Alkmaarsche Courant
■_^btsCbsl!
mm
am
n
m
m
m
sPa
N.T. Boek- en HandelsdrukkeriJ
v.l). Herms. COSTER ZOON,
In verkeerde sohoenen.
Zaterdag 6 October.
In en om de faooidstad.
PEUILL1TOH.
M B
m®
m
Voordara G 9. ALKMAAR.
het verraardlgoD van ALLB
Drnkwerhenf
het plaatsen van advertentlfin
in alle bladen,
het leveren van alle Binnen-
en Buitenlandsche Boeken.
het leveren van abonnemen-
t en op alle Binnen en Buiten
landsche bladen,
a
Uii enze Staatsmrchine.
Belast Eleh met:
No 235. v I92S.
Honderd Vijf en Twintlgste Jaargang.
Mel het oog op de stagnatie in den Post-
cheque- en Girodienst word! beleefd ver-
zocht, zoolang deze dienst niet normaal
werkt, geen betalingen op onze postreke-
ning te doen, doch deze per postwissel
aan ons over te maken.
BEKENDMAKING.
POLITIEMAATREGELEN BIJ HET
BEZOEK VAN H. M. DE KONINGIN
OP 8 OCTOBER 1923.
De COMMISSARIS VAN POLITIE te
ALKMAAR brengt de volgende POLITIE
MAATREGELEN onder de aandacht van het
publiek
Het RIJVERKEER op de wegen, waar
H. M. de Koningiti zal passeeren, word! ecu
kwartier voordait de stoet voorbiji komt, stop
gezet. Dit verbod is ook van toepassing op
de op deze wegen uitkomcnde straten.
Ook zullen alsdau de voetgangers die rijwe-
gen moeten verlaten.
Het publiek wordt verzocht mede te wer-
ken tot een ruime afzetting.
Biji het voorbijtrekken van den stoet zal
men blijven staan en op geenerlei wijze de
orde verstoren.
Het achter den stoet medoopea of rijden is
verboden.
Het zonder vergunning innemen van de
opcnbare straat met stallages, ladders en der-
gelijke is streng verboden.
Tijdens de kerkuitvoering (Groote Kerk) de
grootst mogelijke stilte bewaren.
Aan, de zijde der grachten, waar H. M. de
Koningin zal passeeren, niet blijvefl Btaan,
doch zich zoo mogelijk naar die overzij-
de begeven.
De veraierlngen worden in de goede zorgen
van het publiek aanbevolen.
Waar veel publiek bijeen Is, meet sfapvoets
(motorrijtuigen met daarmee overeenkomende
onelheid) en in file worden gereden. Wielrij-
ders zullen alsdan moeten afstappem Met kin-
derwagens en fietsen zoo min mogeliik in de
drukte komen.
De bevelen deir politie, te geven in1 het be-
lang der openbaae" orde en vdlighdd, zullen
terstondl worden opgevolgd..
Alkmaar, October 1923.
De Commissaiis van Poliitfe,
WALRAVEN.
BLOEMENAANBIEDING
KONINKLIJK BEZOEK.
Zij die bloemen wenschen aan te bieden,
dienen zich aan het Bureau van Politie te ver-
voegen. Tevens zal hier worden bekend ge
maakt het hiervoor aan te geven teeken. De
aangifte van bloemenaanbieding kan gescbie-
den tot uiterlijk Zaterdagavoad 10 uur
Alkmaar, October 1923.
De Gommissaris van Politie,
WALRAVEN.
(Nadruk verboden.)
XLVI.
Het groote vraagstuk.
De wereld is tegenwoordig vol van vraag-
stukken. Vermoedelijk is zij zulks vroeger ook
geweest, maar of zif waren van minder be-
teekenis, zoodat zij met of zonder oplossing
niet zooveel en niet gedurende zoo Iangen tija
de aandacht trokken, of zij1 raakten niet zoo
zeer de belangen van de groote massa als het
geval is met een aantal probl'enien, waarmede
men zich thans bezig mobt 'houden, of men
wil of niet.
Zoo hebben wij thans in Nederland de drie
groote vraagstukken betreffende de al-dan-
niet verl aging der ambtenaars-salarissenhet
komische, belachelijke en toch terzelfder tijd
zoo droeve probleem van het post-girodienst,
hetwelk zoo'n „fraaie" kijk geeft op ons bu-
reaucratisch gedoe, en het onderwijs-vraag-
stuk, dat voor de belastingbetalers een. vrij-
wel hopeloos geval schijnt. Alle drie hoogst
interessant voor ons Nederlanders, die er al
ien mede van doen hebben, maar toch niet
van dien aard, dat ze de aandacht van
gansch de wereld vragen.
Van die wereld-vraagstuMcen fs het
Duitsch-Fransche zeker het meest belangrjj-
ke, omdat een goede oplossing haar heil-bren-
genden terugslag zou brengen voor schier al
le landen van Europa waar schuilt de wel-
doener, die met magische macht dit groote
vraagstuk tot qjler bevrediging zal weten op
te lossen -'t probleem schijnt wanhopig en
Naar het Emgelsch, door Berta Ruck.
85)
„Voordat ik hier kwam wist ik hoe dwaas
en dlom ik geweest was op die manier te teou-
wen. Maar ilk wist niet hoe sitapdgek ik ge
weest was vooixlat ik hier kwam, en u otnifcmioet
had. Voor tic u zag met mijn oudersU de
plants zag innemen die tnijn vrouw moest in
nemen! En ik overal rondiliep en naar toe
ging met u alsof we getrouwd waren... en1 ik
wist, ik wist dat aian dit alles een eind moest
komen en dat het alles mijn eigen schuld
was, dat ik er zelfs niet aan modht beginnen.
Ik wist dat je nit mijn leveni zou gaan. Rose,
Rose! in plants van te blijven waar je be-
hoort. Nu denk eens aan", zoo eindligde hij
deze snelle utibarsting, „begrij!p je niet dat
dit een ecfate hel voor mij was?"
Wat kon ik daarop antwooiideni? rKapiMn
Meredith
„Je hebt mij eens bij mijn naami genoemd",
herinnerdte hij mij diaddlijk. „In de hat op een
morgan, toen noamdb je mij1 George!" Ik
schudde bet hoofd, ik was verbijsierd, ik wist
geen rand. Het was bespottdijfc zoo snel tic
mijn hart voeldte fcloppen ondier ntijn militair
blauwen mantd.
Ik ftuisterde„Maar u kon toch niet voor
tnij voelen in zoo'n korfcen tijkf."
Hij ladhte koraf en eloeg nu met zijn stokje
tegen zijn laars. „Kon dat niet, jou kleiin
blauwoogig heksje? Hlet eenige wat niet kon.
was diat ik het je niet zeggen kon. Dat modht
toch wij hdpen, frdpen nog steeds.
En daar is daarnevens het steeds on tel-
kens wedr zich in schier alle landen op den
voorgrond dnngende vraagstuk van het ver-
keerswezen; het probleem waarover de knap-
ste koppen dagelijks hun aandacht moeten
laten gaan en waaraan men steeds of men
wil of niet overal aandacht moet wijden. Het
is merkwaardiger, omdat het nagenoeg over-,
al op eenzelfde oogenblik naar voren is geko-
men; omdat het mechanisch vervoer zich
plotseling overal verbazend ontwikkeld hceft
en de zucht van het menschdom om zidh to
alle richtingen, en zoo vlug mogelijk le kun-
nen verplaatsen, meer en meet toeneemf,
Overal heeft dat verkeersprobleem degenen,
die geroepen zijn een snel, degelijk, veilig ver-
keer te waarborgen, feitelijk verrast en de be-
stuurders van de grootste stad evenals die
van het kleinste dorp hebben er belang bij
gekregen.
Die van de groote steden vooral, omdat zij
uitteraard voor de geweldige moeilijkheid
staan om het verkeer langs goede banen te
leiden en ziji zich gesteld zien voor belemme-
ringen, die vorige geslachten aan het ver
keer in den weg hebben gelegd niet met
opzet, doch eenvoudig omdat zij van de uit-
vindingen dergenen, die in de twintigste eeuw
oa hen zoudten komen, niet konden droomen.
Maar niettemin, de 'hindernissen toen ge-
biacht, zijn er en hoe ze nU weg te knj-
gen?
Er is reeds z66 dikwijls op gewezen, Bat
een1 der grootste fouten van een vorig ge-
slacht is geweestt dat Gentraal-Spoorweg-Sta-
tion van Amsterdam te zetten op de pick,
waar het zich nu bevindt, dat het onnoodig is
daarop nogmaals terug te komen het feit
is nu eenmaal zoo, en onherstelba.r de toen
gemaakte fout, weshalve men thans met op-
offering van raillioenen, heeft moeten zien
hoe ter wille van het steeds toenemende frein-
verkeer te verbeteren wat men kan. Sinds
eenige jaren zijn daartoe geweldige werken
in wonting aan dit station. Reusachtige
nieuwe viaducten zijn gebouwd tusschen de
westelijke gasfabrdcen en het westelijk sta-
tions-eilano en hi verband tiaarmeae Brie
nieuwe perrons aan den kan't der De Ruyter-
kade gelegd. En het geweldigste werk is daar
nu begonneni, het opstellen der bogen, die
eens de overkapping van die nieuwe perrons
zullen moeten dragen.
Gelukkig is destijds geweesf, dat bij Be a3n-
besteding van dit werk buitenlandsche aan-
biedingen konden1 worden voorbijgegaan en
de „Werkspoor"-fabrieken te Zuilen die over
kapping kunnen leveren en stellen. De eerste
der 32 spanten is een paar weken geleden
aan den oostenlijken kant wan het station
overeind gezet, een gevaarte van 31.000 kilo
gram, een wonder zeker van ingenieurs-we-
tenschap, en waaraan ieder, die het Centraal-
Station thans bezoekt, zeker een blik moet
kunnen, al ware het slechts nit eerbied voor
hetgeen onze wetenschap en qijVerheid ver-
mogen te doen, want in onzen tijd is men
vaak al te veel gewoon geraakt alles „z66
eenvoudig en zod van-zelf-sprekend te vin-
den".
Die nieuwe perrons van het Centraal-Sta-
tion zijn, hoewel nog niet overkapt, toch reeds
gedeeltelijk in gebruik genomen, wat nu joist
niet tot genot kan strekken van aldaar aanko-
mende passagiers. Ik geloof gaarne, dat de
spoorweg-autoriteitenj het heel goed met het
publiek meenen, maar ze beseffen nog niet al-
tijd heb zij het den reizigers geriefelijk moe
ten maken. 't Is al treurig genoeg, dat het
station van dien aard is, dat men, om de per
rons te bereiken. of te verlaten zijn weg heeft
te nemen langs reeksen trappen en door on-
deraardsche gangen, maar aan die onpracti-
sche bouworde is niets te veranderen
waarom men echter die tunnels zoo poover
verlicht en de uitgangen zoo nauw laat, is on-
begrijpelijk. En nu is er bij; het in gebruik ne
men van die nieuwe perrons nog iets „aar-
digs" bijgekomen. Een vaste plaats voor het
aankomen van treinen. vooral van die uit oos-
telijke richting, vanAmersfoort enz., schijnt
niet te bestaan, zoodat een Amsterdammer,
die iemand van den trein haalt, aan allerlei
verrassingen bloot kan staan. Het beste dqet
hij wanneer hij op straat wacfat bij den uit-
gang aan de oostzijde van het station, als hij
iemand uit de richting Amersfoort verwacht.
Thans moet gelezen worden: deed hij1, want
de spoorweg-autoriteiten hebben voor iets
nieuiws gezorgd1: het komt thans voor, dat een
trein uit Hilversum aankomt aan perron Vijf
en stopt bij den westelijken uitgang, zoodat
vrfenden, die hun verwanten afwachten op
straat hij; den Oostelijken uitgang, deze mis-
loopen, aangezien zij waren „uitgelaten" bij
den westelijken uitgang. Natuurlijk een erg
van het Centraal-Station daar niet kennen en
(tie zich na dergelijke indervinding vennoe-
niet. Ek mocht zelfs niet een wilt vtooltje hou
den van wat de morgenstondl van mijn leven
is in die Hxxsachen mat u! Todh al
.en
Hij: zucfatte diep. „Ik diuartfidle u mtot qntirroa-
ten na dien tijd, tic nadi er het recirt niet toe
Ik mtet van je wegblijven. Ik durfde je niet
aanzien. Dat is nu over GoddankHet its een
ontzettend 'gdluk, ik hdb het nooit verdiendl
maar Hij, wou mijn hand nemien. Ik toiok
die terug, Ik stamclldle: „Hlat is al te dwaas!"
„Niet waar? Maar toch is het waar Rose!"
„U wou niet gelooven1 dlat wat ik zel waar
was.
„Ach 1 Ben je gewrqken, niet waar? Het is
eenlijb" zei1 hij nret zijn dlonlkere oogen vast
op ntijn blauwe oogen gevestigd. „Ga voort".
Ik kon niet, het groote plein en de grauwe
gebouwm en die kanonnen en die massa s mlen-
schen schenen te verdwijnen voor mijn
oogen, ik zag niets imeer dlan zijn vrooliijk ge-
zidit ondeugend en feeder. Ik vergafc alle an-
dere dingen. En nu vatte hij mijn hand. Hij
hieldi die vast op de bank naast ntijn japon.
Hij dlrufcte die juich:end als't ware. En hij zei
birutaalweg, uitdlagend: „Ja, nu weet je dat
ik vedl van je houd Rose, nu weet je het. Nu
kan je niet zeggen dat je mij niet gelooft. En
luister
„Neen ik ik wil niet".... De Ibegreep
wat hij zeggen wou, wat zijn laatste uitdla-
gende woord zou wezen „Luister" drong hij
vroolijk aan. „Ik ben jou ook niet oovertschii-
lig!"
Ik begreep wat de beteekenis van zijn vob
gendd opmendng zou wezen. Het juisite woord
dat hij zou gebrutiaen had ik niet vergisi.
„Gnver6dtillig..."
delijk flfvragen: „ol zutk gesol met het rei-
zend publiek bevorderlijk moet genoemd wor
den voor een vlug verkeer!"
Met belangstelhng zal men zeker overal te-
gemoei zien het gereed komen van het elec-
trisch baanvak tusschen Den Haag en Lei
den, het begin der electrificatie onzer spoor-
wegen. Niet omdat dit nu zoo iets bijzonders
kan genoemd worden, want de electrische trei
nen tusschen Den Haag en Rotterdam en tus
schen AmsterdamHaarlem—ZandVoort
die men, waarom, nog steeds als electrische
trams betiteld, kennen wij reeds sedert jaren,
maar omdat die exploitatie zeker het begin
zal wezen van verdure electrificatie, die voor
al op de drukke forensen-lijnen tusschen de
hoofdstad en Haarlem eenerzijds en Bussum
HilversumBaam anderzijds hoe langer
hoe noodzakelijker wordt, door het steeds toe-
nemend aantal dergenen, die op verderen af-
stand dezer stad hun woonplaats Jdezen.
In de hoofdstad zelf houdt men met het
zich steeds uitbreiding nieuwere verkeerswe-
zen hoe langer hoe meer rekening. De as-
phalt-bestrating heeft zich in deze stad in de
latere jaren geweldig uitgebreid; niet alleen
dat de voornaamste straten zich reeds in (fit
plaveisel mogen verheugen, doch men heeft
"het ook reeds gelegd in een aantal smallere
verbindingsstraten, die vroeger vaak ergerlijk
smerig waren, doch nu gemakkelijk door ae
stralen uit de Vechtwaterleiding kunnen wor
den gerehitgd. En sedert het verkeer van
auto's en vooral van mechanische vrachtwa-
gens is toegenomen., heeft men begrepen, dat
allengs overal de klinkerbestrating, die tel-
kens en telkens weer veraieuwing behoefde, op
den langen duur veel kostbaarder is dan een
degelijk asphalt-bevlaering, of eeae van beton
op hout.
Merkwaardig is hetgeen thans langs de
Stadhouderskade en langs de Nassaukade is
tot stand gebracht; de eerstgenoemde is nu
geplaveid met een op een sterk fundament
rustende blokken, de laatste met een uit En-
geland op initiatief der Bataafsche Petroleum
Mij. overgebrachte verbinding van asphalt
met zand en steenslag. Deskundigen, die de
vorige week dit nieuwe bevloeringsstelsel on
der leiding van' den ingenieur der openbare
bestrating hebben bezocht, hebben hulde ge
bracht aan de gemeente, d'ie troischi de slechte
financieele toestanden, begrijpt, dat het
verfceerswezen steeds als eisch des tijdS yerbe-
terd moet worden; dat de wegen zoo sterk
mogelijk, ook zoo geruischloos mogelijk moe
ten gemaakt worden. In de ontwerp-gemeente-
begrooting wordt te kennen gegeven, dat het
gemeentebestuur van plan is binnen de mid-
delen, waarover men thans beschikken kan,
met de verbetering der wegen op zoo rutin
mogelijke sefaaal voort te gaan. Tal van inge-
nieurs van den Rijkswaterstaat efl: van een
aantal provintien hebben de cxcursie van ge-
meentewege gehoudfen om deze nieuwe be
strating te zien, mede gemaakt en het is te
hopen, dat er voor hen aanleiding zal bo-
staan het stelsel ook op vele buitenwegen 6m
de hoofdstad, die thans nog in droeven staat
verkeeren, toe te passen.
Wie van al die verbetering der Aknsterdam-
sche 'bestrating ook zeer profiteeren zijn de
wieirijders en wielrijdsters; him ,Jcarretje"
begint hier hoe langer hoe meer over een
gladde baan te gaan en t6ch hoort men ze
danig mopperen over ,fiet schandaal" dat
eerlang de rijwielbelasting vermoedelijk we-
der zal worden ingevoerd. Zou dat eventuee-
le „schandaars werkelijk z66 groot zijn, ge-
zien hetgeen tegenwoordig wordt gedaan
voor veibetering der bestrating, aanleg van
wielerpaden, enz.?
Hoe het zij, Amsterdam doe! thans inder-
daad veel voor de nieuwe bevloering doch
in het hart der stad maken nog steeds het
Stationsplein, de Dam en het Roktil al3
hoofdverkeerswegen een treurig figuur. Wan
neer zal er ook daar verbeterd worden? Of
geldt hier het: wie gelooven, haasten niet?
SINI SANA.
Aan de Dammers!
Met dank voor de ontvangen oplossingen
van probleem No. 7T5 (auteur Kleute Jr.)
Stand
Zwaitt: 4, 6/11, 13, 14> 16, 17, 18, 19, 21
en d'am op 26.
48.
O p 1 o s s i n
1.
33-29
1.
18:27
2.
36—31
2.
27 :36
3
28—22
3.
17 28
4.
24-20
4.
15 33
5.
25—20
5.
14 :25
6.
44—39
6.
33 :44
7
47—41
7.
36:38
8.
48—43!!
8.
26:39
Het was het woord dat tnlij aan iets bettlin-
nerde. lets dat ik van hem gdboord haidl voon-
dat ik hem ooiit had gezilea; voondat ik wist
dat hij nog leefde.
„De mensch moet nog gebonen womdein aan
wien George onverschillig was; laiat staan dfe
vrouw 1"
•Deze woorden niepen ntij een toonieditje
voor den geest; het tooneel was een hoedlen-
winkel waar twee tneisjies op een' canape zau
ten en niet lettlen op Suzanne's ilaatste modes,
daar zij druk en zachtjes met elkaar zaten te
Eraten. Het lange, dotnkere, rniooie meisje in
et blauw had die woorden uitgesprokenhet
meisje waar ik geweest was en dat miji ondlen-
vraagd: had; vandaag, vandaag pas!
'De herinnering gaf ntij een hevigen schok.
-Natuurlijknatuurlijk...
Ik trok mijn hand1 terug uit die van
George. En ik keek hem flinfc aan. „En nu
moet u luisteren." Mijn stem was plotseling
vast geworden. „Er is iets waarover ik met u
moet praten. Het is over..."
„Ik sprak den' naami uit, duidelljfc, en ik
keek hem nog aan ferwiijil! ik dat dieted.
„Het is over PW'ippa Tracey."
HOOFDSTHK XXXIII.
Ver liefdheld.
George keek op.
„Philippa Tracey? Philippa al weer?"
Op scherpen toon. „Wat moet zij'? Zij heeft
hier toch niets mee te maken?"
„Neen? JawelJawel beweerde ik, toen
plotseling eon zwerm herinneringen ntij voor
den geest kwamen toen tic daar met mijn ge-
zjicht naar hem toe op de bank zat; hetrinnei-
9. 34 1 (d -f 6 8.) 9. 26 34
10 1:5 (over 40, 16, 2, 19).
Goede oplossingen ontvingen wij ran de
heeran W. Blokdijk en D. Gerling te Alk
maar.
STANDEN VAN' I. WEISS.
Wij laten van dezen beroemden meester dit-
maal nog eens een paar mooie standee, bene-
vens een probleem volgen:
lste Stand
Zwart: 10, 19,29, dam op 24.
Wit: 28, 30, 37, 38, 40, 44, 47.
Hoewel niet diep, zou de maniesp waarop
wit wont in een party tech graote verbazing
wekken.
1. 47-41 1. 24:35
2. 40-34 2. 35 23
3. 37—32 3. 23:46
.4. 34: 5!
2de Stand.
1
2.
4.
,5-
Zwart: 12, 13, 16,23, 35, 45, dam op 15
Wit: 24, 27, 30, 36, 38, 41, 42, 48, 49, 50.
Wit speelt:
4843! 1. 15:29 (gedw.)
49—44 2. 35 24
38-32 3. 29 47
36—31 4 47 36
44—40 5. 45 34
32—28 6. 23 21
43-39 7. 36 44
50 26!
Ter oplossing deze week:
PROBLEEM No. 776
van I. WEISS, Parijs.
8
Zwart: 2, 6/9, 13, 14, 38, dam' op 5.
Wit17,18, 20/24, 29, 31, 44, 45, 49.
Oplossingen voor of op 10 October, Bu
reau van dit Blad.
(Nadruk verboden.)
Uii de geschiederds van de El.
Wij hadden hierboven een opschrift kunnen
kiezen, dat gedoeld1 had op .^niddelen van
geweld" die de regeering in't werk wil stel
len om „de oude el" het bestaan onmogelijk
te maken. Maar dlat zou onrust gewekt heb
ben, zoolang niet gebleken was, dat het ge
weld niet gericht was tegen menschen, maar
tegen een maatstok.
Vooraf bieden wij onze verontschuldiging
aan bij hen, die meenen, dat wat wij gaan
schrijven, maar zoo-zoo tintis hoort in- de ru-
briek „Uit onze Staatsmachine".
De ouderen onder ons herinneren zich wel-
licht nog, dat zij op school geplaagd werden
met ellen, palmen, duimen, strepen1; ook met
ponden, onsen, looden en,, wichtjes; met las-
ten, mudden, schepels, koppentof met kannen
en maatjes en met nog veel meer. En toch
was dat alles al1 eeni vooruiigaug, want be-
halve de verhouding van lasten en mudden
was alles tiendeelig ingedeeld en dat was
1 ook al een belangrijke vooruitgang geweest.
[Tegenwoordig hebben de kinderen het heel
ringed van alles wat Philippa gezegd had.
„Ik moet het u verfelfan. Zij praatte aoovedi
met ntij. We zijn nu zulka goede vrienden",
tradhtte ik aan dien jongen man te verMaren,
alles even onsamenhangend en verward. „Den
tweeden keer dat ik haar gezien heb, hebben.
wij al lang sarnen gepraati.. Toen begreep ik
het reedls alles
„Wat alles?" George fronste zijn dodkere
wen'kbrauwen? een fclfein beetje rood verspreidr
de zich op zijn wang. „Wat heb je ingezien,
Rose?"
„Ales. De heele waatiheid", zei ik nog
emstiger. En ntijn handeni vouwende in ntijn
schoot briacht tic er met groote overtuigiing
uit: „Zij!, Philippa zajl is het meisje waar
u mee moest trouwen."
Wedler iliefc hij dat korte lachjie hooren; hij
greep naar zijn knevel. En zeide, nu zeer be-
daard: ,.,Lieve kind, de vernederende waar-
heid is dlat Philippa ntij! bedankt heeft".
„Ja zeker, dat weet ik, natuurlijk. Maar
het te in het minsii niet vertaederiend, als u hel
maar wist. Alls u het maar begreep!" zed' ik
met nadruk, toen hij zidh wedier wat van1 ntij
afwendde. „Maar ik geloof diat een man1
nooit fets begrijpt. Btihalve diingen als 'beve
len aan zijn bataitlon en1 Xstralen en met
het kompas zoeken waar ze ziin en al zulke
dingen. Ons begrijpt ge nooit r
,,Niet?" zei George heel zachf.
Zijn gezicht was nog van' mij
maar tic nfcrkte een' kleine veranac
de ronding van zijn wang.
„Lach nu niet", smeekte ik, ,,neen lach niet/
het te ernstig. De moet u verMilen
En nog onsamenhangender dan straks, ver-
telde ik zooveel ik kon van wat Philippa mij
afgewend,
ring op m
wat gemakkelijker: zij hebben met een stuk
of wat eenheden te doen; meter, liter en
gram; en verder hebben zij de bcteekente te
leeren van eenige voorvoegsels: kilo, hecto,
deca, deel, centi en milli, en zij zijn klaar.
Het zijn wel vreemde woorden, maar zij zijn
dan ook daarmee volledig ingelicht, behou-
dens dan eenige Engelsche ouderwetsheden.
Maar nog vroeger, dan toen onze tegen
woordig® oudjes en hun voorgeslacht school
gingen, was het nog lastiger. In de Oude
Republiek, toen elk van de gewesten en zelfs
elke stad bijzonder gesteld was op hun zelf-
standigheid, had ook elk zijn eigen maten cn
gewichten en't zal voor hen, die ook belan
gen hadden bij andere streken en plaatsen
dan hun eigen, een toer zijn geweest om ze
uit elkaar te houden. Enkele zijn nog altijd
in zwang gebleven: de Rijnlandsche roede,
de Amsterdamsche el en dutinen ook gc-
westelijl^e benamingen als deimt, gemet, mor>
g«b pondemaat enz.
Toen Willem I goed en wel gezeteld was
begreep hij, dat In den nleuwen staat alles
moest verawijnen, wat aan de oude verbrok-
keling van de Nedlerlanden herinnerde; er
tmoest eenheid komen. In 1816 werd dan ook
bepaald, dat voortaan de Meter de grond-
islag moest zijn voor de Nederlandsche leng-
tematen en dat at die oude benamingen ver
boden zouden zijn, althans niet wettig zou-
den wezen. Ongevee 1820 kw^im die wet fn
werking. Omstreeks dienzelfden tijd paste de
,'Koning zijn zucht naar eenheid ook- too op
do munf.
Dat waren nuttlgo voorechriften want wie
over een el sprak b.v., diende er bij te zeggen
of hij een Amsterdamsche of een Haagsche
of een Delftsche bedoelde, want die waren
verschillend van lengte: de Amsterdamsche
was 688 m.M. Na 1820 zou dus de Meter de
officieele lengtemaat zijn.
Men beging echter de fout om den Meter
aan te duiden als „Ned'erlandsche el" cn
daardoor bleef het woord „el" in gebndk, en
allerlei andere natnen voor lengte-, vlakte- en
inhoudsmaten.
Dat bleef zoo voortgaan, totdat in 1869
weer een wet werd1 uitgevaardigd, waarbij de
Meter als officieele lengtemaat werd aange-
geven, maar naast het woord Meter, bleef
Noderiandsefce el bestaan en de verwarrbi q
hield aan. De timmcrman had op zijn „duim-
stok" let op dien paani! wel aan een
der kanten decimeters en centimeters aange-
geven, maar aan den andereni ktint waren
streepjes voor Amsterdamsche voeten en
duimen; hij wist alleen. dat hij in leverantiea
aan gemeente, provinde of rijlc van Meters,
decimeters en centimeters moest spreken,
maar hij bleef praten over tweeduims plan-
ken en over ribben van 4 bij! 5 (duimen). Als
er toen in 1869 voorgoed gebroken was met
de el, zou het woord Meter er beter til' geko-
men zijn, evenals kilo, dat nu langs de straat:
wordt geroepen en dat zoo populate te, dat
onlangs nistorfsch! wij' een kind hocv-
den roepen: „moeder er is. een kila aan
deur". d. i. een man, die riep: „een kwartj"
het kilo". Sedert 1918 zou net woord el
eigenlijk niet ifieer moeten voorkomen. Maar
de sleur! Nog altijd wordt, vooral in
den monufacturenhandel gesnrokem ove el*
len en verrels en half-verrels. In de kleine
winkels en op do markt koopt men bij de el
en> neemt er een vexrel bij of vraagt tiadclijk
vijf-verrel.
En nu is het gekste, dat er wgcnlijlc nie^
mand zeggen kan, hoe lang een el te, want
officieel bestaat die niet. A'aar de kooptnan
of koopvrouw de „ellestok" gebruikt, wordt
de el op 69 c.M. gerekend. Maar vaak melon
zoowel verkooper als koopster „op de markt"
of „aan de deur" met den arm. En dat Is
imin of meer verklaarbaar, omdat el een be-
ttaming is voor den onderarm, vandaar dat
den eersten keer in Suzanne's wlnkd had
nlodegedecld! hoe George veefll in haar had af-
gekeurd; Kuin oneemigheden cn waar die toe
geleid hadden: zijn aanzoek, haar weilgering,
de geveelens diie sk -wist dat zij vocr hern
koesterdO
Hij trachtte mij 'hot zwijgen op te leggen.
Meer eens tratihitte hij mij tegen te inou-
den door een hand- dp ntijn mms d te ggen -ea
te zeggen: Luister eens, dat heeft nu niete
meer met de zaak te maken. Ik geloof niet
dat wij daarover weer hoeven te praten, is't
wel?" en „ik boor niet graag
„Jaiwel, u moet hooren' of u wilt of niet. U
moet hooren."
Ik meendte het. Deze verktlaring moest nu
plaats hebben, in deze omjgeving en nu voor-
dat do zon gdheel was ondergegaan. Dt be
greep ik en te meer daar
Ja, dat kan ik niet verklaren. Maar er was
ieis, hedl- ariiter in ntijn geest. „Het" was een
onverwacht, een lafhaxitig gevoel' van zwak-
heid'. Het was de wensch dat ik niets meer
boefdie vertellen van Pbilippa Tracey.
Ken bet wezen...? Was dit de verklaring
van zoovele dtiigen? Mijn sympathie voor
Pbilippa, die zooveel yan bem bield? Mijn
piliotselinge jaltouzie, ja jalouzie op het rnieist-
je dat tic als zijn vrouw beschouwde? Mijn
gevoel van eenzaamheid en gedruktheid, mijn
pednzen van de laatste dagen niet geheel
alleen omdat ik Belle-mere verlaten moest?
Mijn ergemis over George zelf was bet
eigenlijk niets anders dan in duister tastende
boosbeid op ntij zelf, onbewust, maar ieder
oogenblik meer begon ik den man lief te heb
ben, veel te well, een man' die niet over ntij
dadbt of mocht denken.
(Wordt vervolgd).