Alkmaarsche Gouran Brandgevaar in schouwburgen enz. FEU1LLET0N. VOOR SPOEDICE AFLEVE- RING VAN ALLE HANOELS- DRUKWERKIS UWADRES 19 Donderdag 5 Jfebruari. Be geschiedenls van onze Nederlandsohe rassen van onze landbouwhnisdieren. No. 30 1925 Honderd Zeven en Twintigsle 'aargang GEVONDEN VOORWERPEN. Aanwezig aan het Bureau van politie, Langestraat en aldaar te bevragen op alle werkdagen tusschen 11 en 1 uur, de navol gende voorwerpen als gevonden gcdeponeerd op 28 Januari t/m. 3 Eebruari 1925. Hondenpenning, klein mesje, 2 portemon maies met inhoud, damestaschje, inh. zak doek,doek, carbidiantaarn, enveloppe met in houd, benevens diverse sleutels, mantel ban den, portemonnaies met cn zonder inhoud, ro zenkransen, handschoenen en eenige petten. Aanwezig en te bevragen bij de navolgen de ingezetenen. onderstaande voorwerpen, als gevonden aangegeven op 28 Jan t in 3 Febr 1925: Zwarteveen, Laat, Belastingplaatje A. Kesseiaar, Scharloo, koper piaatje C M C 34; D. Sanders, 1 lekelstraat 1, kinderhand schoen; Kaayk, Westerweg 63, 10 postze- gels;; H. v. d. Meij, Vijvertje 23, groene mantelband; K. Birekoven, Hekelstraat, Be dastingplaatji} J. Smids, K. v. 't Veerstraat 52, twee rozenkransen in etui; G Wieden- brugge, Langestraat 97, gouden dasspeld P. Ton, Landstraat 63, jonge geel-bruine hond; C. Eckhardt, Noodwoning Noorderka de, muts; S. Brak, Nieuwpoortslaan 16, wit te koralen halsketting; J. v. Doom, Fores tustraat 17, zwart leder ceintuur; J. Save nije, Koorstraat 8, gestreept heeren-dasje P. v. Nimwegen, Hoeverkade 12a, twee kin- derwantjes; D. Thepe, Bloemstraat 20, kat C. Jaspers, Akerslaan, portemonnaie inh spoorkaartje; C. Rukkert, Kinheimstraat 45 mantelceintuur; H. J. Schermer, Rochdale straat 10, postduif No. 80680 en 2723 P. Peiler. Bergerweg 18. kokertje met dobbel steenen; Th. v. Dieden, Huigbrouwerstraat 8 ceintuur; W. H. Broekhuizen, Heilig'and 4a, carbidbak; H. Bom, 2e Landdwarsstraat 2, Lipssleuteltje; Boot, Westerweg 38, porte monnaie met inhoud; B. Westerhuis, Eikelen bergstraat 2, Roode schooletui met inhoud A. Baart, Egmonderstraat 5, bont hondje L. A. Wetsteijn, Huiswaard 8, vulpenhouder G. Sigerius, Forestusstraat 31, zilver arm bandje; N. van Stralen, St. Josephstraat 16 zakmes; N. C. Dingerdis, Ropjeskuil 64 nijptangP. v. d. Berg, Uitweg 5, gym schoen; J. v. Brummen, 2e Kabelstraat 2, le deren ceintutir; Mevr. de Lange, Kennemer straatweg 24, hondje; K. Piket, Kooltuin 29, damestaschje, inh. zakdoek; J. Leek, Boom- kampstraat 46, ladder; K. de Wit, Achter weg, Oudorp-Sint Pamcras, belastingplaatje T. de Hoog, Lindengracht 3, pijp; J. Weel Gr. Nieuwland 12, pot smeer; J. Reitsma v d. Woudestraat, riempje; A. v. d. Kuit, Nieuwpoortslaan 133, portemonnaie inh bonnen; C. de Bakker, Zeglis 75, hondenpen ning 0602; W. Bakkum, Koningsweg 26 voegvinger; G. Kooprnan, Scheteldoeks haven, bankbiljetKieft, Nieuwlandersingel gestreepte pet; G. Koops, 2e Kabelstraat 5 rozenkrans in etui; A. Prins, Langelaan 10, rozenkrans; S. Wokken, Omval, belasting plaatje; L. Veldman, Hofstraat 23, zakmes; M. Sijs, Oudegracht 204. schrijfetui; B Him- melreich, Mient 16, donker groene jongens- jas; J. Fransen, Uitenboschstraat 34, rozen krans. Wanneer men weder in het bezit is van het verloren voorwerp, wordt men verzocht hier- van kennis te geven aan het Bureau van politie. KALMTE KAN L REDDEN. De heer Henri ter Hall schrijft ons: Nog versch ligt in ieders geheugen de vree- selijke catastrophe, waarbij door het in brand vliegen van een Kerstboom, talrijke men- schenlevens in Amerika verloren gingen. Uit het rapport van het Londensche brandweer- corps blijkt, dat in 1924 niet minder dan 4000 branden gebluscht zijn, bij welke branden 74 menschenlevens te betreuren vallen, terwijl 406 menschen gewond werden. Dat zijn ge- beurtenissen en cijfers, welke we! in staat zijn, een mensch den angst op het lijf te jagen en toch moe. men er over venvonderd staan, dat juist in inrichtingen en gebouwen, die een groot brandgevaar opleveren, het ontstaan van brand zeer weinig voorkomt. In een gedich+ie wijst Clinge Doorenbos het eerzame gilde van de loodgieters als oorzaak van het brandgevaar aan. Geruststellend is het niet, dat hierbij niet gesproken wordt van onze schouwburgen Daarin wordt inderdaad voor onze veiligheid goed gewaakt. In de volgende regels zal ik jrachten dit voor u uiteen te zetten. waarbij ik hoop, u eenige aanwijzingen te mogen ge ven hoe u, bij brandgevaar. het best kunt han- delen in het belong van uzelf en uw medebe- zoekers. Ik zeide. dat 't brandgevaar in schouwburgen zeer oering is en voc« hier de paradoxale uitspraak aan toe: „juist omdat van Robert Louis 35) Stevenson, vertaling van J. C. L. geautoriseerde B. Pet. Onder dit gesprek keek ik eens naar de be- dienden. Sommigen stonden op ladders en gmnen in het dakstroo van het huis en de bijgebouwen, waaruit zij gweren, zwaarden en ander oorlogstuig haalden; anderen brach- ten ze weg; en te oordeelen naar het geluid van houweelslagen vender in het dal, werden ze daar begraven. Ofschoon ze alien druk be/.ig waren, bewaarden ze geen regelmaat in hun werk, de mannen trokken aan eenzelfde grweer, of botsten tegen elkaar met hun bram- dende toortsen en James onderbrak voort- durend zijn gesprek met Alan, om bevtlen te geven, die sdiijnbaar nooit werden uiigevoerd. De gezichten waren in het fakkelliclit, als die van menschen, aangegrepen door haast en ofschoon geen enkele hardop praatte, klonken bun stemmen angstig en boos. Ongeveer op dat oogenblik kwam een meisje het huis uit met een pak of bundelen ik heb er later dikwijls om gelachen, als ik het zoo groot is!" Dat klinkt wellicht vreemd, maar het is zoo! Uit den aard der zaak is een schouwburg, vooral het „tooneelgedeelte" met al die licht ontvlambare stoffen, als decoratien, hout, costumes, enz., uit een oogpunt van brandvei- ligheid geen ideale plaats, doch hiertegen- over staat, dat juist daarom alle maatregelen ter vermijding en ter blussching van brand op zulk een uitgebreide scbaal zijn gencmen, dat het den ingewijde nagenoeg onbegrijpelijk voorkomt, hoe het mogelijk is, dat er nog een schouwburgbrand van eenige beteekenis plaats heeft. Natuurlijk is hier sprake van de schouw burgen van de grootc steden, waar een voor haar taak ten voile berekende brandweer waakt over ons wel en wee. Inderdaad, de brandweer-autoriteiten zijn echte vuur-sala- manders, zoowel in de goede als in de kwade beteekenis van het woord. Hoe meer ze met het vuur omgaan, des te schooner worden zij. Maar probeer het eens in een groote stad een schouwburg te bouwen, dan weten we, om het eens populair uit te drukken „het vuur aan de schenen te leg gen!" Behalve bouwgrond en bouwkapitaal hebt ge noodig: goedkeuring der plannen door de genoemde autoriteiten, die lang niet gemak- kelijk zijn te voldoen. Laat ons echter eerlijk zeggen, dat dit uitstekend is. In de handen, of liever in de hersens der brandweer-over- heid ligt de veiligheid der schouwburg-bezoe- kers. En al mogen de ondernemers van thea ters en bioscopen wel eens mopperen over de zeer strenge bepalingen en voorschriften, toch zullen zij moeten getuigen: Het is goed zoo, en steunend op de kunde en kennis der ge- zaghebbers zullen zij met een gerust geweten de deuren hunner inrichtigen voor het pu- bliek kunnen openen. Door de brandweer-autoriteiten worden dus verschillende voorschriften gemaakt, wel ke de veiligheid in een theater moeten ver- zekeren en bovendien beschikken de assuran- tiemaatschappijen over deskundige ingenieurs die hun sporen op het nebied van theater- bouwkunde verdiend hebben. Willen de voorschriften een nuttig effect hebben, dan moeten zij, zooals vanzelf spreekt, stipt worden nageleefd. Daarvoor te zorgen is de taak, welke de brandweer elken avond opnieuw heeft te vervullen. Wat het aanbrengen van trappen, nooddeuren en uit- gangen betreft, daarbver hebben arcbitecten en ingenieurs een grondige studie gemaakt, waarvan de uitvoering in het plan word! neergelegd, dat ter goedkeuring aan de brand weer-autoriteiten onderworpen wordt. Om een denkbeeld ervan te geven, op welke wijze voor onze „aardige tabernakel" gezorgd wordt, moet ik de lezers uitnoodigen tot een kijkje achter de schermen in en groot thea ter, dat beantwoordt aan de gesteide eischen. Alvorens echter het „heilige der heilige" te betreden in dit geval het tooneel wil ik eerst even de aandacht vestigen op hetgeen in de zaal te zien is. Op verschillende plaatsen in die groote ruimte in de gangen, portalen, enz. ziet men, zoolang de voorstelling duurt, roode lichtjes branden. die, al wordt al het andere licht ver- duisterd, waarschuwende bakentjes blijven, die den weg wijzen naar de veiligheid Elk rood lampje geeft namelijk te kennen, dat zich daar een liooduitgang bevindt. De deuren van deze nooduitgangen gaan, volgens voor- schrift, naar buiten open en een geringe druk is voldoende om deze deuren te doen open- springen, zonder dat het noodig is een knop om te draaien of een aluiting los te maken Om het nog duidelijker te maken: rolt in een oaniek het publiek tegen deze deuren aan, dan wordt hun daardoor de gelegenheid geopend in veiligheid te komen. Bestcnd vroeger de mogelijkheid dat men door grooten drang op de trappen bijv. zou komen te vallen .zulks wordt alweer verholpen door het aanbrengen van leuningen aan do kanten en middenin. waaraan men een vasten steun heeft en dus de kans van vallen aamerkelijk verminderd is. Dat alle stoelen aan den grond bevestigd zijn is een maatregel, die als van zelf spreekl, evenals de noodzakelijkheid van klapstoelen blijkt, waardcor elk bezceker een ruimte ter beschikking krij.gt, om bij een eventueel ge- vaar, rustig te wachten totdat de naast hern staanden zonder te dringen de rij verlaten hebben. Waar zulks noodig is. zijn brandkranen en si an gen aangebracht Hiermede heeft de brandweer gedaan wat zij kon in de zaai Verder berust de veiligheid bij brand in han den en voeten der toeschouwers, zooals ik na- der zal aantoonen. Wordt vervolgd. Dat het een moeilijke kwestie is, blijkt wel uit het feit, dat Dr. Van Gieven, uit Gronin- gen, ondanks zijn buitengewoon groote werk- dacht, hoe Alan's instinet ontwaalcte, alleen door h'et gezicht er van. „Wat heeft dat meisje daar? vroeg hij. „We maken juist het huis in orde, Al'an", zei James op zijn verschrikte en eenigszins vleiende wijze, „ze zullen heel Appin' door- zoeken, en alles moe: op zijn plaats zijn. We begraven de geweren en de zwaarden in het veen, zie je; en dit zullen, denk ik, je Fransche lcleeren zijn. We zullen die ook maar begra ven, geloof ik" „Mijn Fransche kleeren begraven!" riep Alan, „dat nooitEn hij maakte zich meester van het pak, en trek zich terug in de schuur, cm van kleeren te verwisselen, terwijl hij mij in de hoede van zijn bloedverwant achterliet. James bracht mij naar de keuken, en ging met mij aan tafel zitten, en praatte en la'chte, in het begin als een goed gas h:er. Maar later keerde zijn somberheid terug, hij fronste zijn voorhoofd, en beet op zijn vingers; dacht al leen van tijd tot tijd aan mijn tegenwoordig- heid, en sprak dan weer met een zieligen glim- lach een paar woorden tot mij, om zich weer in zijn eigen zorgen te verdiepen. Zijn vrouw zat bij het vuur en weende, met net gezicht in de handen; zijn oudste zoon hurkte op den vloer en doorzocht een grooten hoop papieren waarvan hij nu en dan een in het vuur hield en heelemaal verbranckie, ier- zaamheid, nog niet klaar Is met de' geschte- denis van den hond, waarmee hij in 1913 is aangevangen. Die geschiedemis van den hond is nu eenmaal een hobby van hem. Ik had liever, dat hij met het paard of het rutid was begonnen. Door een fonds is hij in staat gesteld, zich geheel aan dit werk te wijden en toch is hij reeds 14 jaar met de geschiedenis van den hond bezig en nog niet geheel klaar Dit werk vordert dus vee! onderzoek en het is zeer moeilijk een oplosing te vinden. Wij heb ben gebrek aan voldoende gegevens en krij gen dus bij de geschiedenis van onze huis- dieren dikwijls met het hypothetisch karakter te doen. En het is in elk geval beter, rekening te houden met een meer of minder groote waarschijnfijkheid, wanneer wij ons van de ze waarschijn 1 ijkheid maar goed rekenschap geven, dan de kwestie maar met een een- voudig: „ik weet het niet," af te doen. Dan toch staan wij heelemaal zonder stuur. Wanneer wij trachten, ons bij hetgeen wij zeggen, zoo goed mogelijk te fundeeren, dan is men ook in een dergelijke hypothetische kwestie verantwoord. Ik heb gezegd, dat dit bezwaar niet voor alle rassen en voor geen van alle in gelijke mate geldt. Bij de heideschapen en de varkens zijn die moeilijkbeden in geringe mate aanwezig; maar wel zijn die moeilijkheden er bij het paard en ze zijn l|et allermoeilijkst bij ons rund. Daaromtrent is de geschiedenis bijna uitsluitend nog hypothetisch en er zijn zelfs rassen, waarvan wij heelemaal niets weten. Van de geschiedenis van onze polderschapen, voor wat hun afkomst betreft, het zoo ge noemde Texelsche schaap, weten wij niets, hoe gek dit ook lijkt. De geschiedenis van het schaap. In de eerste plaats dan de geschiedenis van onze heideschapen. Deze is al zeer een- vondig. Wij bezitten in ons land een bron, waaruit wij voor de oudste geschiedenis on- zer huisdieren vele merkwaardige gegevens kunnen putten. Die bron is voor het eene dier gemakkelijker dan voor het andere, maar is toch voor alle huisdieren een mooie broil. Deze bron wordt gevormd uit de in Friesland en Groningen voorkomende terpen. Practisch zijn deze terpen onder den in- vloed van den oorlog (de terpaarde had groote mestwaarde) reeds verdwenen door afgraving. Dit is wel heel jammer uit een oogpunt van de cuThiuTgeschiedenis van den Nederlandschen mensch en zijn huisdieren, maar toch beschikken wij van die terpen over een schat van materiaal. In Wageningen beschikt spr. over een 400 a 500 schedels uit de terpen en een 6000 ge raamtedeelen, waarop hij zijn onderzoekin- gen kan baseeren. Die terpen worden ge vormd door woonheuvels en vluchtheuvels. Deze laatste kunnen buiten beschouwing blij ven, maar de woonheuvels hebben groote waarde voor de geschiedenis, omdat zij datee- ren van 2000 jaar voor Christus tot het begin van de MiddHeeuwen, toen men een begin maakte met de indirkingen en de woonheuvels niet meer noodig waren. Deze woonheuvels zirn langzamerhand ontstaan en steeds hooger geworden, omdat het zeepeil steeg en zoo zien wij in die terpen verschillende lagen, die wij vrij nauwkeurig kunnen dateeren. De geologen zijn daarin goed geslaagd. De terpen bevatten tusschen de lagen talrijke geraamte-onderdeelen, zoo wel van wilde als van tamme dieren. Wij vin den daar overblijfselen van beren, elanden, herten, wilde rutideren en zwijnen en daar- naast ook talrijke overblijfselen van tamme paarden. runderen, zwijnen en schapen, maar heel weinig overblijfselen van de geit Slechts een enkele maal is er een geitebokje gevon den. Deze terpen kunnen ons dus veel leeren om trent de oudste huisdieren van Nederland. Jammer genoeg iiggen er geen briefjes bij, anders waren wij er zoo. Nu moeten wij, door de geraamteonderdeelen te vergelijken met de overeenkomstige beenderen van de tegenwoor- dige rassen, onze conclusies stellen en vast- stellen of de dieren veranderd zijn of zich hebben gehandhaafd. Wanneer die rassen in den loop der eeuwen gewijzigd zijn, dan heb ben wij uit de litteratuur na te gaan, wan neer en op welke wijze deze wijzigingen zijn opgetreden. Nu is de litteratuur daaromtrent buitengewoon arm. Er zijn groote tijdperken, waarvan wij daaromtrent niets kunnen vin den. Wanneer wij nu de schapenbeenderen, die wij op de terj>en hebben gevonden, nagaan, dan treffen wij in hoofdzaak twee schapen- typen aan, die in de vroegere terptijden ge- leefd hebben, n.l. het tweehoornige, geiten- hooraige schaap en daarnaast een schaap, dat tegenwoordig in IJsland voorkomt, het z.g. vierhoornige schaap. De beteekenis hier- van is groot. Uit de terplagen zien wij, dat het vierhoornige schaap aangetroffen wordt, daar, waar de Kelten zijn geweest en nog voortleeft bij die rassen, die zich baseeren op het Keltisch. In ons land is er van dit vier hoornige schaap niets meer overgebleven. Wanneer wij de overblijfselen van het geiten- hoornige schaap beschouwen, dan treft ons de frappante gelijkenis van de schedelfrag- menten met die van de heideschapen. Geen wijl al den tijd een dienstmeisje met een rood gezicht de kamer overhoop haalde, in blinde, haast, en kreunend onder haar werk' leder oogenblik stak een van de manmen zijn hoofd in de deur, en vroeg om orders. Ten laatste kon James niet langer blijven zitien en verontschuldigde zich, dat hij zoo onbeleefd was heen en weer te lcopen. „Ik ben geen prettig gezelschap, mijnheer", zei hij, „maar ik kan nergens anders aan denken dan aan deze vvrschrikkelijke vergissing, en aan de ellende, die daardoor over o,nschuldigen zal komen." Een poosje daarna zag hij zijn zoon een papier verbranden, dat, naar hij dacht beter bewaard kon worden; en daarover maakte bij zich zoo dnftig, dat het pijnlij'k was om aan :e zien. Hij sloeg den jengen herhaaldelijk „Beu je gek geworden?" riep hii. „Wou je, dat je vader opgehaagen word? En mijn tegenwoordigheid vcrgetend, bleef hij langen tijd doorpraten in het Keltisch, terwijl de jon- geman niet antwoordde, en alleen de vrouw, toen zij het woord „hangen" hoorde, haar schort voor haar gekaat hield en luider snikte dan ooit. Dit alles was versch-rikkelijk om te zien en he hooren voor een vreemde als ik; en ik was rccht verheugd, toen Alan terug kwam, die weer zich zelf was zijn mooie Fransche 1 spoor van wijzig'ng kunnen wij vinden. Spr. toonde den schedel van een voor 2000 jaar geleden geleefd hebbend terpschaap met die van een hoornlooze ooi van tegenwoordig en oordeelde, dat men de conclusie mocht trek- ken, dat wij in ons heideschaap aantreffen de directe nakomeling van het terpschaap. Dit geldt zoowel voor het Veluwsohe schaap als voor het Drentsche schaap. Over het derde heideschaap, het Zuid-Bra- bantsche en het Noord-Belgische was geen oordeel meer uit te spreken, omdat dit te zeer verbasterd is. In het Veluwsche en Drentsche heideschaap hebben wij echter te zien het schaap van germaanschen oor- sprong, dat in Nederland thuis hoort. Overgaande tot de bespreking van het pol- derschaap, merkte spr. nog op, dat z. i. het Veluwsche en het Drentsche schaap in uit- wendig voorkomen verder van elkander staan dan de sociologisclie kqumerken aangeven. In de geraamten ziet men geen verschil. Het zijn dezelfde schapen, maar die in twee rich- ^ingen, voor een groot deel onbewust, uitge- selecteerd zijn. Van onze polderschapen wor den in de terpen ook wel enkele schedelfrag- menten en beentjes gevonden. Althans wor den er schedelfragmenten en beentjes gevon den, die doen vermoeden, dat wij te doen hebben met een schaap, dat tot de polder schapen behoort. Maar wij vinden in de eer ste plaats een hoogst enkel beentje en in de tweede plaats is het niet buitengesloten, dat die in de terpen zijn gekomen, toen die terpen niet meer als woon- en vluchtheuvels werden gebruikt. Ik wil niet verwaarloozen de hy- pothese, dat ook het polderschaap in den terptijd geleefd heeft, maar ik geloof dit niet, omdat anders in de Germaansche lagen het polderschaap in groote hoeveeiheden aanwezig had moeten zijn. In de litteratuur vinden wij bij verschillende schrijvers in verschillende tijdperken aangegeven, dat on ze polderschapen zouden zijn van Indischen oorsprong, dat het dus een importras is. Dat er import van schapen heeft plaats ge- had, blijkt uit een vergunning van de Staten van Holland om in Vlaanderen 200 rammen te importeeren om die te gebraiken tot ver- edeling van het schapenras. Wij kunnen vrij zeker de hypo these aanne- men, dat het Nederiandsche polderschaap van Oosterschen oorsprong is. Met het In- dische moeten wij voorzichtig zijn, want vroeger werd ook de Levant en Klein-Azie tot Indie gerekend. Azie is altijd beroemd ge weest om zijn schapen en ik geloof dan ook, dat Klein-Azie, waar onze handel veel eer- der naar toe ging, misschien wel de voor- sprong zal zijn van ons Nederlandsch pol- derschaep. Hoe het zij, van vreemcen oor sprong is het zeker. Van deze schapen nu is het Friesche me'kschaap een zeer bizonder type. Over dit schaap vinden wij in de litte ratuur geen enkele aanwiizing, dat het ooit gekruist is met andere rassen Vermoedelijk is het dus sinds zijn import in Nederland zuiver verder gefokt. In het laatst der vorige eeuw was het Friesche melkschaap sterk in aantal verminderd, waarom eenige Ftiesche fokkers schapen hebben ingevoerd uit Cost- Friesland en die met het Friesche schaap ver- mengd, maar het Oost-Friesche schaap wijkt in niets af van het Friesche melkschaap. Ze zijn vo'komcn gelijk en het is niet brutaa! ge zegd, wanneer men beweert. dat ze zijn van een stam en bij elkander behooren. Wij k nen hierbij dan ook niet van kruising spre ken en wel concludeeren, dat het Friesche melkschaap, na te zijn gei'mporUerd, in ons land verder zuiver is voortg;fokt. Een heel andere kwestie is dit met het N Hollandsche polderschaap en speciaal met het Texelsche schaap. Of er nauw verhand bestaat tusschen het Friesche melkschaap en het N. Holl. melkschaap daaromtrent kan ik geen inii-'h- tingen verschaffen. Zeker wijken beide scha pen van elkander af. Het oude Texelsche schaap kenmexkt zich dtor - en Vorte wt-inig bewo'de sfaart, een mgebogen r>raf:ellijn en een ongepigmenteerde neusspiegel, terwijl het Friesche melkschaap een lange, b-^wolde staart heeft, zich doo.- een rechte proftelliin kenmerkt en een zwarten neusspiegel heeft. Kruising van beide zal echter nooit gaan in de richting van eenige marktvraag en wij kunnen dit dan ook wel laten rusten. Met het Texelsche schaap heeft wel dege- lijk kruising plaats gehad. Toen in het mid den van de vorige1 eeuw meer vraag kwam naar vleesch en naar een grootere hoeveel- heid wot en minder vraag naar schapenmelk, kaas en boter, moest het oorspronkelijke melk-wol-schaap worden omgezet tot een vToegTiip vleeschschaap met een grootere hoeveelheid wol. De Tcxe^che fokkers heb ben toen het Texelsche schaap gekruist met het Leicesterscbaap en later met het Lincoln- schaap. Vermoedelijk zijn ook nog andere rassen gebruikt, want zoo nu en dan treden er on der de Texe1sche schapen volkomen blauw- koppen op en dit wijst in de richting van de Wensleydale. In el'k geval heeft de voornaam- ste kruising p'aats gehad met de Lincoln. En uit de kruifing met dit schaap is het voor treffelijke, modeme Texelsche vleesch-wol- schaap ontstaan. N.T. BOEK- EN HANDELS- DRUKKERIJ v/h. HERMS. COSTER EN ZOON, VOOR. DAM C 9, ALKMAAR g kleeren, ofschoon ze nu bijna te verfomfaaid en verkreukeld waren, om mooi te worden genoemd. Ik werd toen door een anderen zoon meege- nomen, die mij her pak kleeren gaf waaraan ik al zoo lang behoefte had, en een paar 1 Iooglandsche schoenen van hertenieer, die eerst vreemd zaten, maar na eenig \n-enuen heel gemakkelijk aan de voeten waren. den tijd. In den tijd, dat ik weg was geweest, moest dat ik weg was geweest, moest Alan de ge schiedenis hebben verteld, want het scheen af- gesproken te zijn, dat ik met hem zou vluch- tcn en alien waren bezig met mijn uitrusting. Ze gaven ons heiden een zwaard en pistol en, ofschcon ik verklaarde, met 't eerste niet om te kunnen gaan, en verder wat ammunitie, een zak h^vermeel, een ijzeren pan en een flesch echten Frarischen brandewijn, en toen waren wij klaar voor de heide. Het is waar, dat geld ontbrak. Ik had nog ongeveer twee guineas over, en daar Alan's gordel door een anderen boodschappei was overgenomen, be st ond het fortuin van dezen getrouwen die- naar ui-t niet meer dan zeventocn sftvm-ers, en wat James betreft, hij scheen ztcb zoo te heb ben verarind met zijn reizen naar Edinburgh en geTechtelijkc uitgaven ten behoeve van de pachters, dat hii maar drie shilling en viF De geschiedenis van het varken. Ik wees er reeds op, dat de geschiedenis van het Nederiandsche varken een vrij een- voudige is. Wij treffen in de terpen een groot aantal schedels aan van deze merkwaardige dieren en het valt op, dat de schedel van het wilde varken geheel het type heeft van die van het tamme varken. Men zal vragen: Hoe weet men, dat een schedel van een tarn of van een wild varken is. Dit weet men hieraan, dat hoe wilder een varken, hoe scherper de hoek van achterer. aan den schedel is en hoe stomoer die hoek. hoe meer veredeld het varken. Spr. gaf deze verschillen aan dc schedels nader aan. Ook toonde spr. de schedels van wilde zwijnen van voor 2000 jaar en van tegenwoordig, welke schedels weinig in type verschillen. Alle onderzoekers zijn het erover eens, dat het Nederiandsche tamme varken, d. w. z. de oude, oorspronkelijke varkensrrassen, di rect afstanimen van het Europeesche wilde varken. Die oude, oorspronkelijke varkens- rassen worden verdeeld in de kort- en steil- oorige kleinere landvarkens en het lang- en loboorige groote varken. Beide typen kwamen oorspronkelijk in Nederland-in grooten ge- tale voor. In den loop der vorige eeuw ver- dween het steiloorige vanzelf, zonder een spoor achter te laten. Het loboorige groote varken is in type zoo volkomen gelijk aan de resten van de varkens, die in de terpen wor den gevonden, dat wij' wel kunnen zeggen, dat dit varken de eeuwen door heeft geleefd, maar in tegenstelling met de heideschapen is ook dit varken verdwenen, omdat men ons Nederlandsch laaglandsvarken zoo gekruist heeft, dat er niets meer van overgebleven is. Wij hebben voor Nederland gehad een ras, dat vanaf de oudste tijden was" onze laag- landsche loboor. Hoe het met die loboor ging, daarover is voor 1825 niets te vinden. Maar wanneer wij gaan naar het Rijksmuseum of naar het Mauritshuis en wij bestudeeren daar de oude s.hilderijen, dan vinden wij daar de kort- en steiloorige landvarkens en de lang- en loboorige grootere laaglandsche varkens gelijkmatig vertegenwoordigd. Langzamerhand zijn de steiloorige verdwe nen en bleef de loboor over, die echter al heel spoedig het slachtoffer werd van stelsellooze kruising met tal van meest Engqlsche rassen. De eerste kruisingen dateeren ongeveer uit den tijd van 1830 en 1840. De resultaten van de kruising met de Engelsche bastaardrassen waren weinig gunstig, maar langzamerhand teekende zich eenige lijn af en heeft men ge- tracht de Engelsche methode te copieeren. De Engelschen hadden hun landras gekruist met een zuiver Chineesch ras, waaruit ont- stoud de New-Leicester, die zij kruisten m°t het Chineesche witte type, waaruit ontstond het kleine witte Yorkshire. Die kleine witte Yorkshire is daar voor 25 pCt. Chineesch. De Chineezen zijn de beste varkensfokkers ter wereld. Het klein Yorkshire werd gekruist met het witte langoorige landvarken en daaruit ontstond het groot Yorkshire. Het groot Yorkshire werd daarna gekruist met het kleine Yorkshire en daaruit ontstond het M idden-Yorkshire. De Engelsche rassen zijn dus voor een groot deel Chineesch. Men heeft in ons land ingevoerd de aldus verkregen Engelsche rassen, doch de resultaten waren niet gunstig. In de eerste plaats waren die En gelsche rassen nog niet fokzuiver genoeg en in de tweede plrats kon men ze in ons lage land niet die verpleging geven, die ze behoe-*' ven. Het klein Yorkshire kan men hier alleen houden in centraal verwarmde stallen. Dp het oogenblik is de heer Kroller op de Veluwe bezig, het midden-Yorkshire-te fokken, maar die behooren hi r niet thuis en als men de dieren ziet, dan krijgt men medeliiden met de verkleumde beesten. Toen men met den in- voer van de Engelsche rassen geen succes had, voerdc men het Yorkshire in en vooral het groot-Yorkshire gaf betere resultaten. Toch volgden vele klachfcn, omdat men alle Yorkshire te veel over een kam schoor. Ook Klein- en Midden-Yorkshire werden n.l. ta- melijk veel ingevoerd en deze gaven in hun nakomelingen tal van klachten, vooral be- treffende de geringe grootte. Door de in Duitschland bereikte resultaten en een halve stuiver, meest in kopergeld bij elkaar kon schrapen. „Dat is niet voldoende", zei Alan. „Je moet een veilig plekjc, hier in de buurt zien te vrnden", zei James, ,,en mij bericht laten sturen. Je moet er uit zien te komen begnjp je Alan. Het is geen tijd, cin je dooi een paar guineas te laten tegeirhouden. Ze zullen je vast op het spoor komen, en ik ben er zeker van, dat ze jou de schuld zullen ge ven van het gebeurde van heden Ais het jou treft, treft het ook mij, die je bloedv-nvant is, en je onderdak heb gegeven, zoo lang je in het land was. En als het mij treft hij zweeg cn beet op zijn vingers, met een bleek gezicnt, „het zou pijnlijk voor onze vrienden zijn, als ik moest hangen", zei hij. „Het zou een ongeluksdag voor Appin ziin" zei Alan. „Hef is een dag, die me lang zal heugett", vervolgde James. „0, man, nan, man man Alan! Jij en ik hebben gesproken als dwa- zen!" riep hij, en sloeg met zijn hand op den mmir. dat het huis dreunde. „Wel, dat is waar", zei Alan, „en mijn goede vriend uit de Laaglanden, hier (hij knikfe naar mij), heeft me daar de waarheid eens over gezegd, maar ik wil ie met naar hem luisteren." - (Wordt vervolgd).

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Alkmaarsche Courant | 1925 | | pagina 5