot dat wondere schijnsel aan den hemel verscheen, onverklaarbaar en nooit verklaard, maar wondervol in zijne gevolgen. De maan stond in het laatste kwartier en zou eerst te midder- nacht opgaanwat beteekende dan om 9 uur dat bleeke schijnsel dat over de aarde voort- kroop en steeds meer toenam in helder- heid? Was het alleen het breken van de maanlichtstralen in de dichte nevels van dien stormachtigen nacht? Voor de oogen van die uitgeputte mannen was het de hand Gods, die den glans van de maan vervroegde, opdat hunne oogen zouden zien wat er ge beurde. Want daar stonden duidelijk zeven kanonnen op den Rlootooren en de Friesche poort geridht en daar Hag de stormbrug ge reed. 'Die brug, hlondiebd! wet Hang, rustende op dte gnoote I'edige vaten, zoui over de gradrt Naar het Engelsch, door Berta Ruck. 33) Dat was de eerste opmerking, die Reggie maakte aan het slot van dit alles. Toen nam hij zijn pincenez af, en wreef hem met khaki- zakdoek, dien hij uit zijn manchet haalde. Ik herinner mij die gewoonte van hem; het had mij altijd gehinderd, ik weet eigenlijk niet waarom. In ieder geval het was zijn eigen ince-nez. Maar ik verlangde te weten wat j zeggen zou. Al spoedig zei hij, vrij langzaam: „Ik be- grijp niet waarom je aan die andere men- schen niet gevraagd hebt je verhaal te be- vestigen." „Welke andere menschen?" vroeg ik dade- lijk. „Wel, die menschen, waar je in betrekking zou gaan. De Suth'diffeSmith's of hoe hee>- ten zij, konden toch aan de Meredith's ge- zegd hebben, dat je hun gouvernante was." „Neen, dat konden ze niet dat konden ze juist niet", zei ik. ,,Je begrijpt, dat zouden ze niet willen nadat ik den portier, die door SuthcliffeSmiths was gezonden om te vra- gen, gedecideerd gezegd had, dat ik hun gou vernante niet was!" Dat maakt de zaak inge- wikkelder, begrijp je?" „Ja, dat is zoo", zei Reggie aarzelend. Toen voegde hij er iets bij, dat mij verbaes- de. Hij zei veel levendiger: „Welnu! je kunt worden op 't rwiakste dieel' van den wal.~Morgen zou de storm beproefd worden aan alle zijdien. Het was schijnbaar rustig aan den oever, maar in het kamp te Oudorp gingen de lampen niet uit. Den volgenden morgen om drie uur, de zon was nog ver en de maan zweefde als een sikkel over de stad, stond de vijand al in slagorde en begon „allerijsselijkst te donde- ren, brakende uit 20 stukken swaer kanon ghestadigh vuur en vlammen op de benauwdle stadt." Bij de Friesche poort, op het gasthuis- land, stonden negen stukken op een rij, die veertigponds kogels schoten, bij den meelmo- len waren er nog twee opgesteld. Beoosten de Friesche poort, bij den Rooden Toren stonden zeven stukken, ook veertig ponders, die bij ieder schot een stuk uit den wal schoten en verder stonden ze overal rondom de stad. Op dien Septemberdag heeft de vijand met ruim tweeduizend schoten de gansche veste zooda- nig gerameid. dat de steenen in die lucht vlo- gen, als werden zij met slingers geworpen, waaronder de arbeiders aan de wallen niet weinig leden. Dien dag werd de voorzijde van den Rootoren afgeschoten, het puin vulde de gracht en aan weerszijden wasereenbres in den muur ook daar wildien zijn hun stormbrug nederleggen. Ook in het zuiden bij de Kenne- merpoort, aan het bolwerk, moest een storm brug gelegd worden, en bij de Zoutkeeten maakte de vijand zijne schepen gereed, om van die zijde die stad binnen te varen. Maar was de aanval verschrikkelijk, de verdediging was afgrijselijk. Al die burgers, yrouwen en kinderen werden door 66ne ge- dachte bezield: „Die vijand moet buiten de stad gehouden, hij moet vernietigd worden. Terwijl de mannen vochten, kwamen vrou- wen en kinderen aanloopen met kokend zeep- water, ongebluschte kalk, potten met gesmol- ten lood dat zij op den vijand neerstortten. Hoepels met brandend stroo omwonden, laai- endie pieiklkiransen, werdien hun om (het hoofd geslingerd. Vlammende bossen stroo en tak- ken, blauw gloeiende zwavel en brandende be- zems op lange stokken slingerden zij naar hen die verder stonden. Het vuur hecht- te zich aan de harnassen, die afschu- welijkste smarten diongen door het staal he en in het lichaam. Opgescho- ten jongens en kinderen wierpen een hagel van keisteenen op de Spanjaarden. De mannen maaiden met hunne lange Blag- zwaar den de vijanden van den muur. Een Spaansch krijgsman, die behouden bij zijne makkers terugwam, riep uit: Ik had ge- mieendi, zwaar gehamaste, geoefande krijgera te zien, maar ik bespeurde niets dan mannen in boeren- of visscherskleedieren die als leeuwen vochten. Angst en woede wapenden hen. Een oogenblik stonden er drie Spaansche vaandrigs op den wal bij de Friesche poort. Twee werden terstond neergehouwen. De der de plantte zijn vaandel op den muur: „Zege! zege! de Stad is ons!" „Maar dat is mijn!" brulde een burger en met een zwaai van zijn slagzwaard maaide hij hem de beide beenen afEen geschiedschrijver merkt daarbij op: „Ooor dieze afgirijsellijlkie heMfendiaad ver- wierf die burger zich een roem die tot heden straalt. Maar zijn naam is vergeten alsof zich geheel Alkmaar de eer wil toeeigenen, Spanje van zijn voetstuk te doen tuimelenl Dien ganschen dag streden de Alkmaar- ders op de muren tegen een zesmaal sterker overmacht. Van alle zijden tegelijk werd de stad aangevallen. De Spanjaarden werden afgelost, als zij doodelijk vermoeid terug kwamen, telkens stonden versche troepen ge reed. Maar het aantal der burgers was te klein, er was geen reserve. Van de overspannen zenuwen en de afge- matte spieren werd het uiterste gevergd, en zij gaven meer dan zij konden. Maar zij wer den ook gesterkt boven gebeden en gedachten. Op den middag van dien verschrikkelijken dag drongen welkome boden tusschen de strij- denden door, in de stad. Zij brachten goede tijdingen: Lodewijk v. Nassau en Christoffel van de Pfalz waren bij Nijmegen in het land gekomen en bestreden de Spanjaarden niet zonder geluk. En wat zagen de Alkmaarders aan den hemel, ongeveer om drie uur, toen de zon nog schitterend stralend, elk anaer licht verduisterde. Het was een licht, klaarder dan de zon, driekantig wordt het ons beschreven, waarvan heldere stralen uitgingen. Lang zaam bewoog het zich van het noordoosten naar het zuiden en westen tot het verdween een uur voordat de zon in rooden gloed onder- ging. Dat was een belofte, dat er hulp zou komen, uit het noorden. Uit het noorden riepen velen die het zagen. Hoe kan dat? Wij weten wel beter, het is onmogelijk. Toch is het gebeurd, maar anders <lan zij konden ver- moeden. Ook kwam er tijding van den Prins: hij zou versterking zenden. Maar wat kon Oran]e doen! Welke troepen had hij nog tot zijne be- schikking? Voor Haarlem waren zij gevallen en de aanvoerders gesneuveld. De besten van wie overbleven, waren al binnen Alkmaar. De niet bij die menschen blijven, vindit je wel?" Toen kwam de reactie: ik kreeg zoo iets van een rilling. Niet bij de Meredith's blij ven? Hen verlaten, terwijl ik mij zoo geluk- kig bij hen voelde? „Ik zie niet in Reggie waarom ik dat doen zou"? redeneerde ik, een oogenblik vergetende hoe ik mijn best had gedaan om weg te ko men. „Het is niet alsof ik beweer die jonge mevrouw Meredith te zijn. Ik ben hier als hun aangenomen dochter." „Ja maar je zei zelf, dat ze dat niet echt meenen. Ze houden je omdat ze nog altijd gelooven, dat je de andere bent. En in dat geval begrijp ik niet goed hoe je blijven kunt waar je bent", betuigde Reggie Penmore, terwijl hij wat boos keek door zijn lorgnet Ik wou, dat hij dit niet gedaan had. Het leek zoo onvriendelijk en wij waren zulke goede vrienden geweest. Ik had het vooruitzicht al tijd prettig gevonden als ik hem zou weerziea. Deze keer was het zoo heel anders. ,,Je moet stellig heengaan", zei hij. Ik weet dat het vreeselijk onstandvastig van mij was. Maar ik begreep eensklaps dat niets mij kon doen besluiten heen te gaan; niet voordat ik weggezonden werd. Als een verdediging en heel dwaas zei ik: „En waar zou ik naar toe moeten gaan?" Op die vraag gaf Reggie Penmore geen antwoord. Ten minste ik veronderstel dat wat hi] toen zei bedoeld was als antwoord. Hij was er plotseling midden in voordat ik begon te begrijpen, wat hij zei. Zoo iets als: „Lteve, lieveling, kleine Rose", ik heb je Prins kon nog beschikken over eenige vendels. Walen, die zou hij zenden. Maar Walen wa ren de besten niet. Van die menschen die rie pen om geld en eten, zoodra de vijand in 't gezicht kwam. De Walen kwamen, maar niet in de stad. Zij hoorden hoe het daarmede stond en waagden hun leven niet. Binnen wei- nige dagen zou Alkmaar zich overgeven of bij bestorming veroverd worden. Allereerst zou dain het garnizoen moeten boeten. Het kon van hen niet gevergd worden dat zij hun leven gaven voor een verloren zaak. Dus trokken zij om de stad heen naar het noorden, vestigden zich in de dorpen van den Langen dijk en leefden op den boer, ruim en lustig. Volgens de ontvangen bevelen staken zij groote vuren aan, om in de stad aan te kon- digen, dat de hulptroepen van den Prins ge komen waren. Tweemalen hadden de burgers op dien vreeselijken dag den vijand afgeslagen. Zij konden niet meer, het zwaard zonk hun uit de hand. Zij hadden geen tijd gehad om iets te eten, om een uur te slapen. Daar naderden voor de derde maal versche Spaansche troepen, recht op den stukgeschoten Roodentoren af, en op de Friesche poort die half in puin lag. De gracht was bijna gedempt de muren ingestort, de stormbrug was gereed. O, nu was het nutteloos de stad langer te ver- dedigen. Wie kon zulk een vijand weerstaan? Hij kwam daar aan, overmoedig, met over- vloed van kruit en lood, met gestaalde spieren. Was het niet beter hem te voorkomen? Te spreken van overgave? Gunstige voorwaarde af te smeeken? Maar de vrouwen en de kin deren? Maar het ontzettende liiden, dat niet alleen hun wachtte, maar geheel het noorden van Holland, als deze stad, de Burcht van het Noorderkwartier, zich overgaf? Langzaam, bijna in vertwiifeling, richtten de burgers zich op en grepen hunne wapenen. Daar stonden zij op oe wallen en wachtten den vijand af. De geweren werden geladen, de zwaarden omvat. Maar wat was dat? Wat zagen zij in het noorden? Groote vuur- zuilen verhieven zich ten hemel en weerkaat- sten in de zware, laag hangende avondwol- ken. Dat moe-ten de troepen van den Prins zijn. Dat waren de overeengekomen seinen. De verlossers waren gekomen. Het vurige teeken aan den hemel had de waarheid voor- speld. Uit het noorden kwam de hulp. Zoo werden de harten vervuld met nieuwen moed en groote bliidschap. Zoo werden de spieren gestaald. De derde storm werd door de belegerden afgeslagen, de stormbrug aan stukken geschoten. Dien nacht zou die vijand zijn aanval niet herhalen, de burgers konden „een stukje eten" zooals de berichtgever ons vermeldt en sliepen voor het eerst sedert vele dagen een rustigen slaap. Daar buiten laaiden den ganschen nacht hoog naar den hemel de seinvuren der onge- trouwe Walen tot schrik van den vijand, tot troost en bemoediging van denwachter op den muur. Als die troepen eens hadden gedaan, wat alien zoo vurig hoopten: als die laffe, weel- derige, ongebonden troep eens binnen Alk maar gekomen was! Welk een verwarrin" hadden zij gesticht, waarvan de vijand zeker gebruik haa gemaakt. Hoe zouden zijn hunne plicht hebben vergeten op het gevaarlijkste oogenblik. Nu bleven zij weg, maar deden toch wat zij geroepen waren te doen; zij brachten hulp en bevriiding, maar huns ondanks. Daarom hadden zij geen aandeel aan den roem en de vreugde van de overwinning, maar deelden de schan- de van den nederlaag der aftrekkende Span- iaarden. M. W. MACLAINE PONT. XXXVII. (Nadruk verboden.) Naar aanleiding van de naderende feestweek. Nog slechts enkele weken scheiden ons van de dagen, die tusschen 31 Augustus en 8 September e.k. heel wat levendigheid, vertier en feestvreugde zullen brengen in nagenoeg alle gemeenten van ons land, om daarmede uiting te geven aan de dankbaarheid en er- kentelijkheid, die het Nederlandsche volk be- zielen, nu Hare Majesteit, Koningin Wilhel- mina, gedurende vijf en twintig iaren wel- haast, de teugels van het bewind, Haar als constitutioneele vorstin naar de Grondwet het gewild heeft, in de handen gegeven, zal hebben gevoerd. Over de beteekenis der regeering van deze vorstin uit het Oranje-huis, waarmede Ne- derland en het Nederlandsche volk door zoo- veel eeuwen heen saam zijn gegroeid, is het hier niet de plaats om uit te weiden die be teekenis zal straks in gedenkboeken en tal van artikelen in tijdschriften en dagbladen genoeg in het licht worden gesteld. Maar wanneer schrijver dezes, die de groo- toch ch gezegd" en „het is nu al tijden lang!" „Wat?" vroeg ik, want ik kon haast niet gelooven dat hij met dit alles bedoelde. Hij zei: „Je moet toch begrepen hebben, voordat ik in dienst ging, hoeveel, o, Rose! hoeveel ik van je hield". „Hoe kon ik dat weten?" zei ik hijgend. „Wat?" Die tochtjes op de rivier, toen wij Sandwiches meenamen en ankerden achter dat eiland en ik je Stevenson voorlas? Dat moet je toch begrepen hebben!" „Ik heb het niet begrepen! Neen!" En op dat oogenblik sprak ik werkelijk de waarheid. Want hoezeer een meisje mag denken dat een man veel van haar houdt, de zekerheid daarvan wanneer hij het je zegt maakt dat het andere zoo vaag lijkt, zoo onzeker. Zij voelt: „Neen, weten deed ik het niet". En toen ik daar tegenover Reggie stond vergat ik op een oogenblik wat ik te voren gevoeld had. Ik vergat de nachten op mijn slaapka- mer in het clubgebouw toen ik zeker dacht dat hij „morgen" iets zeggen zou. Toen herinner- de ik mij echter den nacht nadat hij naar Frankrijik vertrokken was, toen ik geschreid had, omdat hij was heengegaan zonder een enkel woord van beteekenis. En een weinig gebelgd zei ik nu tot hem: „Waarom heb je het toen niet gezegd?" „Ik dacht dat dat niet mocht, Rose" zei Reggie ernstig, „ik dacht dat het niet fair tegenover jou zou geweest zijn". „De denkbeelden van een man over wat „niet mocht" en over wat „fair" is. vioden meisjes zoo belachelijk mogelijk" zei ik. Reggie ging voort: „ik dacht diat ik je in te dagen van een kwart-eeuw geieaen in ai hun bijzonderheden heeft medegeleefd; die de voorbereiding der feestelijkheden, welke in 1898 in ons land en in de eerste plaats in de hoofdstad des rijks hebben plaats gehad, heeft medegemaakt, een voorbereiding, die destijds reeds in het laatst van 195 begon thans kennis neemt van de plannen tot her- denking van dit zilveren regeerings-jubileum, rijst bij hem wel eens de vraag of we thans een feestbetoon zullen zien dat ook maar even de vergelijking met 1898 zal kunnen door- staan. Ik twijfel er aan, althans wat Amsterdam betreft, omdat men, het oor te luisteren leg- gende, van verschillende zijden verneemt, dat de animo om voor de versiering van de stad bij te dragen, lang niet groot is. Jammer voor de buurt-commissies, die zich met de ondank- bare taak van gelden inzamelen voor de feestviering wilden belasten, doch het is te begrijpen, dat velen niet veel voor deelnemen voelen. In de eerste plaats niet, omdat veler hoof- den niet tot geld-uitgeven voor feestbetoon „staan" in een tijd als deze, waarin slechte zaken, drukkende belastingen van allerlei aard, groote onzekerheid voor taloozen om- trent betgeen de dag van morgen brengen kan, dwingen tot de grootste zuinigheid. In de tweede plaats zijn er velen, die mee nen dat zij, nu het gemeentebestuur gemeend heeft een halve ton gouds te mogen voteeren uit de algemeene kas, reeds indirect uit hun belasting-penningen voor de feestdagen heb ben moeten offeren en dus niet verder behoe- ven bij te dragen, terwijl in de derde plaats de verwachtingen omtrent de versiering der stad nie terg hoog gespannen zijn. In 1898 stond de gemeenteraad voor de versiering en verlichting gedurende de inhuldigingsfeesten een bedrag van 60.000 toe, terwijl in die dagen de burgerij belangrijke sommen over had voor hetgeen haar buurt-commissies zou den doen. Het thans door den Raad toegesta- ne bedrag van 50.000 is dus wel h&l laag, wanneer men in aanmerking neemt, hoe veel minder „koopwaarde" een dergelijk bedrag in dezen tijd heeft, en wanneer dan het parti- culier initiatief daarbij nog ver achter blijft vergeleken bij 25 jaar geleden, is het begrij- pelijk, dat men zich afvraagt wat de resulta- ten zullen zijn. „Misschien," dus heb ik -eeds hooren zeggen, „zou men beter gedaan hebben zich thans eenvoudig te bepalen tot bloemenversiering aan de huizen, die samen met onze altijd in haar kleuren mooie natlo- nale vlaggen mogelijk heel wat aatrekkelijker zou zijn dan alle tooi van eerepoorten, gulr- landes, e. d. ooit wezen kan." Wij moeten maar afwachten wat er van de plannen der buurtcomite's terecht zal komen, doch hoe het zij, er zijn er toch, die gelooven, dat Amsterdam in de Septemher-feestweek een groote aantrekkelijkheid zal hebben voo/ vreemdelingen uit binnen- en buitenland. Niet alleen dat de plaatselijke Journalisten- Vereeniging commissies heeft gevormd om binnen- en buitenlandsche journalisten ten dienste te staan, waaruit reeds blijkt, dat men van dien kant zelfs belangstelling van journalisten uit den vreemde verwacht, ook de ondernemers in het hotel-, restaurant- en cafehouders-bedrijf verwachten heel wat. Men heeft in de bladen reeds advertenties kunnen lezen, waarin hun bond „Horecaf", in samenwerking met vreemdelingenverkeer, opgave vraagt van logiesruimten in hotels, pensions en bij particulieren, waaruit blijken zou, dat men zich daar zulk een toevloed van vreemdelingen droomt, dat de hotel-ruimte, waarover Amsterdam beschikt, nu reedis te klein wordt geacht. Verder adverteerde men „plaatsen te huur in een groote zaak aan den Dam voor de a.s. Septemberfeesten". Natuurlijk zal die oude „Groote Plaats" van de hoofdstad ook nu weder het middenpunt van al het gebeuren zijn. Niet alleen dat men daar de Koningin meer dan eens zal kunnen zien uitrijden, doch de groote aubade, het defil6 der vereenigin- gen met hun vaandels en banieren, het voor- bijtrekken van den optocht, en daarbij de vorstelijke familie op het balkon, zullen de voornaamste aantrekkelijkheid der feestweek vormen. Maar of er daarom velen zullen ge vonden worden, die voor die vier dagen plaatsen van twaalf, vijf-en-twintig, zelfs vijftig gulden zullen willen bekostigen, of voor de aangeboden „afzonderlijke kamers voor families" zevenhonderd gulden zullen willen neer tellen, lijkt mij nog een vr&ag in deze tijden van malaise en bezuiniging. Niet- temin„men kan't probeeren" zal degene, die deze plaatsen te huur aanbiedt, gedacht hebben; mogelijk komen de kijklustigen, die het geld missen kunnen, bij hem opdagen, en wie zal den neringdoenden, die evenals ieder- een gebukt gaan onder hoogen belastingdruk, niet eenige dagen van profijt gunnen? Mits zij zich dan maar niet laten verleiden om door hooge prijzen landgenoot en vreemde- geen enkel opzicht mocht) bin den." „Eini toch was je vreeselijk ontstemd toen je dacht dat ik getrouwd) was." „Dat had: er niets mee te miaken." „0!" zei ik. „Ik had je zoo weinig aan te ibdeden, Rose! En ik kon best ja, wie weet wat er met een van ons allien gebeuren zal wanneer wij in dezen tijd opgeroepen worden? ik heb die overhaasie engagementen nooit goedgekeurd, wanneer de man, misschien een dag nadat hij een meisje gevraagd heeft? door een kogell getroffen wordr, zei Reggie. Hij sprak heel bedlaard en op heel gevoeligen toon. (Er zijn tijden waarop gevoeligheid iernand een beetje koud maakt.) „En die ooriogslhuwclijken be- sdiouw ik als absolute krankzinnigheid" „Ja, ik ook. O! ja zeker" zei ik in vollen ernst. En dan te denken waar dat haastige oor- logshuwelijk mij toe gebradht/ had Maar Reggie zei„Zooals de zaak nu ge- loopea is, is alles beslist. Geef mij je adres Rose; het hotel Ritz? Best. Ik zal morgen een bezoek komen hrengen. Ik zal alles aan Lady Meredith veridaren .Ik zal haar zeg gen, dat wij gaan trouwen..." Het klonk doodeenvoudig, Het klonk als een beklonken zaak. Alle moeilijikheden schenen over het hoofd gezden te worden door dezen jongen man die ja! Hij; had mij eens diep ongelukkig gemaiakt. „Dat wij gaan tiouwenP' zei ik en be- sefte nog niet goed! wat dat beteekende „Ja! Maar is diat zoo?" „Natuurli]k, lieveling", zei Reggie glim- ling tegen zich in het harnas te jag en en daardoor vooral den vreemdeling afschrik- ken. Want zoo er ooit een tijd geweest is, waarin men het vreemdelingen-verkeer moet trachten te bevorderen en de menschen uit het buitenland, die hier geld kunnen komen uit- geveil dient te lokken, dan is het zeker deze tijd. En nog altijd wordt dat hier zoo vaak vergeten. De vereenigingen, die het vreemdelingen verkeer bevorderen willen, doen geloof ik wat zij kunnen, ook al heb ik met name voor de plaatsen om Amsterdam, in het Gooi, kunnen opmerken, dat niet altijd de meest geschikte persoaen in de besturen dier vereenigingen worden aangewezen, terwijl van hun bescha- ving en hun wijze van optreden tegen den vreemdeling, toch zeker zooveel afhangt, en nog steeds wordt de vreemde bezoeker te veel „gevild". Zoolang men, niet alleen in de stad, doch in eenvoudige buiten-gelegenheden b.v. voor een ruw belegd broodje met ham tachtig cents, en in een „lunchroom" in Amsterdam voor een kleine kop nagenoeg ondrinkbare koffie een kwartje durft vragen, moet men zich niet verbazen als degene, die er niet be- paald toe genoodzaakt is, het bezoek aan restaurants en cate's mijdt. Zoolang men ook tegenwoordig dagelijks op den Dam kan zien, dat een troep straatjongens en nietsdoeners zich verdrlngen om een motor-char-h-bane, waarmede men vreemde bezoekers door Am sterdam zal voeren, zonder dat er een poli- tie-agent te zien is, die dergelijke hinderlijke nieuwsgierigen tot doorloopen maant, hapert er nog een en ander aan de bevordering van het bevorderen van vreemdelingen-verkeer naar Nederland. En ook degenen, die zeggen- schap hebben over onze spoorwegen kunnen op dit gebied in het buitenland nog een en ander leeren. Van tariefverlaging is nog steeds geen sprake en al hebben buurtverkeer en vacantie-kaarten eenigermate de herinne- ring aan de dagen van voorheen verleven- digd, het ware is het nog niet, want zelfs het buurtverkeer bracht slechts een zeer kleine reductie op het reis-budget en' de baanvakken, waarover het gaat, zijn lang niet altijd han- dig gekozen. Wanneer zal men eens op het denkbeeld komen na te volgen het uitgeven der goedkoo- pe net-abonnementen, zooals men die in Bel- gig kent en waardoor de vreemdeling, die zijn hoofdverblijf gedurende eenige dagen te Amsterdam of te den Haag gekozen zou heb ben, gemakkelijk de mooie en merkwaardige plekken van ons land zou kunnen bezoeken, terwijl men daarmede vermoedelijk geduren de de vacantie ook velen in eigen land zou houden, die nu de grenzen over gaan, ook al omdat het in eigen land zooveel duurder rei- zen is. Niettemin, laat ons maar hopen, dat straks blijken zal, dat de buurtcommissies ten slotte toch niet voor niets zich al die moeite om iets, dat de moeite waard is, zullen hebben gegeven en „Horecaf" juist zag toen het een „revue gengrale" ging houden over de logiesruimte, die te Amsterdam bestaat. Dat het op en om den Dam in die dagen fei menschen-menigte zal zijn, ook al zouden de prijzen voor zitruimte aan de ramen in „een groote zaak" niet z66 hoog zijn als de ad- verteerder daarvan verwacht behoeft geen oogenblik betwijfeld te worden. Jammer slechts, dat de Koningin op het balkon van het Paleis nog steeds zal moeten kijken over een hoofdstadsplein, dat gedurende haar vijf-en-twintig regeeringsjaren nog lang niet is hetgeen wij, Amsterdammers, wel zouden wenscnen. Integendeel, op dien September dag, toen de jonge vorstin onder den balda- kijn, door cadetten en adelborsten belijnd, ter kerke schreed om den eed op de Grondwet te gaan afleggen te midden van de vertegen- woordigers des volks, zag die Dam er in zijn oude gedaante nog heel wat aantrekkelijker en waardiger uit dan nu het geval is. Am sterdam moge in die kwart-eeuw in menig op zicht flink vooruit zijn gegaan, wat het eeu- lachend. „Ik zal je dadeliik met mij meenemen naar mijn getrouwde zuoter in Winchester. Je kunt bij haar blijven totdat ik weer verlof heb. De volgende maand! krijg ik weer ver lof. En dan kom ik thuis bij jou Rose." Hij wou zijn arm om mi) heen slaan. Eenmaal zou ik ademloos zijn geweest van genot als ik hem die beweging had zien ma- ken. En nu ging ik opzij. Ik was even ver- baasd over mijn eigen onwillekeurige bewe- gflig als hi) er uitzag. „Wat?" zei hi). „Mag ik je niet aanraken? Je houdt toch van mi), is't niet, lieveling?" Op een van die Zondagen zou ik een ge- voell gehad hebben of het tie heerlijk was om te gelooven, dat Reggie die woorden zeide tot mij! En nu ik kan slechts een romantisch beeld bedemken, dat mijn gevoelens nauw- keurig uitdrukt. Sorns wanneer ik's avonds in het Oubgebouw thuis lcwam, vermoeid, op een wartnen, vochtigen avond, dan dacht ik „Nh een heeriijk warm bad! voordat ik naar bed gaF' En dan ontstelde ik, dat het te laat was; dat ze de keuitoenkachel hadden la- ten uitgaan en het badwater niet mieer dan lauw was, zonder het weldadige gevoel te geven van warmte en evenmin het trillende en tintelende gevoel van kou. Het was ditzelfde sombere, Laodiceesche gevoel, dat mij: gdieefl te bezit nam terwijl ik de liefdetaal aanhoorde van dezen jongen man, voor wien ik eens heete tranen' had ge schreid op mijn kuasen. (Wordt vervotgd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1923 | | pagina 5