i 1923. iMBER u itsruimte. OSTER ZOON, een regeling wordt run zaken met be- ergelekeni bij vroeger den, twee en meer da- dkkeld; lers niet meer, zooals aldo huinner rekening ;t van meening, dat voor het publiek, en dus, wanneer inder- en wat hierboven on- vreesd, reorganisaties sn terstondl dienen te dergelijke orgamisatie ivoerd, is dan de mi- zetten, welke voordee- i niet alleen uit een tie, maar vooral voor STimws. :N WITTEN ADE- iR. a het Hdbl. te Berlijn chten uit Warschau in a de orde van den olen is verleend. LITIE. emt, zal van de hand lid mir. J. B. Bomans -e verschijnen, waar- ordt tegen de huidige ImERiKEN. nenlandsche zaken en igaog van 1 October, vereeniiging het Kaas- veren Rijkskaasmerken per stuk. AN H. M. DE KO- 3IN. P 6 September, bij de uldeblijk van den bij- andstorm, op verzoek nationale landstorm- lat er van Haar een vaaiddgd, speaiaal be- iplaatst op de gedenk- lligers van den bijzon- rorden uitgereikt ter egeeringsjubileum en ren vrijwilligen land- steit aangeboden jubi- ind- en zeemacht. le Koningin op Maan- e heide bij- Soesterberg iheele vierde divisie, ren, een lichte brigade to der koloniale reser- nklijke marine, alsme- uigen. Bovendien zul- e landmacht vertegen- jutaties. Tal van mili- l aanwezig zijn. mil uur 56 min. aan aan, gaat dan eerst ervolgens in een cal6- g Amersfoort-Soester- aar de plaats van het it, waar zij' om 12 u. lefile, ongeveer 3 uur, leche rijden naar den erg, aldaar overstap- rijden naar het station ;ten zich opstellen ten oopende ongeveer 700 n ongeveer evenwijdig ersfoort—Utrecht. jtoer. heeft, zooals wij reeds ;ar vierdaagsch bezoek en met een rondrit e „Vo.gelbuurt" aan IJ; de „Commissie van dfen Koninginne- iig van den Voorzitter een waardige ont- Aan het begin van de automobielen per mden arriveeren, was .it, terwijl langs beide in groot aantal kinde- het wit gekleed en ge- jgetjes opgestedd was. )oral de bewoners van l grooten getale opge- half acht toen de ige Gasten aan boord ;erde. Langzaam reed de Koningin, de Ko- 5 Juliana en Prins genomen, den pont af gejuich van' de menig- d; het geVolg kwam ;poort werd gestopt, de St. Ritakefk de Ko- ig. Vervolgens bood cretaris der commissie rwijl men ook aan iker overhiandigde. den toevloed van Belgen, ,,Karpathen", Duit- sche dienstmeisjes enz., n^aar de voornaamste oorzaak zit toch in de buitengewone vermin- dering der sterfte. V6or den oorlog is het cijfer per duizend gedaald van 17 in 1898 op 12.3 in 1913; daarna is het wel is waar in de ergste oorlogsjaren weer gerezen, maar ver- volgens opnieuw gezakt, zoodat het in 1921 slechts 11.13 meer bedroeg. Een schitterend getuigenis voor de uitwerking der gezondheids- maatregelen van overheidswege en van parti- culiere zijde (Witte Kruis, Groene Kruis, etc.). Het jaar 1920 bracht bovendien een bijzonder hoog geboorte-cijfer, zoodat het overschot der geboorten toen een record bereikte. Onder deze omstandigheden is het begrijpelijk, dat onze steden en dorpen voortdurend aaangroeiden van binnen uit, en dat zal nog wel lang blijven voortgaan, want de hygiene heeft altijd nog meer succes te wachten, vooral in de Zuide- lijke streken. Daarbij is het binnenstroomen van vreemdelingen ook nog niet tot stilstand gekomen, terwijl de emigratie, hoewel toe- nemend, nog niet groot is. Het land zelf is onder deze bedrijven weinig uitgebreid; alleen in Zeeland en Zuid-Holland zijn eenige kleine polders ingedijkt, waarvan de merkwaardigste die van het Slaak is, die St. Phi- lipsland tot een schiereiland maakte. Gelukkig is echter in dit verband, dat eindelijk, in 1918, besloten werd tot het groote werk van de afsluiting en gedeeltelijke droog- making van de Zuiderzee. Hiermee heeft de onvermoeide Dr. L e 1 y de kroon op het hoofd gekregen. Wel is waar bracht de bezuiniging belangrijke vertraging, maar de tegenwoordige minister Van Swaay zal er waar- schijnlijk weer nieuwe kracht achter zetten. 't Gaat hier niet om een gewoon rekensommetje, zooals Van Gijn ons wilde doen gelooven, maar om een werk van groote nationale beteekenis. En de voordeelen liggen niet enkel in de 108.000 H.A. nieuwen vruchtbaren grond, doch ook in de duurzame verbetering van alle gronden rondom de Zuiderzee en inde voorkoming van rampen als Foto DEUTMANN Den Haag de watersnood van 1916, waarmee Van Gijn heelemaal niet gerekend heeft. Intusschen zal het in ieder geval nog wel twintig jaar duren, voordat door de Zuider- zee-werken het productieve land bij ons eenigszins belangrijk vermeerderd zal zijn. Niettemin kan in dien tusschentijd de opbrengst van landbouw en veeteelt toch wel toenemen, zooals hij toegenomen is in de afgeloopen kwarteeuw. De vruchtbaarheid is namelijk steeds groeiend door de doorgaande verbetering van landbouwtechniek, veeverzorging, polder- bemaling, enz. V66r den oorlog ging dat zeer regelmatig, terwijl ook de landontginning ge- stadig voortging. In den oorlog heeft men schokken beleefd, maar het bedrijf is ten slotte toch meegevallen, en na den oorlog schijnt de vruchtbaarheid van den Nederlandschen bodem spoedig weer hersteld te zijn. De enorme oorlogswinsten gaven gelegenheid, om weer nieuwen toevloed van meststoffen en werk- tuigen en veevoeder te krijgen, zoodat het boerenbedrijf opnieuw ,,een groote fabriek" kon worden, waarin gewerkt werd met de onbe- perkte massa's grondstoffen uit vele streken der wereld. Wat de toekomst in dezen brengen zal, is moeilijk te zeggen. Aan den eenen kant heeft de malaise, die ook hier is ingetreden, vooral voor onze mooie fijne cultures en voor onze paardenfokkerij, wel al heelwat bedorven, maar aan de andere zijde kan onze boerenstand, gesterkt door de moderne cooperatie en het zoozeer uitgebreide landbouw-onderwijs, veel verdragen. En wat de techniek nog brengen kan, is niet te zeggen. We denken hierbij vooral aan de electrificatie van onze pro- v i n c i e n, die reeds veel gedaan heeft voor de polderbemaling en voor het bedrijf op de boerderij en die o.a. ook in aanmerking komt voor de eierenproductie en voor de vermeerde- ring van de opbrengst der akkers. Proeven in Engeland genomen met electrische b e- straling van den grond, hebben de productie met zien vergrooten, k i p p e n- voedering bij telectrisch licht in den winteravond heeft in Amerika de eieren productie haast evenveel vermeerderd Evenwel, wat er ook van komen moge, ons boerenbedrijf zal het nooit zoover kunnen brengen, dat het de millioenen menschen hier van eten kan voorzien. Te minder, daar het na den oorlog weer veel meer den weg heeft ingeslagen van het werken voor den export. Niettemin verdient de boerenstand grooter waardeering dan de meeste stedelingen hem, uit oude domme traditie, willen geven. Intusschen levert de Nederlandsche bodem gelukkig nog andere producten. Hij bevat vele delfstoffen, waarvan in de laatste 25 jaar veel meer partij getrokken is dan ooit tevoren. Zand, klei en grint zijn in zeer groote massa's uitgegraven en gebaggerd voor allerlei doel- einden en de ontginning van steen- k o 1 e n is ontzaggelijk toegenomen. De op brengst in Zuid-Limburg klom van 150.000 ton in 1898 tot bijna 2 millioen ton in 1913, en in den oorlog is ze opgevoerd tot 4 millioen, nu onlangs zelfs nog verder tot 4millioen. De Regeering heeft aan dit werk veel deelgenomen en meent in de toekomst haar viertal staats- mijnen te kunnen opvoeren tot 8 of 9 millioen ton en dan alleen zooveel kolen te kunnen leveren als Nederland noodig heeft. Zuid-Lim- burg is door dezen arbeid van den Staat en de particulieren een geheel ander land geworden, en de klachten over miskenning zijn, vooral tijdens den oorlog, wel haast verstomd. Intus schen levert Nederland op 't oogenblik toch nog lang niet genoeg van het ,zwarte goud"; het moet nog vele millioenen ton kolen invoeren, te meer, daar de Limburgsche kolen natuurlijk weer veel over de naburige grenzen gaan. De beste scheepskolen en het fijne anthraciet m o e t e n trouwens nog altijd van buiten komen. lets nieuws uit den oorlogstijd is de z o u t- winning bezuiden Enschede, flink en vlug op touw gezet en nog in vollen gang. De productie der wateren, van ouds ,,de goudmijn" geheeten, is in de laatste kwarteeuw ook zeer belangrijk toegenomen. Men behoeft slechts te zien naar Vlaardingen e;i Scheveningen en vooral naar het jonge IJmuiden, dat in de twintigste eeuw opgegroeid is tot de eerste havenplaats voor versche visch van geheel het Europeesche vasteland. In den oorlogstijd hebben onze visschers dapper de gruwelijkste gevaren getrotseerd het monument voor de 300 omgekomen Schevening- sche visschers aan den ouden weg van Huyghens geeft er een somber getuigenis van en de reeders hebben dapper bijgebouwd. Sommige jaren zijn ze beloond met ongehoorde winsten; de opbrengst der zeevisscherijen, voor den oor log zoo ongeveer 20 millioen gulden, steeg in 1915 en '16 tot 52 en bijna 80 millioen. Ook het eerste jaar na den oorlog was. schitterend166 millioen K. G. met een waarde van 57 millioen gulden. Maar daarna is de ebbe gekomen. 't Is hartelijk te hopen, dat uit de oorlogswinsten genoeg is overgebleven om de malaise goed door te zingen, want onze zeevisscherij moet bewaard blijven als een onmisbaar middel van bestaan. Haar terrein is, bij de tegenwoordige vrijheid der zeeen, ruim genoeg, hoewel niet onbegrensd; de kunst is nieuwe afzetgebieden te vinden in de landen van den nieuwen rijk- dom, vooral Amerika; daarvoor is noodig goede reclame en de uiterste inspanning om ons zee- banket nog lekkerder en duurzamer te maken dan het reeds is. Aan goed en geoefend visscherspersoneel behoeft het niet te ontbre- ken; mettertijd komt ook nog een grooter deel der Zuiderzeevisschers naar de Noordzee. Eere den visschers! Zij behooren tot de ,,vreugden van Holland", en tot de steunpilaren. Yoor de bevolking van steden en groote dor- pen, die in de laatste kwarteeuw nog veel meer is toegenomen dan die van het platteland en de visschersdorpen (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag kwamen tezamen van 1 millioen op 1.6 millioen), geven landbouw, veeteelt en visscherij natuurlijk weinig middel van bestaan. Daarvoor moet de industrie te hulp komen. En dat heeft ze gedaan, veel meer dan men in den regel aanneemt. Reeds in 1898 speelde ze een belangrijke rol, en toen de oorlog begon, waren er in Nederland percentsgewijze weinig minder menschen in de nijverheid werkzaam dan in DuitschlandVerreweg de meesten leef- den inde districten van Amsterdam en Rotterdam, en verder ook velen in Twente, Brabant en Groningen. Dordt en Deventer hadden, anders dan vroeger, feitelijk een industrie-karakter aangenomen. Het mooi- ste in de Nederlandsche nijverheid was, dat ze zooveel vreemde produkten verwerkte en dat er zulke kranige fabrikanten waren opgetreden. De Storken en Van Heek's, de Van Marken's en de Scholten's, de Van den Bergh's en Jur- gensen waren al van vroegeren datum, maar in de nieuwe era waren daarbij gekomen o.a. de Philipsen, de V e r k a d e's, de A s s c h e r's, de L i p s e n en vele andere minder bekenden. De scheepsbouw had zijn ouden roem ruim herwonnen; de machinefabrie- ken waren talrijker dan in eenig ander land zonder ertsen en zonder veel kolen, de nieuwe electrische industrie kon bogen, niet op een Siemens Halske, maar wel op een ,,Heemaf", terwijl de moderne chemische nijverheid ook vrij belangrijk geworden was. Het meest verheugende was de ontwikkeling der fijne kunstindustrie, waardoor de Nederlandsche smaak weer een goeden naam had gekregen in de wereld. Kunstenaars als De Bazel en Le Comte hadden er hunne talen- ten voor geleend, naast vele anderen. In de kleedingindustrie was vooral merk- waardig de terugkomst der zijdefabrika- ■ti e (de kunstzijde-fabriek) en de opkomst der confectie-nijverheid. De oorlog bezorgde veel moeiten en last, maar bracht ook geweldige winsten. En hij veranderde geheel het karakter der Neder landsche industrie. Het werd nu meer dan ooit te voren een werken met binnenlandsche grondstoffen voor de binnenland sche markt. Al wat grondstof kon krijgen (en brandstof) breidde zich met kracht uit, en bovendien werden er nog tal van nieuwe ,,oor- logsfabrieken" opgericht, b.v. groentedrogerijen, kalkmestfabrieken, chemische fabrieken en fabrieken van allerlei fijne werktuigen en van vliegmachines. Het beeld der Nederlandsche industrie gedurende den oorlog maakte den in- druk van een koortsachtig leven, wisselvallig, op- en neergaand, hier hollend, daar stilstaand. Na den wapenstilstand is dit nog erger ge worden. Eerst een wilde hausse met kunstmatig hooggehouden prijzen door in der haast ge- vormde concerns, belangengemeenschappen, enz.; daarna de groote malaise. Gelukkig zijn zeer vele fabrieken vast genoeg geworteld ge- bleken, om staande te blijven, en daaronder is er ook nog een belangrijk getal, waar het goed gaat. De toekomst is natuurlijk het minst be- zwaarlijk voor die fabrikanten, die uitmunten in vakkennis en ondernemingsgeest en die de beste arbeiders hebben en het meeste kapitaal verzamelden en in de hausse hun verstand be-' waarden. Die werken wat ze kunnen en zoeken de wereld af voor nieuwe afzetgebieden. Intus schen zijn er ook kreten opgegaan voor regee- ringshulp, evenals honderd jaar geleden in Belgie. De meeste kreten kwamen uit de stre ken, die thans aan den Belgischen kant liggen. Reeds heeft de Regeering hulp verleend (even als trouwens aan boomkweekers en visschers). Hulp met directe subsidies, bestellingen, etc. Maar in den laatsten tijd gaat ze ook helpen met beschermende tarieven. Dit is een g e - v a a r 1 ij k werk, want zulke hulpmiddelen wordt men niet licht weer kwijt. Als ze niet meer noodig zijn, blijven ze t6ch, omdat de Staat de opbrengst niet missen kanBovendien is Nederland te klein, om aan de industrie genoeg werk te kunnen geven op eigen terrein. Onze nijverheid moet het vooral hebben van de buitenlandsche markten en daarvoor moet ze goed en goedkoop kunnen werken. Als i e m a n d de Nederlandsche nijver heid moet helpen, dan is het de Nederland sche h a n d e 1. En die is slecht gediend met grensrechten. In de voormalige republiek Hamburg, waar bijna niets anders woonden dan duizenden stedelingen, kende men heele maal geen grensrechten. In ons landje, waar ruim de helft der millioenen in de steden woont, moet men er 66k voorzichtig mee wezen en men was dat bijna altijd. Er is een tijd geweest, dat de handel overschat werd in zijne waarde en dat de rest, vooral de boerenstand, niet meetelde. Maar er is 66k een tijd gekomen, dat de handel te laag werd aangeslagendit was vooral in de jaren der 20e eeuw voor den oorlog. Toen kon men, ook bij ons, vernemen, dat ,,de koopman eigenlijk een parasiet was" en dat hij lang- zamerhand zou verdwijnenalles zou metter tijd gaan ,,van producent tot consument" wereld-distributieEn nu is het wel merk- waardig, dat juist in die jaren bij ons han- delsfiguren zijn te vinden geweest, zooals de Gouden tijd der 17e eeuw ze weinig gekend heeft. Nederlandsche kooplieden als een K r o 1 1 e r, een Van A a 1 s t, een V i s- s e r i n g, een Detering, een Wester- man zoekt men eigenlijk in de 17e eeuw tevergeefs. Lodewijk de Geer, de grootste van toen, was nog een vreemdeling, een uitgeweken Luikenaar. De bovengenoemden daarentegen zijn alien geboren Nederlanders en zij staan lang niet alleen. Hoezeer onze handel (het bankbedrijf natuurlijk inbegrepen) gegroeid is in die jaren voor den oorlog, is niet te schattende zoogenaamde handelsstatistie- ken geven alleen, zoo goed als het gaat, den in-, uit- en doorvoer van goederen. Wat onze handelaars gekocht en verkocht hebben, staat enkel in hunne koopmansboeken en daar blijft de statistiek af. Het betreft voor een groot deel goederen, die ons land nooit g e- zien hebben; men denke slechts aan de mil lioenen aan petroleum, door de Koninklijke c.a. verkocht. Wie dit overweegt, begrijpt levendig, dat de handel geen grenzen kent, dat zijn terrein grooter is dan dat van eenig ander bedrijf, dat zijn arbeid en zijne winsten zeer veel moeten bijdragen om het bestaan der millioenen op Nederlandschen bodem mogelijk te maken. Mercurius, de snel- voetige, dient in eere hersteldhij is vol van materieele gedachten, maar hij eischt tevens de grootste geestelijke inspanning. Voor hem zijn de beste krachten des volks niet te goed. Vooral nu, evenals in de 17e eeuw, het achterland in Midden-Europa en verder bedorven is, moet de handel er op uit over de vrije zee, die ,,de schoonste aller wereld- zangen zingt", om nieuwe welvaart hierheen te trekken. Hij heeft daarvoor als hulpmid delen vooral de handelsvloot en het kapitaal. Gelukkig is onze handelsvloot in de 20e eeuw sterk toegenomen, ook nog na 1914. Thans, in de malaise, zit ze in kritieke omstandighedenAmsterdam zag zelfs reeds zijne twee mooiste schepen uit de haven ver dwijnen. Doch men moet de vloot in stand hou- den; men moet blijven varen. Als't er op aan- komt, dient hier de Staat bij te springen, evengoed en meer nog dan hij 't gedaan heeft voor spoor- en tramwegen en voor de schit- terende verbetering der haventoegangen, evengoed als voor de nieuwe draadlooze ver- bindingen en voor de moderne lucht- vaart, het grootste wonder van onzen tijd. Het Nederlandsche kapitaal is in de 20e eeuw zeer sterk toegenomen en er is, tijdens en na den oorlog, ook nog veel vreemd kapi taal binnengekomen, evenals vroeger in den Spaanschen tijd. De banken zijn tot enorme bedrijven geworden, tegen vroeger vergeleken, en ze hebben tot in verre streken hunne fili- alen gesticht, die den handel kunnen steunen en ondernemingen kunnen financieren. Op dien weg kunnen en moeten ze voortgaan, en ze zullen daartoe in staat zijn, indien de Nederlandsche gulden zijn po sit i e handhaaft. Alleen diegene, die een goede stevige valuta achter zich heeft, kan, in 't algemeen gesproken, een groote actieve rol spelen in den wereldhandeleen dalende valuta neemt a.h.w. den wind uit de zeilen. Wat zal er van den gulden worden 1 Mr. G. Vissering, die, eerst aan de Javasche Bank en later aan de Nederlandsche Bank, zoo schitterend gestreden heeft voor de stevigheid van den gulden, waarschuwt zonder ophou- den, om voorzichtig te zijn. Hijzelf, als hoofd der centrale bankinstelling, spant alle krach ten in, om den papieromloop binnen de perken te houden, vooral door de crediet- geving te beteugelen. Maar hij kan niet alles gedaan krijgen, wat hij wil; de Staat en ook de gemeenten scheppen door hunne leeningen telkens nieuw waardepapier en dwingen door hunne hooge belastingen telkens tot nieuwe credietneming bij de centrale bank. Een financier van den eersten rang, gelijk Mr. Vissering zelf zou aan 't hoofd der Regeering moeten staan, als opperste wachter. Toen Koningin Wilhelmina ingehuldigd werd, wks er zoo'n minister-president, Mr. N. G. Pierson; later, van 1905'8 had men weer zoo'n figuur in Mr. de Meester; onder hen is het mogelijk geweest, dure sociale Foto DEUTMANN Den Haag wetten in te voeren zonder de staatsschuld te vermeerderen. En, ofschoon later de gulden regel, om geen dure wetten te maken zonder eerst het geld ervoor te vinden, niet altijd meer gevolgd werd (b.v. bij het amendement- Schaper op de pensioenwetten van Talma), is toch de Staatsschuld, die in 1898 1080 mil lioen bedroeg, tot aan den oorlog slechts gestegen tot 1177 milloen. In en na den oorlog is ze echter opgeloopen tot ruim 3300 millioen en de belastingen zijn enorm opgedreven. Een en ander voornamelijk voor uitgaven van im- productieven aard. De ministers van financien stonden hierbij weliswaar dikwijls voor de overmacht der feiten, maar ze hebben ook geen van alien een groote machtspositie gehad. Treub, die de nieuwe Gogel" zou zijn, is tweemaal woedend weggeloopen, De Vries liet zich op sleeptouw nemen en Jhr. de Geer, die als een goed financier bekend stond, heeft nu zijn ontslag gevraagd, omdat hij niet tegen de eischen van de marine op kon. Indien de Koningin ons in het feestjaar kon verheugen met de benoeming van een groot finan cier tot Kabinetsformateur, zou dat voor het land een zegen zijn. De zekerheid van den gulden is thans meer waard dan een sterke marine of een volledig stel sociale wetten. Wat die sociale wetten betreft, de laatste 25 jaren hebben ons daarvan heelwat gebracht, eerst onder het ministerie-Pierson- Borgesius, dan door den arbeid van Veegens en Van Raalte, van den sympathieken Talma en eindelijk vooral van den Katholieken demo- craat Aalberse. 't Was de weerslag op vroegere tijden van verwaarloozing en min- achting van den arbeiderhet m o e s t zoo komen. Maar 't is toch jammer, dat men het zooveel gezocht heeft in Staatswetten; het Duitsche voorbeeld heeft te zeer gewerkt, met name op den grooten promotor Troelstrahet Engelsche en vooral het Amerikaansche zou beter in overeenstemming geweest zijn met de Nederlandsche traditie. De wetten dreigen een te groote rem te worden voor de vrije ontwik keling van den ondernemingsgeest. En ze doen den arbeider te veel vertrouwen op de over- heid, die wel altijd klaar zal staan met steun". En ze verzwaren de lasten der schat- Foto DEUTMANN Den Haag kist, die dan weer zoozeer drukken op den middenstand, c.a. Thans schijnt de kentering gekomen te zijn, ook al heeft het algemeene kiesrecht van 1917 en '22 een buitengewoon grooten invloed gegeven aan den vierden stand. De actie, ingezet met den revolutionairen wind van 1918, schijnt te luwenhet Duitsche voorbeeld trekt niet meer, evenmin als het Russische. Duitschland geeft te zien, wat een land is met overvloed van sociale wetten en met een zwakke valuta.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1923 | | pagina 3