„voop
ALLE
STANDEN
TPV£H
OP HET BROOD
VOOR BAKKEN
EM BPvADEM
SCHUIMT IN DE
PAN
Ons Baadsellioekje.
zou zijn, als er wat minder met uitgeplozen
gevallen was gewerkt en de beschuldigde
had af te wachten wat de rechter over hem
beschikte.
Wij merken nog ten slotte op, dat de rui-
me redactie van de aanvullingen o. i. gele-
genheid geeft om ook de stellers van niet
nader aan te duiden advertentien te kunnen
vervolgen, die middelen en inlichtingen be-
schikbaar stellen voor handelingen, die „op
het randje van misdaad at" zijn.
dU-UAiiicUNa
GEM. DiEN'ST DEK WEteNnuO;*-
HEIDSVEKZEKERING EN AK'btiDbr
ii E MliA>E LIN G
Kosceiooze oemiddeuug vuor wexkgevers
en werknemens.
Geopendi: Aide werkuageu Van 91 uur en
nam. van 45 uur.
Voor werkuemera uitsiuxuend van 912
ur, en Maandag- en Etonaauugavond van
i—6 uur. ias xaterdags aneeu van 9i
uur.
M a n n e n.
Aangeboden 1 auuuonder, i bag-
gennan, i banlweriter, J iMiMixs, 1 aanx
oankeLbakker, 2 benaugeiS, uostexiers, 1
betonwerker, J boeko.aucio, uoejoxiuxuexs,
i oucxexxurbcider, 1 douwk. opzichiier, 1 ca-
caobewerker, 1 drukker-ze^ui euxdjalteUi,
14 groudwexkera, 1 handeisremger, 1 in-
casseerder, 1 instrumentmaker, 8 kaetoorbe-
dkenden, 2 keilners, 1 kistenmaker, 2 kleerma-
Kers, i 'lainker, 2 koetsiers, 1 koines troop bran -
aer, 1 kruxctailtrsoeaieinle, 1 kuuper, 5 lettev-
zetiers, 2 loopknechts, 1 tnaciimaal-houdoe-
werker, 1 macnxne-bankwerker, 2 machine-
drijvers, 1 machinist, 14 metselaars, 5 meu-
belmiaters, 9 opperlieden, 2 pakhuisknechts,
i piaarwerker, 1 pohtoerder, 2 njwxelherstd-
xexs, 2 stiieepoouwers, 1 stbeepsibouwkundig
teekenaar, 3 sduppers, 18 schnders, i ciioen-
maker, 4 schrijvers, 1 sigarensoneerder, 2
smeden, 1 steeribikker, 2 stucadoors, 1 ta-
baksbewerker, 29 timmerlieden, 2 tuimhedau,
1 vuurwerktr, 1 wageninaker, 1 winkelbe-
diendc 1 ijzerwerker, 3 zandvormers en 80
tosse arbeiders.
Gepiaatst: 2 grondwerkers, 1 siga-
renmaker, 2 timmerlieden en 30 losse arbei
ders
Vrouwen.
Aangeboden: 1 boekbindster, 1
dtenstbode voor dag en nacht, 1 lampenkap-
pcnmaakster, 1 steno-typiste en 3 werksters.
Gepiaatst: 1 dagmeisje, 1 lampen-
kappenmaakster en 1 werlcster.
Gevraagd: 1 meisje van ongeveer 16
jaar, voor halve dagen.
Alkm'aar, 17 November 1923.
De Directeur,
P. KIKKERT.
REGELING VAN DEN ZONDAGS-
EN NACHTDIENST IN DE APOTHEKEN
TE ALKMAAR GEDURENDE 1923.
Op 18 November zal geopendi zijn die apo-
theek van den heer C. M- B. Wanna, Mient
No. 11.
Op 'Zon- en Feestdagen en gedurendie dien
nacht is slechts een der apotheken geopendi
De andere apotheken zijn gesioten van dies
avonds 8 uur (Zaterdags 10 uur) tot den vol-
genden morgen 8 uur.
In de apotheek, welke Zomdags geopend is,
wordt gcdurendte dte daarop volgende week
de nachtdienst waargenomen.
Buitenland
ERNST AUGUST VAN
CUMBERLAND, f
Overlediem is hertog Ernst August van
Cumberland. Omtrent de figuur van dezen
man, die als vergeten burger is gesitorven,
laat zidh het volgende meedeelen;
Hertog Ernst August, perns van Groot-
Briltannie en lerland, hertog van Brunswijk,
en eenige zoon Van George V, laatsten ko-
ning van Hannover, weird op 21 September
1845 te Hiamniovier geboren. Na het overllij-
den van zijn vader (1878) die den vdldltocixt
tegen Pinnsen (1866) had geieid, beproefde
hij: niet, zicih met de Pruisiische regeenng te
verzoenen, maar verklaarde in een sdirijvieia
aan de verschxllende mogendireden, daiti hij al
zijn iechten op het koninlaijfc Hann'over bleef
handliaven en voortaan den tiitel zou voeren
van „hertog van Cumlberlamd, Brunswijk en
Luneburg" met het praedicaat „Konittklijke
Hoogheid'".
Door zijn huwelijk (1878) met prinses
Tlliyra, een dodhter van1 Chris'tiaan' IX van
Denemarketn, werdi hiji zwager van1 de toen-
malige Russische en Engelsche liroonoipvol-
gers. Uiit dit huwelijk sproten een dbchter en
twee zoons.
Toen in 1884 hertog Wilhelm van Bruns
wijk overleed, nam Cumberland, als hoofd
van de jongere linie van het Iiuis der Wel-
fen, bezit van het hertogdom Brunswijk, ter-
wijl hij verklaarde, volgens de Duitsche
rijkswetten te zullem regeeren. De Bondsraad
verklaarde edbter op grond van't feit, dat
geen afstand werd gedaan van Hannover,
da t de regeering van den hertog van Cum
berland in) Brunswijk met die groadbeginse-
len van de bondsverdragen en dte rijkswetten
onvereenigbaar was. Cumberland moest zich
nu tevreden stellen met het particulier ver-
mogen van Wilhelm. Na den dood van den
regent van Brunswijk (1906) verklaarde hij
zich bereid, ook voor zijn oursten zoon af
stand van Hannover te doen, maar niet voor
zijtn gelxeele geslacht.
De jaren 1910 brachten intusschem aan-
merkelijke toenadering tusschea dezen hard-
nekkigen telg uit het Welfenhuis en het
Pruissische Hohehzollern-geslacht. In 1912
kwam Ernst August's oudste zoon bij een
automobiel-oogeluk om, en het volgende jaar
1913, deed de pude hertog formed afstand
van zijn aanspraken ten behoeve van zijn
jongsten zoon. Ernst August, wiens verlo-
ving met de eenige dochter van den (thans
ex-)keizer Willem-II, Victoria Louise, gelijk-
tijdig bekend werd. Dat is het eincie gewecst
van den strijd tusschen Welfen en' Hohenizol-
lern en het huwelijk der jongelieden droeg
zelfs het karakter van een- officieele verzoe-
ning der beide vorstanhuizen.
HET G EBOOiRT'EC I j FE R IN
DUfTSCHLAND.
Het resultaai van de berekening van hiet
geboorteoverschot en de sterfte in het Duit
sche Rijik over het eerste kwartaal 1923 toont
een teruggang van de naituurlijke venneerde-
riag der bevelking met vijiftig percent.
M Mmssluis.
pan
p a a r d
Maarbal
Maassluls
Heeisum
f 1 ait
p i t
3
4. Scftans, //ans, gans, tens.
Voor kleineren.
1. Schil, der; schilder.
2. Schok, land; Schokland.
3. De ezel began l-a, i-a te balken.
(begonia.)
Zij was terstond beneid te helpen.
aster-)
Wij: hadden op ons uitstapje veel wind en
regen. (winde.)
Weet je ook, of Jeanne van Biakel c/'eren
haait? (aketei.)
4. Moor, room.
OM OP TE LOSSEN.
Voor grootertn.
1. Plaats in dezie 16 vafcjes-
3E2A202N1I2L2R2G
zo6, dat je van links naar rechts en van
boven naar beneden leest:
VAN AILES WAT.
Kanstjes met Lucifers.
A
Leg figuur A van lucifers, waarvhn de
koppen nafcuurlijik eerst afgebroken moelen
zijn. Neem nu 8 lucifers weg en wel zo6, dat
jie 4 figuren overhoudit, waarvan elk er uit-
ziet als figuur B.
B
OPLOSSINGEN DER RAADSELS UIT 'T
VORIGE NUMMER.
Voor grooteren.
1Ilpendam.
2. Zaltbommel. Boot, zalni, meel.
1. een meisjesnaam.
2. een snaarinstrument.
3. een ontkennend voomaamwoord.
4. een rivier in Ealie.
2. Een stad in Belgie en een heiMge dragen
denzeifden naam. Welken?
3. Mijo eerstie is een: voomaamwoord, mijn
tweede noemt een rivieriije in Zuidi-
Holland, xnijn derde is een lidwoord,
mijn vierde een holte in een muur en
mijn geheel wordt op school onderwe-
zen.
4. Mijn gehee1 wordt met 10 letters ge-
schreven en noemt een1 stad in
Zieeuwsch-Vlaanderen.
Een 7, 1, 2, 3, 4 dragen sommtige xnan-
nien.
10, 5, 8, 9 is een ander woord1 voor reuk,
ludit.
3, 8, 10 is een lichaamsdeel.
7, 5, 3, 10 is een hoogte.
4, 5, 8, 9 is iets, dat tet elke karner toe-
gang geeft.
8, 9, 6 is een soort vaaa.
Voor kleineren.
1Met g is het een' toespijs, met een ver-
sterking, met k mooit 'l'ang, mat p een
ander woord voor vracht en met o een
ander woord voor plaats.
2. Verborgem dranken.
Veel te laat heesch hij1 de vlag.
Klomt zijn broer hem elk jaar opzoeken?
Ja, maar Riek was te vroeg van huia ge-
gaan.
Heeft Jacob lerland dezen zomer doorge-
reisd?
Hij ging vroeger altSjld max M6ran, jaar
in, jaar uit.
3. Van voren naar ach'ter gelezen ben ik
a'l'ijd dezelfde. Sorns ben ik van bout,
ook wei van tin, zilver of goud. In alle
huisgezinnen word ik gevonden. Wan-
neer je dus het huis doorzoekt, zul1 je
mij zeker vindien.
i Ik Vn de meester; zonder hoofd dien ik
o il t? bkken en ten tweedten male ont-
hoofd ber. ik een dteel van een wagien.
Wat Daniels voor die oibliotheek en wat de
bibliotheek voor Daniels was, kan alleen
goed begrepen warden door wie hem van: na-
bij hebben gadegeslagen, wanneer hij daar-
voor werkzaam was1 of wanneer hij pas een
nieuwe aanwinst, een zeldzaam exemplaar, in
't bijzonder iets van of over Boerhaave, was
machtig geworden, en met zijn groot enthou-
siasme daar'over uitvoerig verslag gaf.
Hoe zou Daniels met zijn licht bewegelijk
gemoed gejubefd hebben over den Vooruit-
gang van zijn geliefd studievak in de laatste
jaren. Wel bestond reeds vroeger het tijd-
schrift „Janus", dat zich meer op intematio-
naai gebied beweegt, maar het Nederlandsch
Geneeskundig TijaSchrift is geheel met de
nieuwe beweging meegegaan, zoodat het
maandelijks een rubriek voor geschiedkundi-
ge ondei-werpen openstelt, dikwijls door be-
langwekkende afbeeldingen toegelicht. En
zooals reeds gezegd, bij het jubxleum in dit
jaar liet het een feestnummer verschijnem.
Hoewel voor een groot died alleen van
waarde voor vakgenooten, schuilt er in een
en ander toch wel eens iets, dat ook voor den
leek niet van belang ontbloot is. Misschien
is het van den lezer niet te veel gevergd,
wanneer voor een volgenden brief enkele
bloempjes uit dien rijken hof worden ver-
gaard. Wellicht wordt dan tevens de waarde
en beteekenis van de geschiedenis der ge-
neeskunde zoodoende in een duidelijker licht
gepiaatst.
H. A. S.
Uit enze Staatsmachine.
of den raad opvolgt. En toch, de opwekking
of aanmoediging of verleid'ing tot het kwaad
is, oak al wordt dat kwaad niet bedreven, bij-
na even erg, misschien nog erger dan de
daad zelf; want die verleid'ing had plaats
„met voorbedachten rade" en zij levert ge-
vaar op voor den persoon, tot wien zij ge-
richt werd. Of het misdrijf gepleegd wordt,
doet minder ter zake. Misschien was bij den
dader de gedachte aan het misdrijf nooit op-
gekomen, als hij er door belofte, door dwang,
door bedreiging of als middel tot uitredding
uit een neteligen toestand niet opmerkzaam
op was gemaakt. Hij wordt tot misdadiger
gemaakt en zou het feit moeten boeten, wan
neer het ontdekt werd.
Er is in den laatsten tijd in den loop van
een strafvervolging meer dan eens de naam
genoemd' van iemand, die tot het feit, waar-
voor de vervolging plaats had, zou hebben
aangezet, of dat had aangewezen als het
middel om aan onaangenaamheden te ontko-
men. Er schijnen meer dergelijke gevallen te
zijn voorgekomen, al waren zij niet alle van
zoo ernstfgen aard als het bovenbedoelde,
dat wij niet nader zullen aanduid'en.
De Strafwet bevat wel in de artikelen 45
en 47 bepalingen, die min of meer rekening
houden met het feit der uitlokking; maar op
grond van hetgeen zoo hier en daar is voor-
gevallen, achtte de minister van Justitie het
uoodig, dat een afdoend'e strafbepaling wordt
opgenomen tegen de verleiders tot misdrijf,
ook voor die gevallen, dat de verleiding niet
de misdaad tot gevolg heeft. Hij stelde daar-
om voor, na art. 134 van het Wetboek van
Strafrecht een art. 134bis op te nemen, lui-
dende
Hij, die door een der in artikel 47 no. 2
vermelde middelen een ander tracht te be-
wegen om een' misdrijf te begaan, wordt
indien het misdrijf of eene strafbare po-
ging daartoe niet is gevolgd, gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren
of geldboete van ten hoogste driehonderd
gulden.
De bepaling van het eerste lid is op hem
niet van toepassing, indien het misdrijf of
eene strafbare poging daartoe niet is ge
volgd ten gevolge van omstandigheden van
zijn wil afhankelijlk.
(Of dit wetsontwerp na de crisis gehand-
haafd blijft, moet afgewacht worden).
De bovenbedoelde middelen, die in art. 47
no. 2 worden aangegeven zijn: gifterx, belof-
ten, misbruik van gezag, geweld, bedreiging
of misleiding; en daaraan wil de minister
toegevoegd zien: „het verschaffen van geld
genheid, middelen of inlichtingen".
De strafmaat, die in het nu voorgestelde
art. 134bis is aangegeven is ruim genoeg
om allerlei bijomstandigheden in aanmerking
te nemen; ten hoogste 5 jaar of 300 gulden
boete. Al.dadelijk zij opgemerkt, dat de
rechter de keuze heeft tusschen gevangenis
straf en boete; daaruit blijfct al, dat niet alle
verleidingspogingen over een kam zullen
worden geschoren. Er blijft nog altijd ruimte
om rekening te houden met de wijze, waar-
op de verleidingspoging is aangewend. Bo-
vendien kan de rechter, als hij wil, rekening
houden bij de strafoplegging met den om-
vang van het misdrijf, waartoe wordt aange
zet en de mogelijke gevolgen daarvan.
Maar zeer te recht zegt de minister in de
memorie van toelichting:
Natuurlijk zal bij de strafoplegging re
kening moeten worden gehouden met het
misdrijf, waartoe werd aangezet, doch
waar de naaste grond van de strafbaar-
stelling de in de aanzetting gelegen ver-
leidingshandeling is, schijnt in de straf-
positie een nuanceering naargelang van
het beoogde misdrijf achterwege te kunnen
blijven, doch kan deze aan den rechter
Worden overgelaten.
Dit laatste is toe te juichen. Onze wetten
bevatten veel te veel bijzondere bepalingen
voor afzonderlijk genoemde heel fijn te on-
derscheiden gevallen. En 't is de vraag, of
4® vrees voor den strafrechter niet grooter
UiMpkking tot misdrijf.
Er zijn heel wat termen in omloop in ons
dageiijksch leven, die zoo helder als glas lij-
ken en ook zoo bedoeld zijn, toen ze vo'or het
eerst gebruikt werden, maar waarvan de be
teekenis in den loop der jaren gewijzigd,
zelfs verdoezeld is. Ook is het niet ongewoon,
dat er in het gebruik een ideetje ingeschoven
is, dat wel wat schade doet aan de juiste op-
vatting van het geheel. Hefzou gemakkelijk
zijn er eenige te noemen: onderkruiper, fles-
schentrekker, noodzakelijk levensonderhoud,
en pog vele anderen.
In zeker opzicht is dat ook het geval met
„strafbaar feit". Het aantal strafbare fed-
ten" neemt met den dag toe, want er komt
tei-nauweraood een wet tot stand, of er komen
strafbepalingen in voor; elke wet toch is een
vrijheidsbeperking en elke vrijheidsbeperking
veronderstelt overtfedingen en' elke overtre-
ding is verzet tegen de wet en dus strafbaar.
En nu kan men wel beweren, dat verboden
tot overtreding uitlokken en dat het dus ver-
keerd is de menschen opmerkzaam te maken
op kwaad, dat zij kunnen uitvoeren en dat
velen daarom ook zullen bedrijven; maar
aan den anderen kant is het toch ook weer
goed en nuttig om ieiten, waarvan men de
boosaardigheid nog niet had ingezien, of die
men vergeten had onder de strafbare feiten
op te nemen, als zoodanig aan te duiden.
Zoo is het tot op zekere hoogte met de
„uitlokking" tot kwaad. Tot nog toe werd
een uitlokking of poging tot verleiding tot
een misdrijf eerst als strafbaar erkent, wan
neer op de uitlokking of aanzetting ook in-
derdaad een misdrijf of een strafbare poging
tot misdrijf was gevolgd. Heeft iemand aan
een ander giften of beloften gedaan, waar-
mee die „ander" tot een misdrijf wordt aan
gezet, of is er gebruik gemaakt van misbruik
van gezag, van bedreiging, van misleiding of
van geweld om iemand tot een strafbaar feit
te bewegen, dan is hij zelf niet strafbaar,
wanneer de ander niet tot de daar overgaat.
De eigenaar van een pand kan tegen den
huurder zeggen, dat fiet hern wel duizend
gulden waard is, als het huis verbrandt;
zoolang het niet afbrandt is er voor dien
eigenaar geen kwaad in de stad. Men kan
desnoods aan iemand de middelen verschaf
fen om een derde uit de wereld te helpen of
den raad geven dien derde van kant te ma
ken; dat levert nog geen bezwaar op, maar
wee. als die „iemand" de middelen gebruikt
JURCENS*
PLAMTA