Alkmaarsche Gourant
Schaakrubriek.
Damrubriek.
.m
m P
m m
m n
m
m m
m
a a
m b
m
n
mm m
m
m m
Zatcrdag 14 Februari.
FEU1LLKTON.
B
Ko. 37 1985
Honderd Zeven en Twinfigste Jaargang.
Landbouw
LANDBOUW EN MAATSCHAPPIJ.
Graslandbemesting.
Door doelmatige bemesting is de opbrengsi
van vele stukken grasland nog steeds te ver-
grooten, terwijl in vele andere gevallen door
doelmatige bemesting dezelfde hoeveelheid
product kan worden geoogst met aanmerke-
lijk geringer geldelijke opofferingen. En het
doel wat iedere landbouwer dient na te stre-
ven is toch: Het verkrijeen van zoo groot
mogelijke oogsten van zoo goed mogelijke
kwaliteit tegen zoo laag mogelijke kosten
Ter verwezenlijking van dit doel is het onder
anderen noodig, rationed te bemesten. Ratio
ned bemesten wil zeggen: zoodanig bemes
ten, dat de olanten geen eebrek kunnen krij-
gen aan plantenvoedsel, maar toch ook zoo
danig dat geen overdadig groote hoeveelhdd
meststof wordt uitgestrooid. Bovendien moet
men het noodie eerelite p'antenvoedsel dan
nog geven in den vorm, zooals dat onder de
gegeven omstandieheden het meest ge-
wenscht is te achten.
Kan dus in vele gevallen de opbrengst van
een stuk grasland worden verhoogd door be
mesting, toch kan niet du'delijk penoeg ge-
zegd worden, dat niet in alle gevallen van te
geringe opbrengsten zijn toe te schrijven aan
ondoelmatige bemesting. Ook andere facto-
ren spelen een rol. Vele van die factoren ver
mag de merseh net te wij zi pen (zonneschijn.
temneratuur van den grond en de omrin-
gende lucht, re^enval e.a 1 d^ch er ziin ook
factoren waar de boer wel invited kan uit-
oefenen en deze mai ft;; evenmin verwaar
loozen als de vc-ed'H" dor r.i~rd°« die
laatste facfnren botrofi dpo'-en wii in de al-
lereerste plaats aan de watervoorzien'ng der
planten. Voor de nrcductie van flinke hooi-
oogsten zijn enorm oreo'e Ireveelheden wa
ter noodig. Ten einde eenior inzich* te geven
in de benoodigde W3terh~evee1heden. kan
men aannemen da* voor d° vorm'ng van 1
K.G. droge stof m'nsfens 300 Kg. wafer
noodig is. SteldA we ee" Min1'°n hooiooost
(twee snedenl on 8000 K G hooi. waarin
ongeveer 6000 K G droge stnf. dan vinden
we, dat voor de vermin? van ormst de
plantenwortels minsfens S0(U3p0 Kg. wa
ter hebbrn moeten onnemen. D"''cnkt men
verder. dat een groot deel van het water,
betwelk in de bovenste gr~ndlagen zit door
rechtstreeksche verdamn pg of door wegzak-
king voor onname door de rdantenworteb
verloren gaat. dan voW hieruit zeker wel.
dat men voor niroote zoner
heeft voor volcWnda water
Men moet daar"ior 7<~rrrort omda' de hoe
veelheid w'er die in <fr>n v—m van reign
gednren^a hoi
komt, in de mccs'e "ev'h niet nroot g"-
noeg is om de rn"?«r>i"nter, ten aben tiide
over vold-^iao fo w-.~ .-1. 'i.?n
Groote grasoohreng-ten kan men d"s al-
leen dan verwachten. indien de grond over
een zekere waterreserve kan beschikken. Nu
is wel bekend. dat kleigrcnden het vermooen
hebben om groote hoevee'heden water vast te
houden en dat zandgronden meer water vast
kunnen houden naarmate zij riiker zijn aan
humus en aan zeer kleine. z.g afslibbare
deeltjes. De k'eigronden staan er dus wat de
watervoorziening betreft het best voor. Voor-
al indien de gronds eg. vs sarin ce r iv."or
tels zitten, betrekke'ijk dik is, zal hier een
water-iekon zich niet .-p e g voo.
Anders is het gesteld met de zandgronden;
daar zal, onaan..s een oehooriijk aumuige
halte of een bchoorlijk gehaltc aan a'slib
bare deelen toch nog een tijdelijk watertekort
kunnen optredtn en daar za het dus wen-
schelijk zijn dat zoc noodig een andere bron
door de p antenwortels kan .worden aange-
boord. hoe kleiner het wa.eivasthoudendver-
mogen van den grono is. dus hoe meer men
met een zuiverer, zandgrond te doen krijgt,
hoe meer is het noooig oat het z g grondwa-
ter voor de p,anien Lvs<.hikLaar moet zijn.
Het grondwater wo;a' aoor de nauwste po-
rien in den grono. de z.g. capii aire buis,es,
een eindweegs naar boven gezogen. Van
groot belang is her nu voor de laatst ge-
noemde gronden, dat de diepste worteNet-
takkingen zich bevinoen in de grond agen,
welke voondurend van water worden voor-
zien door de capi laire Ouisjes Op die gron
den moet men dus zorgen voor een betrekke-
lijk hoogen grondwaterstand of men moet
trachten te bevorderen. dat de grasworte s
zoo diep mogelijk den grond indringen.
Eerst wanneer aan de graswortel te al'en
tijde voldoende water ter beschtkking staat,
kan men door rationee e b mesling n
gegeven weersomstandigheden flinke gras-
opbrengsten verwachten.
Kan het dus voorkomen, dat de planten
op oris grasland gebnek hebben aan water,
met minder vaak ziet men het omgekeerde
Dikwijls komt het voor, dat de graslanden
tijdelijk of blijvend te lijden hebben van een
waterovervloed en ook dit is even nadeelig
voor de productie van veel en goed gras als
een watertekort. Graslanden, die telken jare
gedurende langer of korter tijd te nat zijn,
kan men dikwijls herkennen aan tal van on-
kruiden. Vooral russchen en biezen wijzen op
een te veel aan water. De oorzaak van den
geleidelijken achteruitgang van den graszo-
de door overtollig water is voor het grootste
deel hierin te zoeken, dat het water nu
niet meer alleen zit hi de nauwste bo-
demporien, doch ook in de meer wijdere.
In deze l'aatste foehoort luchit te zitten,
vooral zuurstofrijike lucht, want naast water
en voedingsstoffen moet de plantenworiel ook
de beschikking hebben over voldoende hoe
veelheid zuurstot. Wil men de grootst moge
lijke kans hebben op goed effect van zijn be
mesting, dan dient men de waterhoeveelheid
en de waterverdeeling in den grond dus meer
of minder in ziin macht te hebben. Onder
normale omstandigheden kan men zeggen dat
een grondwaterstand van 50 tot 60 c.M. be-
neden het maaiveld ae meestgewenschte toe-
stand is. Al naar de plaa'.selijke gesteldheid
v. d. grond en der onder elkaar liggende
grondilageo zal van de gegeven cijfers meer
of minder moeten worden afgeweken. Dat
zijn even wel vraagsrukken, welke niet voor
algemeene behandeling vatbaar zijnieder ge-
val moet hier op zichzelf worden beoordeeld.
In een vblgend artikeltje wil'len wij de be
mesting van het grasland aan een korie be-
spreking onderwerpen. W.
16. Pd3. Pg6. Om Pc5 te beletten
door Lf8.
17. Tacl Tc6. Zw. verandert van tak-
18. Kh'l. h4
19. Pf2. h3>.
20. Pg4 Dg4
21. hg3. Dh3
23. Pd5. Ph4. 't Lijkt dat Zwart win-
nen zal. Doch wit vindt den reddenden
zet.
25. Tc8! Kd7
26. Tc7fl En Zwart geeft op: hij loopt
mat. Men beproeve het maar eens.
Eindspel 44. Wit? Anderssen.
1Dflf. 2. Dfl. Ld4f. 3. Le3 Te3!
en mat op den volgenden zet.
Goede oplossing ontvangen van D. de Boer,
Alkmaar.
Eindspel 45.
Zw. Rosenthal.
De volgende partij werd gespeeld met wit
door den beroemden schaakspeler Morphy,
die Pbl voorgaf, te New-York in 1857.
Wit: Morphy. Zw.: Julien.
1. e4 e5
2. f4 ef4
3. Pf3 g5
4. Lc4 Lg7. beter dan 4g4.
waarna Wit 5 Pe5 speelt en de moeie-
lijkneden van 't Muzio-gambiet zich
doen gevoelen.
5. 0—0 h6. Beter was eerst Lc8 een
uitweg verschaffen naar e6 of g4.
6. c3 d6.
7. Db3. Nu kan Le6 niet meer.
7De7
8. d4. c6 Stukken ontwikkelen! dus
Pc6 was beter, om Pa5 te spelen en den
gevaarlijken Lc4 af te ruilen:
9. Ld2 Pd7
10. Tael Pb6
11. Ld3 Lg4. Die sterft straks een
roemloozen dood.
12. a4 Lf3? Beter was Lh5 en Lg6.
of Le6.
13. Tf3. Pd7? Om e5 te verhinderen
en na 13 Db7 met Ta8 via b8 't witte
spel in te dringen Maar de combinatie
is fout zooais't vervolg doet zien.
14. Db7 Tb8
15. Dc6 Tb2
16 e5 Dat kan nu Pd7 gepeend is en dus
uitgesloten is van de verdediging van e5.
16Td2? i_erst moest de e-lijn
verstopt door 16ed5 17. ed5.
17. Dc8f Dd8 v
18. ed6f, Le5
19. Te5f Z"-ari had hoop op 19 de5:
19Pe5
20. Lb5f Pd7
21. Ld7f Zwart geeft op, hij verliest de
Dame en de partij.
't Vo'eerde woeste partijtje werd gespeeld
eeniee iaren geteden in en clubmatch van
A. S. C. teeen't V. A. S., twee groote Am-
-Wdamcrhe clubs.
Wit- kroone. Zw.Lohr
1e4 e5
2. f4 ef4
3. Pf3 Pf6. Fen niet gewone verde-
diiin<? van't Koningsgambiet maar wel
sr»"e'baar.
4. e5 Ph5.
5. d4 d5
6. Le2 Speelt wit 5 ed6 en p? dan soeelt
zwart 5 I d6 en hij staat eoed Im
m»r? ook Ph5 vindt weder 't veld f6
open
7 00 c5! Om't witte centrum te
broken.
7. Pel Om Ph5 aan te vallen en pi
f4 te veroveren.
8Pc6. Beter lijkt ons Pg7.
9. Lh5 gh5.
10. Lf4. Beter is Dh5. dan kan Zw zijn
vo'senden zet n;et doen en pf4 is dan
ook niet meer te houden
10. Lg4.
12. c3 Tc8 Om straks de c-lijn te
onerien en te beheerschen.
13. Le3. cd4
14. cd4. Dd7 Om mede met Tc8 en
srebo'oen deo<- Lf5 c2 te bezetten.
15. Pc3 Pe7
a b c
Wit: Zukertort
Wit speelt en wint
Oplossing No. 46 van J. A. Ros.
Wit: Ka8 Dh7 Tf7 en h5 Pc3 en el Lbl en
bSpi a7, b4 en d2.
Zwart: Kd4 Tf6 en g5 Pe5 en f4 pi a6,
b3, c4 en d5.
Tfg6: 2. Pf4: mat
Tgt"5 (h5:) 2. Dgl mat.
Tff5f7:) 2. Db6 mat.
Peg6: 2. Pf3 mat
Pfg6: 2. Pe2' mat
b2 2. Pc2 mat.
a5 2. Pb5 mat
a5 2. Pb5 mat.
Viervoudige of andere dame offers als deze
zijn niet meer in de mode. Eertijds wekten zij
de bewondering op van den amateur-oplos-
ser. 't Maakt dan ook een verbluffenden in-
druk, zijn D. voor 4 zwarte stukken a preudre
te zetten. Tot ze te veelvuldig voorkwamen en
de aardigheid er af raakte. Veel verrassends
evert het dame-offer in No. 46 echter niet op
Direct ziet men, dat de matdreigingen door
de witte. Ter voorkoming hiervan staan ook
de pionnen op a6 en b3.
No. 49. V. Marin.
Zwart (7)
van honort Louis oiovenson, geauiorrseerde
vertaling van J. C. L. B. Pet.
De mist trok op en verdween, zoodat wij
het land kooden zien, dat zoo Olrlaten was
als de zee, alleen het korhoen en de kievit ga-
ven geluid, en ver naar het oosten bewcog als
een klein vlekje een kudde nerten. Het meeste
was rood van heide, veel van het overige
was oneffen door gaten en kuillen en veen-
plassen, sommige plekken waren door een
heidevuur zwart verbrand, en ergens anders
stond een woud van doode dennen, als skelet-
ten. Een vervelender woestijo was niet te den-
ken, maar er waren tenminste geen troepen,
wat voor ons de hoofzaak was. We daalden
overeenkomstig ons plan of in de vlakte en
begonneo onzen moeilijken en kronkeligen
weg naar den oostelijken rand. Rondom wa
ren bergtoppen, vanwaar we ieder oogenblik
kooden worden gezien, dus moesten we in de
lage gedeelten van het veen blijven en wan
neer deze niet op onzen weg lagen, met on-
eindige zorg langs de kale oppervlakte bewe-
gen. Sonis moesten we een halt bur achtereen
van dm eenen heideatritik naar den anderen
/ffl//,
procfuctivrteft aan den dag legt:
(1 e
Wit (9)
Wit geeft in 2 zetten mat.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
10.
11.
31—26
49—43
36—31
26—21
46-41
29—24
43—38
39 19
25—20
30 :17
34 5!
1.
2.
3
4.
5.
6.
7.
8.
42 22
16 :27
27 36
17 26
47
29
33
23
9 15:24
10. 12:21
36
20
47
14
Zwart: 14 schijven op 2, 5, 6, 9, 10, 14, 18,
19, 20, 23, 24, 25, 29. 35.
Wit: 14 schijven op 11, 27, 31, 32, 34, 37,
40, 41, 44/47, 49, 50.
1.
Wit speelt:
47—42
1.
6:17
2.
27—21
2.
17 26
3
34—30
3.
25 34
4.
32—28
4.
23 32
5.
37 :28
5
26 48
6.
28—23
6.
19 28
7.
49—43
7.
48 39
8.
44 15
8.
35 44
9.
50 10
9.
5 14
10.
15 33!
De tweede stand geeft een slagzet in een po-
sitie van 15 schijven gelijk:
Zwart: 15 schijven op:
17 20. 22, 24, 25, 29.
Wit: 15 schijven op 26,
38/40, 42/45, 48, 49, 50.
3 7/10, 12, 14,
27, 28, 31, 33,
1.
28—23
1.
19 :28
2.
38—32
2.
29 47
3.
32 :23
3
18 29
4.
27 18
4.
12 23
5
43—38
5.
47 33
6.
39 30
6.
25 :34
7.
26—21
7.
17 37
8.
48—42
8.
37 48
9.
49—43
9.
48 39
10.
44 11
10.
34—39
11.
440—34
11.
39 30
12.
45—40!
Ter oplossing voor deze week:
PROBLEEM No 847
van P. KLFUTE !r„ den Haag.
i j
wM
i
Wei i
'm
.'■i
Aan de Dammers!
Met dank voor de ontvangen oplossingen
van probleem No. 846 (auteur P. Kleute).
Stand
Zwart: 15 schijven op 2, 4, 7, 8, 9, 10, 12,
4/18, 20, 23, 42
Wit: 16 schijven op 21, 25. 27, 29, 30, 31,
34, 36. 37, 39, 40, 44, 46, 48.. 49.
Oplossing:
Zwart: 13 schijven op 4, 5, 8, 9, 14, 17, 26,
27, 31, 35, 36, 40, 45.
Wit: 14 schijven op 15, 18, 23, 25, 28, 29,
34, 37, 38. 39, 41, 42, 47, 50.
Oplossingen voor of op 18 Februari, Bu
reau van dit Blad.
Goede oplossingen ontvingen wij van he
heeren: W. Blokdijk, P. Dekker, D Gerling,
G. J. v. d. Ploee. A. L'st te Alkmaar.
COMBINATIES.
De volgende combinaties ontvingen wij van
den heer K'eute. die woderom een zHdzame
kruipen, zooals jagers doen, die het wild be-
sluipen. Het was weer helder dag met een
brandende zon, het water in de brandewijn-
flesch was gauw cp en als ik van te voren
had geweten, wat het beteekende, den halven
weg op mijm buik te kruipen en het meeste
van de rest tot mijn knieen gebukt te loopen,
zou ik zeker niet toegestemd hebben in die
moordende onderneming.
Zwoegend en rustend en weer zwoegend
brachten wij den morgen door en tegen den
middag legden wij ons in een dichten heide-
struik te slapen. Alan betrok de eerste wacht
en het leek mij toe, dat ik nauwelijks mijn
oogen had gesloten, toen ik werd gewekt voor
ed tweede. We hadden geen horloge en Alan
sfak een takje hei in den grond, dat als zoo
danig dienst deed, zoodat, wanneer de scha-
duw van den struik langs het takje viel, ik
wist, dat ik hem moest wekken. Maar ik was
zoo moe, daf ik twaalf uur achter elkaar koo
hebben geslapen, ik had de smaak er van
beet, en zelfs mijn ledematen sliepen, wanneer
mijn geest wakker was, de warmc geur van
de heide en het gezoem van de v. i'lde bijen
waren als een slaapdrank voor mij, ieder oo-
lenblik werd ik met een schok wakker, en
merkte dat ik weggedoezeld was.
Toen ik de laatste maal wakker werd.
scheen het mij, dat ik dieper had geslapen en
dat de zon een heel eind langs den hemel had
afgelegi Ik keek naar het heidetakje en kon
hebben gehuild, want ik zijn vertrouwen te
schande gemaakt. Ik werd bijna gek van
angst en schaamte, want teen ik dm mij keek,
over het veen, zag ik dat een troep bereden
9oldaten gedurende mijn s'aap naar beneden
was gekomen en uit net zuidoostcn op ons
toekwam, verspreid in den vorm van een
waaier, en hun paarden heen en weer jagend
van den eenen kui! naar den anderen.
Teen ik Alan wckte keek hij eerst naar de
soldaten, toen naar het merk en den stand
van de zon, en fronste zijn wenkbrauwen met
een vluggen blik: die het heele verwijt was
dat ik kreeg.
„Wat moeten we nu doen?" vroeg ik.
„We zu'len het haasje moeten spelen," z«
hij, „zie je dien 'berg?" en hij wees naar een
top aan den noodoostelijken horizon.
Ja", antwoordde ik.
„Wel," zei hij, „daar moeten we heen. Hij
heet Ben Alder, en is een woeste, verlaten
berg, vol steilten en holten en als we er voor
den morgen kunnen komen, hebben we nog
een kans".
„Maar Alan," riep ik, ,.dan moeten we
vlak voor de soldaten langs."
Dat ken ik precies," zei hij ,,maar als we
teruggedTeven worden naar A on in, zijn we
des doods. Nu David, flink op!"
En met een bewoog hij zldi vwrt op han-
n dmolens.
De heer J. van Reenen te Bergen, inzake
polderbemalingen zeer zeker deskundig,
schrijft ons:
Overal in den lande bestaat een drang om
onze oude windmolens, waarvan vele reeds
in 1500 gebouwd zijn om onze meren leeg
te malen en de door die droogmaking
ontstane polders van het overtollige wa
ter te ontlasten, te vervangen door moto-
ren die hun kracht ontleenen aan verbran-
ding van steenkool, petroleum en benzine
Door gemis aan bergen wordt in ons vlakke
Nederland slechts weinig kracht gewonnen.
door hoog gelegen of snel vhetend water 't
omgekeerde is bij ons 't geval, wij moeten
over aanzienlijke krachten beschikken om 't
water dat in onze polders beneden de opper
vlakte der zee ligt, op zoodanige hoogte op te
malen, dat het in zee kan afvloeien.
De overwegingen die er toe geleld hebben
om onze oude windwatermolens door ver-
brandingsmotoren te vervangen, zijn de vo,-
gende:
1. Door meer intensieve cultuur van het
weiland en door meerderen aan leg van bouw-
land, voldoen de bestaande oude windwater
molens bij gebrek aan wind, niet altijd aan
den e^sch van een lagen waterstand.
2. De niet geringe onderhoudskosten en
bediening van de oude windwatermolens.
3. De vereenvoudiging in de bemaling door
middel van verbrandingsmotoren of electri-
sche motoren, omdat deze met een veel groo-
ter capaciteit gebouwd kunnen worden dan
windmolens, zoodat een gemaal voorzien van
een electrische of verbrandingsmotor meerde-
re windmolens kan vervangen.
„De Hollandsche molen" Vereeniging tot
behoud van molens in Nederland heeft uaar
aanleiding van bovengenoemde bezwaren een
prijsvraag uitgeschreven, welker doel is, ont-
werpen te verkrijgen tot het verbeteren van
den Oud-Hollandschen Windmolen, waar-
door hij aan de mededinging van moderne
krachtwerktuigen het'hoofd zal kunnen bie-
den, zonder aan schoonheid te verliezen.
In de Bergermeer deed zich ook de behoelte
gevoelen aan een gemaal dat bij windstiTte
in staat was om den Polder naar wensch
droog te houden.
De Bergermeer werd in 1564 door drie
windwatermolens waarvan in 1923 nog-
twee in werking waren drooggemaakt
In 1922 werd de „Dikk molen" staande
bij het voormalige tolhek aan den Berger-
weg, welke molen in slecliten toestand ver-
keerde, afgebroken en op diens fundamenteo
een electrisch gemaal gesticht, bestaande uit
een centrifugaalpomp lage druk, die op 23
November 1922 in bijzijn van de Ingenieurs
van den Provincialen Waterstaat en van he:
Provinciaal-Electriciteitsbedrijf en verdere be-
langhebbenden in werking werd gesteld. Ui:
nauwkeurige waarnemingen bleek, dat de be-
lasting 36 Kilowatt bedroeg bij een wata-
verplaatsing van 68 kub. M. per minuut en
een opvoerhoogte van 1.14 Meter, gevende
alzoo een nuttig effect van 36 pet De Ge-
meente Bergen levert den stroom zonder
eenige bijberekening netto aan- d Bergermeer
voor 7 cent per Kilowattuur.
Aangezien de Centrifugaalpomp 68 kub
meter water per minuut oppompt, wordt d-t
per uur 68 maal 60 kub. M. is 4080 kub. M
waarvoor bij een belasting van 36 Kilowatt
in een uur 36 Kilowattuur a 7 cts. vereischt
worden is 2.52 per uur. Indien het oppom-
pen van 4080 kub. M. water 2 52 kost, dan
kost 1 kub. M. water 252 4080 ds. is
0.0617 cts. Nu deed de vraag zich voor, is
het bij den lagen stroomprijs van 7 cts per
K.W.U. nog rendabel om den bestaanden
Vyaanschen molen, die in uitstekenden staat
verkeert te handhaven.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden
stelde ik voor, de taats van de vijzelbalk van
dien molen te verbinden met een slagenteller,
die nauwkeurig elke omwentelng van den vn-
zel opteekent.
Dank zij de medewerking van den DLrec-
teur van het Provinciaal Waterleidingbedriif
den heer van Oldenborgh die een gebruikte
slagenteller in bruikleen afstond en dank zij
de medewerking van den Ingenieur van den
Provincialen Waterstaat den heer Biezevelcl,
die weer en wind trotseerende mij een keurig
uitgewerkt diagram van de wateropbrengst
van den vijzel per omwenteling deed toeko-
men, werd de wateropbrengst van den vijzel
per omwenteling op 1.35 kub. M. vastgesteld.
Op 30 Augustus 1923 werd de slagentel
ler aangebracht, deze noteerde 31 Dec/ 1923:
811.752 omwentelingen van den vijzel. Aan
electriciteit werd daardoor bespaard 811752
maal 1.35 maal 0.0617 cts is 676.15.
Gedurende het kalenderjaar 1924, van 1
Januari 1924 tot en met 31 December 1924
noteerde de slagenteller 1430257 omwente
lingen van den vijzel, hetgeen een besparing
gait aan electriciteit van 1430257 maal 1.35
maal 0.0617 cts is 1191.33.
Thans kan door het Bestuur van de Berger
meer door deze betrouwbare uitkomsten be
oordeeld worden of de kosten van onderhoud
en bediening van den Vyaanschen molen op-
wegen tegen de besparing aan electrische en-
ergie. Kapitaal en interest rekeningen kun
nen hier buiten beschouwing blijven, omdat
de Bergermeer reeds in't bezit van den mo
len is en alleen dan 't sloopen van den mo
len reden van bestaan heeft, indien volgens
bovenstaande becijferingen, de kosten van on
derhoud en bediening van den molen, de be
sparing aan electriciteit overtreffen.
De kosten van in stand houden en drijveu
van den Vyaanschen molen met annex pol-
derhuis, tevens woning van den molenaar
hebben over 1924 rond een duizend gulden
bedragen. Hieronder is begrepen de molen
makers-, smids-, schilders-, zeilmakersr en
rietdekkersrekening, het traktement van deu
molenaar met geschatte emolumenten van
vrije woning en landgebruik, brandassuran-
tie, olie. reuzel e het teren en smeren van
den molen.
Indien het electrisch gemaal en de wind
molen onmiddellijk naast elkander hadden
kunnen staan. zoodat de bediening van beide
door een en denzelfden persoon h?d lcunneii
geschieden zoude dit eene belangrijke bespa
rini hebben gegeven.
Uit bovenstaande blijkt, dat de Vyaansche
Het electrisch gemaal heeft in 1924 20159
den en knieen met ongelooflijke snelheid, alsof
het zijn natuurlijke manier van loopen was.
Den heelen tijd draaide hij de laagten van't
veen in en uit, waar we het best verborgen
waren. Sommige hiervan waren verbrand, of
tenminste geschrceid door het vuur en daar
steeg een verb'Andend, verstikkend stof, zoo
fijn als rook in onze gezichten, die dicht bij
den grend waren. Het water was al lang op
en deze manier van loopen op handen er.
knieen veroorzaakt een overwelaigend gevoel
van zwaikte en moeheid, zoodat de gewrichten
pijn doen en de polsen ^wikken onder het ge-
wieht. Nu en dan, wanneer er een groote hei-
strutk was, lagen we even en hijgden en ke-
ken naar de aragonders tusschen de takjes
door. Ze hadden" ons niet gezien, want ze
reden recht door, een half escadron denk ik,
die ongeveer twee miji bedektcn en overal het
terrein doorkruisten waar ze kwamen. Ik was
juist intijds wakker geworden, een oogenblik
later en we hadden voor hen langs moeten
vluchten, in plaats van op zij te kunnen ont-
snappen. Zelfs nu kon het geringste ongeluk
ons verraden en nu en dan, als een korhoen
met geklepper van vleugels voor ons opvloog,
lagen we doodstil en durfden nauwelijks
ademhalen.
De pijn en zwnkte van miin llchaam, het
bonzen van mijn hart, de wonden aan mijn
handen en het branden van mijn keel en
oogen in den voortdurenden walm en het stof
warn weldra zoo ondraaglijk geworden, dat
ik het graag zou hebben opgegeven. Niets dan
vrees voor' Alan gaf mij genoeg valschen
moed om door te gaan. Wat hemzelf betreft
(men bedenke, dat hij gehinderd werd door
een overjas) hij was eerst purper geworden,
maar later, begon de roode kleur onderbroken
te worden door witte vlekjes, zijn keel gierde
en floot, wanneer hij ademde, en zijn stem
klonk, wanneer hij mij een opmerking in het
cor fluisterde op onze rustpoizen, bijna niet
meer mensehelijk. Toch scheen zijn geest-
kracht niet verininderd te zijn, noch zijn
levendlgheid, zoodat ik 's mans uithoudings-
vennogen bewonderde. Ten laatste, bij het
eerste schemeren van den nacht, hoorden we
het geluid van een trompet en toen we van
uit de hei terug keken, zagen we, dat de
troep zich begon te verzamelen. Even daarna
hadden ze vuur gemaakt en kampcerden voor
den nacht, ongeveer midden in de vlakte.
Daarop had en smeekte ik te mogen Hggen
en slapen.
„Er zal vannacht geen slaap zijn, as
Alan, „van nu af zullen die vervelende dra-
gonders in't veen bliiven en geen sterveling
dan de vogels zal Appin uitkomen.
We kwamen er op het nipperlje door en
zullen we nu wagen, wat we gewonnen heb
ben? Neen, neen, wanneer de dag komt, rM
die ons vinden op een veilig plekje van den
Ben Aider."
(Wordt vervolgw).
22. Df2 f6.
24. Tc6! Tg2.
6. g6.
11. Dd2 Tg8
v>.
8.
9.
1
m