Alkmaarsche Con rant Brief uit Indi§. FIUILLETOW. In verkeerde schoenen. W<j drnkken uw bezoekaankondigingskaarten vlng en net. N.V. Boek- en Handelsdrukkerij v,h. Herns. COSTER ZOON, Voordam G 9, ALKMAAR. Uonderdag 13 September. Geneeskundig© brieves Ko. 215 ,f-?8 Honderd Vijf en Twlntigste Jaargang, hi. SAOEN EN LEOENDEN VAN TIMOR. Het meisje op de ma an. Daar is 'n oude man, die niet goed meer weet, hoeveel jaren hij wel leefde, die de thans grijze menschen zag geboren worden en alles weet, wat er gedurende zijn leven op de aarde is gebeurd. Weliswaar verliet hij nooit zijn landschap en zag hij de zee niet verdter dan tot aan deni horizon, maar dat laedlschap en die zee zijn voor hem de ge heele wereld. Hij weet te verhalen van het meisje op de tnaan: Eens in die veertien dlagen gaat de maan rich baden in die diepe heidere bron bij het dorp. Als zij zich daar zoo geheel ontkleed te water begeeft als een kuische jonkvrouw, die zich onbespied waant, is het niet goed dat de menschen naar haar kijken. Dat brengt leed over hen. Nu war en er twee oude vfouwen, die aan de deur harer woning een praatje maakten, juist toen de miaan weer wilde gaan baden. Een van hen beiden zeide: „Zie! de maan gaat zich reinigen van het stof" en de an- dere antwoordde: „Dat is het stof van den weg, want de maan is een dood meisje, die, toen zij gestorven was, langs den weg lag en riekte als het kreng van een hond. Men zegt, dat de eerste, die zich na de maan gaat ba den, verjongdi en frisch uit het water komt." De maan, die deze kletspraat hoorde, dacht: „Wacht! ik zal jullie wel krijgen, als je mij zoo belastert en zegt, dat ik riekte als een doode hond, toen ik gestorven was!" Den volgenden avond ging een der oude vrouwen naar de bron, want zij was het verhaal van de verjonginig niet vergeten. juist toen zij zich ontkleed had, kwam de maan boven het bosch uit gluren en zeide tot de verschrikte vrouw: Jullie hebt gis- terenavond verteld, dat ik stonk als een doode hond langs den weg! Een van jullie beiden zal morgen sterven!" Doodelijk ontsteld ijlde de vrouw naar huis en vertelde aan naar vriendin wat de maan gezegd had. „Jij hebt dat leelijka van de maan ver teld", zeide zij. „Niet waar, jij hebt het verteld", ant woordde de andere. „Je liegt", zeide de eerste weer, „en jij zult zeker morgen sterven." Zoo ontspon zich een twist, zoo vreeselijk als alleen maar oude wijven kunen krakeelen in doodsnood. Den volgenden dag was de kwaadspreekster gestorven en de andler ver telde aan ieder, die bet hooren wilde, welk een slechte vrouw zij geweest was. Nu had de vrouw, die gespaard gebleven was, een dochter, Mi-Eli genaamd, diegraag in het maanlicht met haar buurjongens stond te praten. Gaame zou een van hen den arm om haar middel gelegd hebben, maar men wist, dat zij dat zeker niet zou dulden en probeerde het daarom ook niet. Op een avond, dat Mi-Eli zich in de bron wilde gaan baden, vroeg de maan haar, mee te gaan naar het zilveren paleis. Maar Mi-Eli was bang en vluchtte naar huis. Den volgenden dag stierf zij. Toen de menschen haar dood vemamen, was er groote smart. Haar lichaam werd In kostbare doeken gewikkeld en dicht bij de bron begraven. 's Nachts kwam de maan en nam haar mee naar boven, naar het paleis met de zilve ren zuilen, waar zij prachtige kleederen kreeg err zich zeer gelukkig voelde. Den der- den dag klaagde de oude moeder haar leed aan de maan, die evenwel verwonderd zeide „lk begrijp niet wat je bedoelt, ga naar huis; daar zuf je Mi-Eli vinden." De oude vrouw deed, als haar gezegd was en ziet: haar dochter was werkelijk thute en antwoordde op haar vraag, dat zij in den tuin gewerkt had en heel niet was wegge- weest. De dorpsgenooten waren zeer ver- baasd en ook verblijd, dat hun beveling weer in hun midden was. Maar den derden dag, toen haar moeder sliep, verdlween Mi- Eli en ging naar haar woning op de maan. Na drie dagen keerdie zij wederom terug en vertelde haar moeder, dat zij naar haar huis met de zilveren zuilen was geweest. Zij noodigde haar moeder uit, met haar mede te gaan en die, ofschoon eerst wat be- vreesd, vergezelde haar den goennoeng op. Naar het Engelsch, door Berta Ruck. 66) Ik zed ndets. Ik hedmnerde mij1 diat afischur welijke telte-a-itiete met kapitein Meredith op mijn ifcamer. Hoe zeer verschilltod van het- geeni Philippa er zich waanschijnlijk op dlait oogenWii van voonstelde. „Wil ik u nu naar uw hotel' brcngen voegde Philippa er bij. „Of wilt u misedhien met mij mee temggaan?" „0 ja, graagr zed ik gejaagd. „Ik won mevr. Tracey ook graag eens spraken... Is mevr. Tracey thuds?" „Nleen, 'ik vrees dat moeder dien: heellen dag uit blijft." „lk wou u vooral graag ontmioetlen", zei ik 'tot haar .opziende, toen wij voort'liepen. „NatuuHijk zal ik ook naar mevnouw Tracey yragem." En zonder vendere omwegen voegde ik er bij1: 0Ik wou u vragen of ik een paar dJat- gen bij u mag bllijven." Be zag Phi'lippa's verechrikt gezidit tegen den achtergrond van1 een1 groot winkdraam van spiegetiglas, waarvoor kleine meisjes- jurkjes waren uitgestald. Ik zag d'aiti zij taast niet kon gelooven, dat zij goed gehoord! had wat ik zei „U bij ons logeerien? Meenlt u... u sat- men?" „Neen, neen, neenriep dk het hoofd hef- tig schuddbmde. „Neen, dat is juist waarom1 ik ik meen, neen, dat niet. Niet! kapitein Mer niet 'George. Ik ik alleen „Maar waar zijn die Merediths? Uw Het wa» een rwiare weg t de oude vrouw wefd zeer moede. ..jkwamen zij bij I em doiito gv.t, dat .act blaideu.-i vas dicht gedekt. Daarbinnen stond een grcoie zwar- te man die den ingang achter hen weer zorg- vuldig sloot. Hot was daarbinnen donkere nacht en zeer koud. De moeder werd zoo angstig en moede, dat Eli den' zwarten man moest vragen, het oudje verdier te dragen. Af en toe kwamen zij kleine, zwakke lichtjes te gen, dat waren die zielen van afgestorvenen, die om wat vuur waren wezen vragen voor hun1 tatoeening. Do blanda's zeggen, dlat hot vuurvliegjes zijn, maar dat is niet waar: het zijn de arme gestorvenen, die fa die hel bittere koud'e moeten lijdlen. De oude vrouw werd steeds meer bevreesd, begon bitter te weenen en vroeg Mi-Eli, haar finch terug be bnengen naar haar huis op de aarde. 'Haar dochter zeide, dat, wie h'er eenmaal was, niet meer terug mocht, maar op het herhaald smeeken van het oudje gingem zij naar den uitgang te rug. De zwarte, groote man wilde hen eerst niet open maken, doch Eli voegdle hem toe: „Maak open, de maan heeft het gezegd." Eerst toen konden zij naar buiten tred'en en de moeder keerde naar liaar huis terug. Toen, drie nachten later, Mi-Eli opnieuw aan haar deur verscheen en luide klopte, (Wilde de oudle moeder haar n'et open doen. Zij lag in haar bed en rilde van angst, ter- wijl Eli riep: „Moeder, moeder, doe toch open, ik ben het, uw dochter, ik kom u halen om naar het huis met de zilveren zuilen te gaan." Toen de oude de deur niet wilde ont- sluiten, riep E'li veile geesfcn van afgestor venen; die konden toch wel binnen komen, lichtten het oudje van haar bale-bale en voerden haar met zich mee naar de maan. En daar leefde zij veel gelukkiger, dan zij ooit op aarde was geweest. De Koning der KrofApdillen. Ergens, hoog in de bergen zit de zende- ling in den nacht bij het knappenid vuur, ver- ■telt en laat vertellen. „Wat is dat toch voor een verhaal van den koning der kTokodillen?" vraagt hij aan de menschjen. Maar niemand heeflt er ooit van gehoord, ze weteni niets, omdat de grijze blanke man ook niets schijnt te weten van hun legende. Tot twee jongens elkander in die zij d'e por- ren. Jij weet het," zegt de een. „Neen, ik weet niets, vertel jij: het, jij hebt het van je grootmoeder gehoord en die kent het heel precies." Een jong meisje in een sloxdige ka- baai, kijkt verachtelijk. „Ach wat, die jongen zou het verhaal kenuen." Die miskenning is hem te veel en hij be- gint te vertellen: Grootmoeder zeide, dlat er eens een heel goed oud vrouwtje was; die ging op een dlag naar die kalli met een m'and'je van bladenen. Maar de oever van de kali was erg steil en er lagen veel losse steenen. Het oudje gleed uit en liet haar mandje vallen. Dat kwam in de rivier terecht en die golfjes speeldlen er- mee zoodat het dobberend wegdreef. De oude vrouw liep eerst nog het mandje achteraa en trachtte het te pakken maar zij kon het niet meer inhalen. Ze ging aan den oever zitten m toen zij eraan dlacht, dat haar schoon- dochter zeker zou schimpen, als zij zonder mandje thuiskwam, begon zij bitter te schreien. Eerst riep zij den- koning der visschen: „0, koning, lieve koning, haal mij toch alsje- blieft mijn mandje vah bladeren terug!" Maar de koning der visschen kwam niet. Toen riep zij den koning der gamalen, maar ook die kwam niet. En teneinde raad, riep zij den koning der krokodillen: „0! koning, lieve koning, zon der mandje durf ik niet naar huis, want mijn schoondochter zal zoo schimpen. Haal mij toch alsjeblieft mijn mandje terug, mijn mandje van bladeren." En ziet, daar kwam uit de diepte een groo te krokodillenkop opduiken en de koning zei de tot haar: „Ik wil je wel helpen, maar dan moet je zoolang op mijn kind passen. Ga maar op mijn rug zitten." Dat deed het oud je, zij was heelemaal niet bevreesd en werd ook heel niet nat. Zoo zwommen zij naar het paleis van den koning, waar de oude vrouw het kroko- dillenkind op d'en arm nam en begon te zin- gen: „De slendang van je vader is met vogels en bloemen geweven en de kain van je moe der heeft een zilveren rand." „Dat is heel mooi", sprak de koning", zing dat nog eens!" Weer zong het oudje en1 bleef zingen tot de koning terugkwam. Die had het mandje spoedig gevonden, ging naar een grot in zijn paleis, vulde het geheel met mooi, glanzend goud en maakte schoonmoeder? Sir RiiChard?" „Ze zijn naar Emgelland terug." P'hilippa's onistdl'de silicon hemam: „En GeorgeWaar is 'die?" „Hij keert ook terug", zei 'ik. „Direct. 'Hij vertrekt ook." In haar verbazing lifet1 zij1 eernige van haar counanten op deni grondi vallen en er onit- stond een kleine verwarring bij1 het oprapen. Ik hielp haar, de straaltkoopman, die dicht bij het trottpir' gestaan had' en het speelgoed van den d'ag verkocht, hielp ook mee; het was een portret van dto Dui'tschen kei'zer, die zijn armen ophief en riep„Camamde! Ga1- miarade ,,'Gaan ze weg? En laten1 ze u hier alleen?" zei Philippa met een blik op mij1 zoo regdl- recht en zoo somber als de blik van George in eigen persoon. „Ja o ja!" En toen een woord uit George's woordenboek gebruikende, voegde 'ik er bij;: „Het spreekt van ztilf." Mijn arm, stamden'd „hefl spreekt van zelf", had' niet dezelfde uitwerking op PM1- lippa als (Me zelfde woorden van George op zijn moeder had'den gehad. Zij1 keek verwon derd, verpietterd, verontrust zelfe. „Hier kunnien wij niet praten", zei1 ze baastig. „Ga mee. Ik zal u meenemen naar huis." Te Passy aangekomen nami Philippa mij mee, niet naar de goudvischkom van een sa lon:, maar regdrecht naar 'boven, naar haar eigen kamer. Een allerlliefst vertrek; net ate de meeste meisjeskamers, bdialve dat er meer boeken verspreid lagen. Fransche en Duitschc bOeken zag ik met een vludhigen afwezigen blik. Wat het toen' met touw goed dicht. Toen zworn hij naar het ow':e Nrug, die nog steeds voor j het i.Tok.j, dltioliLd; »e zingen en gaf haar met vile j.odschap: „Je moogt hec .iderweg niet open maken; als je tliuis komt, neem dan een ladder, klim boven in je huis en maak daar alle reten cat kieren goed dicht. Dan ga je plat op jo rug liggen met het mandje op je burst, sluit de oogctt eu peutert heel voorzichtig de touwtjes los." Het vrouwtje bedankte den koning en liep toot snel naar huis. Zij was onderweg hee lemaal niet nieuwsgierig en deed precies wat de krokodillenkoning had gezegd. Zij klom naar boven, maakte zorgvudig alle kieren dicht, ging toen op haar rug lig gen, sloot de oogen en maakte heel, heel voorzichtig de touwtjes los. Toen voelde zij, wat er in het mandje zat en het waren alle- maal gouden ringen en armbanden en oor- bellen en een prachtige schildpadden kam. Zij had maar een klein dotje haar, zoo'n vogelnestje, maar daar werd de prachtige kam toch ingestoken en alle armbanden werden aangedaan en alle ringen aan de vingers geschoven. Toen ging het oudje be- neden op een matje zitten om zich door haar kiuderen en' buren te laten bewonderen. Er was ook een oude buurvrouw, die zei: Hoe durf jij, zoo'n oud scharminkel, je zoo toe te takelen?" Maar in haar hart was ziji erg jaloersch en vroeg haar vriemdiim nauw- keung, hoe zij aan dat rnoois gekemen was Toen zij haar goed uitgehoord had, ging zij met een mandje naar de river, liet zich op den oever vallen en schopte haar mandje naar bened'em zoodat het in het water viel. ,Daama begon zij luid te klagen en te wee nen, riep den koning der visschen en den koning der gamalen en toen die niet kwa men, huilde zij.,0, lieve koning der kroko dillen, geef mij toch alsjeblieft mijn mandje terug, anders zal mijn schoondochter mij zeker slaani!" Werkelijk verscheen de koning der kroko dillen en vroeg haar, met hem mede te gaan om op zijn kind te passen, dan zou hij het mandje gaan halen. In zijn paleis aangeko men, nam zij het kind op den schoot. „Kun je niet wat zingen?" vroeg de koning haar, en zij begon: „En je moeder heeft maar twee tanden en je vader heeft een neus als een blok hout." „Dat is heel mooi", zeide de koning, ,,zing dat nog eens!" Maar inwendig was hij heel boos en dacht: „Ik zal je wel krijgen". Hij haalde het mandje, zwom naar de grot, nam een hand vol adders en een hand vol slangen, bond het mandje toen stevig d'icht en ging naar de oude vrouw terug, faf haar het mandje en sprak: „Je moogt et onderweg niet open maken; als je thuis komt, neem dan een ladder, klim boven in je huis en maak daar alle reten en kieren- goed dicht. Ga dan plat op je rug liggen, doe je oogen dicht en maak het mandje heel voorzichtig open". Het vrouwtje liep, zoo hard haar oude beenen haar diragen konden, naar huis, klom naar boven, maakte alle reten en scheuren dicht, ging op haar rug liggen, sloot de oogen en maakte de touwtjes los. Toen greep zij haastig in haar mandje en trok de hand met een kreet van afgrijzen terug. Toen beten die adders haar dood. Bandoeng, J. J. JISKOOT. Deze voorstelling der hel komt voort uit het feit, dat het 's nachts in de bergen zeer koud is; het tattteeenen is voorts zeer in jzwang, vooral onder de Timoreesche vrou wen. Heeft betrekking op den schubbigen rug van den krokodil en zijn glanzende buik, evenals het latere lied slaat op zijn slagtan- den en langen smiit. XXXII. De huisapotheeL II. Weinig huismidd'elen genieten een zoo groote bekendheid en verbreidheid als dub- belkoolzure natron, in den volksmond zuive- ringszout genoemd. De naam wijst reeds op he gebruik bij een bedorven maag, die ge- zuiverd moet worden. Wanneer door een te overvloedig maal of op andere wijze van de maag overmatige arbeid gevergd wordt, kan het gebeuren, dat er abnormale gistingspro- cessen plaats vinden, tengevolge waarvan bepaalde zuren gevormd worden, die men beschouwen kan als oorzaak van oprispin- gen, het zoogenaamd'e zuur in de keel en ook wel maagpijn. Deze zuren worden door dubbelkoolzure natron gebonden en de on- aangename verschijnselen verdwijnen dan, meestal onder het vrijkomen van enkele gas- sen, in den regel vrij snel. was zij knap, dlat zij Nietsche in het oor- sprankelijke kon iezen! En ik wait wislt ik eigenl'ijk van lets af Niets! Voondialt ik haar een bevd! had hooren ge- ven of zonder te weten hoe ze het gedaan had gekregen, zette PhJUppa een blad neer met thee en besdiuitjes. Natijies en vluk zette zij mijn hoed af en deed' mijh sch'oienen uit. Ik hoorde mij zelf zeggen: „Neein dlank ■u; ik hoef niet te gaan liggen", maar lag al op haar bed met Philippa's dekbed lekker om mij heen en PMiiippa s warmwaterkruik aan mijn voeten. „Anm kind! Ze is uitgeput dloodlmoe!" zei Philippa alsof ze van een kind sprak. Toen tot mij: „Jia, da(t is u; ge weet heel goed' dat je dood moe zij't. Je Mgt daar gemiakkell'iik en vertelt mij intussdien wait er gebeurd is.5 Hoe innig verheugdle i'k miiji 'op dhit oogen- blik dat i'k George mijn woord niet gegeven had om aan di't vriendlschappelijke 'knappe meisje tetS van1 wat er eigenlijk op aan kwam te vertellien. Met inspanning trachtte ik een- heel' gewo- nen convereatie-toon aan te slaan. „Och, er is eigenlijk niets te vertellen, Phi lippa'", zei; ik, mijn hoofd1 omkeerende op het frissdhe ku'ssen. „Het te alleen maar dat sir Richard en- Lady Meredith voodien dlait zij (Meniden terug te keeren naar Wales, daarom zijn ze vanm'orgen vcrtrokken „Vanmorgen?" vroeg Philippa. Zij1 zat nu in >een Amerikaansdien sdi-ommdstoel met haar rug naar het venstergordijn. ,^ijn ze vanmorgen gegaan? Maar je m'oet weten dlat Lady Meredith een' afspraak miaakte met mijh moeaer voor morgeniriiddag. Zij' ntoet pllatse- ling van plan1 verandard zijln." Wanneer het m'd'del op deze wijze een enkelen keer woicc gebruikt, kan daar moei- tijik eenige bedenlk'ingen itegm worden inge- bracht. Alleen mag de waarschuwing niet ontbreken om er vooral geen regel van te maken. Het komt voor, dat iemand zoo goed als iederen dag na den maaltijd' het zout in steeds grootere hoeveelheid gebruikt en dit kan niet worden goedgekeurd. Wanneer zoo regelmatig dergelijke klachten moeten- wor den onderdrukt, behoort een nauwkeurig ge- neeskundig onderzoek te worden ingesteld naar dten toestand en werkin'g van- de maag en zijn misschien geheel andere maatregelen noodzakelijk. Door op eigen gelegenheid steeds maar weer zuiveringszout te gebrui- ken, kan de juiste tijd voor doelmatig ingrij- pen verstrijken. Een ander midide,l om overtollige gassen uit de maag te verwijderen, te bruispoeder. Dit kan echter niet lang bewaard worden zonder aan werkzaamheid te verliezen. Daar om kan het onder den naam van Engelsch bruispoeder in twee gedeelten bewaard wor den, die dan telkens voor het gebruik wor den gemengd, Als huismiddel voor maagklachten te eveneens zeer bekend- „Eau des Games", een spiritueuze oplossing van verschillende aromatische stof fen, die oorspronkelijk werd bereid volgens een recept, dat het eigendom was van Carmelieter monniken. Als werking wordt bedoeld een prikkeling van- het maag- slijmvlies, dat daardoor beter zou afscheiden en zoo o.a. de eetlust bevorderen zou. In den grond der zaak komt het dus op het zelfde neer als het gebruik van het bittertje voor den maaltijd. Inderdaad kunnen de aroma tische bestanddeelen van Eau des Cannes even goed als de bitterstoffen die in de jene- Ver gemengd worden, een voorbijgaand'en prikkelenden invloed op het slijmvlies van de maag uitoefenen. De bezwaren en geva- ren zijn echter voor beide dezelfde. De prik- kelende werking wordt slechts verkregen bij zeldzaam gebruik, heel spoedig gewent men er aan, de werking venmindert en om het- zelfde effect te bereiken, zijn voortdurend grootere doses noodig. En daamee wordt tevens het grootste gevaar verklaart, dlait bestaat in het gebruik van steeds grootere hoeveelheden alcohol. Niet geheel ten onrechte wordt Eau des Cannes dan ook wel eens de „damas-borrel" genoemd, omdat sommige dames er even goed aan verslaafd geraken als de heeren aan hun bittertje. In geen enkele huisapotheek zuilen vloei- stoffen ontbreken die gebruikt kunnen wor den voor reiniging van oogen en mond. In de eerste plaats behoort daartoe boor- water, een oplossing van boorzuur in water, die bij kamertemperatuur hoogstens 3 pet. kan bevatten. 'Hoewel de antiseptische wer king, welke men er vroeger aan toeschreel, niet zoo groot te als men wel meende, is- het een zeer goed midldel om de oogen mee uit te wasschen of om den mond mee te spoelen. Dat de antiseptische werking niet groot is, blijkt wel hieruit, dat de oplossing niet heel lang bewaard kan worden zonder te beder- ven. Herhaaldelijk vemieuwen te derhalve noodig. De eenvoudigste manier is, om het boorzuur in poeder of schubben te bewaren, en hiervan wat op te lossen, als men het noo dig heeft. Men doet dit, door kokend water er op te gieten, goed om te roeren en dan te laten staan tot het koud te geworden. De oplossing is dan juist van de goede sterkte en kan in een schoon fleschje worden afge- schonken. Meer oplosbaar dan boorzuur is chloras kalicus, chloorzure kali, waarvan dus een vooraf bepaalde hoeveelheid moet worden opgelost. Deze oplossing blijft langer goed dan van boorzuur: Als oogwater wordt een oplossing van 2 pet. gebruikt, voor mond- spoeling en gorgelen kan men tot 3 pet. gaan. Er moet bij het laatste gebruik altijd aan gedacht worden, dat het bij inwendig gebruik geen onschuldige stof is, en dat er dus nimmermeer dan zeer kleine hoeveelhe den mogen worden doorgeslikt. Bij onoor- deelkundig gebruik zijn dikwijls gevallen van vergiftiging voorgekomen. Een enkel woord over het gebruik van -de genoemde oplossing als oogwater. Wanneer men met een doekje of Watje, met de vloei- stof bevochtigd', het oog wascht, bereikt men slechts den buitemkant der oogleden met de oogharen. Dit kan dikwijls al van nut zijn, maar meestal wordt ook bedoeld om in de oogholte, dat is dus in den bind'vlieszak, vloeistof te brengen. Met behulp van een druppelbuisje kan dit met de noodige voor- zichtigheid geschieden, wanneer men een vinger of dhim op de wanghuid o-nder het oog legt en daarmee het onder-ooglid van het oog aftrekt. Nog eenvoudiger te echter de volgende methode. Eerist wordt het oog „Ja, dat te -ook zoo," zed' liik zoo gewoon mo- gelij'k. „En toen werd hij' ook pllotseliag voor zaiken naar Louden gerioepen." „Hij Meenil u George?" „Ja, hij is plotseiling naar Lo-ndten ontbo- dan. voor zaken. En ik wou liever niet alleen in Parijs Mijven. Z-oo zoo veryelend! Ik dacht dat uw mhedfer misschien zoo goed zou willea zijn mij tiwee of d'rie dlagen te ont- vamgen, voordlat ik ook overstedk naar Enge- land". Op den man af en met haar donkere oogen steak op mij gevesligd, vroeg Philippa: „W'aarom fer wereld heeflt George je niet mee- genomem?" „Ach, omdat dit niet kanl", zei- -ik En met haar oniderzoekenden blik op m'ij gevesfiigd1 voelde ik dat ik een vuurrooden klteur kreeg, zoo heet, dlat ik die kussenSloop moest brana-en, dacht ik. Ik woelde een weinig op zij- in mijh bed' en beet aan het biscuitje dat ik i!n mijn hand had. „Kam hij je niet meenemen zed Philippa langzaam. „Nesn. Ik kan je niet predes zeggen waarom niiet, maar „Is het misschien omdat uw pas. nog -klhar gemaakt! meet worden", vrdeg Philippa. „0 ja, dat spreekt van zelf. „Mijn pas", ik was heel1 Mij dat ik daiaraan dhhht. „En kon George daar niet een paar diagien op waditen?" „0, het te mieer dan twee dagen mis- semen- wel drie of vier", zed ik met vrij- zwak ke stem. „Ik dienk dat je nog nfeuwe kleeren passen mioet, is't niet zoo?" zei Philiippa mat een uit wendig gewasschen. Dan legt de patient zich achterover, zoo ver tot hij recht naar boven ziet. Bij gesloten oog laat men dan een paar druppels op den binnen-ooghoek vallen, waar d'e vloeistof blijft liggen. Wordt thans het oog geopend, dan loopt deze vloeistof vanzelf door de ooglidspleet. En dit is: meestal voldoende. Anders kan men nog de oogleden van het oog aftiekken, door beneden en boven het oog de huid van wang en onder de wenkbrauw naar onder en naar boven te trekken, waardoor de ge- heele bindvlieszak geopend wordt. Voor mondspoeling kan ook gebruikt wor den- een oplossing van waterstofsuperoxyd, die het meest in een sterkte van 3 pet. wordt afgeleverd. In deze verhouding is zij voor mondspoeling te sterk. Men dioieit dan het best door aan een bepaalde hoeveelheid wa ter, bijv. een vierde gedeelte van een glas, een scheut superoxyd toe te voegen. De wer king berust hierop, dat door aaraking met organische stoffen zuurstof vrij komt. Houdt men de- vloeistof eenigen tijd in den mond, dan bemerkt men een sterke schuimontwikke- ling door de vrij geworden zuurstof. En deze zuurstof heeft sterk antiseptische eigen- schappen. De werking wordt derhalve be- vorderd; door niet te veel te spo-elen, maar het schuim geruimen tijd rustig te laten doorw-erken. Bij gorgelen te deze eigenschap van voor- deel. Wanneer de geheele keelholte maar goed bevochtigd te, wordt het eigenlijk gor gelen overbodig. Deze beweging te trouwens zelden van voordeel. Vooreerst kan de ster ke beweging nadeelig werken, wanneer de keel in een toestand van ontsteking verkeert. Maar bovendien sluiten bij sterk gorgelen de voorste verhemeltebogen tegen elkaar en zoodoende komt de vloeistof niet verder; zij blijft in den mond en de keel komt er hoog stens mee in aanraking voor zoover de ach ter gebleven hoeveelheid wordt doorgeslikt, Waterstofsupero'xyd vo-rmt een natuuii'ij'ken overgang van d'e genees- tot de verbandmid- delen, omdat het ook bij wondbehandeling dikwijls wordt toegepast. Bij afscheidende wond-en, waarbij de gebruikte verbandstoffen gaarne vastkl-even, bewijst het uitstekende diens'ten. Er wordt dan langzaam superoxyd op gedruppeld, diat dringt overal d'oor en dte 'Zich ontwikkelende zuurstof heft de verkle- ving op, terwijl het tegelijk tot in de diepste spleten ontsmettend werkt. Alleen-, het pro- ces verloopt langzaam en men moet niet willen overhaasten. Nu wij aldus bij d'e wondbehandeling zijn aan-geland, 1-igt het voor de hand om een kleine uiitweid'ing te makan over onfsmetten- de stoffen. Een van de meest gevreesde din- gen bij wonden is toch de wondbesmetting, de infectie, de bloedvergiftiging. Door het werk van mannen als Pasteur en Lister leer- de men, da-t schadelijke lagere organismen door de wond naar binnen konden dringen, zich dan in het weefsel of in het bloed ver- menigvuldigdlen en door hun giftige afschei- dingsproducten het leven bedreigden of ver- nietigden. Het was logisch om te trachten, die organismen te dooden, en aanvankelijk stonden dan ook bij wondbehandeling, kar- bol, chloor en later sublimaat en iodoform in het eerste gelid-. Lister begon zelfs met te beproeven een wond hermetisch af te slu-iten opdat geen enkele bacterie of coccus haar bereiken- kon. Het duurde niet lang of men kwam van al die maatregelen terug. Besmet- ting van uit de lucht komt zelden- voor, de tegelijk met -d'e verwonding naar binnen ge- drongen smetstof kan men toch niet meer verwijderen, tenzij door zeer heroisch ingrij- pen zooals onmiddellijk uitbranden of uit- snijden van d'e geheele wond. De hoofdzaak te dat men zorgt, dat geen nieuwe smetstof aan de w-ond wordt toegevoegd. De anti septische stoffen, die hun eigenlijk dbel toch misten, maar in plaats daarvan de wond en de huid dikwijls heftig toriteerden, konden worden weggelaten. Alleen behoefde men maar te zorgen, dlat alles wat met de wond in aanraking kwam (verbandstoffen, instru- menten' en vooral de helpende handen!) bac- tikje van haar moeders spo'ttenden toon. En toen ik toestemde en zei„G j-a, de din- gen bij Jeanne moelt ik nog passen", lachite zij. „Wat moet i'k denken van die excuses van u, mevrouw George?" zei' ze. Toen stond zij- op uit diem sdhommelstoell en kwam op den rand van m'ijn bed' zitten, waanin ik ingesto-pf lag. Zij nam mijn hand. „Vlertel het mij", zei ze eenvoudli^. En toen, dadfelijk, voo-rdat ik nog zeggen kon „ik kan niet, er is nieltis te vertelllten", nam ze mij' de Woorden uit den mond: „0 ja, er te wel wat. U z'ou mij ids vertel len laatst bij Suzanne. Daarenboven denk je dat ik dat niet zien kan Denk je dat ik dat niet hoo-r? Steaks op steaat al -toen je zei Kapifein Meredith". „0, dat was nfets", pnoitestetrdd dk zwak- jes. ,,Een vergisSinifr - „Ach kom! hat te niet „niets". Er te ids niet in den ha-ak. Verteli h'et mij", zei ze. „Vertd' mij' alles. Denk in het geheel niet aan mij- dat -is alles voorbij. -Dat zou nooit ge gaan zijnIk heb je dat -al verkllaand. Dat te uit! Maar u was pas aan het begin u en George", zei Phil'ir-a, h-aar hoofdje opstekende. „En -ik hoop zoo hartellijk dat -al les goed- voor u gaat. Wat is het bezwaar? Z'ij'n je ouders zoo dbl op je. Zij hebben toch zeker geen..." „0 neen.. neen, dat zijn zul'ke allteriieflste menschen:ze1! ik misteoostig. .George dan?" zei- ze alsof ze tot zich- zelf sjorak. Wordt VervoJ-gd lltt 'XV.*

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1923 | | pagina 5