Alkmaarsche Con rant
Brief uit Indi§.
FIUILLETOW.
In verkeerde schoenen.
W<j drnkken
uw bezoekaankondigingskaarten
vlng en net.
N.V. Boek- en Handelsdrukkerij
v,h. Herns. COSTER ZOON,
Voordam G 9, ALKMAAR.
Uonderdag 13 September.
Geneeskundig© brieves
Ko. 215 ,f-?8
Honderd Vijf en Twlntigste Jaargang,
hi.
SAOEN EN LEOENDEN VAN TIMOR.
Het meisje op de ma an.
Daar is 'n oude man, die niet goed meer
weet, hoeveel jaren hij wel leefde, die de
thans grijze menschen zag geboren worden
en alles weet, wat er gedurende zijn leven
op de aarde is gebeurd. Weliswaar verliet hij
nooit zijn landschap en zag hij de zee niet
verdter dan tot aan deni horizon, maar dat
laedlschap en die zee zijn voor hem de ge
heele wereld.
Hij weet te verhalen van het meisje op de
tnaan:
Eens in die veertien dlagen gaat de maan
rich baden in die diepe heidere bron bij het
dorp. Als zij zich daar zoo geheel ontkleed
te water begeeft als een kuische jonkvrouw,
die zich onbespied waant, is het niet goed
dat de menschen naar haar kijken. Dat
brengt leed over hen.
Nu war en er twee oude vfouwen, die aan
de deur harer woning een praatje maakten,
juist toen de miaan weer wilde gaan baden.
Een van hen beiden zeide: „Zie! de maan
gaat zich reinigen van het stof" en de an-
dere antwoordde: „Dat is het stof van den
weg, want de maan is een dood meisje, die,
toen zij gestorven was, langs den weg lag en
riekte als het kreng van een hond. Men zegt,
dat de eerste, die zich na de maan gaat ba
den, verjongdi en frisch uit het water komt."
De maan, die deze kletspraat hoorde,
dacht: „Wacht! ik zal jullie wel krijgen, als
je mij zoo belastert en zegt, dat ik riekte als
een doode hond, toen ik gestorven was!"
Den volgenden avond ging een der oude
vrouwen naar de bron, want zij was het
verhaal van de verjonginig niet vergeten.
juist toen zij zich ontkleed had, kwam de
maan boven het bosch uit gluren en zeide
tot de verschrikte vrouw: Jullie hebt gis-
terenavond verteld, dat ik stonk als een
doode hond langs den weg! Een van jullie
beiden zal morgen sterven!"
Doodelijk ontsteld ijlde de vrouw naar
huis en vertelde aan naar vriendin wat de
maan gezegd had.
„Jij hebt dat leelijka van de maan ver
teld", zeide zij.
„Niet waar, jij hebt het verteld", ant
woordde de andere.
„Je liegt", zeide de eerste weer, „en jij
zult zeker morgen sterven."
Zoo ontspon zich een twist, zoo vreeselijk
als alleen maar oude wijven kunen krakeelen
in doodsnood. Den volgenden dag was de
kwaadspreekster gestorven en de andler ver
telde aan ieder, die bet hooren wilde, welk
een slechte vrouw zij geweest was.
Nu had de vrouw, die gespaard gebleven
was, een dochter, Mi-Eli genaamd, diegraag
in het maanlicht met haar buurjongens
stond te praten. Gaame zou een van hen
den arm om haar middel gelegd hebben,
maar men wist, dat zij dat zeker niet zou
dulden en probeerde het daarom ook niet.
Op een avond, dat Mi-Eli zich in de bron
wilde gaan baden, vroeg de maan haar,
mee te gaan naar het zilveren paleis. Maar
Mi-Eli was bang en vluchtte naar huis. Den
volgenden dag stierf zij.
Toen de menschen haar dood vemamen,
was er groote smart. Haar lichaam werd In
kostbare doeken gewikkeld en dicht bij de
bron begraven.
's Nachts kwam de maan en nam haar
mee naar boven, naar het paleis met de zilve
ren zuilen, waar zij prachtige kleederen
kreeg err zich zeer gelukkig voelde. Den der-
den dag klaagde de oude moeder haar leed
aan de maan, die evenwel verwonderd zeide
„lk begrijp niet wat je bedoelt, ga naar huis;
daar zuf je Mi-Eli vinden."
De oude vrouw deed, als haar gezegd was
en ziet: haar dochter was werkelijk thute en
antwoordde op haar vraag, dat zij in den
tuin gewerkt had en heel niet was wegge-
weest. De dorpsgenooten waren zeer ver-
baasd en ook verblijd, dat hun beveling
weer in hun midden was. Maar den derden
dag, toen haar moeder sliep, verdlween Mi-
Eli en ging naar haar woning op de maan.
Na drie dagen keerdie zij wederom terug en
vertelde haar moeder, dat zij naar haar huis
met de zilveren zuilen was geweest.
Zij noodigde haar moeder uit, met haar
mede te gaan en die, ofschoon eerst wat be-
vreesd, vergezelde haar den goennoeng op.
Naar het Engelsch, door Berta Ruck.
66)
Ik zed ndets. Ik hedmnerde mij1 diat afischur
welijke telte-a-itiete met kapitein Meredith op
mijn ifcamer. Hoe zeer verschilltod van het-
geeni Philippa er zich waanschijnlijk op dlait
oogenWii van voonstelde.
„Wil ik u nu naar uw hotel' brcngen
voegde Philippa er bij. „Of wilt u misedhien
met mij mee temggaan?"
„0 ja, graagr zed ik gejaagd. „Ik won
mevr. Tracey ook graag eens spraken... Is
mevr. Tracey thuds?"
„Nleen, 'ik vrees dat moeder dien: heellen dag
uit blijft."
„lk wou u vooral graag ontmioetlen", zei
ik 'tot haar .opziende, toen wij voort'liepen.
„NatuuHijk zal ik ook naar mevnouw Tracey
yragem." En zonder vendere omwegen voegde
ik er bij1: 0Ik wou u vragen of ik een paar dJat-
gen bij u mag bllijven."
Be zag Phi'lippa's verechrikt gezidit tegen
den achtergrond van1 een1 groot winkdraam
van spiegetiglas, waarvoor kleine meisjes-
jurkjes waren uitgestald. Ik zag d'aiti zij
taast niet kon gelooven, dat zij goed gehoord!
had wat ik zei
„U bij ons logeerien? Meenlt u... u sat-
men?"
„Neen, neen, neenriep dk het hoofd hef-
tig schuddbmde. „Neen, dat is juist waarom1
ik ik meen, neen, dat niet. Niet! kapitein
Mer niet 'George. Ik ik alleen
„Maar waar zijn die Merediths? Uw
Het wa» een rwiare weg t de oude vrouw
wefd zeer moede. ..jkwamen zij bij I
em doiito gv.t, dat .act blaideu.-i vas dicht
gedekt. Daarbinnen stond een grcoie zwar-
te man die den ingang achter hen weer zorg-
vuldig sloot. Hot was daarbinnen donkere
nacht en zeer koud. De moeder werd zoo
angstig en moede, dat Eli den' zwarten man
moest vragen, het oudje verdier te dragen. Af
en toe kwamen zij kleine, zwakke lichtjes te
gen, dat waren die zielen van afgestorvenen,
die om wat vuur waren wezen vragen voor
hun1 tatoeening. Do blanda's zeggen, dlat hot
vuurvliegjes zijn, maar dat is niet waar:
het zijn de arme gestorvenen, die fa die
hel bittere koud'e moeten lijdlen.
De oude vrouw werd steeds meer bevreesd,
begon bitter te weenen en vroeg Mi-Eli, haar
finch terug be bnengen naar haar
huis op de aarde. 'Haar dochter zeide,
dat, wie h'er eenmaal was, niet meer terug
mocht, maar op het herhaald smeeken van
het oudje gingem zij naar den uitgang te
rug. De zwarte, groote man wilde hen eerst
niet open maken, doch Eli voegdle hem toe:
„Maak open, de maan heeft het gezegd."
Eerst toen konden zij naar buiten tred'en
en de moeder keerde naar liaar huis terug.
Toen, drie nachten later, Mi-Eli opnieuw
aan haar deur verscheen en luide klopte,
(Wilde de oudle moeder haar n'et open doen.
Zij lag in haar bed en rilde van angst, ter-
wijl Eli riep: „Moeder, moeder, doe toch
open, ik ben het, uw dochter, ik kom u halen
om naar het huis met de zilveren zuilen te
gaan." Toen de oude de deur niet wilde ont-
sluiten, riep E'li veile geesfcn van afgestor
venen; die konden toch wel binnen komen,
lichtten het oudje van haar bale-bale en
voerden haar met zich mee naar de maan.
En daar leefde zij veel gelukkiger, dan
zij ooit op aarde was geweest.
De Koning der KrofApdillen.
Ergens, hoog in de bergen zit de zende-
ling in den nacht bij het knappenid vuur, ver-
■telt en laat vertellen.
„Wat is dat toch voor een verhaal van
den koning der kTokodillen?" vraagt hij
aan de menschjen.
Maar niemand heeflt er ooit van gehoord,
ze weteni niets, omdat de grijze blanke man
ook niets schijnt te weten van hun legende.
Tot twee jongens elkander in die zij d'e por-
ren. Jij weet het," zegt de een. „Neen, ik
weet niets, vertel jij: het, jij hebt het van je
grootmoeder gehoord en die kent het heel
precies." Een jong meisje in een sloxdige ka-
baai, kijkt verachtelijk. „Ach wat, die jongen
zou het verhaal kenuen."
Die miskenning is hem te veel en hij be-
gint te vertellen:
Grootmoeder zeide, dlat er eens een heel
goed oud vrouwtje was; die ging op een dlag
naar die kalli met een m'and'je van bladenen.
Maar de oever van de kali was erg steil en
er lagen veel losse steenen. Het oudje gleed
uit en liet haar mandje vallen. Dat kwam in
de rivier terecht en die golfjes speeldlen er-
mee zoodat het dobberend wegdreef. De oude
vrouw liep eerst nog het mandje achteraa en
trachtte het te pakken maar zij kon het niet
meer inhalen. Ze ging aan den oever zitten
m toen zij eraan dlacht, dat haar schoon-
dochter zeker zou schimpen, als zij zonder
mandje thuiskwam, begon zij bitter te
schreien.
Eerst riep zij den- koning der visschen: „0,
koning, lieve koning, haal mij toch alsje-
blieft mijn mandje vah bladeren terug!"
Maar de koning der visschen kwam niet.
Toen riep zij den koning der gamalen,
maar ook die kwam niet.
En teneinde raad, riep zij den koning der
krokodillen: „0! koning, lieve koning, zon
der mandje durf ik niet naar huis, want
mijn schoondochter zal zoo schimpen. Haal
mij toch alsjeblieft mijn mandje terug, mijn
mandje van bladeren."
En ziet, daar kwam uit de diepte een groo
te krokodillenkop opduiken en de koning zei
de tot haar: „Ik wil je wel helpen, maar dan
moet je zoolang op mijn kind passen. Ga
maar op mijn rug zitten." Dat deed het oud
je, zij was heelemaal niet bevreesd en werd
ook heel niet nat.
Zoo zwommen zij naar het paleis van
den koning, waar de oude vrouw het kroko-
dillenkind op d'en arm nam en begon te zin-
gen:
„De slendang van je vader is met vogels
en bloemen geweven en de kain van je moe
der heeft een zilveren rand."
„Dat is heel mooi", sprak de koning",
zing dat nog eens!"
Weer zong het oudje en1 bleef zingen tot
de koning terugkwam.
Die had het mandje spoedig gevonden,
ging naar een grot in zijn paleis, vulde het
geheel met mooi, glanzend goud en maakte
schoonmoeder? Sir RiiChard?"
„Ze zijn naar Emgelland terug."
P'hilippa's onistdl'de silicon hemam: „En
GeorgeWaar is 'die?"
„Hij keert ook terug", zei 'ik. „Direct. 'Hij
vertrekt ook."
In haar verbazing lifet1 zij1 eernige van haar
counanten op deni grondi vallen en er onit-
stond een kleine verwarring bij1 het oprapen.
Ik hielp haar, de straaltkoopman, die dicht
bij het trottpir' gestaan had' en het speelgoed
van den d'ag verkocht, hielp ook mee; het
was een portret van dto Dui'tschen kei'zer, die
zijn armen ophief en riep„Camamde! Ga1-
miarade
,,'Gaan ze weg? En laten1 ze u hier alleen?"
zei Philippa met een blik op mij1 zoo regdl-
recht en zoo somber als de blik van George in
eigen persoon.
„Ja o ja!" En toen een woord uit George's
woordenboek gebruikende, voegde 'ik er bij;:
„Het spreekt van ztilf."
Mijn arm, stamden'd „hefl spreekt van
zelf", had' niet dezelfde uitwerking op PM1-
lippa als (Me zelfde woorden van George op
zijn moeder had'den gehad. Zij1 keek verwon
derd, verpietterd, verontrust zelfe.
„Hier kunnien wij niet praten", zei1 ze
baastig. „Ga mee. Ik zal u meenemen naar
huis."
Te Passy aangekomen nami Philippa mij
mee, niet naar de goudvischkom van een sa
lon:, maar regdrecht naar 'boven, naar haar
eigen kamer.
Een allerlliefst vertrek; net ate de meeste
meisjeskamers, bdialve dat er meer boeken
verspreid lagen. Fransche en Duitschc bOeken
zag ik met een vludhigen afwezigen blik. Wat
het toen' met touw goed dicht. Toen zworn
hij naar het ow':e Nrug, die nog steeds voor
j het i.Tok.j, dltioliLd; »e zingen en gaf haar
met vile j.odschap: „Je moogt
hec .iderweg niet open maken; als je tliuis
komt, neem dan een ladder, klim boven in je
huis en maak daar alle reten cat kieren goed
dicht. Dan ga je plat op jo rug liggen met
het mandje op je burst, sluit de oogctt eu
peutert heel voorzichtig de touwtjes los."
Het vrouwtje bedankte den koning en liep
toot snel naar huis. Zij was onderweg hee
lemaal niet nieuwsgierig en deed precies wat
de krokodillenkoning had gezegd.
Zij klom naar boven, maakte zorgvudig
alle kieren dicht, ging toen op haar rug lig
gen, sloot de oogen en maakte heel, heel
voorzichtig de touwtjes los. Toen voelde zij,
wat er in het mandje zat en het waren alle-
maal gouden ringen en armbanden en oor-
bellen en een prachtige schildpadden kam.
Zij had maar een klein dotje haar, zoo'n
vogelnestje, maar daar werd de prachtige
kam toch ingestoken en alle armbanden
werden aangedaan en alle ringen aan de
vingers geschoven. Toen ging het oudje be-
neden op een matje zitten om zich door haar
kiuderen en' buren te laten bewonderen.
Er was ook een oude buurvrouw, die zei:
Hoe durf jij, zoo'n oud scharminkel, je zoo
toe te takelen?" Maar in haar hart was ziji
erg jaloersch en vroeg haar vriemdiim nauw-
keung, hoe zij aan dat rnoois gekemen was
Toen zij haar goed uitgehoord had, ging
zij met een mandje naar de river, liet zich
op den oever vallen en schopte haar mandje
naar bened'em zoodat het in het water viel.
,Daama begon zij luid te klagen en te wee
nen, riep den koning der visschen en den
koning der gamalen en toen die niet kwa
men, huilde zij.,0, lieve koning der kroko
dillen, geef mij toch alsjeblieft mijn mandje
terug, anders zal mijn schoondochter mij
zeker slaani!"
Werkelijk verscheen de koning der kroko
dillen en vroeg haar, met hem mede te gaan
om op zijn kind te passen, dan zou hij het
mandje gaan halen. In zijn paleis aangeko
men, nam zij het kind op den schoot. „Kun
je niet wat zingen?" vroeg de koning haar,
en zij begon:
„En je moeder heeft maar twee tanden en
je vader heeft een neus als een blok hout."
„Dat is heel mooi", zeide de koning, ,,zing
dat nog eens!" Maar inwendig was hij heel
boos en dacht: „Ik zal je wel krijgen".
Hij haalde het mandje, zwom naar de
grot, nam een hand vol adders en een hand
vol slangen, bond het mandje toen stevig
d'icht en ging naar de oude vrouw terug,
faf haar het mandje en sprak: „Je moogt
et onderweg niet open maken; als je thuis
komt, neem dan een ladder, klim boven in
je huis en maak daar alle reten en kieren-
goed dicht. Ga dan plat op je rug liggen,
doe je oogen dicht en maak het mandje heel
voorzichtig open".
Het vrouwtje liep, zoo hard haar oude
beenen haar diragen konden, naar huis, klom
naar boven, maakte alle reten en scheuren
dicht, ging op haar rug liggen, sloot de
oogen en maakte de touwtjes los. Toen greep
zij haastig in haar mandje en trok de hand
met een kreet van afgrijzen terug.
Toen beten die adders haar dood.
Bandoeng,
J. J. JISKOOT.
Deze voorstelling der hel komt voort
uit het feit, dat het 's nachts in de bergen
zeer koud is; het tattteeenen is voorts zeer in
jzwang, vooral onder de Timoreesche vrou
wen.
Heeft betrekking op den schubbigen
rug van den krokodil en zijn glanzende buik,
evenals het latere lied slaat op zijn slagtan-
den en langen smiit.
XXXII.
De huisapotheeL II.
Weinig huismidd'elen genieten een zoo
groote bekendheid en verbreidheid als dub-
belkoolzure natron, in den volksmond zuive-
ringszout genoemd. De naam wijst reeds op
he gebruik bij een bedorven maag, die ge-
zuiverd moet worden. Wanneer door een te
overvloedig maal of op andere wijze van de
maag overmatige arbeid gevergd wordt, kan
het gebeuren, dat er abnormale gistingspro-
cessen plaats vinden, tengevolge waarvan
bepaalde zuren gevormd worden, die men
beschouwen kan als oorzaak van oprispin-
gen, het zoogenaamd'e zuur in de keel en
ook wel maagpijn. Deze zuren worden door
dubbelkoolzure natron gebonden en de on-
aangename verschijnselen verdwijnen dan,
meestal onder het vrijkomen van enkele gas-
sen, in den regel vrij snel.
was zij knap, dlat zij Nietsche in het oor-
sprankelijke kon iezen! En ik wait wislt ik
eigenl'ijk van lets af Niets!
Voondialt ik haar een bevd! had hooren ge-
ven of zonder te weten hoe ze het gedaan had
gekregen, zette PhJUppa een blad neer met
thee en besdiuitjes. Natijies en vluk zette zij
mijn hoed af en deed' mijh sch'oienen uit.
Ik hoorde mij zelf zeggen: „Neein dlank
■u; ik hoef niet te gaan liggen", maar lag
al op haar bed met Philippa's dekbed lekker
om mij heen en PMiiippa s warmwaterkruik
aan mijn voeten.
„Anm kind! Ze is uitgeput dloodlmoe!"
zei Philippa alsof ze van een kind sprak. Toen
tot mij: „Jia, da(t is u; ge weet heel goed' dat
je dood moe zij't. Je Mgt daar gemiakkell'iik
en vertelt mij intussdien wait er gebeurd is.5
Hoe innig verheugdle i'k miiji 'op dhit oogen-
blik dat i'k George mijn woord niet gegeven
had om aan di't vriendlschappelijke 'knappe
meisje tetS van1 wat er eigenlijk op aan kwam
te vertellien.
Met inspanning trachtte ik een- heel' gewo-
nen convereatie-toon aan te slaan.
„Och, er is eigenlijk niets te vertellen, Phi
lippa'", zei; ik, mijn hoofd1 omkeerende op het
frissdhe ku'ssen. „Het te alleen maar dat sir
Richard en- Lady Meredith voodien dlait zij
(Meniden terug te keeren naar Wales, daarom
zijn ze vanm'orgen vcrtrokken
„Vanmorgen?" vroeg Philippa. Zij1 zat nu
in >een Amerikaansdien sdi-ommdstoel met
haar rug naar het venstergordijn. ,^ijn ze
vanmorgen gegaan? Maar je m'oet weten dlat
Lady Meredith een' afspraak miaakte met mijh
moeaer voor morgeniriiddag. Zij' ntoet pllatse-
ling van plan1 verandard zijln."
Wanneer het m'd'del op deze wijze een
enkelen keer woicc gebruikt, kan daar moei-
tijik eenige bedenlk'ingen itegm worden inge-
bracht. Alleen mag de waarschuwing niet
ontbreken om er vooral geen regel van te
maken. Het komt voor, dat iemand zoo goed
als iederen dag na den maaltijd' het zout in
steeds grootere hoeveelheid gebruikt en dit
kan niet worden goedgekeurd. Wanneer zoo
regelmatig dergelijke klachten moeten- wor
den onderdrukt, behoort een nauwkeurig ge-
neeskundig onderzoek te worden ingesteld
naar dten toestand en werkin'g van- de maag
en zijn misschien geheel andere maatregelen
noodzakelijk. Door op eigen gelegenheid
steeds maar weer zuiveringszout te gebrui-
ken, kan de juiste tijd voor doelmatig ingrij-
pen verstrijken.
Een ander midide,l om overtollige gassen
uit de maag te verwijderen, te bruispoeder.
Dit kan echter niet lang bewaard worden
zonder aan werkzaamheid te verliezen. Daar
om kan het onder den naam van Engelsch
bruispoeder in twee gedeelten bewaard wor
den, die dan telkens voor het gebruik wor
den gemengd,
Als huismiddel voor maagklachten te
eveneens zeer bekend- „Eau des Games",
een spiritueuze oplossing van verschillende
aromatische stof fen, die oorspronkelijk werd
bereid volgens een recept, dat het eigendom
was van Carmelieter monniken. Als werking
wordt bedoeld een prikkeling van- het maag-
slijmvlies, dat daardoor beter zou afscheiden
en zoo o.a. de eetlust bevorderen zou. In den
grond der zaak komt het dus op het zelfde
neer als het gebruik van het bittertje voor
den maaltijd. Inderdaad kunnen de aroma
tische bestanddeelen van Eau des Cannes
even goed als de bitterstoffen die in de jene-
Ver gemengd worden, een voorbijgaand'en
prikkelenden invloed op het slijmvlies van
de maag uitoefenen. De bezwaren en geva-
ren zijn echter voor beide dezelfde. De prik-
kelende werking wordt slechts verkregen bij
zeldzaam gebruik, heel spoedig gewent men
er aan, de werking venmindert en om het-
zelfde effect te bereiken, zijn voortdurend
grootere doses noodig. En daamee wordt
tevens het grootste gevaar verklaart, dlait
bestaat in het gebruik van steeds grootere
hoeveelheden alcohol.
Niet geheel ten onrechte wordt Eau des
Cannes dan ook wel eens de „damas-borrel"
genoemd, omdat sommige dames er even
goed aan verslaafd geraken als de heeren
aan hun bittertje.
In geen enkele huisapotheek zuilen vloei-
stoffen ontbreken die gebruikt kunnen wor
den voor reiniging van oogen en mond.
In de eerste plaats behoort daartoe boor-
water, een oplossing van boorzuur in water,
die bij kamertemperatuur hoogstens 3 pet.
kan bevatten. 'Hoewel de antiseptische wer
king, welke men er vroeger aan toeschreel,
niet zoo groot te als men wel meende, is- het
een zeer goed midldel om de oogen mee uit te
wasschen of om den mond mee te spoelen.
Dat de antiseptische werking niet groot is,
blijkt wel hieruit, dat de oplossing niet heel
lang bewaard kan worden zonder te beder-
ven. Herhaaldelijk vemieuwen te derhalve
noodig. De eenvoudigste manier is, om het
boorzuur in poeder of schubben te bewaren,
en hiervan wat op te lossen, als men het noo
dig heeft. Men doet dit, door kokend water
er op te gieten, goed om te roeren en dan te
laten staan tot het koud te geworden. De
oplossing is dan juist van de goede sterkte
en kan in een schoon fleschje worden afge-
schonken.
Meer oplosbaar dan boorzuur is chloras
kalicus, chloorzure kali, waarvan dus een
vooraf bepaalde hoeveelheid moet worden
opgelost. Deze oplossing blijft langer goed
dan van boorzuur: Als oogwater wordt een
oplossing van 2 pet. gebruikt, voor mond-
spoeling en gorgelen kan men tot 3 pet.
gaan. Er moet bij het laatste gebruik altijd
aan gedacht worden, dat het bij inwendig
gebruik geen onschuldige stof is, en dat er
dus nimmermeer dan zeer kleine hoeveelhe
den mogen worden doorgeslikt. Bij onoor-
deelkundig gebruik zijn dikwijls gevallen
van vergiftiging voorgekomen.
Een enkel woord over het gebruik van -de
genoemde oplossing als oogwater. Wanneer
men met een doekje of Watje, met de vloei-
stof bevochtigd', het oog wascht, bereikt men
slechts den buitemkant der oogleden met de
oogharen. Dit kan dikwijls al van nut zijn,
maar meestal wordt ook bedoeld om in de
oogholte, dat is dus in den bind'vlieszak,
vloeistof te brengen. Met behulp van een
druppelbuisje kan dit met de noodige voor-
zichtigheid geschieden, wanneer men een
vinger of dhim op de wanghuid o-nder het
oog legt en daarmee het onder-ooglid van
het oog aftrekt. Nog eenvoudiger te echter
de volgende methode. Eerist wordt het oog
„Ja, dat te -ook zoo," zed' liik zoo gewoon mo-
gelij'k. „En toen werd hij' ook pllotseliag voor
zaiken naar Louden gerioepen."
„Hij Meenil u George?"
„Ja, hij is plotseiling naar Lo-ndten ontbo-
dan. voor zaken. En ik wou liever niet alleen
in Parijs Mijven. Z-oo zoo veryelend! Ik
dacht dat uw mhedfer misschien zoo goed
zou willea zijn mij tiwee of d'rie dlagen te ont-
vamgen, voordlat ik ook overstedk naar Enge-
land".
Op den man af en met haar donkere oogen
steak op mij gevesligd, vroeg Philippa:
„W'aarom fer wereld heeflt George je niet mee-
genomem?"
„Ach, omdat dit niet kanl", zei- -ik
En met haar oniderzoekenden blik op m'ij
gevesfiigd1 voelde ik dat ik een vuurrooden
klteur kreeg, zoo heet, dlat ik die kussenSloop
moest brana-en, dacht ik.
Ik woelde een weinig op zij- in mijh bed' en
beet aan het biscuitje dat ik i!n mijn hand
had.
„Kam hij je niet meenemen zed Philippa
langzaam.
„Nesn. Ik kan je niet predes zeggen
waarom niiet, maar
„Is het misschien omdat uw pas. nog -klhar
gemaakt! meet worden", vrdeg Philippa.
„0 ja, dat spreekt van zelf. „Mijn pas",
ik was heel1 Mij dat ik daiaraan dhhht.
„En kon George daar niet een paar diagien
op waditen?"
„0, het te mieer dan twee dagen mis-
semen- wel drie of vier", zed ik met vrij- zwak
ke stem.
„Ik dienk dat je nog nfeuwe kleeren passen
mioet, is't niet zoo?" zei Philiippa mat een
uit wendig gewasschen. Dan legt de patient
zich achterover, zoo ver tot hij recht naar
boven ziet. Bij gesloten oog laat men dan
een paar druppels op den binnen-ooghoek
vallen, waar d'e vloeistof blijft liggen.
Wordt thans het oog geopend, dan loopt
deze vloeistof vanzelf door de ooglidspleet.
En dit is: meestal voldoende. Anders kan
men nog de oogleden van het oog aftiekken,
door beneden en boven het oog de huid van
wang en onder de wenkbrauw naar onder
en naar boven te trekken, waardoor de ge-
heele bindvlieszak geopend wordt.
Voor mondspoeling kan ook gebruikt wor
den- een oplossing van waterstofsuperoxyd,
die het meest in een sterkte van 3 pet. wordt
afgeleverd. In deze verhouding is zij voor
mondspoeling te sterk. Men dioieit dan het
best door aan een bepaalde hoeveelheid wa
ter, bijv. een vierde gedeelte van een glas,
een scheut superoxyd toe te voegen. De wer
king berust hierop, dat door aaraking met
organische stoffen zuurstof vrij komt. Houdt
men de- vloeistof eenigen tijd in den mond,
dan bemerkt men een sterke schuimontwikke-
ling door de vrij geworden zuurstof. En
deze zuurstof heeft sterk antiseptische eigen-
schappen. De werking wordt derhalve be-
vorderd; door niet te veel te spo-elen, maar
het schuim geruimen tijd rustig te laten
doorw-erken.
Bij gorgelen te deze eigenschap van voor-
deel. Wanneer de geheele keelholte maar
goed bevochtigd te, wordt het eigenlijk gor
gelen overbodig. Deze beweging te trouwens
zelden van voordeel. Vooreerst kan de ster
ke beweging nadeelig werken, wanneer de
keel in een toestand van ontsteking verkeert.
Maar bovendien sluiten bij sterk gorgelen de
voorste verhemeltebogen tegen elkaar en
zoodoende komt de vloeistof niet verder; zij
blijft in den mond en de keel komt er hoog
stens mee in aanraking voor zoover de ach
ter gebleven hoeveelheid wordt doorgeslikt,
Waterstofsupero'xyd vo-rmt een natuuii'ij'ken
overgang van d'e genees- tot de verbandmid-
delen, omdat het ook bij wondbehandeling
dikwijls wordt toegepast. Bij afscheidende
wond-en, waarbij de gebruikte verbandstoffen
gaarne vastkl-even, bewijst het uitstekende
diens'ten. Er wordt dan langzaam superoxyd
op gedruppeld, diat dringt overal d'oor en dte
'Zich ontwikkelende zuurstof heft de verkle-
ving op, terwijl het tegelijk tot in de diepste
spleten ontsmettend werkt. Alleen-, het pro-
ces verloopt langzaam en men moet niet
willen overhaasten.
Nu wij aldus bij d'e wondbehandeling zijn
aan-geland, 1-igt het voor de hand om een
kleine uiitweid'ing te makan over onfsmetten-
de stoffen. Een van de meest gevreesde din-
gen bij wonden is toch de wondbesmetting,
de infectie, de bloedvergiftiging. Door het
werk van mannen als Pasteur en Lister leer-
de men, da-t schadelijke lagere organismen
door de wond naar binnen konden dringen,
zich dan in het weefsel of in het bloed ver-
menigvuldigdlen en door hun giftige afschei-
dingsproducten het leven bedreigden of ver-
nietigden. Het was logisch om te trachten,
die organismen te dooden, en aanvankelijk
stonden dan ook bij wondbehandeling, kar-
bol, chloor en later sublimaat en iodoform
in het eerste gelid-. Lister begon zelfs met te
beproeven een wond hermetisch af te slu-iten
opdat geen enkele bacterie of coccus haar
bereiken- kon. Het duurde niet lang of men
kwam van al die maatregelen terug. Besmet-
ting van uit de lucht komt zelden- voor, de
tegelijk met -d'e verwonding naar binnen ge-
drongen smetstof kan men toch niet meer
verwijderen, tenzij door zeer heroisch ingrij-
pen zooals onmiddellijk uitbranden of uit-
snijden van d'e geheele wond. De hoofdzaak
te dat men zorgt, dat geen nieuwe smetstof
aan de w-ond wordt toegevoegd. De anti
septische stoffen, die hun eigenlijk dbel toch
misten, maar in plaats daarvan de wond en
de huid dikwijls heftig toriteerden, konden
worden weggelaten. Alleen behoefde men
maar te zorgen, dlat alles wat met de wond
in aanraking kwam (verbandstoffen, instru-
menten' en vooral de helpende handen!) bac-
tikje van haar moeders spo'ttenden toon.
En toen ik toestemde en zei„G j-a, de din-
gen bij Jeanne moelt ik nog passen", lachite
zij.
„Wat moet i'k denken van die excuses van
u, mevrouw George?" zei' ze.
Toen stond zij- op uit diem sdhommelstoell
en kwam op den rand van m'ijn bed' zitten,
waanin ik ingesto-pf lag.
Zij nam mijn hand.
„Vlertel het mij", zei ze eenvoudli^.
En toen, dadfelijk, voo-rdat ik nog zeggen
kon „ik kan niet, er is nieltis te vertelllten", nam
ze mij' de Woorden uit den mond:
„0 ja, er te wel wat. U z'ou mij ids vertel
len laatst bij Suzanne. Daarenboven denk
je dat ik dat niet zien kan Denk je dat ik
dat niet hoo-r? Steaks op steaat al -toen je zei
Kapifein Meredith".
„0, dat was nfets", pnoitestetrdd dk zwak-
jes. ,,Een vergisSinifr -
„Ach kom! hat te niet „niets". Er te ids
niet in den ha-ak. Verteli h'et mij", zei ze.
„Vertd' mij' alles. Denk in het geheel niet aan
mij- dat -is alles voorbij. -Dat zou nooit ge
gaan zijnIk heb je dat -al verkllaand. Dat te
uit! Maar u was pas aan het begin u
en
George", zei Phil'ir-a, h-aar hoofdje
opstekende. „En -ik hoop zoo hartellijk dat -al
les goed- voor u gaat. Wat is het bezwaar?
Z'ij'n je ouders zoo dbl op je. Zij hebben toch
zeker geen..."
„0 neen.. neen, dat zijn zul'ke allteriieflste
menschen:ze1! ik misteoostig.
.George dan?" zei- ze alsof ze tot zich-
zelf sjorak.
Wordt VervoJ-gd
lltt 'XV.*