UKmaarsche Gourant
Schaakrubriek.
Zaterdag 17 Januari.
In en om de hoofdstad.
FEUILLETON.
Londensch Aanteekenboek.
K». 14
1925
Honderd Zeven en Twlntigste Jaargang,
WAARSCHUWING HONDEN-
De Gemeente-controleur wijst belangheb-
benden er op, dat de per 2 Januari j.l. uirge-
reikte aangifte-biljetten voor de HONDEN-
GELASTING binnen 14 dagen ingevuld en
onderteekend moeten zijn terugbezorgd ten
kantore Langestraat 87 boven.
Ook indien geen bond meer wordt gehou-
den, moet het biljet worden ingevuld en te-
ruggezonden.
Voor iedere aangegeven hond wordt bij
aangifte een penning uitgereikt.
Wie in den loop van het belastingjaar be-
lnatingplichtig wordt, is verplieht hiervan
binnen 14 dagen ten kantore genoemd aan-
gi'te te doen.
Overtreding van deze bepalingen wordt
gestraft met hechfenis van ten hoogste zes
dagen of geldboete van ten hoogste vijf-en-
twintig gulden.
Alkmaar, 14 Januari 1925.
CXI I.
Op en om het Leidsche Plein.
De omstandigheden hadden mij tot dusver-
re belet den Stadsschouwburg te bezoeken om
te zien Bernard Shaw's nieuwste tooneel-
schepping „St. Joan", dat nu sedert een paar
v, eken door Verkade's gezelschap ten tooneele
wordt gebracht en dat een werk is, waarover
men heel wat hoort spreken. Ik herinner mij
werkelijk uit de laatste jaren geen tooneel-
werk, dat zoo geroemd wordt door alien, die
de gelegenheid hadden het te zien als dit
werk van den Engelschen schrijver, die om
meer dan een reden in de huidige literatuur
van zijn land zulk een belangrijke plaats in-
neemL
Nu ik j.l. Zondag gelegenheid had's mid-
dags naar het Leidsche Plein te gaan en de
opvoering van het stuk te zien, moet ik dade-
iijk zeggen, dat ik mij levendig begrijpen lean
dat heel Amsterdam tegenwoordig over „St
Joan" spreekt en men, sthier in elken boek-
winkel van beteekenis exemplaren van het
stuk in verschillende uitgaven achter de uit-
stalramen kan, zien liggen. Shaw's nieuwste
tooneelwerk boeit den toeschouwer van het
eerste tot het laatste woord en dat zegt ve61,
wanneer men weet, dat de opvoering met
slechts een paar zeer korte pauzeeringen bij-
kans vier en een half uur in1 beslag neemt. De
opvoering door Verkade's gezelschap verdient
niets dan lof; men kan gerust zeggen, dat
alien, die in dit werk optreden en onder
hen zijn er meer dan 66n, die buitengewoon
lange en moeilijke rollen te vertolken hebben
voor hun aak ten voile berekend zijn.
Bovendien1 heeft Verkade zich veel moeite ge-
A-ven om decors te verkrijgen, die geheel in
overeenstemming zijn met den tijd, waarin
het stuk speelt. Kortom, het is een opvoering,
die den hoofd-schouwburg van Nederland tot
eere strekt. Het ligt niet op mijn weg hier in
den breede verder op dit tooneelwerk in te
gaan, doch wfel acht ik mij geroepen alien,
buiten Amsterdam woonachtig, die in' de mo-
gelijkheid mochten komen, deze opvoering te
kunnen bijwouen, aan te raden die gelegen
heid niet te laten voorbijgaan zij zullen
er beslist geen spijt van hebben. In dezen tijd,
nu zoo dikwerf op ons tooneel stukken worden
gebracht, die werkelijk de lang niet lage toe-
gangsprijzen, welke wel gevraagd molten
worden, willen de tooneelgezelschappen hun
kosten kunnen goed maken, niet waard kun-
hen heeten, is het een genot te kunnen gewa-
gen van een toonel-uitvoericig, waaxvan te-
recht een grooten roep uitgaat
De Stadsschouwburg was dien middag op
alle rangen buitengewoon goed bezet en dit
feit bewijst wel, dat Amsterdam op het punt
van uitgaan in den loop der tijden ook al een
geheel andere stad geworden is dan zij een
kwarteeuw terug was. In die dagen waren
rniddag-opvoeringen in schouwburgen lang
niet zoo groot in aantal en zeker niet zoo in
trek. De Amsterdammers vulden op Zondag-
tniddagen de terrassen voor de groote cafe's,
wanneer het weder daartoe gelegenheid gaf,
en in den wintertijd vulden zij die cafe's bin
nen en bleven zij er onder hun advocaatjes-
dames, hun bittertjes e.d. de heeren der
schepping, z6o lang toeven, tartende den dik-
ken tabakswalm, dien men er, hoe meer het
naar zessen ging l'oopen, als 't ware snijden
kon, itot het tijd werd huiswaarts te gaan voor
den maaltijd. Bioscopen waren er nog niet;
middaguitvoeringen, behalve dan concerten,
waren schaars thans worden bioscopen en
schouwburgen Zondags gaarne bezocht en
hebben niet de koffiehuizen op die middagen
het rijk alleen. Het groote-stadsleven heeft
zich wel in tal van opzichten merkwaardig
gewijzigd.
Verandering in de hoofdstad op elk gebied
en een groote verandering zal in den loop van
het jaar ten minste als de gemeenteraad
van Robert Louis Stevenson, geau toriseerde
vertaling van J. C. L. B. Pet.
24)
„K°mzei ik, ,,vertel je verhaal' uit."
„Wel'vervolgde liij, „toen hij de trouwe
boeren niet kwijt kon door eerlijke middelen,
w ide hij er van af door gemeene streken
Ardshiel mo-ret verhongeren, dat was het
doel, dat hij ;n hat oog hield. Eini toen hij
degenen, die hem voedden ndet! uit kon koopen,
ging hij ze uitdrijven. Daarom diet hij advo-
caten en papreren en roodjassen koimen, om
hem te helpen. En het anne volk uit de strteek
moest vertrckken, iedere zoon uit zijn vadens
huis, en uit de streek, waar hij- was opgevoedl,
en als kind had' gespedld. En wie kwamcn voor
hen in de plaats? Schooicrs en bedelaars.
Koning George kan fluiten naar zijn padhtl,
hij moet met minder rondkomen:, hij mag zijn
boter dunner smeren, maar wat geeft Roode
Golin daarom? Als hijl Ardshiel kan treffen
heeft hij! zijn zin, als hij het eten kan stooten
van df tafel van mijn overste en het speelr
goed uit de handen van zijn kinderen, zal hij
zingenid naar huis gaan."
zijn goedkeuring zal hechten aan de door B.
en W. voorgestelde plannen, iets waaraan
niet getwijfeld behoeft te worden plaats
hebben bij het Leidsche Plein. Hetgeen voor-
gesteld wordt is van ingrijpende beteekenis en
zal vermoedelijk blijken een groote verbetering
te worden. Na hetgeen door Publieke Werken
verleden jaar op het Rembrandtplein is tot
stand gebracht. een radikale verandering,
die over het geheel door de Amsterdammers
een verbetering en een verfraaii'ng wordt ge
noemd, mag men wel aannemen, dat men
datgene, wat aan het Leidsche Plein te ge-
beuren staat, tot in alle bijzonderheden goed
heeft overdacht en berekend en men ten stad-
huize de zekerheid heeft iets goeds tot stand
te kunnen brengen.
Zij, die de hoofdstad kennen, weten dat het
verkeer over het Leidsche Plein en dat de
brug, die over de Siagelgracht toegang tot de
Vondelstraat geeft en dat op de Stadhouders-
kade naar den kant van het Vondelpark ee-
nerzijds z66 is toegenomen, dat de toestand
daar op de drukke ochtend- en namiddaguren
vooral bepaal gevaarlijk is geworden. Het is
werkelijk geen kinderachtigheid op die druk
ke uren de brug over te steken of over de
Stadhouderskaue naar Vondelstraat of Von
delpark te komen; het drukke tramverkeer
maakt dat inderdaad gevaarlijk.
Vroeger jaren o, toen was die Vondel
straat zoo'n knusse, deftige straat. Aange-
legd in 1867, in den tijd toen het Vondelpark
tot stand kwam, werd het verkeer er nooit van
heel groote beteekenis; degenen, die het be-
kostigen konden, zochten zich een woning in
die straat, om rustig, deftig te kunnen wo-
nen, „ver van het stadsgewoel", zoo buiten de
plek waar eens de Leidsche poort had ge-
staan. Later werd de rust er eenigermate ver-
stoord, toen de straat een tram kreeg, maar
het was zoo'n genoeglijke, kalme tram; de
paardentram, die tot de kerk, daar bij den
parkingang, reed. De tramrails verdween met
den aanleg van het electrisch net, daar was
de Vondelstraat niet geschikt voor; met deni-
ping van den Overtoom werd de electrische
lijn langs dien nieuwen, breeden verkeersweg
gelegd en keerde de Vondelstraat tot haar
vroegere rust en deftigiheld terug. Tot lang-
zamerhand het taxi- en auto-verkeer zich be-
gon te ontwikkelen en ook de Vondelstraat een
verkeersweg van beteekenis werd, maar de
aanleg van de tramlijn (lijn 3,) die langs den
ingang tot de straat rijdt en het feit, dat twee
andere tramlijnen van rechts en links voor
dien, ingang naar he Leidsche Plein ombui-
gen, heeft het verkeer ter plaatse lastig en
gevaarlijk doen worden.
Het plan, hetwelk nu vanwege den dienst
van1 Publieke Werken aan den Raad is voor-
gelegd, oeoogt den toestand te verbeteren. De
bedoeling is de brug over de Singelgracht
aanmerkelijk te verbreeden en dan tussdien
die brug en de Vondelstraat een' medaillon
vormig piaiitsoen aan te leggen, zoodat men
daar ter plaatse iets krijgen zal in den geest
van het middengedeelte van het Frederiks-
plein, tussdien den ingang van de Utrecht-
sche straat en het Paleis voor Volksvlijt
Evenals op het Frederiksplein zullen dan
alle tramiijnen om dat nieuwe plantsoen voor
de Vondelstraat worden aangelegd. Het be-
staande plantsoen voor de Koepelkerk en het
Tesselschade-Ziekenhuis zal verlegd dienen
te worden, eveneens zal eenige wijziging noo-
dig zijn aan dat gedeelte van het plantsoen,
hetwelk nu nog het Leidsche boschje wordt
genoemd, overblijfsel van het veel grootere
bosch, hetwelk daar voor jaren her bestaan
heeft. Breede voetgangers-wegen van de
brug, rechts geprojecteerd naar den Over
toom, links naar den ingang tot het Vondel
park, zullen worden' aangelegd, en op die wij-
ze hoopt men daar een nieuwen toestand te
scheppen, diie het geheele verkeer zal leiden
langs nieuwe banen en voor voetgangers heel
wat minder gevaarlijk zal wezeu. Het geheele
plan schijnt zeer logisch overdacht en voor-
gesteld en, gelijk ik daar straks zeide, er
schijnt geen enkele aanleiding te bestaan voor
den Raad om deze verkeersoplossiug voor een
der belangrijkste gedeelten der hoofdstad niet
goed' te keuren. Het geheele werk is een on-
derdeel van het werk-program, dat Publieke
Werken zich voor het loopende jaar gedacht
heeft om opnieuw een aantal straten van ge-
ruischloo/.e bestrating te voorzien en de noo-
dige gelden dartoe warden gevonden uit het
bedrag van tien millioen, dat de Raad destijds
voor vernieuwing van besriatingeu, verdeeld
over een aantal jaren, ter beschikking van B.
en W. heeft gestdd. Een nieuw stuk dus in
het nieirve toilet, dat de stad zal hebben te
toonen aan de duizenden vreemdelingen, die
in het Olympiade-jaar 1928 naar Amsterdam
zullen komen. Een nieuw toilet ook, dat, ge
heel afgescheiden van dat belangrijk gebeu-
ren, voor den Amsterdammers zelven ge-
wenscht is, aangezien wij het mooie en aan-
trekkelijkc hoe langer hoe meer binnen onze
„grenzen" hebben te zoeken, omdat de altijd
groeiende stad het buitengedeelte, dat voor
vroegere Amsterdamsche generaties zijn aan-
trekkelijkheid had, reeds nagenoeg heeft doen
verdwijnen. Om buiten te koinen, moeten wij
nu eenmaal met vervoermiddekm gaan, ter-
wijl er vroeger om Amsterdam, in de nabij-
heid nog wel, wat te wandelen viel. Dat wei-
„Laat mij eens iet9 zeggen", vroeg ik, „je
kunt er zeker van zijn, dat het geuvernement
er achter zit, als de pacht minder is. Het is
niet de schuld van aezen Campbell, hiji krijgt
zijn orders. En als je Colin morgen dood
maakte, wat schiet je dan nog op? Er zou een
ander agent in zijn plaats komen, zoo vlug,
als een paard' rijdt."
„Je bent een goede jongen", zei Alan,
„maar je hebt de natuur van een Why."
Hij meende het vriendelij'k, maar er lag
zoo veel minachting in zijn stem, dat ik het
verstandiger achtte het greprek op iets anders
te leiden. Ik zei, dat ik niet begreep, hoe een
man als hij in en uit kon gaan1, zondier te
worden gesnapt, terwijl de Hoog'anden be-
zaaid waxen met troepen en bew^kt warden
als een belegerde stad.
„Het is' gemakkelijker dan je denkt", zei
Alan, ,,een kale heave,1 is even goed alls een
weg, als er een schildwacht op de eene plek
staat, ga je naar een andere. En de heide is
een groot gemak. Bovendien zijn overal de
huizen en srallen en hooibergen van vrienden.
En wanneer de menschen1 pnaten over een
land, dat bezaaid is met troepen, is dat maar
een gzegde. En soldaat bedekt niet meer
land1 dan zijn schoenzolen. Ik heb zitten vis-
schen met een schildwacht aan den anderen
oever en een mooie forel gie/angen, en ik heb
nige verdween of is bezig te verdwijnen, maar
juist daarom is het noodig, dat we binnen de
stad hoe langer hoe meer aantrekkelijke par-
ken en vriendelijke stukken plantsoen krijgen,
die des zomers door smaakvollen aanleg en
keur van bloemen schadeloos stellen voor het
verlies van buitensingels en buitentuinen: van
Sla-tuintjes en Tolhuisgeneugten. Al wat het
Amsterdamsch gemeentebestuur daartoe doet,
verdient waardeering. 't Is waar, we hebben
nog altijd het water van onzen buiten-Amstel
en het heerlijke IJ, doch het spelevaren daar-
op is toch maar binnen het bereik van enke-
len en ook die waterverkeerswegen hebben in
der tijden loop hun gevaren gekregen, die de
schipper van de trekschuit en de jollefnan
nooit hebben gekend, zelfs nooit hebben kun
nen bevroeden.
SINI SANA.
Londen, 1 Januari 1925.
Oudejaarsavond Een beschou-
wing naar aanleiding van handelscij-
fers. Over „wel-opgevoede men
schen".
De Britten vieren met hart en ziel Kerst-
mis, maar niet met hart en ziel Oudjaars-
avond. Voor zoo ver men den overgang van
Oud naar Nieuw gedenkt, is het veelal een
imitatie van de gewoonten op het Vasteland
En het zijn de restaurants en de hotels, die
immers naar hun aard internationaal zijn en
het meest toegankelijk voor buitenlandsche in-
vloeden, waar men kan waarnemen, dat de
avond van 31 December een bijzondere avond
is. Daar kan men genieten van .bijzondere
feestelijkheden en aantrekkelijkheden, daar
heerschen gezellige luidruchtigheid en vreug-
de in een gezelschap, dat zeker voor, een groot
deel buitenlandsch is. Men danst er het Dude
uit en het Nieuwe in. Een vroolijke avond be-
sluit er een onvriendelijk jaar. Want het was
een onvriendelijk en een grillig jaar, natter
en donkerder dan ooit. Het is niet heelemaal
onverklaarbaar, dat men het uitdanst in de
zoete verwachting, dat een nieuw jaar zonni-
ger dagen en blijer leven zal brengen. Maar
in dien ganschen, wij den kring rond het cen
trum van de stad, daar is de avond gelijk aan
hlle winteravonden van „Suburbia". De be-
volking ligt er op een oor, lang voordat „Big
Ben", de groote klok in den toren van het Pa
leis van Westminster, met uitbundigheid en
hard het oude jaar begint uit te klingelen. In
mijn straat zag ik's nachts slechts een enkel
verlitht raam. Heel, heel ver de geluiden
moesten wel uit het centrum der stad komen
hoorde ik sirenen gillen, buskruit ontplof-
fen en troinpetten gal men. Ik herinnerde mij
■op dat oogenblik een Oudjaarsavond in Ber-
lijn, een twintig jaar geleden, toen op het
froote oogenblik alle balcondeuren van de
uizen, op het plein, waar ik woonde, open-
gingen en de bewoners met gevulde glazen
naar buiten traden en elkaar vroolijk een
„prosit Neujahr" toedronken, over het gerij
van trams en fiacres heen. Zooiets kan men
van de eenkennige Engelschen niet verwach-
ten. Mijn straat bleef levenloos. Maar er
woont hier een kolonie van een volk, dat zin-
gen moet en vroolijk moet zijn op Oudjaars
avond, en in het openbaar. Dat zijn de Schot-
tcn. In hun eigen land doen zij meer aan
Oudjaarsavond dan aan Kerstmis en zij ver-
binden allerlci gezellige gebruiken aan de
functie. En de Schotten van Londen houdea
hier de gewoonte in eere en verzamelen zich
tegen 12 uur van 31 December rond de kathe-
draal van St. Paul, in de City, om elkaar op
straat toe te drinken en het beste toe te wen-
schen voor het nieuwe jaar. Een groot aantal
menschen van anderen, vreemden stam sluit
zich bij hen aan. En het wordt dan ook een
menigte van tienduizenden, die daar aan den
ivoet van het machtige kerkgebouw rondkrioe-
'len en wachten op den eersten slag van
twaalven om de flesschen te „trekken en de
whisky te laten stroomen voor de inzegening
van het pas geboren jaar.
Over eenigen tijd zullen de jaarcijfers van
het Britsche ministerie van Handel worden
bekend gemaakt en mijn lezers zullen er
waarschijnlijk als steeds uittreksel van
vinden in hun blad. Ik heb van eenige voor-
loopige cijfers in het rapport kennis kunnen
nemen. Ik zal u niet vermoeien met een op-
semming van droge getallen. Maar ik heb
er over zitten rekenen en peinzen teneinde iu
staat te zijn u een bevattelijker en zoo moge-
lijk levendiger beeld van de Britsche handels-
positie voor te leggen dan cijfergroepen kirn
nen geven. De Britsche uitvoerhandel is nog
niet in die mate hersteld dat hij de natie het-
zelfde goede leven kan geven als ze vo6r den
oorlog had. In het jaar v66rdat de oorlog
utibrak, zond Brittanje voor een waarde van
525 millioen pond sterling aan goederen het
land uit. Het uitvoercijfer belooft nu wat
hooger te worden. Maar aangezien alles de
laatste tien jaar veel duurder is geworden
ziet dit uitvoercijfer er hooger uit dan het
vergeleken bij 1913 is. Voor een waar
de van 5 pond sterling, die Brittanje in 1913
uitvoerde, voert het thans voor een waarde
van 4 pond uit. Dit lijkt me ernstig, ook oru-
dat de bevolking van het land sedert 1913
met twee millioen is toegenomen, hetgeen dus
zeggen wil, dat thans meer menschen moeten
leven van een kleineren handel. Het vooruit-
zicht is dus niet zoo gunstig, vooral ook niet
omdat de voedselprijzen hooger worden,
waardoor de loonen minder waarde krijgen,
hetgeen ontevredenheid in de hand werkt-
Wij zijn zoo gewend geraakt aan de diensten
van den handel in oe samenleving, dat wij
soms geneigd zijn hun alles overneerschen-
den invloed te vergeten. Onze gordijnen zijn
buitenlandsch mahoniehout en buiten-
buitenlandsche mahoniehout en buiten
landsch ivoor, tapijten van buitenlandsche
wol. Het koren, waaruit ons brood wordt
gemaakt, komt uit Canada, Amerika, Argen-
tinie of Australie, de suiker uit West-Indie,
de thee uit Ceylon, de koffie uit Brazilie, de
(cacao uit Afrika en de marmelade van de
sinaasappelen, die hier uit Spanje via Hol
land binnenkomen. Al dat goed en tonneir an
dere goederen worden hier met schepen van
overzee aangevoerd. Het is in den wezenlij-
ken, economischen zin de betaling voor wat
Engeland aan al die landen leverde. Als
Engeland minder levert, krijgt het ook min
der toegezonden. Het levert inderdaad min
der dan het zelf noodig heeft. Indien de natie
onder betere en ruimere levensomstandighe-
den wil komen dan thans het geval is en
hoe groot dat verlangen naar die betere om
standigheden is kan het beste beseft worden
door hem, die onder de menschen leeft dan
zullen de cijfers van in- en uitvoer aanzien-
lijk grooter moeten worden. Men heeft zoo-
als te doen gebruikelijk is bij de jaarswisse-
ling veel optimistische verwachtingen hooren
uitspreken. En er zijn inderdaad tedkenen,
die wijzen op verbetering van de handelspo-
sitie van het land. Kerstmis heeft laten zien,
dat er veel meer geld besthikbaar is dan ver
leden jaar. De positie van den Britschen
handel op buitenlandsche markten is voor
menig fabrikaat ook gunstiger dan ze de
laatste jaren is geweest. Maar indien dit
land ooit zijn positie van „workshop of the
world" terug wil krijgen, dan zal zijn In
dustrie moeten worden hervormd en gemo-
derniseerd en de bevolking moeten worden
opgevoed tot een beter besef van buitenland
sche waarden, energie en doeltreffendheid.
.Anders komt het achterop.
De oud-premier Ramsay MacDonald heeft
eenige dagen geleden merkwaardige meenin-
gen geuit over beschaving en opvoeding. Hij
was er niet zeker van zeide hij dat men
werkelijk wist wat opgevoedheid, beschaving
was, al maakte men dan ook een diepgaande,
psychologische studie van het onderwerp en
van verbetering van het onderwijs. Wel-op-
gevoed was naar zijn meening de man,
die zoodanige, fiine, geestelijke kwaliteiten
bezat, dat hii kalm en gelaten was bij tegen-
spoea, gelukkiff in eenzaamheid, rechtvaar-
dig in zijn houding tegenover anderen en
gezond en redelijk in den ruimsten zin in
alle zaken van zijn leven. Hij had zulk een
man gevonden in een Schotschen schaapher-
der, die slechts met heel veel moeite zijn eigen
naam kon schrijven, maar die de liederen
van zijn land kon zingen en die e e n was met
de natuurlijke schoonheid om hem heen. En
hij had met Ramsay MocDonald gepraat
over de schapen en de honden en hem ge-
dichten opgezegd met het zuiverste begrip
van hun wezen en bedoeling van den
Schotschen dichter Robert Burns.
Opvoeding is een waarde, die niet is te
schatten; ze is ook vluchtig en grillig. Ze
wordt in hooge eere gehouaen door al die
Amerikaansche millionairs, die zelf geen op
voeding hebben gehad en millioenen wegge-
ven voor onderwijs-instellingen. Maar een
paar dagen geleden stierf hier een oud man
in een tehuis voor dakloozen. Hij was uit het
duister van Londen naar het spaarzame licht
van het onderdak gekomen. Hij stierf er deq
'zelfden nacht. Hij had zeven pennies in zijri
zak, precies genoeg voor de kosten van dit
laatste nachtlogies. Uit zijn papieren bleek,
dat hij een man was, die de beste instellingen
van onderwijs en opvoeding van Engeland
had doorloopen en dat hij de laatste maan-
den duizenden guldens had verbrast. Mis-
schien dat deze mislukte een nuttig, misschien
zelfs een groot man in de maatschappij zou
zijn geworden, ind(en zijn jeugd geen pad
van rozen voor hem was geweest. Zooals
het geval was met dien anderen oud-minister
J. R. Clynes. Die verliet de school toen hij
twaalf was. Hij was een van zeven kinderen
en zijn vader had een weekloon van vijftien
gulden. Als jongen van twaalf jaar begon
hij te werken in een katoenspinnerij. En toen
hij zeventien jaar was rijpte het schoone idee
in hem een tweede-handsch woordenboek te
koopen. Het kostte hem twee weken zakgeld
en een Zondag-middagmaal. Hij kocht kaar-
sen voor zijn zakgeld om gelegenheid en
licht te hebben zijn woordenboek te bestudee-
ren. Hij schreef het woordenboek woord voor
woord over, de woorden, die hij kende, een
maal, de woorden die hij niet kende vier, vijf
of twintig maal. Hoe grooter de woorden
hoe liever hij ze had. Dat was Clynes' op
voeding. Zijn schooltijd was ongelukkig. Zijn
school moet hem in -zijn dagen als doelloos
en verachtelijk zijn verschenen. Zijn vader
in een hedboschjc gezel'en, zes vcet van een-
anderen en heb een mooi wijsje van hem ge-
leerd, dat hij Boot. Dit was het", zei- hij en
floot het wijsje voor me. ,,En bovendien",
vervolgde hij, „is het nu niet meer zoo erg
als in zes en vcentig. De Hooglanden zijn,
wat ze noemen, gepacificeerd. Geen wonder,
als er geen geweer en geen zwaard is over-
gebleven van Cantyre tot Cape Wrath, behal
ve die voorzichtige lieden in hun stroo hebben
verstopt. Maar ik zou wel eens willen weten,
David, hoe lang het duurt Je zou zeggen
niet lang, als mannen als Ardshiel verban-
nen zijn, en menschen als de Roode Vos den
wijn opdrinken, en de armen verdrukken.-
Maar net lis moeilijk te zeggen, wat een volk
zal verdrage® en wat niet. Hoe zou andere
Roode Colin op zijn paard miin heele land
van Appdn doorrijden, terwijl er geen jongen
een scnot op hem lost?"
En hierna verzonk Alan in gedach'te®, en
zat een heelen tijd, triest en zwijgemd voor
zich uit te staren.
Behalve wat ik al van mijn vriend heb
varteld; moet ik nog zeggen, dat hij1 bedreven
Was in alls soorten muziek, maar vooral in
het fluiten en goed didder was in ziin eigen
taal, veel boeken had gelezen in het Fransch
en Engelsch, en nooit falend sdiutter was en
een g<5d hengelaar, en een uitstekend scher-
mer op den degen, zoowel als op zijn eigen
wapen. Wat zijn gebreken betreft, zij. waren
op zijn gezieht te leze®, en ik kende ze alle.
Maar belt ergste, zijn kinderachtige neiging,
zich beleedigd1 te gevoelen en| te gaan twis-
ten, liet hij grootcndeels achterwege,, als het
mij betrof, wegens het gevecht in de kajuit.
Maar of het nu was, omdat ik zelf mijn best
had gedaan, dan wel, omdat ik getuige was
geweest van zijn eigen veel grootere® moed,
weet ik niet. Want, ofschoon hij moed be-
wonderde in andere menschen, prees liij hem
toch het meest in Alan Bredk.
HOOFDSTUK XIII.
Het ver gaan van de brik.
iHet was al laalt in' den avond, en zoo ddnL
ker als het in dit jaargetijde kon' zijn, waar-
mee ik bodoel, dat het nog tamelijk helder
was, toen Hoseason zijn hoofd in de deur van
de kajuit stak.
„Nu", zei hij. „kom naar buiten, en probeer
of je kunt loocisen'."
teIs dat een van je streken vroeg Alan.
„Zie ik er naar uit om streken te hebben
riep de kapitein. „Ik heb andere dingen om
aan te denken. Mijn brik loopt gevaar."
Aan den zorgelijken trek op zijn glaat, en
meer nog aan den scherpen toon, waarop hij
kon slechts met groote moeite de pennies
voor het schoolgeld bijeenschrapen, dat was
hatelijk. En de roede was er het voornaamste
leer-materiaaldat was doelloos. De jeugd
van dezen toekomstigen minister was dus
geen toovertuin, waarin hij zich succes of
een prachtigen loopbaan kon droomen. Niet-
emin heeft hii gewoond in een van de twee
voornaamste ambtswoningen van het land,
Downing Street 11. Een ander geval en an
dere omstandigheden vindt men in den per*
soon van den grooten, conservatieven Jood-
schen eerste-minister uit Koningin Victoria's
tijd, Lord Beaconsfield (Disraeli). Toen
3eaconsfield nog een kind was zwoer hij
vertellen zijn biografen dat hij eens eerste-
minister van Engeland zou worden. En ge-
durende de veertig jaar, die tusschen het
voornemen en zijn uitvoering lagen, verloor
hij het doel geen oogenblik uit het oog. Hij
was de zoon van een bescheiden letterkundi-
ge, onbemiddeld. Een klerkenleven scheen
voor hem weggelegd, zonder kans op fortuin
of roem. Hij behoorde tot een ras, dat in zijn
tijd nog was uitgesloten van het politieke en
voorname leven van het land. Hi] droeg het
merkteeken van zijn ras duidelijk op zijn ge-
zicht en zijn naam vertelde de rest. Hij
moest zich een weg banen naar den top van
maatschappelijke onderscheiding over hin-
derpalen, die ook voor het dapperste hart
onoverkornelijk schenen. Maar Disraeli werd
eerste-minister en Lord Beaconsfield. Onder
wijs was hiei niet zoo zeer in 't goel maar
„afkomst" in hooge mate. Het schijnt dat me-
thoden van opvoeding zich moeten wijzigen
met de omstandigheden. Dit staalkaartje
van opvoedingsgevallen levert er het bewijs
van.
Eindspel 40 (Burden).
Hier was door den zetter op c7 een witte
pion vergeten, zooals de trouwe lezer, bij 't
naspelen der partij, waarvan dit eindspel 't
slot was, zal hebben bemerkt.
1. De6f fe6: 2. Pb6f abb: 3. Le6f. N. B.
De eerst en derde zet van wit kunnen verwis-
seld worden.
Goede pol. ontvangem van D. de Boer te
Alkmaar, G. P. te L. en B. te H.
MUZIO-GAMBIET.
Wit: Young. Zwart: Marshall.
1e4 e5
2. f4 ef4:
3. Pf3 g5
4. Lc4. g4
5. 00. Wit offer# voor de tweede maal
n.l. eerst eeni pion nu zelfs een paard.
Dit zou kuninen heeten: dubbel muzio-
ganibiet.
5gf3Eerst had zwart 5
dl5 moeten spelen, om die L. op c8 bewe-
ginigsvrijheidl te geven.
Lf7+ Y'~
6. Lf7f Kf7
7. DO Df6.
8. d'4! Dit is nog sterker dan e5.
8Dd4
9. Le3! Zwart kan niet nemen!
9Df6. Nemen op b2 is te ge
vaarlijk.
10. Pc3. Pe7:? (10. fe3: zou ver-
volgd wordlen met 11 De3 en de Zw D.
is verloren).
De tekstzet geschiedt om't Witte paard
van d'5 af te houden.
11. Lf4. d'6.
12. Dh5f Kg7.
13. Lh6fDe genadesdag en' onverwacht.
Zwart geeft op. Immers na 13Dh6
Igeeft 14 Df7 mat en na 13KgS is de
z. dame zonder comipensatie verloren.
ATlgaier-gambiet.
Wit: Nkholls. Zwart: Hocham.
1. e4 e5
2. f4 ef4:
3. Pf3 g5
4. h4. g4
5. Pg5. h6
6. PF7. moet wel. Maar wit wil dit ook!
6Kf7.
7. d4. h'6? 't Zelfde doel: de dek-
king van g4 had zwart kuninen bereiken
met 1d5. Daardoor had hij ook
zijn L. in't spel kunnen) brengen. Dit is
bij zoo'n opening levensvoorwaarde.
8. Lf4. Anders volgt 8 Lh'6. en dekt
den f-pi'on.
Sterker evenwel lijikt ons 8 Lc4 en 9
Lf4.
8Lg7
9. Lc4f Ke8.
10. g3. 'Anders kan wit niet rocheeren.
1 0d6.
11. Pc3 Pe7? Beter lijkt on® Phb en
Pf7.
12. Lg5. Ld7
-13. 0--0 Pc6.
14. PdS! Een prachtige combinatie.
14Ld4f
15. Dd4Pd4
16. Pf6f Kf7
17. Pd7ft Kg7.
18. Lf6f Kh7
19. Ld4' Dd7.
20. Tf7f. Kh6
21. Tafl. Zwart geeft op want zonder
over zijn brik praatte, was het ons .beiden
duidelijk, dat hij1 in diepen ernst was en' dus
stapten Alan, en ik zonder vrees voor ver-
raad1 het dek op. De heme! was helder, heft
waaide hard en't was bitter koud, 't daglicht
schemerde nog en de maan, de bijna vol was,
schfeen helder. De brik was veranderd van
koere om rond' de zuidwestelijike punt van het
ei'land Mull te varen, waarvan de heuvels,
waarboven Ben More hoog uitstak, met een
vleugje mist om den top, aan bakboord lagen.
^fschoon het geen goed wd:er was tooi de
Covenant, schoot ze met groote snelheid door
de zee, stampend en slingetisnd en vervolgd
door de westelijke deining. Alles tezamen was
het niet zoo'n slechte nacht om te varen, en ik
vroeg mij juist af, waarover de kapitein zich
zoo bezorgd maakte, toen de brik plotseling
op de kam van 'n hooge golf steeg en. Hosea
son met zijn hand wees en ons toeriep uit te
zien. Links voor den boog steeg iets als een
fontein uit de maanlichte zee en onmiddellijk
daarna hoorden wij een zwaar geluid, alsof
het dondeide.
„Hoe noem je dat?" vroeg de kapitein,
somber.
„Dat is de zee, die breekfti op een rif, zei
Alan, „en iuu weet je, waar je bent, wat wil
je meer?"
(Wordt vervolgd.